| |
| |
| |
De levensles gekend.
Comedie in twee bedrijven,
Door A. Zelling.
‘.... Werde nicht schuldig!
Alle Gemeinheit
Müht sich vergebens.
Nur durch die Reinheit
Rastlosen Strebens
Steigst du zur Einheit
Alles Erlebens....
(Freiherr v. Hartlieb)
‘der Augenblick regiert!’
Paracelsus (A. Schnitzler)
‘Die Verlockung ist Gottes Huld, die
Prüfung ist Lust’
Gawân. Edward Stucken.
| |
Tweede bedrijf.
Eerste tooneel.
Zelfde tooneel. Den volgenden dag. Avondzon verrozigt het interieur, dat met bloemen opgefleurd is. Marcel (bladert, aan de salontafel gezeten, onafgebroken in een bijbel. Zijn gelaat is blijmoedig gestemd. Lacht vertwijfeld.)
Schande toch, dat ik er zoo slecht in thuis ben... Brieven van Paulus? daar zal het wel niet instaan... wacht 's, daar zie ik wat... (leest nu, steeds meer en meer glimlachend - slaat eindelijk verrukt met z'n vuist op tafel)... Ha, dat is toch prachtig! Wat sluit dat toch allemaal magnifiek... ik heb waarachtig precies hetzelfde gezegd: ‘Zie mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. Niemand is grooter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijne huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zoo groot kwaad doen, en zondigen tegen God!...’ (sterk
| |
| |
opstaand) tegen mijn geweten, tegen den geest van mijn gezin, tegen mijn huis, tegen mijn natuur... God, wat een heerlijke voldoening, mijn les gekend te hebben zooals hij daar (wijst op den bijbel) staat... (de telefoon in het zijvertrek rinkelt)... Ja... ik kom (ziet op horloge) ta... ta... over een uur komt de trein al aan... Als mijn vrouw maar niet geschrokken is... (gaat naar het zijvertrek. Men hoort hem door de telefoon spreken.) Hallo... hallo... ja?... wat? (hevig ontroerd.) Wat... Band... ben jij het... wat... ben je gisterenavond nog naar Mevrouw Kester gegaan... (ontzet.) Heeft ze alles verteld... (met betraande stem.) O, Henri, begrijp je nu mijn situatie van gisteren... of ik je je houding vergeef... ik had wel gehoopt, dat je me met breeder blik had bezien... maar nàtùùrlijk, vent... o, ik ben niet in het minst bevreesd... ja, kom maar gauw hierheen... we hebben elkaar nog veel te verklaren... Zoo, ben je hier vlakbij... nou, maar gauw dan... mijn vrouw moet ik dadelijk van spoor halen... Goed, goed... goed. Adio... (men hoort hem afbellen. Hij komt weer het tooneel op met danspasjes)... Tatatrara... ik zou wel ik weet niet wat geks kunnen doen van plezier, van dankbaarheid (vroom verrukt omhoogziend.) O! alles komt terecht... alles komt terecht... heerlijk komt alles terecht... ik heb een vast vertrouwen dat ik... hoe staat het er ook weer... (zoekt de passage in den bijbel op)... ‘En de Heer was met hem...’ juist, dat gevoel heb ik ook... (rekt zich verrukt uit. Krijgt het scherm in het oog, en sluipt er, als was het een persoon, op toe). O! duivelsch ding, wat heb jij een boel op je geweten... mirakelsche Japanner! muur van Sion, lasteraar, steekt er weer een Adam
of Eva achter je boschstoffage, die mij het Paradijs bederft... (vouwt het scherm komiek strijdlustig toe) ik roei je uit, tuin der weeën!... (torscht het scherm uitgelaten schel fluitend het zijvertrek in.)
Er wordt gebeld. Met zùlk een geweldigen sprong is Marcel ineens weer midden op het tooneel, dat hij zich aan een stoel moet vastgrijpen om niet te vallen.
Foei! wat ben ik een gek! Al te uitgelaten is ook weer niet goed! Nu weer kalm zijn! (doet open.)
| |
Tweede tooneel.
