| |
| |
| |
Het daghet in den oosten.
Elise Soer.
Door Duisternis tot Licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk, van wijlen Raden Adjeng Kartini. Tweede druk.
1912, N.V. Electrische-Drukkerij ‘Luctor et Emergo,’ 's-Gravenhage.
EEN moeilijke taak wacht mij: te spreken over een boek, reeds zoo algemeen bekend, door zooveel waardiger pennen dan de mijne beoordeeld. Waarom ik die taak niet afwees? Omdat ik met heel mijn ziel voel voor hetgeen in deze ‘Brieven’ wordt bepleit; omdat ik, als Hollandsche vrouw, wie haar vrijheid lief is, in 't hart werd gegrepen door Kartini's zachte hand; omdat haar aandoenlijk vertrouwen tot medewerken dwingt; omdat haar bede, bij haar leven zoo vaak onverhoord, door haar vroegen dood onweerstaanbaar is geworden.
Door Duisternis tot Licht. Veelzeggende titel! Zeer juist dezen merkwaardigen bundel kenteekenend. Ja, de wenschen en verwachtingen, in Kartini's brieven geuit, ontroeren als het doorschemeren van het morgenrood. Zoo teer is het nog van kleur, zoo zacht van glans, dat men vreest de wonderschoon getinte golven aan verren hemelzoom te zien vervloeien en vervagen. Toch is het een krachtige zon, de zon der vrijheid zelve, een nieuwen dag vol wonderen belovend, wier eerste boden wij hier aanschouwen. Alom bekend is de samenlezing van deze brieven; eener hoogstaande persoonlijkheid intieme gedachten, indertijd voor enkelen bestemd, nu deel van het groote publiek. Door haar vernemen wij, wat maar zeer weinigen wisten, dat het licht sprankelt over Java's bergen, het licht voor gansch een volk! Nog zijn de dalen in duisternis gehuld, maar de toppen vangen reeds de eerste stralen.
| |
| |
Raden Adjeng Kartini! Veel zal uw volk u te danken hebben, als eenmaal het gouden licht geheel uw land zal overschitteren, een lach te voorschijn roepend op het door huwelijksleed vroeg verouderde gelaat der Oostersche vrouw, wanneer zij geen mededingster in haar huis er meer toegang behoeft te verleenen.
Want dit is het hoofddoel, waarvoor de jonge schrijfster met al den gloed eener heilige bezieling heeft gestreden en geleden: verheffing der Oostersche vrouw uit hare vernedering, ook waar zij deze zelve niet voelt of beseft. Het meisje moet anders worden opgevoed dan tot nu toe. Zij moet leeren zien en begrijpen, geestelijk en verstandelijk ontwikkeld worden. Niet alleen verstandelijk, om Godswil, neen. ‘Wil men werkelijk beschaven, dan moeten verstandelijke en zedelijke ontwikkeling hand aan hand gaan,’ p. 40. ‘Naast 't hoofd moet 't hart geleid worden, anders blijft de beschaving slechts aan de oppervlakte,’ p. 122. Met de dochters der inlandsche Hoofden moet een begin gemaakt worden. De mindere man op Java is nog zoo naïf, zoo onderworpen aan zijn meerderen, aan de aristocratie van zijn volk, dat hij vaak blindelings vereert en navolgt wat in hoogere kringen als regel geldt of gaat gelden. Wordt daar met den ‘adat’ gebroken, de menigte zal eerst ontstellen, maar weldra ook zoo handelen. Gaat het veel anders in Europa?
De vrijmaking der vrouw was Kartini's eerste doel; maar om door haar, door de moeder vooral, den man te naderen; het kind, den zoon begrippen van eerbied in te prenten voor de tot nu toe onder Oosterschen dwang en Mohammedaansche wetten zoo zwaar lijdende slavin, die tot hare ontzetting nooit meerderjarig kan worden, van wieg tot graf veroordeeld tot zwijgend gehoorzamen en dulden.
‘O, in ons schreeuwt dikwijls het verlangen naar die eenvoudige zielen. Wij zullen niet tornen aan hun eenvoud, wij zullen hun niet andere behoeften leeren; wij zullen hen laten in hun eenvoud, hun karakter, en alleen daar verandering trachten te brengen, waar de zeden in strijd zijn met het beginsel Liefde,’ p. 350.
