| |
| |
| |
De eerste brievenbestellers te Amsterdam.
Mr. J.F. van Royen.
't Was op het einde der zestiende eeuw, 1598.
Als ge het Damrak, dat toen heette ‘Op 't water’ afliept naar het IJ toe, kwaamt ge op de Nieuwe Brug, die het Damrak-water overspande met houten jukken tusschen steenen hoofden. Bij aankomst daar zou het zeker treffen - want de vaart is druk het Damrak in - dat gij het bovendeel van een mast als dwars over de brug zaagt drijven. Een wonderlijk gezicht, waarvan Staets, de timmerman der stede, voor twee jaren het geheim gevonden heeft. Hij prakkezeerde, hoe de telkens op te halen valbruggen weg te krijgen en dan de schippers toch de masten niet te strijken hoefden. Toen maakte hij dwars door de brug een kleine spatie met kleppen overdekt, die ze uit jool over de vinding het oorgat noemden. De masten wipten de kleppen bij 't aanraken rechts en links omhoog en lieten ze achter zich weer neder vallen. Zoo konden de schepen hun masten recht-op dragen, als ze onder de brug passeeren moesten, en was het wel van ver, of afgesneden masten 't brugdek traverseerden.
Maar kijken deedt ge alras naar verder dingen. Daar lag het IJ, en over het blauwe water, voor en achter de dubbele palenrij dreven de eerste Oost-Indisch-vaarders, de schepen op de Noorsche landen, op Engeland, Spanje en Frankrijk en die uit de Oost-Zee keerden, galjoots en smakken en 't kleiner grut, dat door de palen kwam, de boeyers, lichters, kagen en damloopers, vlot- en stijgerschepen, al masten hoog en laag, bruing en witte zeilen, de vroolke wimpels in den top, schilderend met de blijde kleuren op boeg en achterstevens het gansch tafreel van 't waterlandsche leven:
| |
| |
......... 't gelijkt bijna een droom:
Wat vlaggen siet men hier afswieren van haer stengen,
Wat kleuren groen, en geel, hun mengsel hier vermengen,
Oranje blanje bleu, wat purper, en rood goud,
Wat schoon schakeersel hier het oog met lust aanschout.
Wat wapens brommen hier in wimpels, toppestanders,
En sluijers fijn van draed. o welcke Salamanders!
Wat Leeuwen silverblanck in paers, in rood, in groen.
Hier sweeft een Adelaer. daar slingert een Griffoen.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De winden vrijen vast de levendige verven,
En lecken 't kaeckelbont, en willen 't noode derven.
Zoo zag Vondel het, toen hij later als zoo velen op de nieuwe brug zich aan het ruimgezicht verlustigde, wandelend of rustend-uitziend uit de galerij van 't paalhuis, dat daar op de eerste steenen hoofden al sedert 1560, als ge aan den gevelsteen kunt zien, was opgetrokken in den nog jongen fijnbewogen renaissance stijl. Tengere muurpilasters verdeelen den gevel op schoone wijs, daarover rijst omhoog een koepeltorentje, waaruit om twaalf uur de klokke luidt. Den ganschen dag is het er drukte van belang en als de avond valt ziet ge het krioelen van het volk, dat aan den waterkant zich frischte en lust aan 't kijken op 't lazurig IJ en 't grazig waterland komt halen. Dan roffelen de trommels en schetteren scheepstrompetten over 't water of knalt geschut bij uitvaart of behouden reis, dat gansch de brugge dreunt.
De kooplui en de reeders, zij sluiten er vrachten af of hooren de tijdingen uit zee van wie er aankomen op den stijger. Daar wachten baliekluivers, kwakzalvers, verkoopers van allerhanden slag, op negotie en klandizie. Daar dolen de schippers rond en vinden er hun volk en hun bevrachters, zij slaan er op de muren hun briefjes aan, dat ze in lading liggen, met tijden van vertrek en waar naar toe de steven wordt gewend.
