| |
| |
| |
De levensles gekend.
Comedie in twee bedrijven,
Door A. Zelling.
‘.... Werde nicht schuldig!
Alle Gemeinheit
Müht sich vergebens.
Nur durch die Reinheit
Rastlosen Strebens
Steigst du zur Einheit
Alles Erlebens....
(Freiherr v. Hartlieb)
‘der Augenblick regiert!’
Paracelsus (A. Schnitzler)
‘Die Verlockung ist Gottes Huld, die
Prüfung ist Lust’
Gawân. Edward Stucken.
| |
Personen:
THEOPHRAST MARCEL - Kapper. |
CONSTANCE MARCEL - Zijn vrouw. |
KESTER - Kapitein. |
VIOLET KESTER - Zijn vrouw. |
HENRI BAND - Vriend van Marcel. |
DELEN - Zaakwaarnemer. |
BOER EN BOERIN. |
Het stuk speelt in een groote stad ten huize van Theophrast Marcel, binnen een tijdsverloop van 24 uur.
| |
Eerste bedrijf.
Salon pour Dames. Niet al te chique; een houten betimmering wijst er op, dat de kapperszaak in een hulpgebouwtje is ondergebracht.
Het zaaltje heeft rechts een kale portière, op den achtergrond rechts een houten schot met bovenlicht, links een door
| |
| |
schuifgordijnen af te sluiten winkelruimte, diep het tooneel in, met tot achterwand twee vensters, waartegen twee poovere uitstalkastjes ter halver hoogte gebouwd zijn. Een buitendeur in het midden. Links tegen den wand drie waschtafelkasten, bezaaid met flacons, spiritus-lampen, tangen, kammen, een chaos van kappersbenoodigdheden. Daarboven een spiegel met franjedoek spaarzaam omhuifd. Voor een der waschtafels een breede stoel met haarwaschmachine. Rechts op den voorgrond een salontafel met eenige crapauds er om heen. De armoede van het interieur is met een zorgzame hand zooveel mogelijk weggestreken door doekjes, waaiertjes en een palmpje, en vooral een pronkzwaar Japansch kamerschut rechts bij het venster moet, met het rugloos x-vormig stoeltje daarvoor, artistiek doen. Het zaaltje ontvangt veel licht van boven door een glazen bekapping.
| |
Eerste tooneel.
Men hoort tijdens het gansche eerste tooneel buiten het gerucht van kruiwagens, getimmer, planken vallen - de geluiden van een huis in aanbouw.
Théophrast Marcel, stoere figuur met hartelijk gelaat, zit aan een tafeltje een pruik te bewerken. Met zijn eenvoudig colbertje en laag boord met zwarte lavalière niets geen coiffeur-type. Henri Band, klein, ineengedrongen zwart heertje zit naast hem.
- Neem rozenolie - of neen (haalt uit een kastje een fleschje) - dat zou ik je nog meer aanraden - 't is Es-bouquet...
(aarzelend).
- Is het fijn... en hoe duur?
- Rijksdaalder dit beetje!
- De rijke lui zetten op dit odeurtje toch de waterslang.
- Misdadig, zoo'n verkwisting!
- Jij zou een goed kapper zijn!
- Ik denk dat jij ook liever wat anders was?
- Ach vent, daar is me nooit naar gevraagd. Ik ben het, soit! 'k Zal me er wel doorheen slaan. Je helpt de menschen aan nog meer uiterlijken schijn dan er al is, maar 't moet er ook wezen!
| |
| |
- Maar staat je al die geurrommel niet tegen?
- Waarom zou ik me daardoor laten ergeren? Als je bedenkt, hoe ver de menschen toch gaan, om al die welriekendheden te maken, vind je het weer interessant. En dan, geurige oliën hebben toch ook hun beteekenis.
- Wacht, die gaat Isis en Osiris bij zijn beroep halen.
- Wat, wilde jij het dagelijksche leven van de mysteriën vrij houden? Wel degelijk zie ik in de behoefte der menschen, lekker te ruiken, het tipje van een mysterie. Houd het niet de erkenning in van een gebrek aan eigen reuk, aan eigen heilige reuk, zoo goed een bril het gemis aan eigen goed gezicht moet vereffenen?
- Toch niet. In parfumeeren zit voor mij heel veel, al doe ik het zelf niet. Er ligt schoonheidszin, verlangen naar harmonie, iets sferoidiaals in, daargelaten natuurlijk de protsige odeur-beplassingen, die dienen om kwade luchtjes te verbergen of om bij het wandelen ‘kielwater’ te maken, een muskus-zog. Je kent dat slag menschen, die een uur in den wind walmen als vischvrouwen en slagerswinkels.
- Levend en tegelijk dood vleesch - zeker, ik ken ze en ontloop ze! Maar dat tuig krijg je hier toch het meest.
- Kreeg ik ze maar het meest!
- Kerel, ik heb het zoo druk als... hierzoo, als een pruikemaker met een klant. Dat kloppen en timmeren hier naast is heusch niet voor uitbreiding.
- Je zal wel in zorgen zitten dan...
- Praat er niet van. Hoe komen we er eigenlijk op? Ach, zoo van het een op het ander heb je het er al licht over, maar ik wil er het liefst niet aan denken. Je weet, zorgen zijn als zuigelingen. Ze groeien harder naarmate je ze meer de borst geeft. Over vier maanden - als alles goed gaat - verplaats ik mijn zaak, maar zonder de minste klandizie mee over te nemen. Maar (zich tot blijmoedigheid beheerschend) 't Zal zoo moeten wezen, en we komen er wel door heen. Paatje heeft een sterken rug. Hoe vind je deze pruik?
| |
| |
- Wel, prachtig. Gek, ik had net 't idee, of het zoo het hoofd van Princesse Lamballe is, dat ze op een staak ronddroegen.
(op een plaat wijzend)
- 't Is ook uit den tijd van Louis seize.
- Voor wie is 't? Met welk portret vergelijk je het?
- Met dat van onze vriendin Violet Kester... wat kleur je...
- Zeker! en op de lezingavonden van onze loge zit je op een veel te laag stoeltje naast haar. Aan de voeten der meesteres! Als haar man geregeld de geestelijke lessen kwam bijwonen - hij doet meer aan paarden in den laatsten tijd, lijkt me zoo - zou hij meer laten blijken, dat Violet de vrouw is van een kapitein. De goeie vent moest eens weten, dat hij uit lust voor ons geestelijk onderzoek andere lusten gaande maakte. 't Was subiet uit. 't Is een man van eer, een uit de militaire kaste, Henri, denk daar wel aan, die verstaan als 't 'r op aan komt, alleen degentaal. En ben je daar degelijk in? Doe maar niet, of je wonderen hoort! Of het niet ippes tusschen jullie beiden is! Wat een smachting. Is voor haar die Es-bouquet?
- 'k Weet niet hoe je er bij komt. Me dunkt tusschen twee getrouwde mannen als wij bestaan zulke confidenties niet. Althans ik hoef ze niet te geven. 'k Weet niet hoe het met jou staat!
- Wat is je verontwaardiging verdacht heftig - 'k zou haast zeggen verradend!
(gepiqueerd opstaand.)
- Neen Théo, nou is het genoeg.
- Kom, jongen, 't is toch maar een grapje. (ernstig) Hier heb je de persoon in kwestie
(laat een portret zien.)
Zoo zag ze er uit. Fijn niet? Voor vijf jaar is dat Louis-seize-bal ook al eens gegeven. 'k Wilde, dat ik er maar wat meer van te doen had. Hé, stel je eens voor, dat straks door de telefoon mij het heele werk werd opgedragen van de partij te kappen!
- Ja, dat zou een heele bof zijn. Maar zeg, hoe vond je gisteren die lezing over de gedachtebanen?
