De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
De ontwikkeling van de Turksche crisis 1911/12.
| |
[pagina 262]
| |
Vergeefs hebben de Duitsche en Oostenrijksche diplomatie, direct na het overhandigen van het ultimatum, na 24 uur door het zenden van een expeditie opgevolgd, te Constantinopel gemaand een vergelijk te treffen op den grondslag van een geldelijke vergoeding (welke Italië van den aanvang bereid was te geven) en erkenning van den Khalif als godsdienstig hoofd (waartegen geen koloniale mogendheid bezwaar heeft). De Jong-Turksche regeering mistte echter zoowel de autoriteit als het wijze inzicht van den onttroonden sultan, welke vereischt werden, om uit eene kwade situatie (verscherpt nog door het buitengewoon brusque optreden, hetwelk Italië ter bereiking van zijn oogmerk noodzakelijk had geoordeeld) reëel voordeel te behalen. Zonder eenig uitzicht op goed resultaat werd een oorlog aangevangen en gerekt. Hij kostte direct en indirect schatten geldsGa naar voetnoot1.. Ongemak en last werd der bevolking opgelegd. De belastingschroef werd aangezet. Ergst van alles, het prestige van de Porte leed geweldig. De doellooze oorlog bracht heilloos resultaat: opstand in Albanië en van de zijde der jonge Balkanstaten, weldra min of meer door een Entente verbonden, hevige toename van de bedreiging, welke even oud is als die Staten zelf. Toen, eindelijk, werden besprekingen over den vrede met Italië geopend. Het snel opkomende gevaar, dat Bulgarije en Servië oorlog zouden verklaren, schonk eindelijk wat reeds vele maanden bereikbaar was voor goede staatsmanschap. Oostenrijk, dat een direct belang heeft bij de handhaving van rust en vrede op den Balkan en het bewaren van den status quo, heeft getracht dit nieuwe gevaar af te wenden. Graaf Berchtold deed het voorstel, dat de grootmachten zich in eene conferentie zouden vereenigen met het doel het bestuur in Macedonië nieuw in te richten (op eene wijze, | |
[pagina 263]
| |
welke aan de jonge Balkanstaten voorwendsel en gelegenheid van oorlog, voor gebiedsuitbreiding, ontnemen zou). Zulk bestuur zou tevens diegenen bevredigen, welke van oordeel zijn, dat de Christenen het onder Muselmansch gouvernement buitengewoon hard hebben. Van Duitschland's steun voor dit plan was men verzekerd. Frankrijk, voor meer dan een milliard francs in den Balkan is geinteresseerd en, politieke bedenkingen tegen eene mogelijke verandering in den status quo dus nog daargelaten, groot belang had bij het handhaven van de rust, toonde groote sympathie ervoor. De Jong-Turken evenwel, wier lofwaardig patriotisme hun inzicht in staatszaken verduisterde, verzetten zich. Zij erkenden niet dadelijk, dat de Oostenrijksche bemoeiing in waarheid bescherming beteekende tegen het gevaar, hetwelk het Rijk met ontbinding bedreigde. Zij waren hun eigen vijand. Dit zou van minder beteekenis zijn geweest, indien de West-Europeesche groote mogendheden eenstemmig waren gebleken. Engeland echter wierp roet in het eten. Aanvankelijk vertraagde het de voorbesprekingen om tot eene formeele conferentie te komen, door er op aan te dringen, dat de entente-mogendheden in zake het voorstel-Berchtold geen stappen zouden nemen zonder voorafgaand onderling overleg te hebben gepleegd. En het kwam ten slotte in het gevlei der Jonge Turken met het ‘bezwaar’, dat de controle der mogendheden de souvereiniteit der Porte in Macedonië zou aantasten. Terwijl Engeland voorwendde een lans te breken voor de handhaving van de souvereiniteit van Turkije over Macedonië, maakte het zich evenwel gereed in vereeniging met Rusland en Frankrijk nieuw bestuur in te stellen op Samos! De houding van Engeland had onmiskenbaar de strekking het streven van Oostenrijk om den vrede op den Balkan te bewaren, te doen mislukken. Inderdaad heeft de Engelsche publicist Massingham wel gelijk, zijn Land den werkzamen tweedrachtzaaier in Europa te noemenGa naar voetnoot1.. Dat de Russische regeering Berchtold heeft tegengewerkt, kan, bij de kennis welke we hebben, zeker niet gezegd worden; het lijdt echter geen twijfel, dat het optreden van de Groot-Slavische partij in Rusland Bulgarije, Servië en Montenegro wel tot eene agressieve houding heeft aangemoedigd. Onder een complex van invloeden bereidden de jonge Balkanstaten zich op oorlog voor. Bij het dreigend vooruitzicht, | |
