| |
| |
| |
Buitenlandsche zaken.
M.P.C. Valter.
Het optreden van baron Marschall von Bieberstein, den nieuwen Duitschen ambassadeur te Londen, in verband met Nederlandsche belangen.
DE nieuwe Duitsche ambassadeur te Londen heeft reeds tweemaal een groote rol gespeeld in verband met de verdediging van identieke belangen van Duitschland en Nederland, een rol van haast niet te overschatten beteekenis. Bij het welslagen van de missie, welke den zeventigjarigen diplomaat thans is toevertrouwd, heeft Nederland nog hooger belang, dan het geval was bij de vorige gedenkwaardige gelegenheden, toen deze Duitscher naast de belangen van zijn eigen vaderland ook die van Nederland heeft gediend.
In 1895/96 was baron Marschall von Bieberstein staatssecretaris van buitenlandsche zaken en leidde hij de politiek, welke gericht was op de handhaving van den status quo in Zuid-Afrika. Onmiddelijk na de ontvangst van het bericht, dat een gewapende macht onder Dr. Jameson's aanvoering de Transvaal was binnengevallen, instruëerde hij graaf Hatzfeldt, den toenmaligen ambassadeur te Londen, aan lord Salisbury de verklaring af te leggen: dat de handhaving van de bestaande staatkundige verhoudingen, met name van de zelfstandigheid van de Zuid-Afrikaansche Republiek, een Duitsch belang geacht werd. Aan den consul-generaal von Herff te Pretoria waren terzelfder tijd instructies gezonden, President Krüger te laten weten, dat, indien de Transvaalsche Regeering zulks noodig achtte, het ter reede van Lourenço Marques liggende Duitsche oorlogsschip, de Condor, troepen zou ontschepen en per spoor naar Pretoria zenden ‘ter bescherming van de Duitsche belangen in de Transvaal.’ President Krüger had slechts één woord te spreken en de eerste knoop zou zijn gelegd van een machtigen band ter bescherming van zijn land. Dat woord heeft den ouden ver zienden staatsman op de lippen gebrand; maar het is niet gesproken. Leyds was niet in Z.-A. Ook later, toen 't nog de tijd was, heeft hij niet vast de hand gegrepen, die zijn kleine land voor ondergang zou hebben kunnen behoeden. Toen hij eindelijk naar Berlijn wilde gaan, in 1901, was het te laat geworden. Gehoorzamend aan een complex van invloeden, die destijds machtiger schenen dan zij werkelijk waren, sterk misleid door voorgewend vriendschapsbetoon van Engeland, had de Duitsche staatkunde zich gewijzigd. De politieke strooming die in 1895-96 en ook nog in het daarop volgende jaar aan de Transvaal gunstig was geweest, had zich in 1898 beslist verlegd. Indien de Transvaal echter ten tijde van Marschall de Duitsche vriendschap op de juiste waarde hadde gesteld,
dan zouden
| |
| |
de Hollandsche Republieken in Zuid-Afrika niet zijn te gronde gegaan in hopeloos ongelijken strijd, van alle hulp verstoken.