Henry Band komt, verhit, met een rijwiel aan de hand binnen. Zet dit, waar het scherm stond.
| |
| |
(verlegen een hand gevend).
- Neem me niet kwalijk Théo, dat ik je zoo...
- Ben je gek kerel, vergissen is...
(met neergeslagen blik nog steeds).
- Nee, dat was geen vergissen... dat was meten met eigen maat... verduveld, kerel.. je hebt me een les gegeven...
(hem openhartig aanziend).
- Ja jij, Je hebt me doen zien, wat prul ik was. Je staat ver boven me uit!...
(maakt een verlegen afwijzend gebaar.)
- Ja zeker... je had heel wel gelijk, toen je gisteren zei, dat ik nog niet vrij was van de vrouwengeschiedenis... Abah... wat kan ik op mezelf spuwen...
(voelt, dat hier een bekentenis moet volgen, en wacht daarom stil af.)
- Toen ik gisteren woest van je vandaan liep, was ik niet verontwaardigd over een geschokt vertrouwen... maar omdat ik zelf dol was op Violet.... ik heb voor haar huis gewacht tot 's avonds toe, en toen heb ik aangescheld... ik wou schandaal maken... nee, ik wou in troebel water visschen.... maar kerel (vat geestdriftig Marcel's hand) ... jij bent een Paracelsus geweest... ze heeft me... aan mij, zoo'n vervloekte bruut... alles opengelegd... en met een fierheid... dat ik geen woord dorst te zeggen.... wat moet jij hoog in haar achting staan, dat zij zoo iets aan een kerel als ik vertellen wilde...
(verbergt, afgewend, zijn gelaat in een zakdoek.)
(bewogen.)
- Kom nou, Han, ga nu zitten... ik heb toch niet meer dan mijn plicht gedaan (drukt Band in een crapeaud, en gaat tegenover hem aan de salontafel zitten) ja... ik heb hier net den bijbel liggen... ik blader er wel eens zoo in, maar wegwijs wordt je er nooit in... ik ten minste niet...
(na lang dralen, ineens.)
- Zeg Théo, hoe ben je toch ineens zoo geworden - als ik nog eens als vriend met je mag spreken -; vroeger was je toch anders... 't onderwerp is misschien niet kiesch, als het wordt aangeroerd door iemand, die nu bewezen heeft, vèr onder je te staan... maar... maar... (verlegen) ... je... je hebt je gedragen als...
| |
| |
(nederig.)
- Ach, Han, ik wil eerlijk met je praten, nu we elkaar weer gevonden hebben. Je spreekt er met niemand over, dus ik vertel het je ronduit. Van m'n zesde jaar af al heeft me de vrouw parten gespeeld. Nooit ben ik los van de vrouwelijke bekoring geweest. Op mijn twintigste jaar heb ik wat gelachen om die Jozef-historie! Ik had er nog zes andere Potifar-vrouwen bij gezocht, en ik verzeker je, ze hadden mij net zoo hard gewild als ik hen. Enfin, het gewone hè, het ordinaire, het laag-bij-de-grondsche. Maar toen ik in 'n periode van zoeken ben gekomen, toen heb ik onmiddelijk gevoeld, dat ik er tegen strijden moest - en op honderden manieren is het mij duidelijk gemaakt dat, als ik iets wilde bereiken, dat ik dan alles moest laten... dat is mijn levensstrijd geworden, de ‘uitwissching van mijn vroegere gedachtebanen’, zooals je dat noemen kunt. Hoe dikwijls ik er in vergleed! Onder het werk soms, rrrtsch, dan gleden soms ineens voor je het wist, tien twintig karretjes slechte gedachten over de oude rutsbaan, en je was weer voor dagen weg... En zie je, had je dan eindelijk ook die gedachten meester, dan moest je nog door een anderen berg heen.