[pagina 264]
| |
in September 1912 ontstaan, hebben de démarches van den Oostenrijkschen Minister alsdan ten slotte toch tot resultaten van beteekenis geleid. Van wege de mogendheden ging een practisch collectieve nota tot Turkije uit, aandringend op de instelling van een eenigszins vertegenwoordigend bestuur in Macedonië; en de regeering, ofschoon nog steeds onder den invloed staande van de Jong-Turken, die het onweer pas zien aankomen als de bliksemstralen al door de lucht schieten, beloofde de verlangde hervormingen te zullen tot stand brengen. De onderhandelingen met Italië hadden intusschen nog niet tot een resultaat geleid. Abdul Hamid zou reeds lang den vrede geteekend, in het verlies van Tripoli berust hebben en ‘patriotisch’ verzet daartegen wijselijk en krachtig hebben weten te onderdrukken; maar deze regeering, die wel het beste wil, maar onmachtig is het goede te bereiken, durfde het besluit niet aan, vreezend, dat het haar eigen val zou beteekenen. (De man, wiens beleid 't gevaar nog zou kunnen bezweren, werd van Salonika naar een veiliger gevangenis vervoerd.) Bulgarije, Servië en Montenegro hebben toen geoordeeld, dat onmiddelijk gehandeld moest worden. De voortgang van de vredesonderhandelingen te Ouchy, hoe langzaam ook, en het Europeesche concert in wording toch spelden weinig goeds aan hunne aspiraties naar gebiedsuitbreiding. Zij stelden meest aanmatigende nota's op; mobiliseerden hunne legers, in totaal bijna een half millioen soldaten; eischten medezeggingschap in zake het in de Turksche provinciën in te stellen bestuur. De verklaringen van wege de Oostenrijksche en Russische regeeringen afgelegd, dat de integriteit van het Turksche Rijk gehandhaafd moest blijven, stuitten de voorbereidingen tot den oorlog niet. Montenegro, de kleinste maar zeer strijdbare Staat, verklaarde aanvang October formeel den oorlog; en Griekenland, de Kretenser afgevaardigden zitting gevende in het Parlement te Athene, proclameerde zoodoende enkele dagen later bedektelijk de annexatie van Kreta, al moest het de voorzorg nemen zulks te doen met de eerbiediging van de door de beschermende mogendheden uitgeoefende voogdij over het eiland - voorzorg, die wel geenszins overbodig kan heeten, daar een dier beschermende mogendheden, Engeland, zelf het eiland als vlootbasis begeert. Eerst nadat de positie hopeloos was gecompromitteerd, vond de Turksche regeering de wijsheid en de kracht om vrede met Italië te sluiten (15 Oct. 1912). | |
[pagina 265]
| |
Nu was het echter te laat geworden om den vrede op den Balkan te bewaren. Servië en Bulgarijë waren reeds tot daden van oorlog overgegaan en verklaarden, evenals Griekenland, den 18en Oct. formeel den krijg. Er zijn onmiskenbare aanwijzingen, dat eene Russische camarilla daartoe de sterkste aanmoediging gegeven heeft. De regeeringen der Balkanstaten vertrouwen ontwijfelbaar, dat Rusland en Engeland hen niet aan de genade der Porte zullen overlaten, indien de oorlogskans zich tegen hunne landen keert. Zij zijn er wel gerust op, dat in zulk geval de geschiedenis van 1897 zich zal herhalen, toen Turkijë het op Griekenland veroverde deel van Thessalië weer moest afstaan en bovendien (als het ware in ruil voor de honderd millioen francs schadeloosstelling, welke het verkreeg) er in moest berusten, dat Prins George van Griekenland als gouverneur-generaal over Kreta werd gesteld (1898) - door Engeland