In 1908 heeft de heer Marschall, nu als eerste gedelegeerde van Duitschland ter Vredesconferentie in Den Haag, wederom voor belangen in de bres gestaan, die niet minder Nederland dan Duitschland betroffen. De ‘humanitaire’ toeleg van Engeland ter conferentie was onder meer: het gebruik van mijnen, ter verdediging van de territoriale wateren, zoodanig te beperken, dat het voor sommige Staten zou ophouden een doeltreffend middel van verweer te zijn. Onder de door de Engelsche gedelegeerden gepropageerde regeling zou b.v. Nederland beroofd zijn geworden van een verdedigingsmiddel, dat, hangende de voltooiing van den bouw van zwaar bewapende kustforten, onmisbaar kan worden geacht om onder te voorziene omstandigheden de reede van Vlissingen schoon te houden van vreemde oorlogsschepen en den doortocht over de Schelde te beletten. Het is goeddeels dank het optreden van baron Marschall von Bieberstein, dat de perfide Britsche toeleg, om eigen oorlogsdoel onder humanitaire vlag te bereiken, is mislukt. In 1907 werden door de Britsche staatslieden, die zich zoo bezorgd toonden voor de levens van onschuldige zeevaarders, die door drijvende mijnen konden verloren gaan, de omstandigheden voorzien en voorbereid, waaronder in 1910 de plannen zijn gemaakt om 100- of 150,000 man over de Schelde in Antwerpen te werpen - welke plannen Engeland tegen den wil van Nederland, door middel van de weergaloos machtige vloot van transportschepen, kleine kruisers en jagers, snel en veilig zou hebben kunnen uitvoeren, indien de tweede Vredesconferentie Engeland's valsche pleit ten gunste van handel en veiligheid van neutralen voor gouden munt hadde aanvaard. - Nu moge het waar zijn, dat de Nederlandsche regeering, blijkens de verklaring van haar minister van buitenlandsche zaken, op hare vrijheid van handelen bij Vlissingen voor bepaalde oogmerken geen prijs stelt, in zooverre zij niet ongeneigd is zich zelfs beperking op te leggen met betrekking tot het
gebruik van de kustforten, indien die zouden worden gebouwd, - toch blijft het een feit, dat het standpunt door de Duitsche gedelegeerden ter Vredesconferentie ingenomen (zoowel met betrekking tot de verplichte arbitrage als ter zake van het gebruik van verdedigingsmiddelen) niet alleen in het Duitsche, maar ook in het Nederlandsche belang is geweest: ongerept het middel van verweer te handhaven, hetwelk het geldend oorlogsrecht ons gunt, en dat voor ons kleine land met zijn zwakke vloot onmisbaar kan heeten.
Bij het welslagen van de missie van den nieuwen ambassadeur te Londen heeft Nederland, heeft bijna heel Europa een enorm belang. Zijn onmiddelijk doel, besprekingen in te leiden ter bereiking van eene vriendschappelijke verstandhouding tusschen Duitschland en Engeland, wordt geheel overschaduwd door het dadelijke gevolg, dat men daaraan toekent: bevestiging van den nu ernstig bedreigden vrede in Europa.
De internationale toestand is uiterst gecompliceerd en moet misschien wel geëmbrouilleerd heeten. Het is niet als soms in kalmer tijden gemakkelijk de onmiddelijke beteekenis der gebeurtenissen te onderkennen. De operaties van Italië in de Aegeïsche zee mogen bij het begin van den oorlog door de Alliantie-mogendheden zijn voorzien, zij voeden toch in sterke mate de kans op verwikkelingen, die niet meer te controleeren zijn. De spanning op de Bulgaarsch - Macedonische grens schijnt, te oordeelen naar de berichten die inkomen, zeer toe te nemen; en het bericht dat Bulgarije te Parijs
| |
| |
over eene nieuwe leening van honderd millioen francs onderhandelt, welke zoo goed als zeker in den vorm van Creusot-kanonnen zal worden uitbetaald, kan ook bezorgd stemmen. Verder dragen de oorlogstoerustingen van Rusland aan de Turksche grens en in de havens van de Zwarte Zee alles behalve het geruststellende karakter, hetwelk de regeering te St.-Petersburg er aan toekent. Indien de internationale politiek niet in het teeken van de geheime verstandhoudingen stond, zou de actie van Rusland als eene gelukkige verzwakking van de Entente mogen worden aangemerkt, die een gevaar voor den Europeesehen vrede is. De terugroeping van den Franschen Gezant te St. Petersburg voedt de hoop dat inderdaad Rusland uit de Entente treedt. Mede kan die verwachting steun vinden in de omstandigheid, dat lord Haldane naar Duitschland is vertrokken, naar men wil aannemen in verband met voorgenomen besprekingen ter beeindiging van den Italiaansch-Turkschen oorlog. Maar het is aan den anderen kant geenszins uitgesloten, dat het doel der Russische toerustingen in overleg met Engeland en Frankrijk wordt begrensd. En in zulk geval staan we vermoedelijk aan den vooravond van verwikkeling in verband met het Turksche Rijk, waardoor tusschen Italië, Oostenrijk en Rusland ernstige wrijving ontstaat en Engeland de handen vrij krijgt, zijn gezag aan de Perzische golf te vestigen en Duitschland economische verovering in Klein-Azië en Mesopotamië te schaden. Duitschland zou dan single handed komen te staan tegenover Frankrijk en Engeland. Het tijdstip zou dan zijn aangebroken, dat Engeland voor 1896, Frankrijk over 1870 zich zou kunnen wreken. De houding van de Franschen in den Elzas schijnt er inderdaad op te duiden, dat de hier gedachte constellatie wordt voorzien. Zeer zeker is er een gelukkiger ontwikkelingsgang der dingen denkbaar, dan die welke hier als eene mogelijke wordt aangeduid; maar het valt niet te ontkennen, dat de gebeurtenissen dwingen om met het
gevaar van een grooten strijd rekening te houden. De overplaatsing van Duitschland's eersten diplomaat van Constantinopel naar Londen is hieraan zeker niet vreemd. Vast staat wel, dat de Keizer den ouden staatsman, die naar rust verlangt, niet zonder ernstige reden van een gewichtigen post heeft weggeroepen om hem elders een nog meer verantwoordelijken last op de schouders te leggen.