- Ja, dat is moeilijk te zeggen... 'k zou 't zoo willen zeggen: die honger van vroeger is om me blijven hangen, die passie is nog om me blijven trillen, en al voedde ik zelf die trilling niet meer, ze bleef nog lang nawerken, en vertikt als de vrouwen geen apart instinct hebben, om dat te merken. Zoo is het te verklaren, dat zoo'n betrekkelijk weinig meer appetietelijke vent als ik, nog wel eens... enfin... schwamm d'r ueber...
(eerbiedig).
- Théo, je moet het ‘Kasteel de ziel’ eens lezen... Daar staat nu precies hetzelfde in.
- Wat ik zeg? Ja, wat je uitleeft vindt je altijd bij anderen terug. Dat is juist zoo mooi! (sluit liefdevol den bijbel en staat op.) Wat zeg je van die bloemen?
(ook opstaand.)
- Ja hè, je vrouw komt terug. Fijn hoor. Maar zeg, je zegt dat je zoo'n vast vertrouwen hebt, dat het goed zal afloopen, deze beroerde historie...
- Dan had ik de vrouw nog maar zoolang op haar vacantie-reisje gelaten!
| |
| |
- O, nee, dan hebt je een verkeerden dunk van mijn vertrouwen. Het gras word je maar zoo niet voor de voeten weggemaaid. Paatje zal nog door een heelen zuren appel hebben heen te bijten, voor we weer in 't reine zijn. Als ik in elk geval mijn wijfje en mijn kinders maar weer terug heb, dan ben ik sterk voor drie! De schatten. Ik wilde, dat ze al hier waren! Wat zeg je van deze bloemen?
- Prachtig. Wanneer komen ze?
- 't Zal zoo zoetjes aan tijd worden (op horloge ziend.) O nee, nog drie kwartier. Kijk zeg (nu dicht bij de vitrine-kast) heb je ooit zoo'n wonder gezien als deze bloempjes. Hoe heeten ze - weet jij het?
(Band komt naderbij) . Wat is de natuur toch mooi.... (een rijtuig ratelt aan, en houdt voor de deur stil...) stil 's, houdt dat hier stil... (kijkt halsreikend door het venster) ... Deksels, dat is Mevrouw Kester weer... ze heeft bloemen bij zich... (er wordt gescheld) ... toe, doe jij even open!
- Nu goed dan, ik zal het wel doen.
| |
Derde tooneel.
Marcel laat Mevrouw Kester binnen. Het begint te schemeren. Band staat ver achteraf bij een crapeaud.
- Ben je alleen Marcel? Toe betaal jij even de koetsier... ik heb m'n beurs vergeten...
- Ja, maar Violet, ik zit niet zoo dik in mijn geld... (loopt naar de stoep en bekijkt in het lantaarnlicht den inhoud van z'n portmonnaie en rekent met koetsier af. Intusschen is Mevrouw Kester doorgeloopen tot het midden van het tooneel. Ziet Band en schrikt.
God! Meneer Band u hier?
(verlegen.)
- Ja, Mevrouw, ik heb Marcel opgezocht, en hem m'n excuses aangeboden...
(aangedaan).
- O, daar dank ik u zeer voor. Daar heeft u vreeselijk goed mee gedaan... (tot teruggekeerden Marcel) , wel, hoe gaat het?
(ironisch).
- Sinds gisteren, dan? Wel, 't kon misschien beter.
| |
| |
(eenvoudig zacht.)
- Ik weet het... (Een stroeve pauze) dan, zich gegêneerd voelend.) Ja... en... hoe vind je die bloemen, raad eens voor wie die zijn...
(opgeschroefd vroolijk.)
- Voor een feest! Ik vier morgen....
(bescheiden)
- Wat zegt u?
- Ja meneer Band, stel u voor, dat me gisteren te binnen schiet, dat ik en mijn man elkaar vandaag juist vijf jaar kennen.
(zijns ondanks sarcastisch)
- Hoe toevallig, dat u dat juist gisteren nog te binnen schoot!
(Mevr. Kester wendt zich met een hoofd als vuur af.)
(onhandig in z'n verlegenheid.)
Ja, wel toevallig!
(er over heen pratend.