doorgedreven, ofschoon ook Duitschland en Oostenrijk zich tegen dien maatregel hadden verklaard, waardoor de Mahomedanen, eene minderheid van de bevolking, aan de genade der ‘Christenen’ werden overgeleverd en verzet tegen den Sultan, die in naam Suzerein bleef, werd in de hand gewerktGa naar voetnoot1.. Voor de goede verwachtingen van de regeeringen der Balkanstaten in deze is zeer veel te zeggen; maar 't blijft toch nog een open vraag of zij bewaarheid zullen worden. De Oostenrijksche en Duitsche diplomatie zijn er niet in geslaagd den vrede op den Balkan te bewaren. Omstandigheden, welke hare regeeringen onmogelijk konden beheerschen, verijdelden het hooge doel. Hare politiek blijft er thans op gericht te voorkomen, dat in den Balkan-strijd de Europeesche mogendheden worden medegesleept. Er is goede hoop, dat zij daarin slagen zal. Van de grootste gunstige beteekenis is het tot stand komen van den vrede met Italië. Ware deze vrede van Lausanne (of Ouchy) niet nu gesloten, dan zou voor Italië eene zeer groote verleiding hebben bestaan den strijd, waarvan het tooneel | |
[pagina 266]
| |
tot dusverre vrijwel tot Afrika beperkt bleef, op den Balkan over te brengen. En daarmede zou ernstig gevaar ontstaan zijn voor een botsing met Oostenrijk, daar dit Rijk niet zonder meer zou kunnen toelaten, dat Italië zich in Albanië, op de kust van de Adriatische zee, nestelde, daar Italië dan den toegang tot de Oostenrijksche oorlogshaven Pola zou beheerschen. Door den vrede, waaraan de Engelsche regeering voor enkele dagen nog meende te mogen ‘wanhopen’, is dat gevaar voorloopig afgewend. Zeer duidelijk heeft de Oostenrijksche en Duitsche diplomatie energiek voor het herstel van den vrede gewerkt, onder voorwaarden die, alles bijeengenomen, voor Turkije bevredigend kunnen heeten. Uit hoofde van de enorme uitgaven, welke Italië in verband met de occupatie der kust reeds heeft moeten doen, wordt niet de vroeger in uitzicht gestelde geldelijke schadeloosstelling betaald, doch alleen eene uitkeering aan de Caisse de la Dette verzekerd. Aan den anderen kant echter heeft Italië het denkbeeld aanvaard mede te werken aan de emancipatie van Turkije. Als Oostenrijk in 1908 deed, zoo stelt thans ook Italië de afschaffing der Capitulaties in 't vooruitzicht. Oostenrijk en Duitschland hebben onmiddelijk nadat het verdrag geteekend was, de souvereiniteit van Italië over Lybië erkend. Door deze groote voortvarendheid hebben zij den bondgenoot belangrijken dienst bewezen, Engeland en Frankrijk tot dadelijke erkenning gedrongen. (Mochten er quaesties ontstaan over den omvang van het afgestane gebied, dan zal dit alleen zijn met Engeland en Frankrijk. Het opkomen van zulk een geschil is eene mogelijkheid, waarmede bij de beoordeeling van den internationalen toestand rekening gehouden moet worden. Uit zichzelf werkt zij ten ongunste van toenadering van Italië tot de entente-mogendheden, waardoor het evenwicht in Europa in gevaar zou komen.) Het gevaar, dat de Balkan-oorlog tot een grooten Europeeschen strijd leidt, is thans hoofdzakelijk gelegen in de Oostenrijksch - Russische verhouding. De belangen van die beide Staten met betrekking tot het Ottomaansche Rijk zijn tegenstrijdig. Rusland wenscht uitbreiding van de macht der jonge Balkan-Staten, die aan zijn politiek hun ontstaan danken. Oostenrijk daarentegen, binnen welks grenzen ongeveer zes millioen Serven en Slaven wonen, heeft er belang bij de aspiraties van een Groot-Bulgarije en Servië te bestrijden, kan met name ook niet lichtvaardig toelaten, dat het Sandjak | |
[pagina 267]
| |
