De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
III. Kruiden van Sint Jan.Vroolijk dansen de dartele lichtelfen over de weide, en waar de feeënvoetjes den bodem aanraakten, blijven elfenkringen als sporen van den rondedans achter, magische cirkels van blauwgroen elfengras - Elfentanz-Gras, Molinea coerulea. De dans der boosaardige zwarte elfen, dezelfde die we reeds noemden als oorzaak van benauwde droomen en nachtmaar, doet kringen in het groene gras wegbranden. Soms wonen de elfen in bloemen, vaak ook onder boomwortels. Deze rustelooze natuurgeesten, die met dwergen en kabouters, met pygmeeën, dryaden en russalkas de volksoverlevering in alle landen beheerschen, zijn engelen die tusschen hemel en aarde vliegen, booze geesten der onderwereld, zielen die - in volkssagen - als vogels en vlinders boven de weide zweven. Elfen zijn dartel, bewijzen vaak aan de menschen allerlei diensten; elfen kleuren de bloemen en beheerschen haar geuren. De vlekjes op de bloemen van vingerhoedskruid en soorten primula of anemoon waren door elfen aangebracht; een Fairy in de Midsummernightsdream noemt ze robijnen. De booze en goede elfen zijn nooit scherp onderscheiden, en meestal gelooft men dat alle elfen gevaarlijk worden, indien de menschen haar niet met rust laten. Ovidius verkondigde reeds dat het beter is geen dryaden te ontmoeten, en uit Shakespeare's Tempest weten we, dat de dans der elfen een bitteren smaak aan het gras mededeelt, waar de koeien slecht bij varen. | |
[pagina 337]
| |
De elfen bieden groote overeenkomst met de Witte Vrouwen, Les Dames Blanches, der volkssprookjes, waarin men een herinnering aan de oud-Germaansche priesteressen zien wil. De witte vrouw der Duitsche sagen (vaak ook spreekt men van drie witte vrouwen) wascht in een kom of in de zee haar witte linnen, en draagt het in zonneschijn of maanlicht; ook melkt zij een witte koe; zij zit aan het spinnewiel of kamt haar blonde lokken, zooals Heine's Loreley: Der Gipfel des Berges funkelt
Im Abendsonnenschein
Die schönste Jungfrau sitzet
Dort oben wunderbar;
Ihr goldnes Geschmeide blitzet,
Sie kämmt ihr goldenes Haar.
De ‘astrologische’ uitlegging der mythen en legenden beschouwde goud, vlas en blond haar als even zooveel beelden van het zonlicht. Melk en linnen vertegenwoordigen dan de wolken en in de Witte Vrouwen wilde men een vermenigvuldiging zien van Frigga-Holda, de godin van wolken en zonneschijn. De kritische onderzoekingen van den laatsten tijd hebben echter vaak deze uitleggingen weersproken. Rapen en worteltjes maken een geliefd voedsel der dwergen uit. Indien men in het Zwarte Woud eenige zaden ervan laat vallen, zal men reusachtige exemplaren zien opschieten, natuurlijk door den invloed der dwergen. Dit ondervond, volgens de legende, een zaadhandelaar, die in het Zwarte Woud enkele zaden van rapen verloor, en op zijn terugreis rapen ontmoette, zóó groot dat met één enkelen knol twee ossen konden gemest worden. Deze dieren kregen zulke groote hoornen, dat wanneer men op St. Maarten op een dergelijken hoorn blies, de klank er pas op St. Joris uitkwam. In verband hiermede is de Fransche benaming ‘champ des navets’ zeer belangrijk, onder welken naam de begraafplaats voor de lijken van onthoofden bekend staat.