Niet licht achtte Kartini de taak, haar als een Godsgezante toevertrouwd. ‘Oude, overgeleverde meeningen schuift men niet maar zoo ter zijde, om plaats te maken voor jonge ideeën. Machtig zijn de oude nog, waar geheel het land ze huldigt.
| |
| |
Maar...’ als jonge profetesse verheft zij hoofd en arm,... ‘maar het frissche, jonge beginsel zal overwinnen.’ p. 350.
Als had zij er een voorgevoel van, hoe kort haar leven zou duren, terwijl zij zag dat eindeloos lang de weg zou wezen, die lijden moest tot zegepraal, klinkt het moedig berustend in haar brief van 1 Aug. 1903: ‘Wij zullen het niet meer beleven, maar wat doet het er toe? Wij hebben den weg helpen opbreken, die daartoe leidt - en dat is al heerlijkheid,’ p. 326.
Maar door veel lijden kwam Raden Adjeng Kartini tot deze heerlijkheid. Met het kapmes in hare kleine bruine hand, wilde zij doordringen in het oerwoud van nationale vooroordeelen en vrouwenverlagende huwelijkswetten. Was het wonder, dat zij reeds bij haar eerste pogen slangengesis hoorde, dat de laster het hoofd opstak en verschrikt gedierte haar poogde te weren? Toch, zij volhardde. Zij liet wel eens moedeloos, ten bloedens toe gewond, de vermoeide hand zinken, maar hare oogen werden niet dof. Scherp spiedde zij naar een uitweg, als het pad voor haar ondoordringbaar bleek. Zij bleef niet steken in de wildernis, zij vertraagde niet door het om haar opgaand gekrijsch. ‘Men hoeft niemand ooit iets kwaads gedaan of iets in den weg gelegd te hebben, om zich felle vijanden op den hals te halen...’ betuigt zij weemoedig op p. 288. Geenszins liet zij zich afschrikken. Moest zij te hoogvliegende, te ver voerende plannen opgeven, aanstonds was haar werkzame, vindingrijke geest bezig, in iets lager lucht, op bescheidener wijze, haar ideaal te naderen. Onderwijl doet zij wat hare hand vindt om te doen, ook op ander gebied. Zij steunt inlandsche kunst en nijverheid, stelt zich in verbinding met ‘Oost en West’, wordt de raadgeefster, de steun van velen, hoe jong ook zelve en onervaren. Een reuzinnewerkkracht school in dit teere meisjeslichaam. Niet om zich zelve dacht zij; te weinig zelfs ontzag zij haar gestel. Als ziekte haar nederwierp, was zij te midden van lijden en pijn nog bezig voor anderen. Groot, eindeloos groot is de liefde, waarmede zij aan hare ouders, haar vader vooral, hare zusters, een lievelingsbroeder is gehecht. Bezocht krankheid hare dierbaren; de naar studie dorstende zette alles op zij en trad aan de sponde der zieken, als zorgvuldige verpleegster.
Geheel vrouw, gaf zij zich met onbegrensd vertrouwen aan
| |
| |
hen, die zij liefhad. Waar zij zich onbegrepen weet, klaagt zij soms in aandoenlijke bewoordingen, zich van eigen schuld niet vrij pleitend. En, o, hoe jubelt het in hare ziel, als het gordijn van misverstand wordt op zij geschoven, en zij in volle liefde weer kan vereeren en steun verwachten bij hare moeilijke taak.
Geheel vrouw, eene moeder reeds voor velen, jaren voordat haar ‘Godsgezantje haar mooi leven mooier kwam maken’, p. 239, zegt zij zoo waar, in haar brief van 2 Sept. 1902: ‘Een vrouw, die zich aan anderen geeft, met al de liefde, die er in haar hart is, met alle toewijding, waartoe zij is in staat, is in geestelijken zin ‘moeder’ naïf; voegt zij er bij: ‘wij stellen de geestelijke moeder hooger dan de lichamelijke.’ - Arme, kleine Kartini, die haar waarachtig moederschap maar vier dagen mocht overleven.
