De Tijdspiegel. Jaargang 70
(1913)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Godsdienst en politiek.
| |
[pagina 145]
| |
De kerk en de godsdienst zijn geheel in dienst van de politiek, of omgekeerd. Het eerste standpunt was dat der Grieken en Romeinen en van vele andere volken in de oudheid. Kerkdienst was bij hen Staatsdienst. De Staat zorgde voor den eeredienst, zooals nu voor post en telegraphie. De priesters waren ambtenaren en alle uitgaven bijna voor den openbaren eeredienst werden uit de openbare kas bestreden. Alle godsdiensten waren, in den aanvang ten minste, Staatsgodsdiensten. De godsdienstige eenheid correspondeerde met de politieke. De Staatsgemeenschap berustte op geloofsgemeenschap. Wie, als Socrates, den eerbied voor de vaderlandsche goden ondermijnde, bedreigde de eenheid van den Staat en was dus des doods schuldig. De godsdienst was niet zoo zeer bestemd om de menschen te verheffen, dan wel om hen bij elkander te houden, zooals reeds het woord: ‘religio’ (band) aanduidt. Om het centrale heiligdom groepeerden zich de burgers, zooals de soldaten om hun vaandel en wie geen deel had aan den nationalen eeredienst, had ook geen deel aan het nationale leven en het nationale recht. Het polytheisme heerschte toen in volle kracht. Alle goden waren nationaal en aan eene internationale Godheid, die aan alle menschen gemeen was, dacht nog niemand. De nationale goden stonden naijverig en vijandig tegenover elkander en diezelfde eeredienst, die de burgers van denzelfden Staat als broeders samenbond, deed hen, juist daarom, vijandig staan en afgescheiden tegenover elken vreemdeling. De orakels waren ook geheel in dienst der politiek. Zij verklaarden, wat de leidende Staatslieden wilden, dat zij verklaren zouden. Themistocles wist door een orakelspreuk de Atheners te bewegen, tegenover de aanrukkende Perzen hun heil te zoeken op de vloot en Augustus liet in de Sibyllijnsche boeken opnemen, wat hij noodig had. Toch vindt men in de Theocratiën der Oudheid een voorbeeld van het tegendeel. Hier waren de rollen omgekeerd. De Staat was slechts de politieke zijde van de kerk, voor zooverre men toen reeds van een kerk spreken kon. | |
[pagina 146]
| |
De politiek was geheel in dienst van de priesters, maar op een gegeven oogenblik begint het volk zich te emancipeeren. Het verlangt een koning, die het in de wereldlijke zaken zal leiden en voorgaan, maar ook die koning is steeds verplicht met de priesters op goeden voet te blijven, wanneer hij in rust en vrede wil regeeren en zeker zijn van zijn troon. De eerste christenen hebben het voorbeeld dier Theocratiën trachten na te volgen. Nauwelijks waren de christenen door Constantijn den Groote en anderen tot politieke macht gekomen, of zij trachtten langzamerhand heel de politiek dienstbaar te maken aan de kerk. Eerst kwam de nauwe vereeniging van Troon en Altaar. Als de kerk en de vorst het samen eens zijn, kunnen zij vrij wel doen, wat zij willen. Met hen beiden vertegenwoordigen zij het wereldlijk en het geestelijk gezag. De vorst steunt de kerk, mits de kerk hem steune. Met behulp van de kerk maakt Pepijn de Korte zich van den troon meester, maar hij is niet ondankbaar. De Paus heeft hem een koninkrijk verschaft en hij geeft er op zijne beurt een aan den Paus. Met een leger trekt hij op tegen de Longobarden en het op hen veroverd land wordt de kern van den Kerkdijken Staat. Aanvankelijk echter hielden de vorsten het roer nog in handen. De Byzantijnsche keizers presideerden soms zelf de concilies, maar langzamerhand begon de kerk zich, vooral in 't Westen, te emancipeeren. De christenen hebben altijd geweigerd geheel in den Staat op te gaan, zooals