- Nu, Violet deze bloemen herdenken ook iets - het einde van een loodzware week van onbestorven weduwnaarschap! Mijn vrouwtje komt van avond nog thuis.
(verschrokken).
Wat vanavond al?
(opgeruimd).
Ja, over een half uur.
(angstig dringend).
Dan moet ik je nog even - (ineens aan Band denkend) - een aardigheidje, een verrassinkje met je bespreken... iets geheims...
Ja, Henri, dan zal jij even vooruit moeten naar den trein. Volg de tramlijn heen en terug, dan missen we elkaar niet, als ik wat later kom!
(blij ontslagen te zijn.)
Best, tot straks (snelt weg.)
| |
Vierde tooneel.
Het donkert al meer. Mevr. Kester loopt nerveus op en neer. Slaat de bloemen tegen zich aan.
- Wat ben je gejaagd. Hemel, Violet, leg die bloemen neer, 't is zonde...
- Maar zit jij dan niet in duizend vreezen. Je weet, Band is al bij me geweest...
- Ja, hij heeft het me gezegd... (warm.) Je hebt mooi gehandeld tegenover me, Violet... wees dat nu dat nu ook tegenover je man!
| |
| |
(door het venster valt het lantaarnlicht op haar angstig bleek gezicht.)
- Ik durf niet... dat juist durf ik niet... O, wat zal hij me doen, als er een schandaal van komt...
- Leg nu toch even die bloemen neer. Je zwaait er zoo mee!
- Nee, die bloemen moeten ons juist helpen!
- 't Is heusch waar, dat we morgen vijf jaar elkander kennen. (maakt nerveus haar mantel los.) We leerden elkaar kennen op dat bal Louis Seize... ik was Princesse Lamballe... met dit kleed...
vertoont zich nu in een zwierig, opengewerkt gewaad, waarmede ze in het schemerdonker met den kouden grilligen lichtinval een angstig-vreemde verschijning is. Marcel slaakt een uitroep van verbazing. Zij praat snel door) ... en nu moet jij me dat kapsel leenen, dat je daar maakte. Dan laat ik me nog gauw even photographeeren - een aardige herinnering voor Kester - en ga overmorgen weer naar het bal. Zoo heb ik dan meteen een reden om te verklaren, waarom ik gisteren hier was...
- Violet, Violet! Ik dacht dat je na je gesprek met mij gisteren en met Band later nu toch wel iets verder... neen, ik doe het niet, ik wil niet meeliegen...
- Maar wat moet ik dan doen... me laten vermoorden?...
(zoekend).
- Ja, hemel! Violet, wat ben je een zelfzuchtig schepseltje. Niet alleen dat dat liegen jou nooit verder zal brengen, maar wil je er nu heelemaal niet eens aan denken, dat mijn houding voor de buitenwereld er zeker niet mee wint! Trouwens, Delen zou terstond zeggen, ‘dat had ze gisteren moeten zeggen’. Kester zal je niet gelooven, als hij zoo vreeselijk jaloersch is als je beweert...
(beslist.)
- Ik zal hem doen gelooven. (trotsch.) In dit kleed zal ik hem morgen thuis wachten, hem een verrassing bereiden, bloemen geven, en het portret. Nog voor hij iets hoort, zal hij mij gelooven en blijvèn gelooven - door alles heen. En gelooft hij mij, dan helpen Kester en ik de praatjes over jou tegen te spreken, en zoo zijn we allemaal gered (zenuwachtig haar avondmantel omslaand)
toe, geef gauw die peruche... wanneer komt het rijtuig voor?
| |
| |
- Ik heb het weg laten gaan.
(nerveus).
- God, heb ik je dan niet gezegd: ‘over een half uur voor!’? Toe, telefoneer dan gauw even om een ander - toe nou - toe nou - laat ons gauw uit dien benauwden droom zijn...
(aarzelend, met medelijden haar aanziend.)