Nooit werd mooier tooversprookje geschreven dan Eva's Bezoek aan het Tooverland van Louise Alcott. Elfen hebben de kleine Eva meegenomen, nadat ze haar zoo klein maakten dat zij onder een groote vioolbloem staat. Ze krijgt een rood | |
[pagina 338]
| |
rozenblaadje als deken, witte bloemblaadjes als lakens, gordijnen van spinrag en een glimworm als lamp. Het kind bezoekt onder geleide der elfen het hospitaal, waar alle wezentjes worden verpleegd, die door wreede of zorgelooze menschen vernield of bezeerd zijn: vogels, wormen, insecten die door kinderen geplaagd of gedood werden, bloemen die men plukt om weg te werpen, kapellen die men najaagt tot haar vleugeltjes gebroken of van dons beroofd zijn. In de elfenschool fungeert de wijze passiebloem als meester. De elfen schilderen frissche kleuren op de bloemen, en smelten daartoe stukjes regenboog om als verf te dienen. ‘Wij verfrisschen de kleur op de wangen van anemonen, maken het blauw van de oogen der violen donkerder, of poetsen de boterbloempjes, tot ze blinken als gouden kelkjes. Wij schilderen de herfstblaadjes rood, en leggen de paarsche kleuren op de druiven. Wij mengen het zachte groen voor de jonge berkenblaadjes, kleuren de vruchten der ahornboomen en hangen bruine slingertjes aan de elzentakjes. Wij herstellen de doffe plekjes op kapellenvleugels, schilderen het duifje blauwgrijs als de hemel, geven het roodborstje zijn rood vestje en doen de goudvisschen glimmen als zonneschijn.’ Eva komt in den bloemenhemel, waar zij bloemenzielen ziet en waar bloemengeur op muziek gezet de lucht vervult; zij vraagt aan haar geleidster het vermogen om te verstaan wat de vogels zingen en de beek vertelt; zij wil met de bloemen spreken, gezichten zien in de wolken en muziek hooren in den wind; waarop Maneschijntje, de elf, aan het meisje verzekert dat zij veel liefelijke dingen zal leeren verstaan en in staat zal zijn er verhaaltjes van te maken. Eva vergat de lessen van het tooverland niet, en uit de eerste sprookjes van Louise Alcott, uitgedacht door een kind, blijkt gemeenschap met de taal der Natuur, de stemmen van vogels en bloemen, de muziek van wind en van water.
Het midden van den zomer gaf aanleiding tot groote feestelijkheden. Sint Jan werd de groote toovernacht en de verwantschap van den heilige met het aloude zonnefeest is door de Middeleeuwen uitgedrukt in het beeld van het hoofd van Johannes den Dooper in een cirkel (Caput Joannis in disco). In Bretanje en op Corsica zijn de Sint-Jansvuren nog in zwang. | |
[pagina 339]
| |
Om die vuren danst men: er worden kruiden in geworpen, bosjes kruiden worden in den rook gewijd en stijgen daardoor tot den graad van begeerde amuletten. Er is blijkbaar verband tusschen deze rite en de oude praktijk om kruiden in het offervuur te werpen, waarover we reeds in het vorige hoofdstuk gesproken hebben. Zulke offerkruiden - en vooral de geurige - werden als geneesmiddelen aangewend en de reputatie van menig volksgeneesmiddel berust op deze aanwending van kruiden in het offervuur. Kruiden, in den Sint-Jansnacht geplukt, zijn krachtig tegen alle kwalen en in dezen toovernacht kunnen de menschen de stem der bloemen verstaan, gelooven de Slovakken van TrencsinGa naar voetnoot1.. Fuchs verhaalde dat de Duitschers van zijn tijd (16e eeuw) gordels en kransen maakten van alsem (Artemisia) en die in de Sint-Jansvuren wierpen. De fransche literatuur der middeleeuwen schreef aan alsem een groote kracht toe; de vrouwen maakten er in den avond vóór Sint-Jan gordels en kransen van, die zij om het lichaam en op het hoofd droegen als middel tegen alle kwalen en booze invloeden, terwijl men de plant in Champagne ‘marrebore’ noemde, wat zooveel als ‘moeder der kruiden’ zou beteekenen: ‘Les fames s'en ceignent le soir de la Saint-Jehan, et en font chapiaux seur les chiez, et dient que goute ne avertin ne les puet paure n'en chief, n'en bras, n'en pié, n'en main. Mais je me merveil quant les testes ne lor brisent et que li cors ne rompent parmi, tant a l'erbe de vertu en soi. En cele champeigne où je fui neiz l'apelle hon marrebore, qui vaut autant com la meire des herbes’Ga naar voetnoot2.. Deze naam ‘marrebore’ herinnert aan Helleborus, maar ook aan Mandragora. Ons Sint-Janskruid (Hypericum), dat in zijn oude namen hertshooi en aardshooi blijk geeft opgemerkt te zijn vóór de naam van den heiligen Johannes op het plantje werd toegepast, is een groot beschermer tegen booze invloeden. De gaatjes in het bladmoes van Hypericum perforatum die, overtrokken door de opperhuid, slechts zichtbaar zijn, wanneer men de blaadjes tegen het licht houdt, moesten de plant aanwijzen voor tooverij. In de middeleeuwen heette het plantje ‘fuga daemonum’ en bij Lochem vond Van Eeden nog den | |
[pagina 340]
| |