De onmiddellijke taak van baron Marschall von Bieberstein is Engeland's verantwoordelijke staatslieden te overtuigen, dat het niet noodzakelijk in het Britsche belang is, te volharden in de politiek, die er sedert 1904 vast op gericht is, de kans op een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland te voeden. Hij zal de Britsche verwachting moeten weerleggen, dat Duitschland uit zulk een krijg (waarin ook Engeland licht te dragen last zou torschen) verzwakt te voorschijn zal komen; òf Engeland staatkundig voordeel moeten bieden, hetwelk opweegt tegen de van een oorlog gehoopte verzwakking, met overeenkomstige toename van Engeland's relatieve wereldmacht. Reeds heeft Engeland zich bereid verklaard, aan Duitschland den vrede te laten, onder voorwaarde, dat het de Britsche hegemonie ter zee erkenne, door toe te stemmen in beperking der bewapening. Op dien grondslag, feitelijke onderwerping, waardoor Duitschland zoude ophouden te groeien, is echter - het is ook reeds duidelijk gezegd - geen vergelijk mogelijk. Over de vraag, wat Duitschland dan wèl kan bieden, hetwelk door Engeland aannemelijk mag worden geacht, zou men zich in bespiegelingen kunnen verdiepen. Genoeg is het echter te weten, dat Engeland en Duitschland in verschillende deelen der wereld gemeenschap- | |
| |
pelijke belangen hebben of elkanders belangen wederzijds kunnen bevorderen, en dat daarin een ruim gebied voor samenwerking kan worden geopend. Ter illustratie van de mogelijkheid, om niet te zeggen van de noodzakelijkheid van samenwerking tusschen deze beide grootmachten, worde nog herinnerd het gemeenschappelijk optreden dezer beide mogendheden (in vereeniging met Japan, Rusland, Amerika en Frankrijk) ter zake van het financiewezen in China, tegen de Belgische regeering, die er waarlijk over moet hebben gedacht een beroep te doen op het Hof van Arbitrage ter bescherming van het door eenige Belgische kapitalisten afgesloten leeningscontract, waardoor België het financieele
voordeel zou behalen, hetwelk alleen door de kanonnen der grootmachten gewaarborgd wordt. Liever dan uit te weiden over redenen, die de raadzaamheid of noodzaak van samenwerking in het licht zouden moeten stellen (in verband waarmede dan ook humanitaire overwegingen zouden kunnen worden ten beste gegeven) - redenen welke door de Britsche regeering ontwijfelbaar wel gewogen, maar, tot nu, te licht bevonden zijn - is het te wijzen op de groote nieuwe feiten, die hoop geven, dat Duitschland's ambassadeur niet te vergeefs zal ijveren voor den vrede, die het Duitsche volk lief heeft en waarvoor de Duitsche regeering onveranderlijk sedert 40 jaar geijverd heeft.