in de klassieke oudheid gebruikelijk was. Prof. Krabbe heeft daarop eens gewezen. Hun individualisme bood een onverwinbaren tegenstand aan het alles opslorpend absolutisme van den Staat of van den vorst, die met den Staat werd vereenzelvigd. Zij hebben het altijd bijna instinctmatig gevoeld, dat de kerk op haar eigen terrein volkomen vrij moest zijn; maar waarom hebben zij niet dadelijk begrepen, dat de Staat precies dezelfde vrijheid moest hebben op zijn terrein. Het is zeker beter, dat de kerk de politiek beheerscht, dan omgekeerd; maar er is een middenweg, die eerst veel later is ontdekt en toch reeds dadelijk had kunnen zijn betreden. Op den duur zien wij dus, als de katholieke kerk haar volle macht heeft ontplooid, precies het omgekeerde als in de oudheid. De priesters zijn geen ambtenaren meer, maar alle ambtenaren bijna zijn priesters en Richelieu stelde zelfs een | |
[pagina 147]
| |
priester aan het hoofd van de Fransche vloot. In de kerk alleen bijna is het talent te vinden. Alle cultuur is christelijk en kerkelijk en de leidende staatslieden als Richelieu, Mazarin Ximenes, Granvelle, Wolsey, Dubois en anderen worden uit de priesters gekozen. De Paus is niet alleen het geestelijk kerkhoofd der christenheid, maar maakt ook aanspraak op eene plaats boven de wereldlijke vorsten omdat het geestelijke meer is dan het wereldlijke. Hij is de zon en de wereldlijke vorsten zijn slechts de maan en de sterren, die van de zon hun licht ontvangen. Zijn gezanten gaan vóór de gezanten der vorsten. Hij is het levende volkenrecht en de opperste arbiter tusschen de vorsten. Hij beschikt over de nieuw ontdekte werelden en schenkt ze aan wie hij wil. Het Staatsleven wordt geheel door het kerkelijke leven beheerscht. Het altaar heerscht over den troon. De Paus is de Koning der Koningen, wien alle macht is gegeven in den hemel en op de aarde. De katholieke kerk is de Staatskerk, die geen andere kerken naast zich duldt. De eenheid in het godsdienstige wordt zoo streng mogelijk gehandhaafd opdat er ook eenheid zij in het politieke; nationaal niet alleen, maar ook internationaal. Priesters en leeken zijn, vooral door het coelibaat, streng gescheiden. De priesters hebben gewoonlijk vrijdom van belasting en van krijgsdienst. Zij zijn aan eigen, afzonderlijke, rechters onderworpen en als het er op aankomt gehoorzamen zij eerst den Paus en dan eerst den vorst van hun land. De Hervorming bracht hierin verandering. De christenen, reeds vroeger gedeeld in Roomsch- en Grieksch-katholieken, scheidden zich op nieuw in Roomschen en Protestanten. Het monopolie der Roomsche kerk bleek op den duur niet te handhaven. De dertigjarige oorlog was de laatste wanhopige poging om de reformatie terug te dringen; en toen beide partijen gezien hadden, dat zij elkander niet geheel konden overheerschen, begonnen zij te begrijpen, dat zij met elkander en naast elkander moesten leven. Voor het eerst begint nu het besef door te dringen, dat politieke eenheid mogelijk is, zonder godsdienstige eenheid. Dat de vrijheid van godsdienst het bestaan van een Staat niet bedreigt, maar bevestigt. Dat de zonen van hetzelfde land zeer goed in vrede en harmonie met elkander in één Staatsverband kunnen leven, zonder tot één kerkverband te behooren. De godsdienstige vraagstukken houden van lieverlede op alle andere te overheerschen. | |
[pagina 148]
| |