- Ja, hoor eens, daar had ik mijn hersens niet bij. Ik
| |
| |
heb zitten slapen. Je bent een gelukkige kerel, je hebt eeuwig en altijd den tijd, en kunt zoo iets op je gemak napluizen.
- Je hoeft me heusch niet te benijden.
- Dat doe ik ook niet. Onder mijn werk krijg ik mijn gedachten ook. Je weet: werken is bidden met de daad. Maar ik had graag mijn handen wat meer vrij en mijn geest soms minder belast met zorgen. Vertel jij nog eens wat er verteld is.
- Nou, dat onze gewoonte de hersenbanen uitslijpt, en dat onze slechte gedachten op den duur een bedding uitschuren, die we niet dan met ijzeren wilsinspanning onder régime kunnen stellen.
(even van zijn werk ophoudend.)
- Ja, maar dat is toch prachtig! Hetzelfde nou heb ik al wel eens hier bij mijn pruiken gedacht. Je weet, Hanny, dat ik een tijdlang evenzeer onder de vrouwelijke bekoring leed als jij.
trekt gegêneerd kuchend zijn voeten bij elkaar.
(even glimlachend ophoudend.)
- En ik heb zeker kapper moeten worden, om mijn kwaal homoeopathisch af te leeren. En dan slopen mij honderdmaal op een dag slechte gedachten in, als ik een vrouwenfiguur zag, dat een beetje mooi gevormd was, of als ik een dame kapte. Ik heb me wat trappen moeten geven; en 't gekste is, als ik zoo'n trivialen inval had gehad, kon ik van mijn kinders niet zoo goed genieten, en mijn vrouw ontliep ik. Toen al dacht ik bij me zelf: als kwajongen heb je in je verbeelding steeds dat breede weggetje geloopen, de gewoonte heeft het je uitgebaand, keer er nu van terug en word de tolbaas van je hersenpaadjes.
(met een air van verder te zijn)
- Ja, je hoort er dan wel toe.
- Maar hoor eens, je moet nu niet denken, dat ieder zoo is als jij.
(hem lachend onderzoekend aanziend)
- Zoo oprecht bedoel je?
(geërgerd)
- 't Is goed, dat je jezelf een hand geeft. Maar jouw sfeer was toch niet bepaald hoog te noemen.
| |
| |
- Van de gewone wereld, hè!
(diepzinnig constateerend)
- Typisch, dat men altijd in gezelschap zijn wil in zooiets.
(een ietsje gepiqueerd door die meerderwaardigheid)
- O, je hebt ook stille afgezonderden ‘in zoo iets!’ Dat ‘zoo iets’ is een groot levensprobleem, beste jongen, ik zou haast zeggen, het eenige wat ons aan de aarde houdt. Een Indisch wijze zeide: ‘Als er nog zoo'n hartstocht was als die, kwam er nooit iemand in den hemel’, en een ander zei: ‘Eén vrouw is duizend mannen te sterk!’ Da's waar, beste.
(uit de hoogte)
- Voor jou misschien.
(ongeduldig)
- Hoe kan je dat nu zeggen. Jij, die me zoo mooi wist te vertellen, wat ‘de wachter op den drempel’ is, geloof jij niet, dat in de belevendiging van ons onafgewerkt karma niet veel van den geslachts-toestand zit?
- Ach, dat is verschillend.
- Neen, geloof me. Parijs wordt de navel der aarde genoemd. Nou, de hemel is er boven, en de aarde er onder. Waar leven nu de meeste menschen? Toch op de aarde zou ik zeggen.
(lachend als om een grap)
- Die is goed! Jij bent ook een sofist!
- 'k Schiet met jou ook op! - Hier, moet je die Es-bouquet nog hebben?
- Kerel, ik heb het niet!
- Nou, hier heb je het dan cadeau. 'k Misgun Violet zoo'n attentie niet.
(het aannemend)
- Dank je wel,... hè wat ben je plagerig!
- Ja pas maar op je gedachtebanen! 't Is een mooie vrouw, temperamentvol en geraffineerd in het flirten.
- Ik zie nu goddank al een beetje bovenaf neer op de wereld.... Ze gaat haar ongeluk tegemoet.
- Je moest niet Théophrast Màrcèl maar Pàràcèlsus heeten, Paracelsus de wonderdokter, die vrouwen bekeerde door ze onder hypnotischen invloed in de toekomst de gevolgen van hun zondige voornemens te laten zien.
| |
| |
- Deed hij dat werkelijk?
- Betrekkelijk. Een menschenlot vooruit zien kan ik al een heel eind. Ik vergis me daarin niet licht meer. En dat onder hypnose brengen is goed begrepen. Vrouwen leeren niet, als je ze zóó wilt bekeeren.
- Wat is mijn toekomst, als je het zoo zien kunt?
- Kom, dat weet je zelf ook wel. (weifelt even) Mag ik het zeggen?... Nou dan, pas jij dan op voor die vrouw, en ook in het algemeen.
(waardig opstaand)
- 'k Weet niet hoe je erbij komt. Neen Théo, je vergist je. Ik heb dat al uitgewerkt. Trouwens, men staat er ook op een gegeven oogenblik boven, en ik hecht te zeer aan een concentratie van al mijn levensaandachten, dan dat ik me daar zoo in verdiepen zou.
(valt lachend achterover in den stoel)
- Die is heerlijk! Rijp om voor Paracelsusje te spelen... neen beste, ik ben vroeger te veel van de partij geweest, om nu geen fijnen neus te hebben. Met dieven vang je dieven...
- Of zoo de waard is... Ik mag haar misschien eens hebben aangekeken...
- Beste vent, dat is het. Daarin juist heb ik je zoo geweldig door. Je vertelt daarnet, hoe elke begeerte een gedachtevorentje in je hersenschors legt. Van dat dikwijls aankijken heb jij je al een loopschans uitgediept, en nou denk je, als je er maar bukkend doorheenloopt, dat niemand je ziet, struisvogeltje!
- Beken zelf, dat het alles behalve fijngeestig is, zoo iets aan een wetenschappelijke hypothese te verbinden.
- Praktijk en theorie, beste vriend.
(door overreding de verdenking pogende af te schudden).
- Maar luister nu eens, Théo, hoe zou ik nu, die me in mijn studiën.....
- De duivel spant zijn strikken overal. Bij den heilige en bij den geleerde. Jouw amateur-studien staan heelemaal buiten de kwestie, en al las je honderdmaal van de kuischheid der Indische fakirs en Brahmaansche priesters, al ben je tien keer vegetarier, prat gaand op het argument, dat het dierlijk element door vleesch gevoed
| |
| |
wordt, en dat carnivore onthouding het doodt.... allemaal wind en Engelsche notting.....
(poogt door een verheven blik Marcel tot zwijgen te brengen).
- Je vergist je zeer.....
(lachend).
- Hypnotiseer me maar zoo niet. Het baat je niet. Ik ken mijn Pappenheimers! (het dienstmeisje in de aangrenzende keuken begint te zingen).
- Hoor bijvoorbeeld die meid. De hals weet dat hiernaast werkvolk aan den gang is, en moet nu den heelen dag blèrren. En voortdurend gelonk en gefluit, geroep en babbeltjes. Ik neem het ze niet kwalijk, zoo is het niet, maar ik wijs er maar op.
- Ik dacht, dat je nog wel eenig begrip van kaste zoudt hebben.
- Dacht je, dat dàt de grenslijn trekt?
- Ik heb de eer je te groeten. Er valt met jou kwalijk te redeneeren.