Het is er druk, het loopt er af en aan, zoodat wie zaken willen doen naar 'n rustig hoekje zoeken voor afspraken en handel. Zoo werd al spoedig aan de rechterflank van 't huis een galerij getimmerd met banken binnen-in, het dak rustend op fijne zuiltjes met tusschen-door vrij toegang van de straat en naar de zijde op het IJ vrij uitzicht over 't wijde water, als ge leundet over de balustrade, rustend op de banken, die langs die zijden en ook aan den huiskant stonden. Het was er koel van licht en schaduw en 't uitzicht door de openingen als schilderij-omlijst. 't Was overdag een plaats,
| |
| |
om even afgezonderd een zaak onder vier oogen te bespreken en dan af te sluiten, maar 's avonds om er te poozen, te volgen 't drijven van de schepen en te turen over 't water,... te dichten: 't gelijckt bijna een droom.
Maar er is meer, dat naar die brugge dringt. 't Is in het paalhuis stadsontvangkantoor voor 't vuur- baak- en zeetonnengeld (waarop de gevelteekens u al wijzen) en voor het ‘paelgelt’, dat gelijk het paalhuis, heet naar gindsche palen, die 's nachts als 'n muur met afgesloten poorten, de stad aan waterzij beschermen voor sluikhandel of inval overnacht.
Daarom gaat het bij 't paalhuis in en uit. De paalknecht, erin wonend, kent en spreekt er alle schippers, die als ze 't scheepsgeld hebben neergeteld, nog zitten na te praten over de vaart en verre landen over zee en vragen naar dit en dat van toen ze aan boord weg waren van den wal. Is er respijt dan komt de paalknecht aan de deur, maakt praatjes hier en daar met Jan en alleman, en kijkt er naar de koop- en zeelui, die handelen om en bij zijn huis. Hij weet er altegaar de namen en kent ieders aangezicht.
Was 't wonder, dat de Heeren aan hèm dachten, toen het er eens om ging de brieven van uit zee veilig besteld te krijgen?
Hoe was dat toen? Er was voor over zee geen post. De schippers namen brieven mee of, leek dat niet secuur genoeg, ge moest uw brieven geven aan een bekende, die zelf de zeereis deed. Maar als de schipper het anker vallen liet, er werd naar wal geroeid en de reiziger klom den stijger op, dan waren er geen vertrouwde handen, bij wie 't bestellen veilig was. Hoe het dan ging, kunt ge u wel denken. Dan drongen op de nieuwe brug de baliekluivers op, dan waren het jongens en meisjes, die duitjes wilden verdienen en 't briefke te bestellen vroegen. Ze wisten wel voor wien het was, ze wisten wel waar hem te vinden. Maar ze konden meest niet lezen, ze waren van geweten ruim: ze gingen naar de kooplui en persten hoog loon af, of hielden de brieven achter, als er wat uit te halen was. Dat liep hoog, dat gaf klachten op 't Stadhuis, er moest beraadslaagd worden en toen ‘cundichden’ schout, burgemeesteren en schepenen een keur, den lesten Januarii, anno 1598, waarin de eerste briefbesteller 't aanzien vond.
De paalknecht op de nieuwe brug, bij wien toch ieder schipper wezen moest, die ieder kende, kreeg in zijn paalhuis
| |
| |
de zeebrieven, ‘commende van Oosten ende Westen’ thuis gebracht. Hij schreef ze in een register ter beurse opgehangen, dat ieder koopman ze bij hem halen kon, en was dit na eersten beurstijd niet geschied, dan had hij ze ter plaatse van ‘der coopluijden woninghe’ te bestellen. Daar was in Amsterdam de eerste briefbesteller uit den dop.
Schout, burgemeester en schepenen zegden 't in hun keur als volgt, - naief uitvoerig, zult ge bij 't lezen denken, maar hebt Uw lust dan tevens aan taalgevoel en kleur, die de periode van hùn leven beter ons doen kennen, dan een verordening van nu voor ònze dagen ooit vermogen zal.