Er komt scheiding tusschen godsdienst en politiek, voor zooverre dat mogelijk is. Er vormt zich een zelfstandig volkenrecht, dat voortaan de verhouding tusschen de Staten onderling zal regelen, nu de Paus dat niet meer doen kan, omdat zijn gezag niet meer door alle Staten wordt erkend en zelfs katholieke priesters en Staatslieden als Richelieu geraken zoo zeer onder de bekoring van de protestantsche denkbeelden, dat zij de politiek in Frankrijk geleidelijk geheel in wereldlijke banen leiden; dat zij bij het optreden van Frankrijk het belang des lands meer laten gelden dan dat van den Paus of van de Katholieke kerk en dat langzamerhand zelfs de Katholieke kerk in Frankrijk door de nationale, Gallicaansche organisatie tracht te ontkomen aan de internationale, Ultramontaansche overheersching. Toch heeft het lang geduurd voor dat de Protestanten zich bewust waren van hetgeen hun eigen beginsel meebrengt, voor dat zij geheel los waren geworden van de Katholieke traditiën en de hervormde beginselen bij de regeling der verhouding tusschen godsdienst en politiek tot volle ontwikkeling waren gekomen. De Anglikaansche kerk in Engeland maakte den band tusschen Troon en Altaar nog zoo nauw mogelijk. In het Genève van Calvijn trachtte de Kerk steeds ook in het wereldlijke te heerschen en Oldenbarneveldt heeft met zijn hoofd moeten boeten omdat hij zich tegen de heerschzucht van de Hervormde kerk in Nederland durfde verzetten. Er is een tijd geweest, dat de Nederlandsche Staat niets anders was dan de politieke zijde van de Hervormde kerk, dat die kerk wel niet in elk opzicht een Staatskerk was, maar toch vele politieke voorrechten genoot; en er zijn nu nog hervormden genoeg, die dien goeden tijd terugwenschen en droomen van een krachtige politieke partij, met de Hervormde kerk als godsdienstigen achtergrond. Zij zouden ook zeer gaarne wederom, evenals vroeger, alle niet-Hervormden van de openbare betrekkingen uitgesloten zien en het zwaard der overheid gebruiken tot handhaving van de leer der kerk. Ook de Hugenoten en Cromwell hebben veel te veel godsdienst en politiek dooreen gemengd en godsdienstige middelen gebruikt tot bereiking van een zuiver politiek doel en ten slotte hebben ook de Protestanten vrij langen tijd den regel gehuldigd: ‘Cujus Regio ejus Religio’. | |
[pagina 149]
| |
De Engelschen moesten, op het punt van den godsdienst eerst meêgaan met Hendrik VIII, toen met Maria Tudor en toen weêr met Elizabeth en eerst langzamerhand zijn zij gaan begrijpen, dat het een vorst niet toekomt aldus over de conscienties te heerschen. Er zijn thans nog zeer veel terreinen, waarop godsdienst en politiek met elkander in aanraking komen en aanraking onvermijdelijk is. Ik noem slechts het onderwijs, de Zondagsrust, het huwelijk, de godsdienstige belangen van militairen en gevangenen, de houding van de christelijke overheid tegenover de heidenen in de Koloniën, den godsdienst van den vorst en van de ambtenaren, de privilegies in belastingzaken, de vrijstelling van geestelijke personen van den krijgsdienst, het rechtskarakter der kerkgenootschappen, de armenzorg, het toezicht van den Staat op het beheer der kerkelijke goederen en de uitoefening der kerkelijke tucht, het recht van placet en nog zooveel meer; maar al die kwesties wensch ik thans onbesproken te laten om, ten slotte, slechts eenig licht te doen vallen op dat ééne hoogst merkwaardige en verrassende feit, dat bij conflict tusschen godsdienstige en politieke belangen de politieke gewoonlijk den doorslag geven. Het behoorde niet zoo te zijn, maar de feiten zijn onverbiddelijk en voor die feiten vraag ik thans nog eenige oogenblikken de aandacht. De allerchristelijkste koningen van Frankrijk zijn lang niet altijd gehoorzame zonen der kerk geweest. Als de politiek het eischte, durfden zij zich tegenover den Paus zeer veel veroorloven. Zelfs de Heilige Lodewijk was tegenover den Paus zeer onafhankelijk en Philippe le Bel, die de Tempeliers zoo vroom