- 't Is moeilijker de waarheid te erkennen dan te zeggen. Maar onder vrienden mogen we nooit iets verzwijgen, wel? Toen ik mijn vrouw trouwde, zeiden ze allemaal: ‘je hebt een pracht van een huishoudstertje getrouwd!’ Maar wat zeiden mijn kennissen later: ‘Nou, Theo, we mogen je wel feliciteeren, kolossaal wat moet jij een geduld en een tact gehad hebben, om je vrouw zoo'n eind gekregen te hebben. We dachten eerst dat er niks van je huwelijk terecht zou komen.’ Zie je, Han, hoe prettige voldoening het ook voor me was, zoo iets van vreemden te hooren, ik heb ze toch een geducht standje gegeven over hun vroegere huichelarij.
- Ja, 't was min of meer laaghartig.
(hartelijk oprecht).
- Daarom! De waarheid mag niet verzwegen worden. 'k Wil maar zeggen - nee, wil nou ineens weer niet wegloopen - houd jij je wat meer in bedwang. Ik zie je af en toe wel eens aan de zijweggetjes, waar ik vroeger zoo dikwijls in wandelde!
(boos).
- Je schijnt heel wat kennis van zaken te hebben....
- Dat beken ik eerlijk. Maar je kunt er anderen niet genoeg voor waarschuwen, als je er zelf de volkomen nulliteit van inziet.....
| |
| |
(kwaadaardig).
- Voor je afgedaan hebt.
- O, wees gerust, dat voelt zich niemand die er nog niet vrij van staat. Je kent het spreekwoord van den ouden bok en het jonge blaadje! Trouwens, paatje Marcel telt nog genoeg mede om kans van vallen te hebben (loopt onwillekeurig terug naar het tafeltje met de pruik, neemt er het portret vandaan, en zet het beuzelend tegen den rand van den spiegel) . Maar ik zeg je nog eens, als je eenmaal de volkomen nulliteit van de vrouwengeschiedenis inziet, dan is het slechts een kwestie van verstandig overleg, van redeneeren (met klem) van wilskrachtig verleggen der gedachtebanen, om er uit te komen. Concentreer jij daar je gedachten maar eens op, in plaats van op Es-bouquet voor Violet - neen, houd ze, eens gegeven blijft gegeven, je vrouw zal er ook blij mee zijn. Mèèr misschien. Violet krijgt genoeg.
(gebelgd heengaand).
- Loop naar de koekoek!
| |
Tweede tooneel.
(de deur sluitend, lachend in zichzelf).
- Die is over een half uur terug, alleen om nog eens nadrukkelijk te bezweeren dat het heusch niet zoo is. (bezinnend) . Wat zat ik te doen voor hij kwam? Ik moet nog iets afmaken,..... o, wacht eens, een briefje aan de vrouw (gaat rechts-voor aan den salontafel zitten, en haalt uit een map een half beschreven velletje postpapier, en leest luide over).
‘Lieve vrouw - (verbetert) ik zal er maar schattig lieve vrouw van maken - 't goeie wijf!
Schattig lieve vrouw!
Nu is me al tien mille geboden. We komen nog wel op f 12.000.
Ik verveel me zoo nu ik alleen ben. Kom maar gauw terug, dat is te zeggen: de volgende week! Zijn de kinderen zoet?
Ik was gisteren even op bezoek bij Kester. Violet drong zich weer vreeselijk aan me op.....’ (voor zich uitpeinzend) . Wat zal ik nu nog meer schrijven....
| |
| |
(De meid in de keuken begint weer luidkeels te zingen. Ineens een zware slag tegen het beschot van het atelier. De odeurfleschjes rammelen en het portret valt van den spiegel op den grond).
(opspringend).
- Wel, sakkerloot! Dat is toch te erg!
| |
Derde tooneel.
(een vreeselijk hitje, komt door de portière gestormd).
- O, meneer, heeft u die slag gehoord. Ik dag toch zeker as het niet waar is, dat de winkel inviel. Wat een slag. Ik sta nog te beefe op m'n beene..... ik stong net sla te wasschen......
(geërgerd).
- Wat heeft dat er nu mee te maken?
- En toe brak ik de schaal.....
- Je maakt er handig gebruik van moet ik zeggen... (om zich heen ziend) . Dat werkvolk bonkte zeker een balk tegen het beschot. 't Is te erg. Je moest ze eigenlijk d'r gang laten gaan en flinke schadevergoeding rekenen. Maar nee, dat mag ik niet doen. Ik ga ze even in hun eigen voordeel waarschuwen. Let jij op, Stantje, Lientje, Geertje, Stientje - ja gut kind, hoe heet je ook weer -
(hinnekend).
- Jacoba, meneer!
- Goed, dan Jacoba. Let even op, (neemt hoed op, en snelt heen.)
| |
Vierde tooneel.
(Door het glazen dak boven het Japansche scherm gluurt een timmermansknecht naar binnen.)
(met een sterke neusstem).
- Hé, hartediefje, zing nog 's wat! We hooren je keeltje zoo graag.
(verschrokken omhoog ziend).
- Hemeltjelief! zijn jullie gek! moet je door de ruiten vallen! Wat wille jullie...
- Dat je nog ereis zingt van tra- tra- la la la... en hei je misschien niet een slokkie thee voor me. 'k Mot anders mè water schoften.
(Er wordt gebeld).
(overdreven zenuwachtig).
- Toe, ga nou heen. Motte de menschen je zien! Wat zouwen ze wel van mijn denken!
| |
| |
(stommelend wegklimmend).
- Nou, dag hoor, hartelappie, zing nog maar 's!
(meisje doet open.)
| |
Vijfde tooneel.
(Dienstmeisje heeft Mevr. Violet Kester binnengelaten.)
- Zoo Jacoba, is Mevrouw al terug?
- Neen, mevrouw, andere week pas!
- Zoo! en waar is meneer!
- O, even hiernaast. Ze gooiden hier temé tegen het schot aan, en nou is meneer ze gaan waarschouwen.
(in gedachte).
- Zoo, en... zijn jullie nog iemand te wachten vanavond... maar dat zal jij niet weten...
- Nu, mevrouw, dat geloof ik niet. Ik heb tenminste geen bed extra hoeven op te maken.
(zwak glimlachend).
- Zoo, 't is anders goed, dat je er altijd een in voorraad houdt... (snel beradend) je moest eens even naar mijn broer, meneer Remier gaan, en zeggen, dat ik vanmiddag niet kom eten. Je moet maar zeggen, dat ik niet kan... wil je... ga maar gauw... ja, kind, je schort is schoon... toe nu, vlieg...
(heendravend).
- Goed mevrouw... heb ik geen melk opstaan?... nee!... dat u niet komt eten dus... ik zal het zeggen...!
| |
Zesde tooneel.
Mevrouw Kester doet haar boa af. Tipt voor den spiegel coquet 'r haar op, en bekijkt met welbehagen de souple lijn van haar slanke taille en weelderige buste. Ziet nu rond):
Hij zal nu naar mij luisteren... ik ben geen kind meer, en hij is een man. We weten beiden wat we willen en doen. Hij zal me aanhooren, nu of nooit! (raapt portret op.) Hemel, mijn portret, met die coiffure! Zie je wel (met een verrukte juiching in haar stem) Zie je wel, dat hij aan me denkt. Hij draagt het bij zijn werk. Hij bekeek het stellig, hij heeft het laten vallen in de haast. Schat! Hij denkt aan me... o, hij moet nu tot een bekentenis komen... hij zàl me aanhooren... hij
| |
| |
gaat met mij mee... (kust hartelijk het portret - lacht dan in eens om zichzelf) neen maar! Nu sta ik mijn eigen portret te zoenen. Wat 'n gekke meid ben ik toch! Maar misschien heeft hij er zijn lippen ook aangezet! (beweegt zich met een onstuimige gratie, vol zijdig geruisch van rokken naar den salontafel om het portret neer te leggen. Leest het briefopschrift:) Schattig lieve vrouw - (grijpt den brief) Aan zijn vrouw... (leest nu, gedeeltelijk binnensmonds) ... nu is me al... hmmmmm... wat! wat staat daar? ‘Violet drong zich weer vreeselijk aan mij op...’? (valt half schreiend van ergernis in een crapeaud) ... O! wat in-laag... omdat ik je lief heb... dring ik me daarom op?... Dat is niet waar, dat is niet waar... je hebt me beleedigd... (met fonkelende oogen opziend) ... ja! je hebt me beleedigd! Ik zal je daarvoor rekenschap vragen. Dring ik me op? Als je me niet begrijpen wil, moet je me dan dadelijk met een straatmeid vergelijken (naar den spiegel stuivend.) Ben ik dat soms? (terugschrikkend voor haar eigen woede-beeld) - o, Theo, wat heb je me daar gegriefd, dat is leelijk van je, leelijk!...