Novi Besar, hetwelk het in termen van het Verdrag van Berlijn dertig jaar militair heeft bezet gehouden en eerst in 1908, toen het Bosnië definitief annexeerde, aan Turkije teruggaf, thans door Serviers of Bulgaren zou worden veroverd en de nu door dat gebied gescheiden Balkan-Staten als vereenigd zouden worden, en daarmede Oostenrijk den breeden overlandschen toegang tot de Albanische kust zou worden afgesneden. Het kan bijna met zekerheid worden voorzien, dat te gelegener tijd Rusland voor de belangen van Servië en Bulgarije zal opkomen. Ingeval Turkije zijn aanvallers overwint, behoeft de Russische actie niet tot dadelijke bezorgdheid te stemmen, in zooverre alsdan de handhaving van den status quo als een resultaat van beteekenis kan worden beschouwd, waartegen van Oostenrijksche zijde geen zeer ernstig verzet wordt voorzien. Veel donkerder echter staat de zaak, indien Turkije de nederlaag lijdt. Alsdan zal de Russische regeering begeerig zijn, dat de overwinnaars ruime vruchten van hun werk oogsten, - Oostenrijk daarentegen geneigd, of besloten, Novi-Besar voor zich op te eischen en in het algemeen te ijveren voor de handhaving van een krachtig Turkije. Het vooruitzicht, dat Rusland zich voor Servië en Bulgarije partij zal stellen, is zoo groot, dat het van stonde aan den toestand beinvloedt. Turkije kan ruim 500.000 man op de been brengen en heeft dan nog groote reserves in Klein-Azië. Maar met het oog op de verdachte houding van Rusland zal een aanzienlijke macht ter beveiliging van de grens in Klein-Azië moeten worden teruggehouden. De demoraliseerende Russische dreiging is aldus oorzaak van verminderde kans, dat Turkije de facto den ‘status quo’, zijn eigen bestaan, zal weten te handhaven. Men moet echter het gevaar, dat Rusland ten behoeve van zijn dochterstaten op den Balkan het zwaard trekt, niet overschatten. Wel zouden de Pan-Slavisten begeeren, dat zulks geschiedde; maar naar alle aanwijzingen is de Russische regeering van oorlog afkeerig, al rekent zij met de mogelijkheid er van. Rusland is niet voldoende hersteld, naar men algemeen aanneemt, van de zware slagen, welke het in den oorlog met Japan heeft geleden, om niet zeer bezorgd te moeten zijn voor een strijd met Oostenrijk. Een andere veel gewichtiger omstandigheid nog, geeft voedsel aan de hoop, dat een strijd zal worden vermeden: het enorme | |
[pagina 268]
| |
economische belang van Frankrijk (en Italië) bij een spoedig herstel van den vrede en de in het oog loopende gevaren, welke voor die Rijken ontstaan, wanneer Turkije uit de rij der Europeesche mogendheden zou worden geschrapt. Zeer bemoedigend is het feit, dat aan den vooravond van het uitbreken der vijandelijkheden de Fransche Minister-President Poincaré het voorstel deed, een Europeesche conferentie te beleggen, ten einde eene onderlinge verstandhouding te bereiken met betrekking tot de Balkan-aangelegenheden. In deze werkte hij, wat zeer aandachtwaardig is, in uitstekende harmonie met de Duitsche diplomatie - een verschijnsel, hetwelk aanleiding heeft gegeven te spreken van de ‘Ironie der Realitäten’Ga naar voetnoot1. Aan deze realiteiten kan inderdaad beteekenis niet worden ontzegd. Engeland zoekt in de Balkan-troebelen gelegenheid eigen voordeel te behalen, - als vlootbasis op Kreta; zuivering van de staatsrechtelijke positie van Egypte; versterking van zijne positie aan de Perzische Golf -; het verkreeg reeds met de annexatie van Tobruk en de contracten, afgesloten met den Gouverneur van Libanon in zake spoorwegaanleg enz., ruim profijt. Dit vooruitstreven van Engeland ten koste van Turkije kan niet nalaten uit zichzelf bedenking te wekken bij de andere grootmachten. Rusland en Oostenrijk zullen onder deze omstandigheden ook hun direct en indirect voordeel zoeken in den Balkan, en hierover in strijd kunnen geraken. Hun onderlinge strijd zou echter gevoerd worden ten nadeele van Frankrijk en Duitschland. Hunne enorme gevestigde handelsbelangen in het Turksche Rijk zouden er ten ernstigste door worden benadeeld en bedreigd. Ongelijk Oostenrijk en Rusland hebben zij daarentegen geen uitzicht op territoriale compensaties. Het is het dadelijk belang van de oude tegenstanders, hunne bondgenooten van vijandelijkheden terug te houden. Heeft Engeland een onmiddellijk belang bij een verzwakt Turkijë, het heeft er een grooter indirect belang nog bij de Balkan-kwestie te benutten als een middel om de continentale grootmachten in conflict te brengen. De versterking van Rusland's positie in Zuid-Oost Europa behoeft het te niet te duchten, het kan en zal daartoe aanmoediging geven indien zulks oorzaak zou moeten worden van een krijg, waarin Duitschland geslagen | |