vervolgde, heeft den Paus meermalen zwaar beleedigd. Frans I sloot een verbond met de Turken, toen de grootste en gevaarlijkste vijanden der christenheid, tegen het katholieke Oostenrijk en Richelieu de priesterstaatsman heeft, zooals ik reeds opmerkte, voorgoed de Fransche politiek in wereldlijke banen geleid en tot leeken-politiek gemaakt. Hij maakte een einde aan de politieke macht der Hugenoten, niet omdat hij het protestantisme haatte, maar omdat hij geen Staat wilde dulden in den Staat en toen hij, ook met behulp der protestantsche Nederlanders, La Rochelle, het laatste bolwerk der Hugenoten, had veroverd, heeft hij hen verder goed behandeld. Ten slotte werd hij zelf in den dertig- | |
[pagina 150]
| |
jarigen oorlog de trouwe bondgenoot van Gustaaf Adolf, den kampioen voor het protestantisme in Duitschland, die alleen met hulp van Frankrijk overwon. Die dertigjarige oorlog was een soort contra-reformatie. Het was een strijd op leven en dood tusschen Roomschen en Protestanten. Voor dat het katholicisme zich ten deele gewonnen gaf, wilde het nog eene laatste poging doen om de steeds veld winnende reformatie te stuiten en het verloren gebied te heroveren. Men had dus mogen verwachten, dat alle katholieken eenerzijds schouder aan schouder zouden hebben gestaan en alle protestanten anderzijds; maar politieke overwegingen hebben dat belet. Frankrijk bedankte er voor om aan het toch reeds zoo machtige Oostenrijk de overwinning te verschaffen. Veeleer wilde het van de verlegenheid van Duitschland partij trekken om zelf naar de zijde van Elzas en Lotharingen veroveringen te maken. Het wilde ook gaarne de vijanden van Oostenrijk gebruiken om den ouden mededinger te verzwakken. Ook Spanje mocht niet te machtig worden en zelfs de Paus heeft zich meermalen heimelijk over de overwinningen van Gustaaf Adolf verheugd, omdat hij evenmin wilde, dat Oostenrijk zich al te sterk en daardoor ook al te onafhankelijk van den Pauselijken Stoel zou gaan gevoelen! Meer dan éèn prostestant had ook een hoog commando in het leger van Wallenstein en op het einde van den dertigjarigen oorlog stond zelfs een protestant aan het hoofd van het Oostenrijksche leger omdat er niemand anders te vinden was. Gustaaf Adolf zelf is zeker met hart en ziel protestant geweest, maar ten slotte heeft hij toch meer om politieke dan om godsdienstige redenen naar het zwaard gegrepen. Wallenstein had Mecklenburg veroverd en de door hem verdreven vorsten waren verwanten des Konings. Het beleg van Straalsund had duidelijk den toeleg van Oostenrijk verraden om zich aan de Oostzee te nestelen en Zweden kon niet dulden, dat eene andere mogendheid van beteekenis in die zee de opperheerschappij aan Zweden ging betwisten. Gustaaf Adolf rekende ook op Pommeren, dat werkelijk ook geruimen tijd in Zweedsche handen is geweest. Gustaaf Adolf was dus niet alleen een geloofsheld, maar | |
[pagina 151]
| |
ook een berekenend politicus en hij zou zijn plicht hebben verzuimd, als hij anders had gehandeld. Als koning van Zweden mocht hij het goed en het bloed der Zweden niet wagen, zonder dat er ook groote Zweedsche belangen op het spel stonden en daarom ontnemen zijne politieke beweegredenen, die naast de godsdienstige golden, hem niets van zijn roem en zijn grootheid. Het streven der Hugenoten in Frankrijk is langen tijd ook sterk door de politiek beheerscht geweest. Op een gegeven oogenblik was het grootste deel van den Franschen adel aan de zijde der Hugenoten en dat niet zoo zeer uit overtuiging dan wel omdat de edelen hoopten, met behulp der Hugenoten, de verloren feodale rechten te zullen herwinnen. Toen echter Richelieu aan die verwachtingen den bodem