(Er wordt een sleutel in het slot gestoken. Violet ziet angstig om, betipt zennwachtig met een zakdoekje haar oogen en slaat haar boa weer om.)
| |
Zevende tooneel.
(komt binnen verrast).
- Hé, Violet, alwèèr hier. Wel, kindjelief, je doet me de eer nog al zoo aan sinds mijn vrouw op reis is. Ik heb over geen verveling te klagen!
(door deze woorden geprikkeld, wendt alle manieren aan om hem te bekoren).
- Ja, niet? Ik ben nog eens aangeloopen. Trouwens, in mijn afwezigheid zat je met dit portretje voor je, is 't niet? (laat het hem zien.) 't Eenige, wat je van me hebben kan.
(legt, onbedaarlijk lachend, zijn hoed balanceerend op het x-stoeltje.
- Neen, maar!
(onaangenaam verrast.)
- Wat dan?
| |
| |
(naar het pruikentafeltje loopend.)
- Die is goed! Vrouwen moeten geloof ik, uit alles, letterlijk uit alles, munt slaan. Dat ding viel van den wand en (haalt zijden doekje van de pruik op het tafeltje) ik gebruikte het als model voor dit kapsel. Er is weer zoo'n bal Louis Seize dit jaar. Doe je niet mee dezen keer?... Och, wat zie je bedroefd. Heusch, 't viel van den spiegel, toen 't werkvolk hiernaast een ladder tegenaan ons beschot zette. O, ja dat is waar ook (naar de portière roepend) ... Jacoba, Jacobijntje, kind waar ben je? Voortaan niet meer met het werkvolk praten, hoor je!
(hem vol aanziend.)
- Ze doet even een boodschap. We zijn alleen. Waarom misgun je zoo'n kind een praatje. Ze is toch meisje, en die babbelen graag.
- Ja, maar ze moeten niet al te veel meisje zijn....
- Dat is een meisje nooit. Eerder is een man te weinig man!
(die weer aan 't kapsel bezig is).
- Wat bedoel je daarmee. Ik begrijp je niet.
(moeilijk iets verslikkend).
- Ja, je bent nog al hard van begrip! (neemt een opgeruimden toon aan) . Je zult nou niet eens zeggen: ‘Violet, ga eens zitten. Zullen we een kopje thee zetten?’
(kalm).
- Ach nee, Violet, we hebben ieder ons eigen thuis. Als we met onze respectieve echtgenooten bij elkander zijn, is dat wat anders. Trouwens, het uurtje van theedrinken is al voorbij. 't Is bijna tijd om te eten. Je vergeet je man....
(zacht).
- Die is met dienst. Ik ben alleen. Nog twee dagen! (zachter) Ik verveelde me een beetje. Daarom wandelde ik eens op. 't Is zoo vervelend een man te hebben die officier is. Jouw Suze heeft het beter getroffen. Die heeft jou als kapper steeds om en bij haar. (stoutmoedig) Ik zou ook wel een kapper tot man willen hebben.
(van zijn werk omwendend).
- Violet, nee! Dat heb je nu al meer gezegd. Duivelkater nee! Je doet zoo verkeerd! Je hebt den man gekregen, die bij je hoort, die bij je past. Dien je hebben moest! Weest daar toch tevreden mee! Denk toch niet, dat je het anders kunt hebben, dan voor je is weggelegd.
| |
| |
(haar boa afdoend, met verwijt in haar stem)
- Ach, Marcel, je begrijpt me zoo weinig. Wat weet je nu van mijn natuur af? Die is mezelf soms een raadsel.
- Ja juist! daarom! Ik zeg je... maar waarom doe je niet even je mantel uit (weer aan zijn werk) neem me niet kwalijk, dat ik dòòrwerk, want dit moet af... wat ik zeggen wou... heusch Violet, je haalt je in je ontevredenheid zoo veel op den hals... (snuift oplettend in de lucht) ... 't is net of er melk aanbrandt... (vliegt door de portière; men hoort hem daarnaast een pannetje afzetten) .... Ja wel hoor... zoo'n domme meid.... kijk zoo'n vloer eens... even dit schoon maken, Violet!
(haar mantel uitgetrokken, staat met laag uitgesneden toilet en ongedekte armen, ongeduldig voor den spiegel zich te monsteren. Bitsig).
- Bemoei jij je ook al met het huishouden.
stem opgeruimd van terzijde
- Waarom niet? Je moet alles kunnen. In het huwelijk leer je alles, ook Jan de Wasscher spelen. Wat doet het er toe, als je maar tevreden bent.... Zulke meiden hè, stom volk! Foei....
- Ja, ik wil ze tenminste voor mijn poppenhuishouden niet hebben (met een grimassend gezicht) . Je vrouw kan er geloof ik heel wat aan in een maand.
(nog steeds onzichtbaar).
- Praat er niet van. 't Goeie schepsel gaat er onder gebukt!
- Ze moest zelf meer werken!
(nog steeds onzichtbaar).
- Ach, de lieve ziel doet genoeg. Ze is zwak, je moet wat kunnen toegeven. Trouwens, de twee kinderen eten 'r ook heel wat krachten af!
- Ik zou toch bedanken als man, om er nog zooveel vrouwenwerkjes bij te doen....
(aankomend, opgeruimd).
- Zie je wel, dat je ontevreden bent, leelijk ontevreden (schrikt, haar ziende, even, sluit snel de schuifgordijnen voor de winkelruimte toe, maar loopt dan, zacht voor zich heen glimlachend, naar zijn kapsel terug) . Zeg, Violet, ik wilde wel dat je je mantel had aangehouden! Je bent weer op een verschrikkelijke manier overstuur. Kindlief, je bent zoo uit je evenwicht, zoo ontevreden.
| |
| |
(loopt op het woord ‘ontevreden’ op den weer werkenden Marcel toe, als wilde ze hem omhelzen. Laat dan hoofdschuddend haar armen zakken).
- Neen.... t.... t.... Théo, het is geen ontevredenheid. Niemand begrijpt me, maar ik hou niet meer van Kester. Ach ja, hij is goed voor me, maar dat is voor een vrouw niet voldoende. Ik wil meer, méér, méér! (zegt dit met zulk een emphase, dat Marcel opziet) . Meer wil ik, ik heb liefde noodig, temperament....
(hoofdschuddend).
- O, wat bonst het meikevertje weer overal tegen aan. Nee, kindlief, zie me niet zoo brandend aan... foei wat een gedraging na al wat ik je al zooveel meer gezegd heb. En dan dat toilet, je gaat te ver, viooltje, blijf nederig-gelukkig in je bosch. Dat is nu hetzelfde costuum, waar je je gisterenavond....
(woedend van tafel den brief grijpend).
- Mee opdrong! Niet waar? ik drong me aan je op!
(verstoord).
- Ta! ta! (opstaand) . Nee, Violet, geef op, geef op zeg ik!
(afwerend).
- Mee opdrong! Van mijn man mocht ik het aantrekken. Hij had het zelf gezegd, gewild. En nu had ik het aan, omdat ik eens mooi wilde zijn - niet voor jou - maar voor iemand, ik weet niet wie, maar op wie ik steeds hoop dat hij me lief zal hebben....