[pagina 269]
| |
zou kunnen worden. Een Russische vloot, die nog gebouwd moet worden, in de Middellandsche Zee wordt door de praktische Britsche politici van minder gevaar geacht dan de nu misschien te vernietigen vloot van Duitschland. In zijne insulaire positie, met zijne machtige vloot, loopt Groot-Brittannië geringe gevaren ernstig getroffen te worden. Het is dan ook alleszins verklaarbaar, dat de Engelsche diplomatie eerst het pacificatie-plan Berchtold deed mislukken en vervolgens het onverandelijk status-quo principe van Poincaré deed schipbreuk lijden. Het ‘conferentie’-plan is nu voorloopig van de baan; de oorlog, waardoor Turkije met den ondergang wordt bedreigd, is ontbrand. De Britsche politiek heeft haar onmiddellijk doel bereikt. Maar de invloeden welke te dezer zake Duitsch-Fransche samenwerking teweegbrachten, blijven werkzaam. Het kan zoo al niet bepaald verwacht, dan toch gehoopt worden, dat deze invloeden den toestand zullen beheerschen, indien een gevaarlijke Russisch-Oostenrijksche wrijving mocht ontstaan. Duitschland begeert vurig den vrede te behouden; doch ook voor Frankrijk kan het - de zorg voor zijne economische belangen, die door een oorlog bedreigd worden, nog daargelaten - niet aanlokkelijk heeten, ten dienste van Russische en Engelsche veroveringen in Turkije en Klein-Azië, Duitschland te beoorlogen. De verleiding der ‘revanche’ zal onder de gegeven omstandigheden, naar men hopen wil, niet groot genoeg zijn. Voor zoover thans kan worden nagegaan, hebben dezelfde oorzaken, welke de Fransche regeering bewogen, nadat de vijandelijkheden op den Balkan feitelijk reeds waren aangevangen, op te komen voor de handhaving van het status quo onder alle omstandigheden - de zucht om Europeesche verwikkelingen te vermijden, en eigen belangen niet in de waagschaal te zien gesteld - mutatis mutandis ook Italië er toe gebracht vrede te sluiten, op het oogenblik toen Turkije in eene uiterst benarde positie zich bevond. Italië zal voor geruimen tijd een kostbaren, indien niet inspannenden strijd moeten voeren met de inlandsche stammen van het nieuw verworven gebied; de gevechtswaarde van zijn vloot is in het oorlogsjaar zeer verminderd. Indien het op den Balkan tot eene nieuwe deeling komt, heeft het geen schoon vooruitzicht veel voor zich te kunnen afdwingen; Giolitti zal vermoedelijk volharden, energieken steun te geven ten gunste | |
[pagina 270]
| |
van de handhaving van - eventueel minst mogelijke wijziging in den bestaanden toestand. Het is met het oog op deze verschijnselen en zich opdringende overwegingen moeielijk te gelooven, dat de invloeden, welke zich voor eene vreedzame regeling der Balkan-kwestie geldend zullen maken, niet sterk genoeg zullen zijn om te voorkomen, dat Bulgaarsch-Servische overwinningen aanleiding zouden geven tot zoodanige geschillen tusschen de vastelandsche grootmachten, met name tusschen Oostenrijk en Rusland, als welke Europa in vuur en vlam zouden zetten. Intusschen moet men rekening houden dat er geheime verstandhoudingen kunnen bestaan of tot stand komen, welke het gevaar voor een oorlog zeer veel voedsel zouden kunnen geven. In dit verband treedt de mogelijkheid op den voorgrond, dat vooruitzicht gegeven kan zijn, de Middellandsche Zee te openen voor de vloot van Rusland, bondgenoot van den een en vriend van den andere der Entente-Staten.