had ingeslagen, door de Hugenoten slechts als godsdienstige en niet meer als politieke partij te dulden, hebben die edelen zich voor het grootste deel weer met den koning en de kerk verzoend. Ook Turenne werd toen weer roomsch, maar de gelederen der Hugenoten werden daardoor gezuiverd. Lodewijk XIV, die, ten slotte, de Hugenoten geheel trachtte uit te roeien nadat hij het Edict van Nantes had herroepen, heeft, meer dan één Fransch koning, den Paus beleedigd en gegriefd. En voor een goed deel spreidde hij veel geloofsijver ten toon, ten einde tegenover den Paus meer de handen vrij te hebben. Hoe kon de Paus toch een vorst in den ban doen, die zooveel deed voor de kerk en voor het ware geloof? De Paus was dan ook met al die strengheid tegenover de Hugenoten weinig ingenomen. Hij wist wel, dat de slagen, hun toegebracht, ten slotte op hem zouden neerkomen en heeft dan ook meermalen tot matigheid vermaand. Een weinig meer eerbied voor hem als hoofd der kerk zou hem veel aangenamer zijn geweest en een veel beter bewijs van geloofsijver en vromen zin. Lodewijk XIV echter heeft, meer dan eenig Fransche koning, moeite gedaan om het zoogenaamde Gallicanisme op de spits te drijven en de internationale positie van den Paus te verzwakken door de Roomsche kerk nationaal te organiseeren. Hij wilde zich zelf eigenlijk Paus maken van Frankrijk, zooals Hendrik VIII zich zelf Paus had gemaakt van Engeland en Bossuet stond hem daarbij niet minder trouw ter zijde | |
[pagina 152]
| |
dan bij de vervolging der Hugenoten en Waldenzen. Toen ook de Paus het asylrecht van het Fransche gezantschapshôtel in Rome niet zoo uitgebreid wilde eerbiedigen, als de Koning het opvatte, zond Lodewijk heele regimenten Fransche soldaten naar Rome, die het geheele kwartier, waarin het gezantschapshôtel gelegen was, tot een vrijplaats maakten van misdadigers en beletten dat de Souvereine vorst van den Kerkdijken Staat baas was in zijn eigen hoofdstad. De Paus heeft zich dan ook van harte verheugd, toen onze Willem III naar Engeland ging, om zijne schoonvader, den katholieken koning Jacobus II, van den troon te jagen. Hij wist het, dat de slagen, die Jacobus II zouden treffen, ook op Lodewijk XIV, diens bondgenoot, zouden neerkomen en dat het succes van Willem III een machtig middel zou kunnen worden tot breideling van Frankrijks trots en aanmatiging. Na den slag aan de Boyne, toen in Rome de tijding kwam, dat Willem verslagen was en in den slag gedood, heerschte er uitbundige vreugde in het Fransche gezantschapshôtel, maar droefenis in het Spaansche en op het Vaticaan. Maar toen het den volgenden dag bleek, dat Willem eene schitterende overwinning had bevochten, en slechts licht was gewond, werden de rollen omgekeerd. Toen werden in het Vaticaan en in het Spaansche gezantschapsphôtel de lichten ontstoken, terwijl zij in het Fransche werden uitgedoofd. Toch beteekende de overwinning aan de Boyne de redding van het Protestantisme. Engeland en Nederland werden toen de bolwerken der protestanten. Slechts met vereenigde krachten konden zij het Protestantisme redden en zoo het aan Jacobus II, met Fransche hulp was gelukt het in Engeland ten onder te brengen, zou het ook in Nederland en in Duitschland zijn bezweken. De politieke overwegingen echter golden meer dan de godsdienstige en de beste bondgenoten van onzen Willem III tegenover het Katholieke Frankrijk waren het Katholieke Oostenrijk en de oude Nederlandsche erfvijand: Spanje. Karel V en Philips II, die in Duitschland en in ons land zoo fel het Protestantisme bestreden, waren tegenover den Paus niet minder onafhankelijk dan Lodewijk XIV. De eerste liet Rome stormenderhand innemen en de tweede door den Hertog van Alva den Kerkelijken Staat veroveren. Hun geloofsijver hield hen niet terug om den Paus te be- | |