(ontzet).
- Maar Violet, je speelt met vuur. Zoo word je het offer van iedereen....
(den brief wegslingerend, met innige overgave op Marcel toeloopend).
- Neem jij me dan eerst. Ik bid je, neem mij dan eerst. Er heeft nooit iemand zoo naar je verlangd als ik - van den eersten dag af dat we elkaar kennen - verstoot me niet... Théo! toe, kom bij me... ik sta zoo alleen... toe, geef toe aan mijn bede - ik kan toch niet langer zoo leven, zoo versmacht van alles. Wij hebben geen kinderen en ik verlang er zoo naar - ik heb niets om altijd lief te hebben, niets, om aan mij te drukken, aan mijn hart, dat toch klopt om liefde te geven. Hier ben ik, toe, heb me lief - ik vraag het je, ik smeek je er om, zooals een dorstige om water....
| |
| |
(haar zacht-beslist afweerend, en om de tafel heen den brief oprapend)
- Neen, Violet, neen! Je gaat je te buiten. Weet toch wat je doet.
(snel)
- Dat weet ik immers. 't Is toch geen zonde. Wat is er voor kwaads aan.
- Daarin heb je wel gelijk, Violet, m...
- Nou dan (loopt weer op hem toe) Hier ben ik -
(onverstoorbaar afwerend)
- Neen, Violet - je hebt wel gelijk, 't is geen zonde voor je, voor je natuur niet, voor je geweten niet, maar voor het mijne wèl, en voor het jouwe ook, als je je oogen opent...
- Wie praat er nu zoo, als een vrouw zich wil geven in...
- Niet in liefde, Violet, maar in hartstocht. Neem je mij niet, dan zijn er honderd anderen die voor je klaarstaan...
- Neem jij me dan eerst (plaatst zich een en al verleidelijke uitdaging voor hem.... Pauze.... Violet denkt te overwinnen. Door de spanning laat Marcel den brief vallen.
(weer bedaard, raapt den brief op en legt 'm op tafel)
- Ho, ho! Zie je, Violet, dat is een vingerwijzing, Violet! - nee, blijf van me af - ik heb vrouw en kinderen. Zou ik hen, die ik trouw verschuldigd ben, zóó laag verraden? Ik zou mijn lieve jongens niet meer aan durven zien. En stel nu eens, Violet, dat we zoo zwak waren...
- Ja zwak! wat zouden we dan niet tegenover je man groote verantwoording dragen! Hij zou het merken.
(minachtend)
- Die iets merken? Daar is hij te bot voor. Die voelt alleen voor paarden en de dienst!
(streng zich verheffend)
- Violet! Met meer respect voor den man, die je getrouwd hebt. De beste kerel! Stel eens, dat hij het merkte, en het zich zoo aantrok, dat hij zich ging vergooien! Wiens schuld zou het zijn, als hij zei: ‘Nou kan het me niks meer verd....?’
(brutaal)
- Zijn eigen schuld! Hij is tot niets beters nut!
(een oogenblik verbluft).
- Praat nu maar toe! Met jullie is niet te redeneeren!
| |
| |
- Neen, lieve Théo, met de liefde valt niet te redeneeren, die overwint, die (loopt naar hem toe) neemt in bezit en laat in bezit nemen... Théo...
(achter de tafel loopend).
- Kind, kind, wat maak je de toestand zwaar voor...
(hem trachtend bij de hand te vatten).
- Neem hem toch lichter...
- Neen, Violet, je begrijpt me verkeerd. Je maakt het mij niet moeilijk, maar jezelf! (Violet slaakt een kreet van teleurstelling.) (Nu beheerscht Marcel de situatie: welsprekend) . Je doet mij niet meer aan. Ik ken mijn plicht en wijk daar niet meer van. Ik heb alleen zielsdiep medelijden met je, als voor een arme, beklagenswaardige zuster, die zich met moedwil in het ongeluk gaat storten. Open je oogen toch, en zie, dat je mij niet lief hebt, maar de verandering...
(wanhopig).
- Dat is niet waar!
(rustig voortgaand).
- ... Je wilt een man hebben... zooals - noemen we het kind bij den naam - het wijf je een mannetje. Ik waarschuw je, Violet, bewaar je natuur voor een hoogere, edeler bestemming. Bij jouw hartstochtelijk temperament moest je zoo'n man hebben, om op deze wereld wat te leeren, wat geduld, je begeerten omzettend in toewijding, in tevredenheid, in beheersching. Zie dat in, en je zult het lot roemen...
(in een furíe veranderd, met wilde stem den verschrokken Marcel toeschreeuwend).
- Sla me, sla me liever! Dat is tenminste nog een behandeling. Je beleedigt me zoo als je een vrouw maar beleedigen kunt. Wil je mij m'n natuur laten verloochenen, m'n verlangens besmet verklaren? - Dat wat jij doet, staat gelijk met bespuwen, met vertrappen. Dat is geen haat meer, dat is afschuw, dat is niets, dat is doode afkeer. Sla me toch (dringt zich op) sla me toch! Ik hunker naar je slagen. Als je mij niet kust - kus me toch - trap me dan, want dit is geen behandeling voor een vrouw, die je lief heeft. Ik geef me toch, waarom neem je me niet. Jij zou nog preeken in den droom!
(droevig verwonderd).
- Daar is niet tegen te redeneeren. Die wolk zal eerst ontladen moeten worden. Violet, je zult nog eens aan mijn woorden denken en zeggen: ‘Had ik het maar niet gedaan!’
| |
| |
(hoopvol, haastig).
- Dus je doet het toch?
(verbluft).
- Onverbeterlijk ben je. Neen, Violet, ik offer me niet aan je passie, nu niet, en als ik vrij was, ook niet. Jouw aandrang is te gevaarlijk, je zult er aan te gronde gaan. Van één man ga je op die manier tot meerderen...
(woest).
- Je wil me een straatmeid hebben!
- Begrijpen? Wat valt er te begrijpen, als dat hier (wijst op haar hart) in je spreekt! Zelfs Kester met z'n slakkebloed, redeneert nog niet zoo. Je valt me tegen. Je valt me gruwelijk tegen. Ik haat je nu. Ja ik haat je. Als je spreekt van verdienen, jij hebt de vrouw, die je...
(bezweerend).
- Violet, wat ik je bidden mag, niets ten nadeele van mijn vrouw.....
(snikkend van ergernis).
Nou ja..... zijn jullie kinderen soms uit de lucht komen vallen..... o, God, wat ben ik ongelukkig (barst in zenuwsnikken uit) waarom is het nu toch zoo verkeerd wat ik vraag? Dat is het toch niet....
(Er wordt gescheld).
(verschrikt haar boa omslaand).
- Om hemelswil, wat nu..... waar moet ik heen?
(bedaard, de schuifgordijnen openschuivend, en door een venster ziend).
- O, 't zijn menschen voor mij, ga maar even naar achteren.....
- Nu, dat durf ik niet..... als straks de meid komt.....
(glimlachend).
- O, wat een kwaad geweten voor iemand die vindt dat ie geen verkeerds doet.....
(Er wordt nog eens gescheld.)
Maar vooruit nu, ik maak open.....
(vliegt in radeloosheid, met boa en mantel om de schouders geslagen, achter het kamerschut.
| |
Achtste tooneel.
(Terwijl Marcel bij de deur is, ziet dezelfde knecht van te voren weer van boven door het glazendak.
| |
| |
- Hei nou, toetie zing ie nie meer? Waar bè je nou. (gluurt nauwkeuriger naar beneden en ziet recht op mevr. Kester neer) . Verd...ld! Da's werk! (ziet Marcel aan de deur, duikt dan snel weg, en stommelt neer, even een afdalende toonladder fluitend als bij een vuurpijl).
| |
Negende tooneel.