Gegeven de mogelijkheid van een Russisch-Oostenrijkschen krijg, is het van het grootste belang te wegen, hoe het met de kansen staat, dat Duitschland, als Oostenrijks bondgenoot, daarin meegesleept wordt en een algemeene Europeesche oorlog geleden zal moeten worden. Het wil ons voorkomen, dat het gevaar daarvoor niet zoo heel groot is. Zou Oostenrijk door Rusland worden aangevallen, dan zou onder het Verbond voor Duitschland de verplichting bestaan bij te springen en geen Duitsch staatsman zou er aan kunnen of willen denken dien duren plicht te verzaken; maar de kans, dat een aanvalsoorlog zal worden gevoerd, is gering. Indien toch over belangenverschillen, den Balkan betreffend, een oorlog zou ontbranden, die geenerlei verband houdt met de defensieve doeleinden, welke het Drievoudig Verbond beoogt, dan bestaat zulk eene verplichting voor Duitschland niet en het is bijna ondenkbaar, dat het bij afwezigheid van moreele of materieele noodzaak zijn legers zal leveren. Duitschland weet zich lang door de Engelsch-Fransche staatkunde bedreigd. Van verrassing kan geen sprake meer zijn. Het is een levensbelang, de weerkracht zorgzaam te sparen, voor 't geval, ondanks de op vrede en verzoening gerichte eigen politiek, de aanval kwam. Bijna zou men kunnen zeggen, dat dit voorwaarde is voor levensbehoud. In deze omstandigheid | |
[pagina 271]
| |
ligt groote waarborg, dat Duitschland niet in eventueel conflict tusschen Oostenrijk en Rusland betrokken zal worden, indien dat zou ontstaan ten spijte van de krachtige actie, welke Berlijn voeren zal ter voorkoming er van. De Keizersbijeenkomst te Baltischport is gehouden vóór de toestand op den Balkan een critisch verloop nam. Uit dien hoofde verliest het daarna te Petersburg uitgevaardigde Russisch-Duitsche communiqué misschien iets van zijn waarde. Toch blijft het, dewijl destijds toch wel Balkan-troebelen werden voorzien, groote beteekenis behouden, dat, nauwelijks twee maanden geleden, de verantwoordelijke leiders der Duitsche en Russische politiek verklaren konden, dat geenerlei verschillen bestonden of werden voorzien. Ook van Baltischport gaat de belofte uit, dat Duitschland niet in een oorlog over den Balkan gewikkeld zal worden. Het is in een kritische periode, als we nu doorleven, wel heel gevaarlijk, voorspellingen te doen. Toch mag deze ééne misschien gewaagd worden, dat wat er ook op en om den Balkan gebeuren moge, Duitschland's positie in West-Europa buitengewoon sterk zal blijven. Desnoods zullen hooge belangen in Zuid-Oost Europa, in afwachting van den tijd, waarop een gelukkiger politieke constellatie ontstaat, tijdelijk, ondergeschikt gemaakt worden aan de zorg om den Staat te beveiligen. Dit zal zijn geschied, indien het Rijk zijn militaire kracht spaart voor dit groote reeds lang dreigende gevaar van een Engelsch-Franschen aanval. Dan zullen de tegenstanders in bedwang gehouden kunnen worden, omdat één hunner door een geweldige Duitsche overmacht te lande wordt bedreigd. Zelfs indien Engeland in staat ware een groot leger op het Continent te zenden en indien Nederland zijn neutraliteitsplicht schandelijk bleef verzaken, nalatende tijdig maatregelen te nemen om den doortocht van een Engelsche krijgsmacht over zijn gebied te voorkomen, eventueel te beletten, - dan nog zou Duitschland's legermacht wellicht toch voldoenden indruk maken om Frankrijk van een revanche-oorlog terug te houden. Geenszins ontkennende, dat naar aanleiding van den Balkan-oorlog, gebeurtenissen kunnen plaats hebben, die Europa in brand steken, eer men er zich nog van bewust wordt dat de zaken een verkeerden loop hebben genomen; allerminst ook de oogen sluitende voor de mogelijkheid, dat geheime verstandhoudingen tusschen Engeland, Frankrijk en Rusland onver- | |