En het vertrouwen, dat je man in je heeft? Laat je dat dan maar zoo? Kind, dat kan nooit goed zijn. Zal er dan altijd een geheim tusschen jullie beiden blijven? Dat is erger dan een scheiding! Als je reputatie met een leugen gered moet worden, dan staat je huwelijkswoning voor al je verdere levensjaren op zandgrond...
- Ja, maar ik heb den moed niet, om uit m'n eigen... om Godswil, help me toch... denk er om, jij moet nog naar den trein en ik moet nog naar... weet jij een atelier hier in de stad, dat 's avonds open is...?
(Er wordt ruw gescheld.)
- God, wie kan dat zijn! Zoo hard! Ik ga gauw hiernaast... (Mevr. Kester af.)
| |
Vijfde tooneel.
(loopt naar de etalage-raam. Slaakt een kreet.)
Groote Hemel, dat is kapitein Kester! (een gil in het zijvertrek.) Violet, Violet, wat bezorg je me een onvrede! (doet open.)
(stuift woest, met sabelklettering en spoorgerinkel, het atelier binnen).
Bonjour! niet gedacht hè, dat ik zoo gauw terug was. Tjonge, 't ruikt hier lekker. Net een boudoir. Ontvang jij dames, als je vrouw uit de stad is?
- Kester, ik geloof, dat ik je komst kan raden, en schoon alle schijn tegen me is, wil ik toch pogen, je een misverstand duidelijk te maken...
- Schijnheilige, wou je mij wat op de mouw spelden? Over de feiten zullen we niet spreken. Die weet ik van m'n schoonzuster, die me al eerder voor je waarschuwde. Ze had gelijk. Ik heb je leeren kennen! eet ze 's middags bij jou? En waar is ze nou?... (smartelijk.) Waar is ze nou?... Heb ik je daarvoor mijn grootste vertrouwen geschonken? O, wat heb je me gemeen bestolen!
| |
| |
(bedroefd).
- Ik begrijp je verontwaardiging. Als ik die niet begreep, zou ik er twistend tegen opkomen. Kan mijn houding je niet zeggen, dat het geval anders is, dan je denkt? Als je me zoudt willen aanhooren.
- Ik laat me niet om den tuin leiden. Mijn vrouw heeft hier niet te eten, als jij alleen bent, en zij bij haar schoonzuster is genoodigd.
(kalm).
- Als ik je toch bezweer dat daar niets van waar is!
- Band is mijn getuige. Hij weet precies....
(niet hoorend).
- O, ik vind het zoo in- en in-laag van je, om mij met wat me het liefste is, zoo te verraden en te bekladden. Ik, die altijd van mijn trouwdag af, mij beijverd heb, om al haar wenschen in te willigen. Ik, die me opoffer voor haar, in paarden handel om meer geld voor haar te geven, die om haar de societeitskringen mijd en nu geboycot word, ik, die om harentwil in den dienst alleen ben komen staan, zonder vrienden, zonder kameraden... kan jij zoo van haar gehouden hebben als ik, laag-bij-de-grondsch stuk wellusteling! O, wat ben je een doortrapte misdadiger, om zoo'n vrouw tot je slachtoffer uit te kiezen. Verachteling! Wat had ik je gedaan? (ziet op tafel den bijbel, nu het maanlicht er op valt.) Ha... ha... ha... lees jij nog nog bijbeltjes... spreekt, behalve de wet, dat vod je misdaad ook vrij? (slingert het boek op den grond en trapt er op.) Als jij zoo'n ding ook al opslaat, is het niet veel waard. Schijnheilige rommel. Al dat gezwets. 't Kan me nou nog zóóveel schelen! Ik wil er geen letter meer van hooren. De geheele wereld is toch ééne rotteboel!...
| |
Zesde tooneel.
Nog vóór Marcel het verhinderen kan, heeft Violet zich voor haar man te voeten geworpen.
(verbluft.)
- Kind, hoe kom jij hier. En zoo. Wat is dat. In dàt costuum? In dàt costuum, dat je aanhadt toen... (met een korten snik) Violet, schaam je je niet, zóó met hem te zijn, met dien man, die zelf twee
| |
| |
kinderen heeft? (zijn vuist ballend tegen Marcel) kijk, dat is jou werk.... Je hebt mijn levensgeluk verwoest. Mijn alles. Fielt! (wil zijn degen trekken.)
