De Tijdspiegel. Jaargang 69(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Gedichten. Jan Klaarenbeek. Volle lente. 't Is volle lente nu. Gods milde handen Zijn zeeg'nend over 't doode land gezegen. Langs 't vroeger vale hout ruischt weer als regen Het roerig groen, en uit de ruige wanden Van hooge looveroppers klinkt mij tegen Een felle minnezang. Op weidelanden Slaat 't blinkend-bonte vee zijn grage tanden In 't geurig gras. 'k Zie bloemen allerwegen Haar halsjes rekken naar het welig licht, Dat stralenrijke zon in vlosse bossen Uit blindend-lichte lucht ter aarde schicht; En dronken bijen roezen in de gouden trossen Die gele vlammen langs de gevels slaan. Nu wil ik blijde door de lente gaan! [pagina 62] [p. 62] Nacht. Nu leeft de nacht En praten zacht De hooge boomen. Een dunne damp Waast over den kamp Waar koeien droomen. De nacht is licht; Het wit gezicht Der maan zie 'k blinken. Als glinsterend gruis Aan 't hemelhuis De sterren twinken. Een koele rust Nu zachtjes sust 't Onrustig jagen Van 't bonzend hart Dat steeds mij sart Met wilde vlagen. Ik word zoo stil..... Ik heb geen wil En geen begeeren; Aan veilige reê Van nachtelijke vreê Mijn ziel gaat meren. [pagina 63] [p. 63] Popels in den nacht. Als rij van hooge monniken Staan popels in den nacht; Hun waaien is als bidden Innig en zacht. Hun kruinen wiegen mede Met 't rythme van 't gebed Dat als een luwe lispeling Wordt ingezet En zwelt tot de vervoering In breeder ruisching leeft - Hoor hoe een rillende huivering Hen nu doorbeeft! - Tot langzaam-aan hun bidden Weer klagelijker rucht.... Of in den lichten nacht Verging een zucht.... Vorige Volgende