naam jaag-den-duivel, die ook in Silezië bewaard is, terwijl de botanische (Grieksche) naam vertaald wordt met ‘buiten verbeelding’ en zegt dat de tooverkracht van het kruid de stoutste verwachtingen overtreft. In Zweden en op Sicilië wordt het Sint-Janskruid steeds nog voor tooverij aangewend. Verschillende planten hebben in den bundel ‘kruiden van St.-Jan’ gediend. In Rumenië maakt men op 23 Juni kransen van Asperula, de Waldmeister der Duitschers, die bij de Rumeenen Sândiana heet. Die kransen worden nadat de zon is ondergegaan op het dak geworpen en blijven daar gedurende den toovernacht, om voor zonsopgang te worden bezien, omdat die kransen profetisch zijn geworden door den invloed van de maangodin, Diana, met wie men de rite en den naam in verband brengt, zoodat de belangrijkheid van den Sint-Jans-nacht is aangegroeid door assimilatie van Grieksche zoowel als Scandinavische en Germaansche elementen. Kransen van Sint-Janskruid worden onder dergelijke ceremonieën in Duitschland op het dak geworpen om het huis te beschuttenGa naar voetnoot1.. Natuurlijk moest de langste zonnedag overal aanleiding geven tot plechtigheden die zich in tooverij uiten zouden. Vooral openbaren deze riten zich vaak in voorspelling op het gebied van liefde. Napolitaansche meisjes hebben, of hadden, de gewoonte om in den Sint-Jansnacht, voor zonsopgang, een anjelier in de straat te werpen. Wanneer een jonkman de bloem opraapt, zal hij de toekomstige bruidegom zijnGa naar voetnoot2.. Dit Sint-Janskruid was middel tegen alles, hebben we gezegd, en het kon zelfs dooden opwekken. In een middeleeuwschen roman wordt verhaald hoe een griffioen het kruid van Sint-Jan uit het Aardsche Paradijs had overgebracht. Toen de zeven jongen van den fabelvogel onthoofd waren, was de tooverplant voldoende om ze tot het leven terug te roepen: ‘Et quant vit ses oisians qui estoient tués,
S'ala querre chele herbe oú tant avoit bontés,
S'en donna sez grifons qui estoient tués,
Et leur bouta es cors; tant bien fu avisés.
Par la force de l'erbe revindrent en santés.
Che est la première erbe, chen dient li letrés,
Que Damedieu planta quant il fu devalés...’Ga naar voetnoot3.,
| |
[pagina 341]
| |
In Rusland verhaalt men, dat op de grens van het IJzeren Land een ijzeren bergkegel zich verheft, waar de negen scheppers een zes-ledig wit kruid schiepen. Dit kruid wekt een doode op. Zoo werd Tylos door een wonderplant in het leven terug geroepen, nadat hij door een slangenbeet gedood wasGa naar voetnoot1..
In Oost-Pruisen gelooft men, dat alle wenschen worden verhoord van iemand die in den St.-Jansnacht de vallende bloemen van de kornoelje in een laken opvangt. Dit herinnert het geheimzinnige varenzaad, dat alle tooverkrachten bezat en dat den bezitter onzichtbaar maakte, omdat het zelf onzichtbaar was. Men gaat om 12 uur in den St.-Jansnacht naar een punt in de diepte des wouds, waar varens groeien, en waar men geen hanen kan hooren kraaien. Met een stok van lijsterbes trekt men een kring en in dien kring blijft men zitten. Duivel en helsche geesten zullen trachten den vermetele te verschrikken, doch hij moet rustig in zijn tooverkring blijven, wil hij de tooverbloemen van het varenkruid veroveren, waarmee hij verleden en toekomst zal leeren kennen, allen geesten gebieden zal, schatten graven kan en zich onzichtbaar vermag te maken. De beschreven ceremonie is uit Rusland; maar in gansch N. Europa waren dergelijke ritueele inzamelingen algemeen bekend. Dit varenkruid, dat men op Noorsche gedenkteekens en op Gallische munten afgebeeld vond, brengt geluk en zegen. De heilige Hildegardis verzekerde dat het behoedt tegen hagel en bliksem zoowel als tegen den Duivel. Men begraaft varenwortels onder den drempel van den stal, om tooverij af te keeren, en daartoe is vooral krachtig de wortel van Polypodium vulgare die op holle wilgestammen in den Sint-Jansnacht ingezameld is. Elders bijt men de eerste varenspruit af die men ontmoet, en terwijl men dit doet houdt men de handen op den rug. De afgebeten spruit werpt men achter zichGa naar voetnoot2.. Een der namen voor de varens is Irrkraut, dwaalkruid, omdat men van den weg moet afdwalen, wanneer men zonder ze te bespeuren over varens geloopen heeft. Dit gelooft men in Thüringen en soms wordt deze legende overgebracht op | |
[pagina 342]
| |
de Circaea, die op woeste plekken groeit in de diepste geheimzinnige woudstilte. Het koningsvaren (Osmunda regalis) bewaart de herinnering aan Osmundur, één der namen van den Noorschen dondergod. In Slavische legenden bloeit het varenkruid in den Johannisnacht, en wordt dan door een boozen geest bewaakt. Tegen middernacht vertoonen zich op de bladeren de bloemknoppen, die zich heen en weer bewegen, golvend en huppelend - omdat de booze geest de bloem voor menschenoogen verbergen wil. De knop wordt steeds grooter, gaat open als een kool vuur, ontplooit zich geheel juist, wanneer het twaalf uur slaat, en dit openen der bloem gaat gepaard met dondergerommel en verblindenden lichtglans, die zich wijd en zijd verspreidt. Deze bloem is een elektrische vonk en duurt niet langer dan een bliksemstraalGa naar voetnoot1..