‘Actum bij den Schout, alle de Burgemeesteren, dempto Meester Wilhem Baerdesen, ende alle de Schepenen, ende gecundicht den lesten Januarij anno XVe XCVIII presentibus de Schout, Pieter Boom Burgemeester, Jacob Gerritsz. Hoing, Pieter van Neck, Doctor Sebastiaen Egbertsz. ende Joris Jorissz., Schepenen.
Alsoo bij verscheijden Coopluijden geclaecht wordt, dat alhier dagelijcx groot verlet ende ongerijff geschiet door 't qualick bestellen der brieven, commende van Oosten ende Westen over zee, ende dat sommige schippers selffs nijet leesen connende haer brieven altemet overleveren eenige meijsgens ende jongens, die mede niet leesen connen, jae somtijts haer brieven overgeven aen eenigen, die deselffde t'haren appetite bestellen, dickwils een dagh twee ofte drije later, als 't wel behoort, ende van de coopluyden dan noch so veel eyschen als 't haer gelieft, ende als men haer dan nijet te wille is, met d'selvige brieven wechgaen ende die also verduijsteren, dat se nimmermeer ter handt commen, so ist dat mijne Heeren van den Gerechte alle Schipperen, commende van Oosten ofte Westen, mits deesen waerschouwen ende insinueren, dat se sien sorge te dragen, dat de brieven, bij haer overgebracht, op 't spoedichste ter rechter handt bestelt werden. Ende opdat sulcx bij de Schippers met minder beswaernisse ende tot meeste gerijff van de Coopluyden bequamelijcken moge geschieden, so sullen alle Schippers de brieven, bij hen overgebracht, daer geen goet bij en is, t'haerder aencompste mogen brengen int paelhuijsgen deser Stede, om bestelt te worden door den paelknecht, aldaer woonende,
| |
| |
d'welcke gehouden sal zijn, alsulcke brieven, int paelhuijsgen gebracht, van de Schippers t'ontfangen ende met haer nommer ter beurse op te hangen in een Register, inhoudende den naem van de Schippers, ende van waer se commen, om die nae haer nommer den coopluyden over te leveren, ende voorts d'eerste beurstijt overstreecken zijnde, de brieven die dan nijet gehaelt sullen zijn, ter plaetse van der coopluyden wooninghe te bestellen. Mits dat de voorsz. paelknecht van elcken brieff, int paelhuysgen gelevert, den Schippers geven sal een halve stuver, ende dat hij van elcken brieff, die gehaelt oft deur hem bestelt sal worden, voor zijn arbeyt ende moeyten genieten sal één stuver, boven de voorsegde halve stuver, bij hem aan de Schippers uyt te keren.’
Die eerste functionaris bleef ook lang de eenige. Niet vóór het zilveren feest van de bediening zag hij 'n collega op zijn bestellingstochten door de stad. Dat was in 1624, den 17den Aprilis, toen ‘de brieven, packjens, geit ende andere cleynicheyden’, die uit Delft en den Haag per veerschuit of in wintertijd, als de vaarten toegevroren lagen, per looper werden aangebracht, hun eigen besteller kregen.
Boden en schippers bestelden eerst zelf. Maar omdat de laatsten ook voor hunne schepen en de daarmede vervoerde goederen hadden te zorgen, is het begrijpelijk, dat als het druk liep, de brievenbestelling in het gedrang kon komen.
Het was dan ook Mijne E.E. Heeren van den Gerechte tot kennisse gekomen, dat de brieven - als ons is bericht van die uit Delft en den Haag - ‘niet tijdelick nochte behoorlick werden besteld, waardoor de goede luyden werden verkort en grootelijcx werden ontrijft, weshalve Heeren Burgemeesteren ende Regierders deser stede het goed vonden om tot gerieff ende verseekeringe van de coopluyden ende anderen die zulcx zouden mogen aengaen, te stellen zeecker persoon, om als brieffbestelder de brieven, packjens, gelt ende andere cleynicheyden van Delff ende uyt den Hage met de veerschuyten comende, mitsgaders de brieven ende packjens, die door den looper bij wintertijden gebracht sullen worden, hier ter stede te bestellen.’
