De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Iets nieuws op het gebied van onderwijs aan toekomstige inlandsche ambtenaren.
| |
[pagina 348]
| |
bladzijden. Als hoofdvraag wordt hier gesteld: ‘Wat vindt de Inlandsche bevolking als geheel er voor baat bij of welk nadeel lijdt zij, doordat op Java in tal van gewesten een suikercultuur gedreven wordt?’ Bij het antwoord gelden nu eens niet in de eerste plaats de belangen der Europeesche markt, de finantieele zijde der zaak wordt niet van het standpunt der Europeesche planters alleen beken. Des te verblijdender is de uitkomst op p. 103-105 gegeven, met de op volgende bladzijden genoemde winst- en verliesberekeningen, waarbij het voordeel, door de suikercultuur den inlander gebracht, de nadeelen verre overtreft. Behoef ik nogmaals te zeggen hoe streng wetenschappelijk en onbevooroordeeld schr. de zaak behandelt, die werkelijk een levensquaestie voor Java kan genoemd worden, van welke laatste zijde bezien de suikercultuur bij een crisis ook vreeselijke gevaren met zich sleept. ‘Elke bouw suikerriet brengt in den een of anderen vorm gemiddeld f350-375 per oogstjaar onder de inlandsche bevolking in omloop. Dit kan in de verste verte geen enkele tak van het Inlandsche landbouwbedrijf,’ p. 128. ‘Alzoo: Bij den huidigen stand van zaken is de suikercultuur een onmisbare factor in de welvaart der Inlandsche bevolking,’ p. 133. Irrigatie, arbeidscontracten, verhuren der gronden eischen echter voortdurend de opmerkzaamheid, het toezicht der Europeesche ambtenaren, ‘Intusschen trede de regeering, zoo mogelijk nog meer bij de suikercultuur op ter bescherming van den Inlander, maar niet minder tot verzekering van bedrijfszekerheid.’ p. 133. De koffie, tabak en indigo, de rubbercultures worden mede in dit werk nauwlettend behandeld. Over het Boschwezen, den toestand van Visscherij en Vischteelt valt eveneens veel wetenswaardigs te lezen. Dat Java tot de boscharme landen behoort, zal menigeen vreemd doen opkijken; maar het verslag over het Boschwezen van 1910 gaf maar 13% der totale oppervlakte (Finland staat voor 63% aangeteekend) p. 216. Geen wonder, dat Djatizoowel als Wildhoutbosschen er beschermd moeten worden. Meestal immers is de bevolking zeer zorgeloos op dat punt en springt niet minder verkwistend met zijn hout om, als o.a. Italië met het zijne in vroeger dagen. Het boschwezen en irrigatievraagstuk hebben vaak overeenkomstige belangen, die voorheen niet genoeg in 't oog werden gehouden. Ook bij de vischvangst schijnt tegen roekeloosheid geijverd te moeten worden. Vele van Java's rivieren zijn reeds uitgevischt, tal van bepalingen noodig om in dit zoo geliefd, ja onontbeerlijk volksvoedsel te voorzien. In de Preanger betrekt men de visch als ‘tweede gewas’ van de rijstakkers, p. 230. Zoetwatervischvijvers en dito voor zeevisch werden reeds vroegtijdig door de inlanders al of niet met hulp der regeering aangelegd. Vooral laatstgen. ‘tambaks’ vindt men langs Java's Noordkust, op den slibrijken bodem, van sluisjes voor het in- en uitlaten van het zeewater voorzien. Deze vijvers voldoen niet alleen aan plaatselijke behoeften, daar de levend gevangen visch bij onmiddellijk vervoer langer weerstandsvermogen bezit dan de in zee gevangen dieren, die in de prauwen reeds veel hebben moeten lijden, voor zij, meest in deerniswaardigen toestand, aan land worden gebracht. Zie p. 237. Men is gewoon te denken dat de vischrijkdom der Ind. wateren onuitputtelijk is, schr. geeft ons hiervan een veel nuchterder maar zeker juister voorstelling. Ter verbetering van dezen tak van bestaan - ‘gedroogde visch is naast rijst voor den Javaan althans een hoofdbestanddeel van zijn voedsel,’ p. 228 - is nog heel veel te doen. Roofvisscherij moet verhinderd, | |
[pagina 349]
| |