[pagina 153]
| |
strijden, waar hun politiek belang dat meêbracht en terwijl het Katholieke Frankrijk, het land van den Bartholomeusnacht, ons hielp tegen Spanje, liet het protestantsche Duitschland ons in den steek, ofschoon Prins Willem met Anna van Saksen, eene Duitsche, protestantsche vorstin, was gehuwd en hij later zelf tot het Protestantisme overging. Bij den val van Constantinopel heeft ook de politiek alles beheerscht. De Grieken waren Christenen en de Turken heidenen. Wat was dus natuurlijker dan dat de Christenheid in beweging kwam om Constantinopel te helpen en dat de Paus daarbij het initiatief nam. Had hij gewild, hij had Constantinopel kunnen redden; maar hij wilde niet. Er was een tijd geweest, dat de Keizers te Constantinopel de wettige heeren en meesters waren van den Bisschop van Rome en dat zij met groote kracht het gezag van den Staat over de Kerk handhaafden. Langzamerhand hadden de Pausen zich, vooral met behulp der Frankische koningen, geëmancipeerd en ten slotte Karel den Groote tegen den Keizer te Constantinopel uitgespeeld. De patriarch van Constantinopel, door hofgunst beschermd en verheven, was ook altijd de gevaarlijkste mededinger geweest des Pausen, vooral in de dagen, dat het zwaartepunt van het Romeinsche rijk niet meer in het Westen, maar in het Oosten was gelegen. De Grieksch-Katholieken hadden zich ook ten slotte van de Roomsch-Katholieken afgescheiden en geweigerd het oppergezag des Pausen te erkennen. Zij bleven dat weigeren, ook toen de Turksche kanonnen reeds hunne muren beukten en nu moesten zij ook maar de gevolgen hunner weerspannigheid dragen. Het was den Paus dus heimelijk niet geheel onwelgevallig, dat Constantinopel viel. Nu had hij weer het rijk alleen en de handen vrij. Het gevaar van een tweeden Paus in Constantinopel was nu voor goed geweken. De Grieksch-Katholieken kwamen nu tegenover de Roomsch-Katholieken in de minderheid en het zwaartepunt der Katholieke wereld werd nu weer voor goed naar het Westen verlegd. Slechts enkele malen zien wij, dat de godsdienst boven de politiek gaat. De Grieken in Constantinopel wilden niet, zooals wij reeds zagen, ter wille van de politieke hulp van het Westen hun godsdienstig beginsel prijs geven en ook in de dagen der Hervorming weigerden dat de Protestanten. | |
[pagina 154]
| |
Toen de Turken niet alleen Constantinopel gewonnen hadden maar zich steeds verder in Europa uitbreidden werden de Protestanten ernstig gewaarschuwd, dat, als zij voortgingen de Christenheid te verdeelen, de Turken ten slotte met den buit zouden gaan strijken. De oude geschiedenis van den val van Constantinopel zou zich herhalen en de Turken zouden over de Christenen gaan heerschen door partij te trekken van hun verdeeldheid. ‘Liever Turksch dan Paapsch’, luidde toen het fiere antwoord, ook door onze vaderen gegeven en ten slotte is alles nog goed afgeloopen. Toen het Turksche gevaar het grootst was, bleek ook de redding nabij. En toen de vloedgolf ten slotte ook Weenen bedreigde, werd zij daar voor goed gekeerd. Half Europa kwam onder de wapenen om de Turken te dwingen het beleg op te breken en toen dat gelukt was, begon de reactie, die steeds meer op een zinken van Turkije uitliep. Ook Napoleon III heeft in 1870 geweigerd godsdienstige bezwaren op te offeren ter wille van politieke voordeelen, of liever, Eugénie wilde niet en hij liet zich door haar beheerschen. Hoogstwaarschijlnijk had hij in 1870 de hulp kunnen krijgen van het Italiaansche leger, indien hij aan Italië tegenover den Paus de handen vrij had