(beraden opspringend.)
- Neen, Kester, hij heeft geen schuld...
- Hou op... hou op, beschuldig me niet.
- Ach, nee, dat wilde ik ook niet zeggen! Maar waarom doe je me ook zoo iets aan! Heb ik dat aan je verdiend?
- Neen, Frans, maar luister dan, dan zal ik het je zeggen. Hij daar heeft geen schuld, ik alleen...
(klagend.)
- Nee, zeg dat niet! Dat doe je om hem te sparen...
- Neen! Ik heb hem opgezocht, om zijn vertrouwen in te winnen... ja, een beetje dwaselijk...
(Marcel kan hier niet anders dan een zwijgende rol vervullen.)
- Ja, ik heb - ik weet niet waarom - met hem willen spreken over dingen, die... nou ja, ik wou me nog eens zoo laten photographeeren als toen we elkaar voor vijf jaar leerden kennen... en toen dacht ik wat ontevreden over je.... Band was er bij, hij weet wat Marcel me te verstaan gaf. Hij heeft mij m'n plicht getoond, dat die bij jou lag, en dat geloof ik nu, dat wil ik nu weten. Hij heeft mij m'n dwaling aangewezen en teruggevoerd tot hier bij je armen. Willen die me opnemen? Toe, Frans, geloof me...
(van zijn stuk gebracht).
- Wat met Band? Dat zou ik moeten onderzoeken!
(gejaagd).
- Ja, dat mag je gerust. Als er verkeerd gedaan is, dan deed ik het, met Marcel in het vertrouwen te nemen over ons huwelijksleven.
- Marcel, als je nog een greintje eergevoel heb, zeg me dan de waarheid...
- Geloof je mij dan niet...
- Ach, Kester, hoe kan ik je daar op antwoorden? Laat ik je bij mijn eer en mijn geweten zweren, dat wat jij van mij vermoedde, niet waar is, en wat je van haar vermoedde, òòk niet waar is. De schijn was tegen
| |
| |
je vrouw, en de schijn was tegen mij. Ik heb het vertrouwen van mijn vrouw en kinderen niet geschokt, en zij heeft niets gedaan, waar ze voor haar verder leven berouw van hoeft te hebben, als jij haar vergeven wilt, nu zij jou heeft teruggevonden na een kleine dwaling...
(woest vreugdig tot Violet.)
- Violet, is het waar, mag ik dat gelooven...
(schuchter.)
- Ik wist niet, dat je zooveel liefde voor me had... vergeef me nu...
(kust haar in dronken opgewondenheid. Loopt dan met tranen in de oogen op Marcel toe, die bewogen ter zijde staat.)
- Theo, 't is me nog duister. Sta me een nadere uitlegging toe. Maar later dan.
(om zijn ontroering te vermeesteren, raapt den bijbel op, en zegt, zacht goedig).
- Dan mag dit zeker weer op mijn tafel... (In een liefdevolle opwelling loopt Kester op Marcel toe, en drukt hem nog eens onstuimig de hand.) Zeker, Théo! Ik heb me wellicht dwaas aangesteld en geloof geslagen aan laster. Dat laat me een leelijk figuur slaan tegenover jou, maar ik heb het misschien verdiend aan mijn weinige oplettendheid.
- Laat het nu afgedaan zijn!
(tot Violet die hem aan de borst valt.)
- Zeg, kindlief, zullen wij niet naar huis gaan?
- Nee toe, wacht nog even. (Ziet op horloge in het maanlicht, dat vol door het glazen dak stroomt) drommels 't is al voorbij - mijn vroaw kan zoo hier zijn van haar uitstapje met de kinderen. Wacht ze even mee in, dan bereiden we haar een prettige ontvangst...
- Ja, dat is een leuk idee. Weet je wat, ik bestel wat wijn, jij (tot (Marcel) haalt de vrouw af, en jij Violet past ondertusschen op als een Vestaalsche maagd
(kust haar nog eens)...