Tot wederopzeggen werd aangenomen Jochem Dircx, ‘onder suffisante cautie, voor zijn getrouwicheyt ter somma van duijsent guldens.’
| |
| |
Anders dan zijn oudere collega, die - in den volsten zin - van huis uit paalknecht was, werd Jochem alzoo de eerste pur-sang-briefbesteller, de eerste, die als ge hem vroegt, wat is uw ambt, zoude antwoorden ‘brieffbestelder’.
Wat dat ambt inhad, werd puntsgewijze voorgeschreven. Eerstelijk zal hij ‘van alle brieven ende packetjens, hem overgelevert, pertinente notitie ofte boeck houden en so haest, als de schuyten van Delff ofte den Hage, sullen sijn gecommen, den Schipper de brieven aff vorderen, ende deselve sonder eenich uytstel datelijck bestellen op pene van te verbeuren bij nalatigheid voor de eerste reyse ses guldens ende voor de tweede reyse acht guldens, ende voor de derde reyse zesthien guldens ende arbitrale correctie.’
Heeft hij alles besteld, dan ‘sal hij aen de Schippers doen oprechte reeckeninge van 't geen hij van bestellen ontfangen sal hebben, in conformité van sijn boeck ofte notitie’. Zijn loon wordt berekend op ‘achtien stuyvers van elcke schuijt bij somertijden ende van den looper bij wintertijden twaelff stuyvers.’
Wilt ge Jochem in eerste actie zien, bezig met de pertinente notitie van alle brieven en de packetjens, dan wandelen we van de nieuwe brug het ‘Ammrack’ en de nieuwe beurse langs naar het Rokin, waar ‘after de Capelle, eertijds genaemd de Heylige Stede, van het Noorder hoeckhuijs incluys of Suydwaerts op’ de schepen uit den Haag en Delft aan te leggen komen, om weer op den middag, de klocke twaelf uren geslagen hebbende, af te varen.
De oude keurboeken houden ons uit 't nieuwe gild nog een anderen naam bewaard. Het is Dirck Strijcker, de derde briefbesteller, die in 1643 de Portugaelsche Brieven voor zijn rekening kreeg, en den paalknecht dus daarvan ontlastte. Veel last had deze er anders niet meer van, want 't was weer de oude klacht. Verscheiden koopluiden, handelend op Portugael gaven te kennen, dat de brieven, die dagelijks - ja, er staat ‘dagelijcx uyttet voorsz. Rijck mette schepen over zee in deze Landen gebracht worden’, in Texel of elders onderweg werden opgehouden. Dirck Strijcker zou nu, ‘gecommitteert ende geauthoriseert’ als hij werd, niet alleen voor de verzending, maar ook voor de bestelling van de Portugaelsche brieven zorgen.
Hadt ge nu brieven naar Portugal te verzenden, dan kondet ge gaan naar den Camper stijger, die lag aan uw linkerhand
| |
| |
na 't overgaan van de nieuwe brug, al waar in het huis van 't College van de Zeezaken Dirck Strijcker dagelijks zat om ‘te collecteren ende te ontfangen, om daarna sonder eenigh uytstel ofte versuym mette eerste alsdan te vertreckenen schepen de brieven en pakketten sekerlijck te bestellen’. Te betalen hadt ge hem voor een enkelen brief één en voor een dubbelen brief of pakket twee stuivers.
De brieven uit Portugal werden ‘nae haer arrivement in Texel of 't Vlie datelijck den Commissaris afgeleverd, die zorg droeg voor de verderzending aan Strycker per eerst afvarende kage, lichter of schip. Was er geen gelegenheid voor zulk een schip, dan werden de brieven te den Helder aan land gebracht ‘ten huyze van Marritje Jans, waerdinne in de Roode Leeuw die de selve voorts over land na dese stad sal senden.’ Strijcker hield van alles wat bij hem op een dezer wijzen binnenkwam pertinente lijste en bestelde alles sonder eenigh versuym tegen vier stuivers per enkelen brief en twaalf stuivers voor een extra-ordinaris Pacquet.