willen laten; maar die prijs was hem te hoog en zoo zijn ten slotte, zoowel de Paus als hij zelf, ten val gekomen. Veel heeft zijn trouw hem dus niet gebaat, maar zij is toch merkwaardig omdat zij zoo zeldzaam is en gewoonlijk juist het omgekeerde gebeurt. Om politieke redenen is op het Congres te Weenen de wereldlijke macht des Pausen door de niet-Katholieke mogendheden (Pruissen, Engeland en Rusland) gered. Om politieke redenen werd de Heilige Alliantie opgericht, al hulde zij zich ook in een godsdienstig kleed en om politieke redenen kozen ook de Belgen in 1830 op nieuw een protestant tot koning, hoewel zij overwegend katholiek waren en de liberalen toen met de clericalen een verbond hadden gesloten. Dr. Kuyper, in een zijner geschriften, vreest ook, dat bij een nieuw toekomstig conflict tusschen Europa en Azië de Mohamedanen eerder, als Aziaten, partij zullen kiezen voor Azië dan dat zij, als monotheïsten, aan de zijde zullen staan der christen-volken. | |
[pagina 155]
| |
Vooral ook bij godsdienstoorlogen blijkt het, hoe ten slotte, de oorlog meer om politieke dan om godsdienstige redenen wordt gevoerd. Zuivere godsdienstoorlogen, waarbij het alleen om den godsdienst ging, zijn er misschien nooit geweest. Altijd stonden er ook wereldlijke en politieke belangen tevens op het spel en dat is maar gelukkig ook, want hoe wil men anders het gebruik van de wereldlijke wapenen goedpraten. Voor geestelijke belangen mag alleen met geestelijke wapenen worden gestreden en het is niet geoorloofd het geloof te propageeren met het zwaard. De Kruistochten waren dan ook wel deugdelijk politieke oorlogen, die verstrekkende politieke gevolgen hebben gehad en men mag het politieke doorzicht bewonderen van die Pausen, die de kruistochten hebben gepredikt en in het leven geroepen. Zij zagen reeds toen welk gevaar van de zijde der Mohamedanen geheel Europa bedreigde, als de Halve Maan niet tijdig werd gestuit en wie zal het hun euvel duiden dat zij van den vromen zin der middeleeuwen hebben partij getrokken om Europa tegen de Saracenen in het harnas te brengen? Ook onze tachtigjarige oorlog was, vooral in den aanvang, volstrekt geen godsdienstoorlog. De Prins van Oranje, Egmond, Hoorne en de meeste edelen van het Compromis waren oprechte katholieken. Wij wilden meer godsdienstvrijheid, zeer zeker, en de aandrang in die richting werd steeds sterker, maar wij wilden ook vorsten, die in het land bleven, die ons regeerden volgens onze Nederlandsche handvesten en privilegiën, die ons niet lieten ringelooren door vreemde troepen en geen belastingen hieven, zonder medewerking van de Staten des lands. Wij begonnen in die dagen nationaal te denken en te voelen. Wij wilden hier te lande evenmin Spanjaarden in de regeering, als de Spanjaarden vroeger, onder Karel V, Nederlanders hadden geduld in de regeering van Spanje en van de zuiver Spaansche instelling der Inquisitie waren wij afkeerig. Eerst later is: ‘Katholiek’ ongeveer hetzelfde gaan beteekenen als: ‘Spaanschgezind’ maar de geestdrijverij van enkele ultra-Calvinisten als Datheen en Hembyze, die de Katholieken in de armen dreven der Spanjaarden, was daaraan niet vreemd en nog na den vrede van Munster was de meerderheid der bevolking, ook nog in het Noorden, Katholiek. Tijdens het Twaalfjarig bestand, toen wij van de Spanjaarden rust hadden, barstten er geweldige twisten uit tusschen | |
[pagina 156]
| |