In de ‘Gazette de Hollande’, het blad dat met grooten tact - men zou haast willen zeggen met een zekere charme - het Fransch-Engelsche standpunt en belang in ons land voorzichtig, luchtig verdedigt, als ware de vrede, die er door wordt bedreigd, niet eene ernstige zaak - in dit blad wordt gesproken over de bittere pil, die de nieuwe ambassadeur te Londen moet vergulden - de nieuwe Duitsche weermachtwetten, welke Engeland ‘dwingen’ tot nieuwe uitgaven. Inderdaad de ontvangst, aan de regeeringsvoorstellen in den Rijksdag te beurt gevallen, is een bittere pil voor Engeland, welke het echter heilzaam in te nemen en die in geenen deele dit land dwingt zijn dreigende overmacht ter zee nog dreigender te maken.
Oogenschijnlijk is het resultaat van de Duitsche actie niet goed; eerder eene relatieve verzwakking van de militaire positie van Duitschland. Engeland toch zal de Duitsche vlootversterking beantwoorden door per supplementoire begrooting minstens tweemaal het bedrag voor extra vlootaanbouw beschikbaar te stellen, dan dat hetwelk de Rijksdag heeft goedgekeurd. En Engeland heeft tegenover Duitschland dit machtige voordeel, dat het kan putten uit een overschot op den dienst van het vorig jaar van niet minder dan 130 millioen mark, surplus, hetwelk sedert 38 jaar voor aflossing van consols bestemd, thans nog geheel voor dit doel is gereserveerd.
Echter, Duitschland versterkt niet alleen zijne vloot, doch ook, in nog sterker mate, zijn landleger. Hierin nu ligt alsnog het zwaartepunt van de internationale situatie. De Britsche staatkunde staat met Fransch-Duitsche vijandschap, valt bij eene goede verstandhouding tusschen die beide Staten. Door de versterking van het leger voor den oorlog te lande, kan het overwicht gevestigd worden, waardoor Frankrijk tot den vrede wordt gestemd. Wel heeft Frankrijk reeds aangekondigd, dat maatregelen genomen zullen worden ter overeenkomstige versterking van zijn krijgsmacht, doch zoo het al voldoende geld heeft, dan mist het toch de mannen en zoo het de mannen had, dan bleef toch, naar militaire autoriteiten vrij eenstemmig oordeelen, de leiding inferieur. De offers, die Duitschland voor zijne weermacht brengt, beteekenen eene vermoedelijk sterke toename van zijn overmacht op Frankrijk en deze geeft hoop, dat Frankrijk van den
| |
| |
krijg afkeerig gehouden en dus de grondslag der Engelsche staatkunde ondermijnd zal worden.
Een andere omstandigheid, die de internationale situatie gunstig kan beïnvloeden, is gelegen in de verwikkelingen van Frankrijk in Marokko. Een der voorname beweegredenen, waarvoor Frankrijk gezag in Marokko heeft gezocht - reeds een jaar geleden werd hierop in dit tijdschrift nadruk gelegd - was de leer, dat de Republiek aan dit deel van Noord-Afrika eene kolossale versterking van haar leger zou kunnen ontleenen. Militaire helpers van Delcassé hebben zelfs over een half millioen soldaten gesproken, die in Marokko zouden kunnen worden gerecruteerd. Thans echter blijkt, dat Frankrijk een aanzienlijke macht - men verwacht zeker 80.000 man - zal moeten missen ter handhaving van het gezag in het Rijk van den Sultan. De positie van de chauvinistische Fransche ministers ook mag er ernstig door worden verzwakt. Zij toch hebben, tot op het laatst, rooskleurige inzichten omtrent de Marokkaansche aangelegenheden bij de bevolking gevoed en thans constateeren de feiten eene verzwakking van Frankrijk's millitaire positie in Europa en moest de regeering overgaan tot den onpopulairen, door velen in de lande zelfs gevaarlijk geachten maatregel, om een resident-generaal met buitengewoon ver strekkende autoriteit aan te stellen.
De versterking van de weerkracht van Duitschland en de ruim evenredige verzwakking van die van Frankrijk, is een op den voorgrond tredende factor voor het behoud van den vrede. Men kan aan deze wijziging meer of minder gewicht toekennen, doch niet er beteekenis aan ontzeggen. Zij voedt de kans, dat inderdaad het eindoogmerk van Duitschland met de Marokko-Overeenkomsten van Nov. 1911, vreedzame samenwerking met Frankrijk, er door kan worden bereikt, tengevolge waarvan Engeland gedwongen zou worden zijne staatkunde tegenover Duitschland geheel te herzien, ten einde het gevaar van de vorming van Engeland vijandige coalities te voorkomen.