- Dat is best; als Violet het goed vindt en misschien thee wil zetten. In de keuken vind je alles. Wil ik eerst gauw even licht maken?
- Nee... gut, je hebt geen tijd haast meer... toe vlieg door... ik vind het wel alleen in donker... Adieu!
(Beide heeren af.)
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
Violet Kester alleen. Ze droomt even bij de bloemen. Slaakt een zucht, en zegt dan ineens kinderlijk hardop.
Ik dank u wel, lieve Heertje, dat U me zoo geholpen heeft...
(loopt naar den spiegel.) Ach, wat zie ik er uit! (vlug haar avondmantel sluitend) . Wat zou Constance wel zeggen, als ik er zoo uitzag. Goeie lieve Constance (moet even huilen) . Ik zal je nooit meer willen bedriegen, hoor!
(Gaat door de portière af. Oogenblik pauze. Er wordt gescheld. Aarzelend komt Violet Kester opendoen. Ze geeft een gil.)
| |
Achtste tooneel.
Mr. Delen, in het lantaarnlicht op de stoep terstond te herkennen, stapt binnen.
- Meneer Delen, wat komt u doen? Meneer Marcel is met mijn man en meneer Band mevrouw Marcel van het spoor halen. Als u ze soms spreken moet, ze zijn zoo terug!
(verlegen.)
- Ach wel zoo! Nu, dan wacht ik even (neemt aangeboden stoel.)
(na een lange pauze.)
- Meneer Delen, - hoe hebt u zoo slecht over mij kunnen denken...
(uitvlucht zoekend.)
- Hè, is u gedachtenlezeres? maar dan ziet u toch verkeerd, ik denk...
- Meneer Band heeft me alles verteld, en als mijn man het hoort, zal u wat hooren!...
(moedig.)
- Denkt u dat een man van eer, een officier, zijn vrouw zoo zal laten lasteren, alleen op het getuigenis van zoo'n paar verachtelijke sujetten als een meid en een knecht?
- U dacht zeker, dat mijnheer Band uw lasterpraat verzwegen zou hebben... Maar goed! ik zal u bewijzen...
(Er wordt gescheld.)
| |
| |
| |
Negende tooneel.
Mevr. Kester laat haar man binnen.
- Kind! wat is het hier nog donker. Hè! zit daar iemand.
- Ja, dat is meneer Delen!
(kleintjes.)
- Aangenaam...
- Ha! pardon meneer Delen, dat weet u nog niet...
- Ja man, je moet voor me òpkomen!
- Ach, mevrouw, heusch ik...
- Violet, wat is dat toch?
- Ach, die meneer heeft me... ach, ik heb je verteld, schat, dat we morgen elkaar sinds dat bal vijf jaar kennen. Nu had ik dit costuum aangetrokken, om met een pruik van Marcel me te laten fotografeeren. Nu, juist dat ik hier ben, kijk, deze bloemen had ik bij me, wordt er gescheld. Ik wil wegloopen - natuurlijk hè - maar trap op de voorbaan van mijn japon - ik struikel, en strompel maar in allerijl achter dat scherm... ach, nu staat er een rijwiel... Een werkman zag me toen van dat platje af of hoe heet zoo'n ding, en toen heeft meneer Delen het gehoord, en is toen hier... nou... die is toen hier tegen meneer Marcel...
- Meneer, daar zou ik u voldoening voor kunnen vragen...
- Pardon, meneer, als ik een woordje in mag brengen...
| |
Tiende tooneel.
(Er wordt een sleutel in het slot gedraaid.) Marcel, zijn vrouw en Band komen binnen. Marcel en zijn vrouw dragen beide iets in hun armen, en loopen voorzichtig.
(opspringend.)
- Dag Constance!
(sstt geroep van alle drie laatst binnengekomenen.)
- De kinderen slapen alle twee.
- Dag Violet, ik geef jullie straks wel een hand (op zachten fluistertoon alles.) Wie zit daar nog, naast Kester?