uiteengezet welke invloeden ten goede zoowel als ten kwade den Welvaartstoestand der inlanders op Java en Madoera beheerschen. Ontbreekt het hun in de eerste plaats aan kennis en kapitaal, waarom meer en meer Gouvernementsscholen en credietbanken noodig zijn, volgens auteur, ook ten einde den inlander tegen zich zelven en den woekeraar te beschermen; versnippering van grondbezit (zelfs aandeelen van ¼ bouw, p. 12), gebrekkige verkeersmiddelen, onvoldoende rechtszekerheid eischen niet minder het waakzame oog der regeering. Veel wordt er gedaan, zeer veel; er blijft nog honderdmaal meer te doen over. Maar al te duidelijk blijkt dat de ongelukkige gewoonte, om op voorschot te leven, den Javaanschen boer financieel geheel afhankelijk maakt, om niet te zeggen: onmondig. Het groot-grondbezit neemt toe, ja, maar ten koste van den kleinen man, wiens voornaamste bron van bestaan de landbouw is en blijft, p. 15, p. 118, e.a. De ‘dwerglandbouwers’ p. 50, evengoed als de van eigengeerfde tot bezitlooze vervallene, moeten, vooral daar de bevolking snel aanwast, naar andere middelen van bestaan omzienGa naar voetnoot1.. Zij missen daartoe vaak energie en gelegenheid; ook in dit opzicht zal, hoeveel steun er reeds verleend werd, al meer van de regeering worden geeischt, om een dreigend, hier en daar reeds sterk aan den dag tredend pauperisme te keeren. ‘Zelfs in vruchtbare streken, als Modjowarno, onder maatschappelijk goede verhoudingen, met zorgzaam gedreven landbouw en veel suikerondernemingen in de buurt, maken een paar misoogsten den toestand reeds min of meer hachelijk.’ p. 51. Hetzij auteur landbouw of veeteelt, boschwezen of visscherij bespreekt, steeds tracht hij oude en tegenwoordige toestanden, geleidelijke of snelle overgangen tot de hedendaagsche, in korte woorden, waar het kan door cijfers gesteund, duidelijk te maken. Het algemeen verspreide begrip, dat de inlander den sawahbouw met kunstmatige bevloeiing reeds algemeen vóór de Hindoes zou hebben gekend, zal wel in hoofdzaak tot het rijk der legenden moeten verwezen worden; p. 190 althans lezen wij ‘dat tot op den tijd, dat het Ned. Kol. bestuur zich met de zaak is gaan bemoeien, de rijstcultuur in hoofdzaak op van regen afhankelijke sawahs en tegalans moet zijn gedreven.’ De levensvraag voor Java's landbouw: irrigatie, wordt zeer uitvoerig behandeld, terwijl de recapulatie in cijfers van het totaal der werken in gebruik, in uitvoering, in studie of voorbereiding, gestaakte enzv. de duidelijkheid verhoogt. p. 194. Eén cijfer zegt meer dan bladzijden druks. Wordt op een verbazend klein getal guldens het doorslagsinkomen van den Javaanschen landbouwer geschat, dit feit is, gegeven zijn wijze van leven en vele mogelijke bijverdiensten, niet zoo verontrustend als de afname van den veestapel, vooral karbouwen en paarden. Redenen van dezen achteruitgang moeten meestal gezocht worden in onoordeelkundige behandeling van het vee, maar ook in gebrek aan weiden en te weinig bekwame veeartsen. De regeering heeft ook deze zaak krachtig ter hand genomen, zie p. 211, al stuit zij hierbij vaak op haast onoverkomelijke bezwaren en lijdelijke tegenwerking. Van de cultures - in hoofdzaak - voor de wereldmarkt gedreven, neemt op Java de suiker de eerste plaats in. De suikercultuur met al wat hiermede samenhangt, eischt in Mr. Neytzell de Wilde's werk een kleine zestig | |
[pagina 350]
| |
Plotseling werden hij en allen, die belang in deze proefneming stelden, opgeschrikt door een circulaire van het Departement van Onderwijs, waarin het voorstel was vervat het vak Staathuishoudkunde voor de opleidingsscholen te laten vervallen. Auteur diende daartegen een nota in, waarin hij met klem van redenen betoogde, dat dit vak, als economische geographie opgevat, behouden kon blijven. Hij had de voldoening, gehoor te vinden. Leeraren aan andere opleidingsscholen namen kennis van deze nota. In 1910 (Staatsbl. 460) werd de naam: ‘Beginselen der Staathuishoudkunde’ vervangen door: ‘de beginselen der Staathuishoudkunde in hare toepassing op Nederlandsch Indië’. Niet noodig te zeggen dat schr. zijn dictaat intusschen herhaald had om- en bijgewerkt, terwijl hij tot zijn vreugde bespeurde dat zijn leerlingen hem niet alleen begrepen, maar met belangstelling volgden, ‘pleizier kregen in het vak’. In de vacanties gaven zij ooren en oogen goed den kost en keerden terug met vellen vol gegevens en berekeningen, ieder uit eigen woonplaats, van familieleden te weten gekomen of zelf nagesnuffeld. Schr. ook reisde in zijn vacanties nu hier dan daar, steeds wat zijn boeken mededeelden toetsend aan de werkelijkheid, waarbij