[pagina 272]
| |
mijdelijk op een grooten oorlog kùnnen aansturen - meenen we toch, dat er, dank de voorzichtige en bezadigde Duitsche staatkunde, alle grond is voor goede hoop op vrede in West-Europa. Er zijn politici in Duitschland, en daarbuiten, die de houding der regeering afkeuren. De groote economische belangen, door von Marschall in Turkije en Klein Azië in het leven geroepen, zijn thans, meenen zij, ernstig belaagd, en, wat nog erger is: de groote politieke idee, om een krachtig Turkije te doen ontstaan, waarmede het Duitsche Rijk uitstekende betrekkingen onderhoudt, wordt allergevaarlijkst bedreigd. Zij meenen, dat Duitschland's positie thans ernstig schade lijdt: zij vragen een Bismarck, die zijn zwaard in de schaal werpt. Misschien hebben zij gelijk. Maar anderen en ook wij gelooven vast: wijs handelt Duitschland, met zich krachtig op strijd toe te rusten, maar inmiddels bereid te zijn eenige offers te brengen om hem te vermijden, althans zoolang de omstandigheden den tegenstander niet ongunstig zouden zijn. De Duitsche politiek moet wel noodwendig tot op groote hoogte door die van Engeland beheerscht worden. Engeland brengt sedert tien jaar politieke offers, ten einde eene constellatie in het leven te roepen, welke voor Duitschland noodlottig zou kunnen worden. Het laat Marokko aan Frankrijk en Tripoli aan Italië, het brengt zijn overwicht in de Middellandsche zee in gevaar en boet tegenover Rusland veel van zijn ouden invloed in Oost-Azië in, zoomede van zijn nieuwe verworven positie in Perzië. In verband met zijn anti-Duitsche staatkunde koopt het zich vriendschap, waarvoor het zoo enormen prijs betaalt, dat er wel eens een politiek faillissement uit zou kunnen voortkomen. Maakt Engeland nu bijna alles ondergeschikt aan zijn oogmerk, Duitschland in eene onhoudbare stelling te dringen, dan kan dit Rijk moeielijk vermijden zijnerzijds ook zekere risico's, eventueel zekere nadeelen te aanvaarden, ten einde dien toeleg te doen mislukken, - welker grondslag, vriendschap met Rusland en Frankrijk, niet zoo hecht is, dat men daarmede voor onafzienbaren tijd rekenen moet. Van Engelsch-Russische en Engelsch-Fransche verschillen toch blijkt te over; en te voorzien is dat deze zich plotseling scherp kunnen accentueeren. De jongste dagen deden hiervan nog blijken. Indien de Duitsche staatkunde er in zou slagen, een gelukkigen | |
[pagina 273]
| |
‘Ausgleich’ te bevorderen tusschen Oostenrijk en Rusland en zijn goede verstandhouding met die beide Staten verder te ontwikkelen, kan de machtige positie, welke Engeland in de afgeloopen eeuw in de Middellandsche Zee veroverde, spoedig onhoudbaar gemaakt worden, ondanks het alsnog bestaande maritieme overwicht. Engeland heeft de laatste jaren hoog spel gespeeld, dat zeer wel verloren kan worden. Europa zal niet blind blijven voor het feit, dat de Engelsche expansie-politiek heden de eene, morgen de andere natie benadeelt en bedreigt; wezenlijk voor de volkeren van Europa een gemeenschappelijk gevaar is. In dit verband zal zeker het bericht, dat Nederland wellicht onderhandelingen zal voeren met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika over maritieme samenwerking ter beveiliging hunner Oost-Indische bezittingen, grooten indruk maken in het buitenland. Men zal er een streven in zien van de Vereenigde Staten om om in vereeniging met Engeland protectoraat over de Nederlandsche-Indische bezittingen te vestigen.