- Wat? (geeft aan Band de zwarte gedaante over, die hij in zijn armen draagt.) Ga jij even met m'n vrouw
| |
| |
mee (beide, Band en Marcel's vrouw, stappen behoedzaam de portiere door.)
(op gedempten toon.)
Wat? Meneer Delen hier, in fatsoenlijk gezelschap?
- Nee, Marcel, hou maar stil, meneer Delen heeft z'n ongelijk al bekend...
- Dat is te zeggen... ik kwam... meneer Marcel... wij nemen het bod van twaalf mille aan... de directeur ontving van het hoofdkantoor der automobielmaatschappij uit Londen het schrijven, spoedig te beslissen of een ander pand uit te kiezen...
- En ik dacht dat u de nieuwe directeur was. Heeft u zich daarvoor niet eens uitgegeven...
(verlegen.)
- Dat is te zeggen, ik ben zijn vertegenwoordiger...
(uit de hoogte.)
- Dan zult u zich wel dubbel te schamen hebben voor uw houding...
- Daar hebben we het nu al over gehad... toe nu... maak af... ik hoor, geloof ik, je vrouw al terugkomen.
- Nu meneer, u weet, 12 mille was mijn bod. Gaat de zaak daarmee accoord, dan heeft men de acte maar even te passeeren, en ik trek de volgende maand uit mijn huis.
(opstaande.)
- Wenscht u van avond nog...
- Neen, morgen liever. Ik ben nu... of ja... hier is een kaars (steekt een candelabre bij de waschtafel aan en gaat er mee naar de salontafel) en papier is hier...
- Hier heeft u de acte (tasch ontsluitend, overreikt hem het papier.)
(doorleest, met Rester achter zich, snel de clausules.)
Dat gaat hè? - (neemt een pen en onderteekent.) - Meneer Delen, ik ben morgen om één uur bij den notaris.
(onderdanig.)
Goed meneer!
Dag Mevrouw, Meneer, Meneer!
(Delen af.)
(deur achter hem sluitend.)
- Figuur als modder!
| |
| |
| |
- Kester, ik ben zoo gelukkig.
- Hoor, daar komt je vrouw aan!
(gedienstig naar de portière loopend.)
- Wacht mevrouwtje, ik zal even licht maken? (gaslicht ploft op in het zijvertrek.)
- Wat niets zeggen, Théo? (een telefoon rinkelt. De vrouwestem voor de telefoon zegt om beurten: Ja, Mevrouw - zeker Mevrouw.)
- Ja, we moeten het een verrassing houden... (verlegen kuchend) ... en hoe moet het nu met het andere?
- Laten we het verzwegen houden! We bedekken er geen kwaad mee, en de zaak is goddank in het reine...
(na telefoon afgebeld te hebben)
- Manlief... 'k heb een reuzenbestelling aangenomen. De ceremoniemeesteres van het bal Louis Seize draag je alle Princesse-kapsels op...
(opstaand.)
- O schat, zie je wel, als jij thuis bent, straalt van alle kanten het gelukszonnetje (naar de portière loopend) laat ik mijn reine soleil nog eens goed bekijken.
(achtergebleven, kijkt hem nadenkelijk na; dan met innige dankbaarheid)
Paracelsus! (en luider) Frans, vergeet jij je vrouwtje?
(uit de aangrenzende keuken)
Violetje, vergat jij je theezetten? Nu doe ik het!
(opgewonden naar de portière loopend.)
- Maar Kester, ik wil niet, dat jij dergelijke dingen doet.
- Maar Violet, dat doet een man altijd alleen, als hij erg van je houdt, is het niet, Théo. Doe jij het niet graag voor je wijfje...?
- En of! kindlief.
(Er wordt gescheld. Kester schiet door de portière met Violet aan den arm meetrekkend.)
De feestwijn is daar! 't Is Feest, 't is feest (kust midden op het tooneel hartstochtelijk zijn vrouw) 't is feest, feest, feest!
Doek zakt snel.
slot.
|
|