Arminianen en Gomaristen maar ook daarbij speelde de politiek de hoofdrol. Omdat Oldebarneveldt Arminiaan was, koos Maurits openlijk de zijde der Gomaristen. Holland wenschte alleen een Provinciale Synode toe te staan, omdat de Unie van Utrecht het hoogste gezag in godsdienstzaken aan de Staten der Provincie had toegekend; maar Maurits en zijn aanhang wenschten eene generale Synode, ten einde het provincialisme een weinig te keeren. Oldenbarneveldt wilde niet, dat de Hervormde Kerk over den Staat zou heerschen, evenals vroeger de Roomsche. Hij wilde niet tegen Spanje hebben gestreden om slechts van geestelijken meester te hebben gewisseld, maar de Predikanten, zich van hun invloed op het volk bewust, en van het groote aandeel, dat zij aan den vrijheidsstrijd hadden gehad, zochten steun bij Maurits. Het ging niet alleen om de vraag van de uitverkiezing, maar ook en vooral over de vraag, of Holland over de Generaliteit, dan wel de Generaliteit ook over Holland zou heerschen en op den bodem van dat alles lag de persoonlijke veete tusschen Maurits en OldenbarneveldtGa naar voetnoot1.. Ook de strijd der Mohamedanen voor den Islam is altijd tevens een strijd geweest voor wereldlijk gezag en de Hussieten-krijg in Bohemen was voor een groot deel een strijd tusschen Czechen en Duitschers. Niets schijnt ook meer onschuldig en wars van de politiek dan de zending, maar reeds Bonifacius en andere groote heidenapostelen uit de middeleeuwen ijverden niet meer voor het Evangelie dan voor de erkenning van het gezag der Pausen en de onderwerping aan hem van de geestelijken der nationale kerken, en de Frankische vorsten hebben dikwijls met groote kracht de zending begunstigd, omdat zij ervaren hadden, dat de volken, die eenmaal den godsdienst der Franken hadden aangenomen ook lichter geneigd waren tot erken- | |
[pagina 157]
| |
ning van het Frankische gezag. Bij hen gaf dus de politiek den doorslag. De Boeren beschuldigen niemand minder dan Livingstone van tevens een politiek agent te zijn geweest der Engelsche regeering en de Engelsche zendeling Pritchard heeft door zijne politieke intrigues in de nieuwe geschiedenis een zekere vermaardheid gekregen. Het valt ook moeilijk te betwisten, dat de houding der Engelsche geestelijken in Zuid-Afrika tegenover de Kaffers sterk door de politiek werd geïnspireerd, dat zij steeds hebben getracht de inboorlingen tegen de Boeren op te zetten, en de Boeren van mishandeling der inboorlingen te beschuldigen, en dat de laatste boerenoorlogen ook aan hun stoken zijn te wijten geweest. Op Madagascar worden nu ook de Protestanten om politieke redenen vervolgd door eene regeering, die misschien meer dan eenige andere de scheiding van godsdienst en politiek tot leuze heeft verheven. Niemand late zich dus door den schijn verblinden. Volledige scheiding van godsdienst en politiek is niet mogelijk en juist zij, die haar in theorie het meest op den voorgrond brengen, zijn in de praktijk het meest geneigd met dat beginsel te breken. Het tegenwoordige Frankrijk is daarvan een sprekend bewijs. Godsdienstvrijheid is daar een ijdele klank geworden en onder de schoonschijnende leuze: ‘Scheiding van Kerk en Staat’, wordt de Kerk zoo hard mogelijk door den Staat onderdrukt. Ook bij ons hebben de godsdienstige menschen vroeger veel te lijden gehad van de onverdraagzaamheid der zoogenaamd neutralen. Men klaagt nu, dat er menschen worden benoemd ter wille van hun godsdienst, maar hoe lang hebben niet anderen bij benoemingen de voorkeur gehad, omdat zij godsdienstloos waren of ten minste onverschillig? Is Nederland een cultuurstaat, zooals ik meen te mogen aannemen, en wel een cultuurstaat op christelijken bodem, zooals reeds Thorbecke in 1857 heeft gezegd, dan is het de plicht der overheid juist niet neutraal te staan tegenover het godsdienstig en christelijk leven, maar dat zooveel te bevorderen als mogelijk is, zonder iemands conscientie-vrijheid te verkorten. |
|