Er blijft hoop voor een vreedzame ontwikkeling der thans zoo gespannen verhoudingen. Engeland zal echter den grooten prijs, waarom het gaat, vernietiging van Duitschland als wereldmacht, waardoor Engeland in vereeniging met de Dominions, die sterk tot vlootbouw worden aangemoedigd, en eventueel in samenwerking met de Vereenigde Staten een wereldheerschappij zou kunnen vestigen, moeten laten varen. Britsche staatslieden blijven er ontwijfelbaar - getuige weer de recente uitlatingen van Britsche ministers - op bedacht meer steun aan Frankrijk in 't vooruitzicht te stellen, eventueel te verleenen, naar gelang de verzwakking van de positie der Republiek tegenover Duitschland grooter wordt. Maar het blijft de vraag of Engeland onder alle omstandigheden voldoende aanmoediging zal kunnen bieden om Frankrijk te verleiden tot een krijg, waarin het zelf veel meer te verliezen dan te winnen heeft - een krijg waarvan bij de gunstigst denkbare uitslag toch met zekerheid, als een indirect resultaat, zou zijn te voorzien, dat Engelands overwicht meer dan ooit drukkend zou worden ondervonden, en zwaarder dan Duitsche overmacht na 1870 ooit was. Het Fransche chauvinisme is echter onberekenbaar. Het mag nog de oorzaak worden, dat West-Europa in een oorlog gewikkeld wordt, die alleen aan Engeland groot heil belooft en dan ook door dien Staat wordt uitgelokt. De toestand moet dan ook wel degelijk critiek geacht worden. Een Fransch gezind Elzas-Lotharingen is een hefboom, waarvan de Fransche diplomatie zich ten allen tijde kan
| |
| |
bedienen voor een poging om het Europeesche evenwicht te verstoren. Reeds schreef o.a. de ‘Action Française’: ‘het is een voldoening voor ons, dat Elzas-Lotharingen voortgaat, het openbare leven in het Duitsche Rijk te vergiftigen.’ Maar volgens berichten van doorgaans wel-ingelichte organen, is de Bondsraad van het Duitsche Rijk eenstemmig of nagenoeg eenstemmig in beginsel bereid om zoo noodig het Rijksland als nieuwe provincie bij Pruisen te voegen, wat volgens de meening der nationale Duitsche pers al veel eerder had moeten geschieden. Het woord van den Keizer, die voor de opheffing der grondwet waarschuwde, zou dus nu als in 1896 in volmaakte overeenstemming zijn met de door de verantwoordelijke Instituten gehuldigde denkbeelden.
‘God verhoede’ - zoo heeft dezer dagen op de gebruikelijke huichelachtige wijze lord Crewe, namens den minister van buitenlandsche zaken in het Hoogerhuis het woord voerende, gezegd - ‘dat er oorlog komt’; maar hij heeft er beteekenisvol aan toegevoegd: dat de heeren van het Huis toch zelf, met het oog op de bestaande intieme verhouding van Engeland met vastelandsstaten, zeer wel de mogelijkheid ervan konden voorzien. Of men ook in Nederland de mogelijkheid er van voorziet en zijne gedragslijn goed heeft overwogen? Dat men hier algemeen inziet, dat de houding der Nederlandsche Regeering, geheel buiten verband tot krijgsoperaties, van den grootsten invloed kan zijn op den loop der gebeurtenissen, betwijfelen we ten sterkste. De Fransche minister-president spreekt over de excellente relaties, die tusschen Frankrijk en Nederland bestaan en de Nederlandsche minister van buitenlandsche zaken wordt in Londen demonstratief door zijn Engelschen collega, door den minister van oorlog en den First Lord of the admiralty ontvangen. Wij coquetteeren met de beide entente-mogendheden, met de oorlogspartij in Europa. Wat steun aan onze houding de chauvinistische ministers in Frankrijk niet mogen ontleenen tegenover de meer bezadigde staatslieden, die waarschuwen geen krijg te zoeken met Duitschland?! Het kwaad, dat uit dit vriendschapsbetoon jegens Engeland en Frankrijk mag voortkomen, kan enorm zijn, zelfs indien Nederland de meest rigoureuse voorzorgen nam, om zijne neutraliteit in een groot conflict te handhaven, hetgeen het intusschen op de westkust niet doet, ofschoon de regeering wel kan voorzien, dat daar alleen het gevaar dreigt, dat daar eene forceering van de Schelde tot de mogelijkheden en eene ‘vreedzame’ blokkade van de havens en de kust tot de waarschijnlijkheden gerekend moet worden.