Het financiewezen speelt in den modernen oorlog een geweldige rol; en de stemming van de Beurs is een barometer, waaruit men lezen kan, hoe het met de politieke weersgesteldheid staat. Naar gelang de eerste klasse beleggingswaarden in een of ander land aan grooter of kleiner schommelingen onderhevig zijn, blijkt van minder of meerder vertrouwen van den binnen- en buitenlandschen belegger in de internationale positie en vooruitzichten van den betrokken Staat. Dit is de algemeene regel, welke natuurlijk door buitengewone omstandigheden kan worden overheerscht. Op den grondslag van den algemeenen regel beschouwd (voor bizondere, eene afwijking daarvan veroorzakende omstandigheden geene aanwijzingen bestaande), verdienen enkele cijfers de aandacht, welke Dr. Helferich, een der directeuren van de Deutsche Bank, ten beste heeft gegevenGa naar voetnoot1.. De Balkan-crisis heeft tusschen 27 Sept. en 12 Oct. tot den feitelijken oorlog geleid. Dr. Helferich nu vestigt er de aandacht op, dat tusschen die uiterste datums de 3% Duitsche Rijksleening 1,12% in koers daalde; Fransche Rente daarentegen 2.93%. De voornaamste Duitsche Banken verloren 5¾%. Het Credit | |
[pagina 274]
| |
Lyonais ging echter 7¾% terug en de Banque de Paris et des Pays Bas met 11½%. De meest soliede industriewaarden gingen in Berlijn met 8 à 10% terug; die industriewaarden, welke sterk door de speculatie gehouden worden, met 16 à 18½%. Ter Parijsche Beurze waren die teruggangen voor eerstgenoemde fondsen minstens 10%, voor het tweede soort 26 à 28%. De 4% Servische leening te Parijs ging met 21¼% terug, de 4½% Serven te Berlijn daarentegen slechts 11%. Dr. Helferich heeft deze cijfers natuurlijk alleen gegeven als eene aanwijzing, dat het financiewezen van Duitschland, zijn kapitaalkracht, gezond en de relatieve positie tegenover Frankrijk sterk is. De ‘politieke conclusie’ is de onze. Welke waarde men hieraan op grond van de gegeven cijfers moge toekennen, het valt o.i. niet te ontkennen, dat de cijfers, welke Dr. Helferich over het spaarwezen in Duitschland en Frankrijk in 1911 verstrekt heeft, getuigenis afleggen van een rustig en krachtig ademend land ter eenre en een koortsig bewogen bevolking ter andere zijde. In het eerste halve jaar van de Marokko-crisis werd er in Frankrijk door de spaarbanken meer terugbetaald dan ontvangen 28.8 millioen mark; in Duitschland daarentegen 301 millioen mark meer ingelegd dan uitbetaald. In het tweede halve jaar van 1911, toen de Marokko-crisis acuut was, en West-Europa door droogte werd geteisterd, - Duitschland niet het minst - moesten de spaarbanken in Frankrijk 93½ millioen mark meer afgeven dan zij ontvingen; in Duitschland evenwel bedroegen de inlagen ondanks alles nog 110 millioen mark meer dan de terugbetalingen. Er zit een politiek karakter in die spaarcijfers. Zij toonen althans dit belangrijke aan, dat in Duitschland, waar geen Delcassé's zijn, de bevolking grooter vertrouwen heeft in de soliditeit van het land, dan het geval is in Frankrijk, waar wel ministers zijn, die het land in een heilloozen oorlog zouden willen wikkelen. |
|