Tegen den bliksem behoedt in de eerste plaats het Sint-Janskruid, kruisgewijs in het venster geplaatst. Linde en beuk zijn tegen het onweder beveiligd. Voor brandnetels is de donder bang. De sleedoorn geniet een dergelijke reputatie, en algemeen gelooft men dat de palmtakjes, de bukstakjes, die op Palmzondag gewijd zijn, tegen het onweder beschutten. Hetzelfde vertrouwt men in Spanje te bereiken, door het bewaren van palmbladeren - het zuidelijk symbool van den PalmzondagGa naar voetnoot2.. In Voigtland hangt men dubbele korenaren aan den zolder of achter den spiegel, als bescherming van het huis tegen het inslaan van den bliksem, terwijl men gelooft dat een onweder te voorschijn wordt geroepen, doordat iemand een Donnerblume plukt, en onder dien naam verstaat men de Scabiosa, de zuster van de duivelsbeet (Succisa)Ga naar voetnoot3.. De sombere noteboom, die symbool van Jupiter was, en daarom Juglans - glans Jovis - heet, trekt den bliksem aan, doch de noten met drie kernen beschutten tegen donder en beheksing, beveiligen tegen alle onheilen die van boven of van onder de aarde komen. Indien men in den Walpurgisnacht hondsdraf (Glechoma) inzamelt, en een daarvan gemaakten krans op het hoofd zet, zal men den volgenden dag alle heksen uit het dorp in de kerk herkennen. Deze naam hondsdraf en het oude onderhave, | |
[pagina 343]
| |
worden in verband gebracht met het duitsch Donnerrebe, de heilige plant van Donar; de Nederlandsche naam eerdt-veil beteekent aard-klimop en ook in middeleeuwsche kruidboeken vindt men: Hedera terrestris. Zoowel de Trencsiner Slovakken als Hollandsche en Deensche boeren planten huislook op de daken, een gebruik om den donder af te keeren, dat reeds door Karel den Grooten uitdrukkelijk werd aanbevolen in zijn Verordening op de kloostertuinen. Deze donderbaard heette bij de Romeinen Barba Jovis en heet nog in Frankrijk Joubarbe. Dit plantje, dat op rotsen zijn sappige, als 't ware tot eeuwig leven bestemde, bladrozetten ontwikkelt, wordt in Bohemen als orakel geraadpleegdGa naar voetnoot1., en voorspelt leven of dood. De botanische naam Sempervivum zegt dat deze vetplant zich kenschetst door een uiterst taaie levenskracht, en toegerust is met vermogens die haar veroorloven op dorre rotsen te gedijen. Men heeft in dit wonderkruid de Agrostis der goden willen zien, het kruid dat door Saturnus - den tijd - gezaaid was, en dat onsterfelijkheid schonk aan Glaucus, die eerst de proef genomen had op een stervenden haas, die van moeheid bezweek, doordat Glaucus hem over de bergen van Etolië vervolgd had, maar die herleefde door de aanraking van het tooverkruid Agrostis-Sempervivum. In de oude namen van de knoldragende boterbloem: torswortel, truswortel, droeswortel, leeft een herinnering aan den dondergod Thor en tegelijk aan den overgang van dien god en zijn attributen op Dries of Droes, den Duivel der middeleeuwen. - Men heeft ook een voorstelling van het hemelvuur willen zien in de roode bessen van de lijsterbes, en in het roode sap en de roode bloemen van den palasa-boom, die in Indië, volgens de legende, ontstond uit een veer van den valk die de soma naar de goden terugbracht. De hemelsche soma was door booze geesten gestolen en Indra met zijn gezellen waren troosteloos wegens het gemis van hun geliefden onsterfelijkheidsdrank. Het is een heel verklaarbaar verschijnsel, dat de mythen van vuuroorsprong, de legenden van soma en hemelvuur, in alle landstreken zich in een zelfde gewaad moesten hullen. Daarbij is niet altijd evolutie van overgenomen begrippen een onmisbare onderstelling. Dezelfde raadselen moesten op alle punten der aarde het menschelijk brein voeren naar dezelfde pogingen tot oplossing. |
|