De regeling was uitvoerig genoeg, maar daarmede alleen is het nog niet gedaan. Er kwamen weer klachten, wel niet spoedig, maar toch na negen jaar den 13 Januari 1652 bevonden mijne Heeren van den Gerechte, dat de keur niet so wel werd onderhouden, als haer E.E. tot gerief van de koopluyden souden sien. Er waren lui die den Commissaris te vlug af waren, en de brieven en pakketten het eerst te pakken kregen, om daarmee dan te handelen volgens het oude recht: achterhouden, als er wat inzat, of afleveren tegen afgeperst port. Daarop werd nu boete gesteld van VII gulden, die ten goede zouden komen - de beginselen van strafrecht waren nog wat anders dan thans - aan onzen Strijcker (die nu Secretaris heet) of aan zijn opvolger in 't ambt.
Denzelfden dag werd een keur uitgevaardigd, waarbij voor de Brieven ende Pacquetten uyt Spaenjen ofte de Eylanden onder 't Gebiet van Spaenjen staende, waarmee het dus ook niet pluis was, eveneens een afzonderlijk besteller werd aangesteld.
Jochem Dircx van de schepen uit Delft en den Haag zag in het vorig jaar zich nog een collega toegevoegd voor de brieven, die, ook van Rotterdam, over Haarlem werden aangevoerd, zoodat nu sedert de eerste keur van 1598 Amsterdam in ruim 50 jaar een vijftal brievenbestellers rijk geworden was.
| |
| |
Hoeveel er tegenwoordig zijn uitstroomende uit het hoofdkantoor op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, nadat daar van heinde en verre de vol geladen zakken zijn binnengekomen, de brieven met de stempelmachines in razende vaart gestempeld, gesorteerd en aan de bestellers zijn uitgedeeld? Meer dan honderdmaal dat aantal uit Amsterdam's zeventiende eeuwsche bloei-periode, naar laatste telling vijf honderd vier en zeventig.
Een groot verschil, en daar de postale correspondentie als zulk een treffende maatstaf wordt aangenomen voor ontwikkeling en beschaving, welk een vooruitgang! Maar toch, verblijden wij ons niet te onvoorwaardelijk.
Bedenken wij (onder 't vele andere aan uw inzicht overgelatene), dat in de zeventiende eeuw nog niet waren de duizenden visitekaartjes, waarmede wij twintigste eeuwers op zoo uitgebreide en gemoedvolle wijze correspondeeren, evenmin als de legioenen prentbriefkaarten, couranten en andere drukwerken, die onzen geest tot zulk een uitgelezen voedsel zijn. En vergelijken wij ook nog even in onze gedachten, als twee representanten van toen en thans, het tegenwoordige gebouw, niet naar zijn uitgebreidheid (die alweer te klein is), maar vooral naar zijn architecturalen geest, met dat eerste huisje, van waar de brieven werden besteld, met dat paelhuysje in den vroegen fijnbewogen renaissance-stijl, met zijn ‘galerije,’ op de nieuwe brugge, expresselijk gebouwd aan 't lustighe, Lazurigh IJ, waarop 't beweegt van bruine en witte zeilen, de vlaggen swieren van de stengen, oranje blanje bleu, en purper en rood goud.
Zullen wij, na zulk een vergelijk van toen en thans, niet gaarne tot onze stichting een oogenblik luisteren naar dien heerlijken dialoog, waarin de Famulus uit Faust, ‘im Schlafrocke und der Nachtmütze’ nog van zijn historische studies nasmullend, zijn heet gebakerden meester op het genot daarvan wil wijzen met de onsterfelijke philister-woorden:
Verzeiht! es ist ein gross Ergötzen,
Sich in den Geist der Zeiten zu versetzen,
Zu schauen, wie vor uns ein weiser Mann gedacht,
Und wie wir 's dann zuletzt so herrlich weit gebracht.
waarop Faust dan uitschiet met hartgrondige ironie:
O ja, bis an die Sterne weit!
|
|