Marcel, die niets van het voorgaande gemerkt heeft, heeft ondertusschen opengedaan. Een boer staat in stramme recrutenhouding midden op den straatweg, en salueert voor Marcel. De boer wacht, Marcel ook. Pauze.
(eindelijk).
- Wel, wat is er?
(aanslaand).
Weunt hier e vrouwe kapper?
(joviaal).
- Zeker, kerel, maar kom er toch in, ik hoef je toch niet te beschreeuwen. Gekke manieren houden jullie er toch op na.
(wantrouwend naderbij komend).
- Jao, ziede ge, ik docht dà hier aigelik e briewegaarder weunde, dènn d'r staat ‘briewen’ op oe deur!
(lachend de deur achter hem sluitend).
Gekke vent, kijk, dat is van de brievenbus. Op die manier bestond de heele stad uít postbodes!
(zijn arm grijpend).
- Ho, wacht es! Kende gie mien vrouw helpen?
- Best hoor, ik geef er mooi pruikje onder de muts.
- 't Mot niet te doer zijn!
- Een goedkoop scheidinkje dan. Tien gulden!
- Adio! (doet de deur open).
- Nou, heb niet zoo'n haast. Me magge toch wel es bieje!
(verdrietig).
- Wel ja, nou moet het nog een pingelzaak worden ook!
- Wordt 't een goeie dan voor tien guldens?
| |
| |
- Ach vent, laat ik dat nou met je vrouw bespreken.
- Jao, maor wie mot 'r betaolen! Wacht effe, dan roep ik mijn wijf! (De boer loopt weer naar het midden der straat, spiedt met kruipende knieën eerst links, dan rechts, roept ineens ‘Bert!’ en maakt met zijn pet in de hand een scheppende beweging naar zich toe. Een jonge boerin met wijd uitstaande rokken komt binnen. Boer er achter aan. Deur wordt gesloten. Marcel wijst het vrouwtje, dat erg verlegen onder haar witten mutsje met breede witte linten neerziet, een stoel.
- Nou Bertje - heet je zoo niet - (boerin kirt blozend) - wat had je graag gehad voor kleur? (haalt uit een lade der waschtafel verschillende haarmonsters en wil ze de vrouw laten zien, maar haar rokken zitten haar in den weg.
- Gut, kind, haal die rokken wat in (strijkt ze mee langs de stoel neer) . Allemenschen, wat een kleeren heb jij aan! 't Is haast niks dan rokken!
(grinnikt; alle drie lachen hartelijk, het boerinnetje zelfs ietwat gestreeld. Ook van achter het scherm komt eenig geluid, een beweging, die den hoed van Marcel van het x-stoeltje wipt).
(verschrikt omdraaiend.)
- Wat is dat? (loopt toe, ziet achter het scherm Violet Kester en schrikt even. Stelt het schut dat behoedzaam verder om, en keert bedaard terug.) Ze bouwen hiernaast weet je, en dan krijgt dit houten getimmerte af en toe een opstopper... kijk juffrouw, ik geloof dat je het best dit donkere nam.
- Maak nou goed je keus en la je niks in je hand stoppen!
- Dat doen we hier niet. - Vind je ook niet, Bertje, dat deze kleur de beste is?
- Jao menheer, maor ik wol liever blond sain!
(opgeruimd).
- Al wou je steenrood wezen - ik heb zelfs groene haren. Neem die dan!
- Jao, da's 'n faine kleur!
(gehaast.)
- Goed, over drie dagen heb je de pruik. Is 't goed?
- Best, dan kom ik 'm met den kaasbrik halen...
| |
| |
- Ben je mal, vent. Moet de kaasbrik dan een pruik hebben? Met je vrouw moet je komen.
- Als ze weg ken... 't is de drukke taid met de koas!
- Nou, je ziet maar wat je doet (gaat naar de deur.)
- Kom Bert... As ik je vragen mag, meneer de kapper, wat bouwen ze hiernaast?
- O, de automobielen-zaak wordt uitgebreid. Ik zal met der tijd ook weg moeten.
- Nou, als het zoo ver komp, maak je mij een pruik voor niks.
- Ik geloof, dat jij alles voor niks wil. Niks voor niks hoor! Dat weten ze hiernaast ook, en ze betalen niet meer dan ze kwijt willen zijn. - Denk er aan hoor, tien gulden meebrengen de volgende keer. Ik stuur wel een briefkaartje als het klaar is.
(in koor).
Goed, meneer de kapper, da's best. Gedag (Beiden af.)
- Gedag hoor! (sluit de deur) Oef!
| |
Tiende tooneel.
Mevr. Violet Kester komt beschaamd te voorschijn.
(of hij die beschaming niet ziet)
- Hè, hè, wat 'n zeurkousen. De hemel bewaar je voor zoo'n Salon de coiffure! Wat een decadence, wat een verval in de kunst. Tyfeuse boerinnehoofden bevachten met blond haar - 't einde der wereld is nabij! Maar in elk geval een stuk brood verdiend! Laat ik daarmee tevreden zijn! En nu weer eens aan mijn kapperij voort. Trek jij ondertusschen gauw je mantel aan, voor er meer menschen komen.
(poogt voor den spiegel haar mantel aan te trekken, maar het gaat niet)
- Théo, het gaat niet! Ik kan me zelf niet redden. Die mantel is me toch al een beetje te krap. Help me eens!
(glimlachend ombuigend.)
- Tot het laatste toe Sirene, hè! Help je jezelf maar, hoor!
(valt als een bedroefd kind snikkend op een crapeaud.)
- 'k Kan 't heusch niet helpen. Moet je me nù nog plagen. Ik ben zoo ongelukkig. Help me voort, dan ga ik weg. Ik zal je nooit meer hinderlijk zijn....
| |
| |
(met medelijden bewogen, gaat op haar toe, en helpt haar blanke schouders en naakte armen in den mantel.)
- Je hindert mij niet, Violet, maar nog eens, je bent voor je zelf zoo'n zware last...
(hem met betraand oog, het hoofd achterover gewend aanziend.)
- Die niemand me kan afwentelen, niemand...
voelt ineens bewust haar schoone pose, en probeert nog eens haar vrouwenmacht, terwijl ze over haar schouders Marcels handen grijpt.) Niemand, Theo, niemand! Jij vindt, dat ik alleen mezelf, mezelf alleen hinder, maar je weet niet, hoe mijn ziel juist gehinderd wordt door iets dat buiten me is, door jou, door jou (snikkend) door jou... help me toch...
(zijn handen loswringend).
- Neen! Aan jouw verlangen mag ik, wil ik niet voldoen... dat zou zondig zijn - en jij mag er ook niet gehoor aan geven, dat zou zwakheid zijn, zonde worden, die je duur zoudt bekoopen met den vrede en de rust van je eigen ziel, van je geweten, met de liefde van je man, met het geluk en de zegen van je huis...
(dof.)
Ik heb geen geluk. Ik heb geen zegen. Ik ben kinderloos. Ik dacht dat ik geluk mocht gaan zoeken. Maar dat mag niet, zeg je. Goed! Ik zal geen geluk meer hebben. Nu niet. Nooit niet. Je hebt me verstooten, inplaats van me op te nemen in vertroostende armen - goed! - ziet nu maar wat er van me wordt. Jij zal het van me gemaakt hebben! Op jouw geweten!...
(met een laatste poging, vat haar polsen).
- Violet - luister nu - waarom sloop je weg zoostraks, toen er menschen kwamen?
(ontzet opziend).
- Au, je breekt mijn armen! Wat bezielt je in eens. Wat bedoel je?
Er wordt een sleutel in het slot gestoken. Het dienstmeisje komt tijdens een pijnlijke pauze binnen.
| |
Elfde tooneel.
(blijft op een afstand staan en ziet schuchter van den een naar de ander).