het hem, zoooals reeds vermeld is, niet aan vriendelijke medewerking ontbrak. Later werd dan het over ieder onderwerp geschrevene door zeer bevoegden gelezen en beoordeeld; zoo, om iets te noemen, alles wat op de suiker betrekking heeft door H.H. Administrateurs van Suikerfabrieken en employés, al had schr. ook zelf vele fabrieken aan den arbeid gezien en zelfs het veldwerk bijgewoond. Natuurlijk handelde Mr. A. Neytzell de Wilde met de andere cultures, zooveel doenlijk was, eveneens. Door het denkbeeld bezield, dat wie streeft naar ontwikkeling van den inlander beginnen moet, hem te leeren om zich heen te zien; de toestanden in zijn eigen land te leeren kennen; en zoo voorbereid te worden tot het later begrijpen van wat in het Westen geschiedt: door deze ideeën geleid en gesteund, stelde auteur zijn werk samen, voor eigen gebruik bij zijne lessen. Het bleef niet onopgemerkt. Van vele zijden drong men er bij hem op aan het uit te geven, dus deze vrucht van jarenlangen, geduldigen, nauwgezetten arbeid ook in het bereik te brengen van hen, die minder in de gelegenheid waren of komen zouden, om deze leerstof aan eigen ervaring te toetsen. Reeds worden stukken uit het boekje van Mr. A. Neytzell de Wilde in het Javaansch en Soendaneesch vertaald. Het Departement van Onderwijs heeft het werk aan alle Opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren en Kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers aanbevolen. Toch is niemand meer dan schr. overtuigd van de onvolkomenheden, de gebreken van zijn arbeid. Al wie met statistieke gegevens moet rekenen, weet te goed hoe wankel de bodem is onder zijn voeten. Honderden cijfers zijn geput uit de meest betrouwbare bronnen, honderden steunen slechts op twijfelachtige gegevens; maar naar waarheid wordt gestreefd op elke bladzijde, het licht niet verborgen, maar ook de schaduwzijde niet verheeld; het ‘wij kennen ten deele,’ onomwonden uitgesproken waar het pas geeft. Juist deze eenvoud, deze oprechtheid verhoogt de waarde van het boek. Door een fout van den binder zijn in het Ex., mij ter bespreking gezonden, enkele pagina's uitgevallen, waarom ik deze hoofdstukken uitschakel; slechts wil ik er op wijzen hoe helder en zaakrijk reeds in het begin is | |
[pagina 351]
| |
aanleg van zeevischvijvers bevorderd worden; de visschers, door het Inlandsche Credietwezen beter dan voorheen beschermd tegen de machtige Chineesche Kongsi's, die hen thans door voorschotten onder den druk hebben, p. 242, zullen hun eigenbelang beter leeren inzien. Schr. besluit met op een artikel in de Nieuwe Rotterd. Courant van 10 Mei 1911 te wijzen, waarin Raden Mas Noto Soeroto naar aanleiding van de groote hoeveelheden ingevoerde visch op Java, tot het besluit komt, dat de Javanen nog niet in staat zijn zelf in hun eigen behoefte te voorzien. En toch. Juist hier ligt volgens gen. R.M.N. Soeroto een groote toekomstarbeid voor de Javanen, niet alleen op economisch gebied, maar ook omdat zij een leerschool zou kunnen worden voor zeevaart en handel. Niet zonder bedoeling wijst auteur op dit artikel, door een Javaan geschreven, die zoodoende immers oog schijnt te hebben voor de algemeene belangen van zijn land en volk. Hiermede wil ik eindigen als auteur zelf. De aandacht van den lezer dezer aankondiging op elk hoofdstuk van dit boek en zijne onderdeelen te vestigen, is niet doenlijk. Al wie in Indië belang stelt, houde dit werk binnen zijn bereik. Het geeft antwoord op talloos vele vragen, vestigt de aandacht systematisch op oorzaken en gevolgen, zet in cijfers de uitkomsten van moeizaam onderzoek en berekenen. Nergens dringt schrijver zijn oordeel aan U op. Reken hem na en zie of ge tot een andere slotsom geraakt dan de zijne. Maar helder staat na bestudeering van dit hoogstaand boek, waarop een vervolg binnenkort te wachten is, de welvaartstoestand van Java's en Madoera's bevolking U voor oogen, zoowel wat kultures en veestapel, als wat boschwezen en visscherij betreft. Wij wenschen het werk van Mr. A. Neytzell de Wilde alles goeds op zijn levensweg; naast eerlijke waardeering ook tegenspraak. Hoe meer het bekend wordt, des te beter voor den inlander en al wie het goed meent met Insulinde. |
|