‘Wie kan 't meest bijdragen tot de verhooging van 't zedelijk gehalte der menschheid? - de vrouw, de moeder; omdat aan de schoot van de vrouw de mensch zijn allereerste opvoeding ontvangt, het kind dáár het eerst leert voelen, denken, spreken! En de allervroegste opvoeding is niet zonder beteekenis voor 't geheele leven’, p. 40. Zoo eene, zou het deze nobele vrouw gegeven zijn geweest, haar zoon op te leiden tot een held op 't gebied der zedelijkheid. Die taak bleek niet voor haar weggelegd. Zij ontsliep immers, toen haar kleine schat slechts vier dagen oud was. Met haar ging een aangebeden vrouw, de moeder van velen ten grave. Het zal haar nagedachtenis echter gaan zooals zij zelve schreef op 15 Aug. 1902:
‘Geen blij gebeuren, waarbij niet onze afgestorvenen worden herdacht, hun zegen en die des hemels worden afgesmeekt. In vreugde en leed steeds gedenken wij onze dooden. En de moedernaam, wat is hij heilig! In uren van vertwijfeling, van pijn, prevelen de bleeke lippen steeds dien naam. 't Is Moeder en weer Moeder, die aangeroepen wordt, hebben wij hulp, hebben wij steun noodig!’ Ja, bij het lezen dezer brieven, werpen wij een blik in de ziel van eene, die zeer rein, zeer beminnelijk, zeer hoogbegaafd was. Voor het laatste getuigt ook haar meesterschap over de Hollandsche taal, die haar, Javaansche, toch een vreemde was, een aangeleerde. Met, naar het ons toeschijnt, benijdenswaardige gemakkelijkheid weet zij het juiste woord te vinden voor de juiste zaak, al voelt zij zelve nu en dan dat dit voertuig harer
| |
| |
gedachten haar moeilijkheden baart, al twijfelt zij aan haar gave om er zich in uit te drukken. Geen honderdste der vele brieven, die zij haar dierbare vrienden schreef, is in dezen bundel te vinden. Beperking uit den rijken voorraad was noodig, ook om de argelooze uitstortingen van het gevoelige hart, dat er zich in lucht gaf.
‘Wachter, wat is er van den nacht? Het is nog nacht.’
Kartini's brieven moeten niet alleen gelezen, moeten gekocht worden door het Nederlandsche volk, door alle vrouwen, ook in den vreemde, die, zelven reeds in het bezit van de haar onontbeerlijke vrijheid, ditzelfde licht willen zien opgaan over hare misdeelde zusteren. Hier geen strijd voor twijfelachtig recht of ingebeelde vernedering. Hier heft de echtgegenoote hare geketende handen omhoog en wijst op haar liefdeloos tehuis, op haar verdeeld gezin, op de vreemde vrouwen en kinderen, met wie zij heilige rechten moet deelen; wijst op onder hare oogen geschonden huwelijkstrouw, op hare vertrapte ziel, hare vermoorde liefde.
Wie zou niet een steentje willen bijdragen tot den bouw van een gansch ander tehuis, waar de vrouw als de eerwaardige matrone der Romeinen, in de oudheid, eene eervolle plaats inneemt naast haar echtgenoot; wiens huis het hare is, wiens kinderen de hare zijn, over wiens drempel geen vreemde vermag te treden, om der echtgenoote de kroon te ontnemen, de godgewijde kroon van vrouw en moeder?
Al wie dit boek koopt, weet, dat hij een gave offert, hoe gering ook, ten bate der vrijwording van de Javaansche vrouw; dat hij het geluk, de eer van man en vrouw beiden, het welzijn hunner kinderen helpt bevorderen; dat hij meedoet aan een werk der toekomst, even grootsch als oneindig; dat hij het licht helpt ontsteken van een nieuwen dag; een licht, dat door liefde, door liefde alleen moet gevoed worden, om eenmaal in volzalige schittering de aarde te overstralen.
Koopt dan dit boek, u zelven tot vrijmaking van veel enghartigs en onwetends; stort uwe gaven op dit altaar der liefde, aan welks voet oprijst het beeld van Kartini, de edele dochter van het zachte Javaansche volk, wier levensfakkel zoo hoog vlamde, in kleine vrouwenhand, dat zijn glans over haar vroegtijdig graf een onuitbluschbaar licht zal werpen, tot in verre eeuwen.
|
|