(zich beheerschend, gemaakt vriendelijk).
- Wel meisje, wat zei meneer Remier?
| |
| |
- Meneer zei ‘ik dacht het wel!’
- Wat? Wat heb je dan gezegd?
(onnoozel).
- 'k Zei: Komplemente van meneer Marcel en als dat mevrouw Kester niet komt eten!
- Complementen van meneer Marcel - wie heeft je dat gezegd?
- Meneer zegt, dat ik dat altijd bij m'n boodschappen zeggen moet.
- Wat zeg je van zoo iets!
(lachend)
- Ja, hier hoorde 't niet direct bij! Wat maakt het uit. Mijn dienstmeisje voor jouw boodschap was toch ook niet leep!
- En toen verder? Vooruit nou kind!
(huilerig).
- Da wies ik niet, dat 'k 't 'r niet bij most zeggen... toe vroeg meneer of mevrouw, da's u, bij meneer bleef eten!
Mevr. Kester valt sprakeloos in een crapeaud.
(vouwt zijn brief na onderteekening in een klaarliggende enveloppe).
- Hier, Jopie - nee, ga nog niet naar de keuken, de melk is al verbrand - hier, gooi dit even in de bus, wil je, snuggerheidje.
(weer grunnekend).
- Snuggerheidje! O ja meneer!
(af, de deur uit.)
| |
Twaalfde tooneel.
(nu geen Violet meer, loopt zenuwachtig heen en weer. Marcel ziet haar aandachtig na).
- Maar mijn hemel, schrik jij daar dan niet van? Irriteert dat jou dan niet. Mijn broer verdenkt me toch al zoo lang, en mijn schoonzuster is er heel zeker van...
- Wel van... van... waar anders dan daarvan. Ben jij dan niet bang voor kwaadsprekerij?
- Ja, hoe zal jij het vinden, wanneer ze vertellen dat wij...
- 't Zal me nooit zóóveel kunnen deeren! Zie je wel, Violet, wat een kwaad geweten je hebt! Zoo even
| |
| |
kroop je uit angst achter het scherm, en nu... waar is nu je liefde, je hartstocht... je vrees voor achterklap laat ineens zien, wat er achter je heftigheid school. Iets waarvoor je je schamen moest! Ware liefde kent geen schaamte, je bent bang - ware liefde hoeft niet bevreesd te zijn! Voel je nu, hoe onrecht je deed, hoe weinig je handelwijze strookte met je schaamtegevoel (Violet bergt haar hoogrood gelaat in de handen weg) . Wees nu eens eerlijk, en beken je ongelijk! Is het nu niet goed, dat ik... (verbetert zichzelf haastig in de bedoeling, voor Mevr. Kester's beschaamdheid niet al te veel zelf uit te steken) ...dat wij niet toegegeven hebben aan onze verkeerde verlangens. Nu - Violet - zeg eens op -
(gansch afgewend).
- Misschien wel, misschien wel!
(welsprekend).
- Welnu, laat ze dan praten. Wat deert het ons! Wij staan vast in de overtuiging, sterk geweest te zijn. Wij kunnen de menschen eerlijk in het gelaat zien, en openhartig zeggen: het is niet zoo! En zoo moet het wezen en altijd blijven, Violet, voor mij, maar ook voor jou heel erg. Wees en blijf sterk, Violet, geef niet toe, en je zult je nooit om eenige kwaadsprekerij bekommeren. Als je jezelf maar eerlijk blijft, wordt je nimmer beschaamd... (men belt. Marcel doet open.)
| |
Dertiende tooneel.
Band treedt binnen.
(hem op den schouder kloppend).
- Ik wist het, dat je terug zou komen! Met de Es-bouquet bij je, en om nog eens te betuigen, dat het heusch niet waar is (wijzend op Violet, die met den rug naar de heeren gekeerd, met terneergeslagen oogen het kapsel quasi staat te bekijken) met die!
(kortaf).
- Loop toch rond, vent! (op Violet toeloopend) Hé, Mevrouw Kester, u hier! Nu ik u zie, herinner ik me ineens, dat u mij eens dat boek over Paracelsus gevraagd hebt....
(spotziek).
- Ja, dat was een vrouwenbezweerder tot bestwil....
Violet Kester en Band voelen zich ieder op hun wijze gegêneerd.
| |
| |
(met een hatelijken blik op Marcel, zoetsappig).
- Ja, Paracelsus is groot, en Marcelsus is zijn profeet - wie het gelooven wil!
Violet Kester kan niet nalaten, Marcel een kort glimlachje van verstandhouding toe te werpen.
(het wantrouwig opmerkend, kiest snel een ander onderwerp; met allerinnemendste stem tot Mevr. Kester).
- Kan ik vanmorgen den kapitein in den trein naar het zuiden hebben zien stappen?
(met een poging om belangstellend te doen).
- Ja, mijn man gaat op manoeuvre!
- Nu reeds... dat is vroeg... ik dacht dat die pas over vier weken begonnen! (snel) o dat boek,... mag ik het even komen aanreiken vanavond?
(met een flitsing de op haar gerichte hartstochtelijke oogen aanziend, antwoordt in een korte zwijmeling).
- Ja, dat is goed....
(schrikt in eens van Marcel, die achter Band verwijtend het hoofd schudt, bedenkt ineens wat ze zei, en zegt koel)
... Dat is te zeggen, neen! komt u overmorgen, dan zou mijn man nog even thuis komen... dan kunt u het meteen met hem bespreken. Die stelt natuurlijk meer belang in dat boek dan ik. Een vrouw heeft voorloopig meer met het huishouden te doen. En daar moet ik nu eens aan gaan denken.... Meneer Band, goedendag....
(tot Marcel kwasi gewichtig)
U denkt dus aan die peruche....
(knikt zwijgend met een even verwonderd gezicht).
(hem de hand gevend).
- Afgesproken dus! Goedendag!
(Marcel laat haar uit.)
| |
Veertiende tooneel.
(loopt woedend heen en weer.)
- Beroerde vent. Dat ze ineens nee zei, is natuurlijk zijn schuld. Dat ik ook met m'n rug naar hem toe moest staan! Stom!
(Marcel staat nog even aan de buitendeur. Mevr. Kester kan nog geen tien passen gedaan hebben, of men hoort van de straat de nasale stem van den timmermansknecht, die vroeger op het glazendak zijn gezicht liet zien, roept: ‘Hierzoo! Kijk die was het!’ Marcel stapt, verwonderd rondziend, even op
| |
| |
zijn stoep en Band ziet verbaasd op met de vraag: ‘Wat is dat nu?’
(komt weer binnen. Bij het sluiten van de deur zegt hij)
Waar die meid nu toch weer blijft?
- O, die meen ik zooeven gezien te hebben bij het werkvolk hiernaast. Meneer Delen stond er bij, en scheen haar iets te vragen. Schiet je al met hem op?
- Hé, ken jij meneer Delen?
- Ja, zeker! Hij wilde immers kadastrale bijzonderheden van je huis! Wat heb ik hem den mantel uitgeveegd!
- Ja, dat is waar. Of ik met hem opschiet? We zijn al aan tien mille, ik heb hoop dat we nog eens tot 12 komen. Ik laat ten minste voorloopig niet af.
- Dat die meid nu staat te babbelen met hem, staat me niet aan. Ik heb zoo'n vreemd voorgevoel!
(Er wordt gescheld.)
(naar het venster snellend).
- Kijk, daar is hij weer Met een werkman nog wel. Wat zou dat beteekenen? Gauw - kruip jij achter dat scherm. Dan zal jij eens hooren, hoe ik met de heeren omspring!
(Band kruipt weg. Marcel doet open).
| |
Vijftiende tooneel.
(Delen en de werkman komen binnen. 't Is de timmermansknecht van eerder).
(met geforceerde zakenstem).
- Komt u me weer in mijn werk storen?