Engeland huldigt een soort van Neo-Monroe-leer in Zuid-Oost Azië. Gelijk Amerika niet zou dulden, dat wij zonder zijn toestemming onze West-Indische Koloniën tegen elders gelegen gebied inruilden, zoo zou Engeland niet gedoogen, dat er in Nederlandsch Oost-Indië overdracht van gebied plaats had, zonder zijn voorkennis en goedkeuring. Het schijnt, dat het oogenblik nadert, waarop Portugeesch Timor in Nederlandsche handen zal overgaan. Noodwendig brengt men deze reeds lang voorziene vergrooting van ons Indisch Rijk in verband met de vriendschappelijke verhouding met Engeland, dat ons voor tien jaar uit Zuid-Afrika verdrong - en met de excellente relaties die, volgens minister Poincaré, met Engelands ‘bondgenoot’ Frankrijk zouden bestaan. Zonder begeerig te zijn de waarde van Portugeesch Timor te verkleinen en volkomen bereid argumentshalve het verondersteld besluit der Nederlandsche Regeering om hare aanspraken
| |
| |
op dit gebied te doen gelden, toe te juichen, mag men toch wel vragen: of wij niet gevaar loopen er een te hoogen prijs voor te betalen, indien we er vriendelijkheid voor moeten betoonen jegens de oorlogszuchtige entente-mogendheden, zelfs indien die vriendschap formeel ware en geen zakelijken ondergrond heeft?
In afwachting dat ook Nederland de zegenrijke vruchten zal plukken van den arbeid van Marschall von Bieberstein, ter bevestiging van den vrede, is het te hopen, dat men zich in Nederland toch meer zorgvuldig dan voorheen zal onthouden iets te doen of na te laten, dat dien arbeid ook maar in het minst zou kunnen hinderen. En het mag in dit verband misschien wel eens gezegd worden, dat zoo het optreden der regeering wel eenige bezorgdheid kan baren - hoezeer men dan in hare onzijdige bedoelingen vertrouwen mag stellen - ook de houding der organen van de publieke opinie dikwijls reden tot klagen geeft. Er is bij ons publiek eene neiging om de Duitsche buitenlandsche staatkunde onbillijk te beoordeelen en het binnenlandsche beleid dier regeering te bevitten. Zelfs als een paar Nederlandsche socialistische raddraaiers, die in Duitschland gaan opereeren, over de grens worden gezet, wordt daarover door liberale bladen gesproken niet in goedkeurenden geest, doch als randde de Duitsche politie de persoonlijke vrijheid der vreemdelingen aan. En wanneer de verregaand insolente heer Borchardt uit het parlement gezet wordt, zijn we in Nederland geneigd ons gelukkig te prijzen, dat we niet onder zulk een ellendig Duitsch regime leven, want dat zoo iets aan onzen heer Duys nog nooit is overkomen. Zelfs wie meent, dat het Pruisische heeren-kiesstelsel veel slechter is, dan het waarlijk socialistische beginsel, dat in Nederland voorzit, kan toch toestemmen, dat die voortdurende oppervlakkige critiek niet bevorderlijk is aan de goede verstandhouding met onzen oostelijken nabuur, aan wie we door de onverbreekbare banden, die de natuur heeft gelegd, toch wel in die mate gebonden zijn, dat tot op zeer groote hoogte Duitschland's tegenspoed onze tegenspoed, zijn voorspoed Nederland's voorspoed beduidt.
|
|