(onaangenaam, sarcastisch).
- Ja, in uw werk kom ik u even storen. Ik kom u meedeelen, dat ons laatste bod, let wel, ons laatste bod is 10½ mille. Hooger gaan we niet. -
- Meneer! zeg dat niet zoo gauw!
- O, al te goed - in uw voordeel!
- Haast u dan ook eens, uw eigen voordeel in te zien. Dit bod komt niet terug, en u zult berouw krijgen niet geaccepteerd te hebben.
| |
| |
- Die waarschuwing heb ik van 8 mille af al moeten hooren! 't Zal zijn tijd tot 12 mille wel uitduren, denk ik!
- Dan vergist u zich toch!
- In dat geval even goede vrienden. Dan blijf ik in mijn huis...
- Meneer - als u niet goedschiks wil, dan zouden we u wel eens kwaadschiks kunnen laten toestemmen.
(een stoel wijzend).
- Gaat u er bij zitten, en begin. Maar niet àl te lang. Ik heb weinig tijd. Wat moet die werkman hierbij?
(wit van drift).
- Dat zeg ik je direct wel. Je doet het dus niet?
(verwonderd).
Gaan we jij en jou spreken? Dan zal ik gedwongen zijn, u het gat van de deur te wijzen.....
(valsch lachend).
- Wacht daar nog even mee, waarde heer! Laat me eerst even zeggen, dat als je niet op mijn aanbod van 10 mille ingaat - ik laat alweer een half vallen - als je het huis niet voor 10 mille laat, dat dan vanavond iedereen weet, dat je hier rendezvoûs-tjes houdt.....
(krijtwit van drift).
- Vervloekte lasteraar, wat laagheid verzin je nu! Mijn huis uit, laag creatuur.... denk jij.....
(onverstoorbaar).
- De vrouw van kapitein Kester. Ik ken haar. Nog al zoo één!
(een stoel opnemend).
- D'r uit, of ik sla je de hersens in! Liegdier!
(bedaard achteruitloopend).
- Best, de bewijzen heb ik. Dus je kunt me niets maken. Je bent gesnapt. Hier hij weet het (wijst op timmermansknecht) en 't dienstmeisje.
(laat verbluft zijn arm zakken. Sprakeloos staart hij beide mannen aan, en brengt dan gesmoord uit)
- Ik zou wel eens willen weten, hoe jullie zoo'n vuige verdenking kunnen koesteren tegen mij en een dame die hier in de zaak komt.....
(tot knecht).
- Vooruit! nou jij!
(verlegen aan zijn pet plukkend, met nasale stem).
- Ja, ik keek hier van boven onder 't schoften door de ruiten, of 't meisje er nog was, dat zoo zong, en toen zag ik 'n half gekleede juffer met bloote armen hier
| |
| |
achter het scherm (loopt op het scherm toe, en ziet er Band) ..... verd... ld..... d'r zit iemand.....
(Band komt, geweldig geërgerd, te voorschijn. Hij ziet met haat en minachting naar Marcel en brengt een hoonend ‘abah!’ uit. Marcel is door deze benarde situatie voor een oogenblik van zijn stuk gebracht).
- Zoo, hebben we hier luistervinken. Aha, dat klerkje van het kadaster! Jou eerlijkheid gaat ook zoo ver als 't voeten heeft. Was jij de handlanger van den kapper! Nou, je hebt kunnen profiteeren van je luisteren.....
(woedend).
- Loop jij heelemaal naar de weerlicht! Maar jij, Marcel, je valt me gruwelijk tegen. Ajasses, wat een schijnheilige feemelaar..... Ik wil je niet meer zien! (wil heen gaan).
(tot een reus gegroeid van krampachtig verzet).
- Neen, Band, blijf hier. En jij, Delen, luister ook....
(spottend).
- Nou, en.....
(weer verward).
- Ik..... die dame..... ze kwam hier om een frisure te bestellen..... in avond toilet..... dat gedecolleteerd was..... en toen er andere klanten kwamen.....
(barsch.)
- Weet ik van andere klanten. Daar hebben we het niet over. Je gaat niet zoo in de kou achter een scherm zitten, als je daar (wijst naar het vertrek achter de portière) evengoed kan wachten. Je maakt me maar zoo iets niet wijs...
- Maar kerel, die dame noch ik hebben iets gedaan...
(zich op de dijen slaand.)
Nee maar, die is fijn. Ze hebben niets gedaan! Zoo schieten we op! Allo, doe je 't voor 10 mille... (Band loopt de deur uit, Marcel is met de handen voor het gelaat als een blok op een stoel gevallen.)
- Kom - vooruit. Ja of nee! ik heb geen tijd, en jij had nog zooveel werk...
- God... god... wat moet ik doen... (een sleutel wordt in het slot gestoken.)
| |
Zestiende tooneel.
(Dienstmeisje komt binnen.)
(een stamp gevend.)
- Verduveld - ze zou wachten!
(op haar toeschietend.)
- Wat had jij te vertellen, hè!
| |
| |
- Help! Help! meneer wil me vermoorden! Ach, heerejeetje! ik heb niets gedaan. Ik heb enkel aan meneer daar (wijst op Delen) gezegd, dat mevrouw Kester bij u was, omdat meneer er naar vroeg...
- Nou is mijn geduld op, meneer Marcel! (tot werkman) toe! schiet jij op. We weten nou genoeg, (werkman gaat. Delen tot dienstmeisje) en ga jij nou ook maar heen - nee, hier, daar naar binnen (wijst naar de portière) ... je hebt op straat niks noodig (dienstmeisje gaat ook) en vooruit nou, Marcel, tien mille, ik wacht een minuut, en dan wordt het negen, en we blijven er bij, (haalt horloge uit de zak) - Vijf - je zaak zal d'r niet beter op worden, man - tien - zoo'n geschiedenis - vijftien...
(staakt zijn stormachtige gedachtenloop met een kreet.)
Hou op! Ik doe het! Laagheid! Om die vrouw te sparen doe ik het, om mijn gezin te sparen zal ik het doen....
(spottend.)
- Dat begrijp ik allemaal wel!
- Nee, verachteling, dat begrijp je nooit. Dat zal je nooit kunnen begrijpen! Gemeen blijft gemeen. Een hond blijft een hond, en vuil wordt alleen door vuil verzonnen. Je knevelt hier een eerlijk man door je lage handelwijze. God zal het je dubbel en dwars vergelden!
(woedend.)
- Die is bij God prachtig! Dacht je mij soms te beleedigen. Best! Nee, stik nou maar met je papieren. Ik zal jou wel een toontje lager laten zingen. Ben ik een hond of jij, ben ik vuil of jij?
(zich zelf niet meer meester, vliegt Delen aan).
- Ja, jij ben dat, jij! En nu eruit! Er kome wat er van kome, maar ik laat me niet door zulk kanalje de wet voorschrijven. (met herculische kracht sleurt hij den zwak tegenspartelenden Delen de deur uit, en smakt woest de deur achter hem toe.)
| |
Zeventiende tooneel.
Het dienstmeisje was angtsig in de portière verschenen. Met een stom gebaar wijst Marcel haar de deur.
(bang huilerig).
Ja, meneertje, ik zal gaan - ik zal gaan - mag ik effe m'n mutsie halen en mijn manteltje. (Meisje af).
| |
| |
(laat zijn arm zakken, en blijft als een marmer beeld staan. Een lange pauze. Dan komt het dienstmeisje angstig terug, loopt in een wijden kring om den versteenden Marcel heen, trekt met een doodelijke haast de deur open en vliegt heen, de deur snel achter zich dicht trekkend.
Marcel valt nu gebroken in een armstoel neer. Hij hijgt van overspanning.
Buiten klinkt het getik en gehamer weer, en het gepiep van kruiwagens.
het scherm zakt langzaam.
|
|