De Tijdspiegel. Jaargang 69
(1912)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Buitenlandsche zaken.
| |
[pagina 282]
| |
traliteit erkent en waarborgt, dat dan de Nederlandsche Regeering in beginsel niet beslist weigerachtig is aan eene dergelijke bespreking deel te nemen.’ Volgens deze lezing - de eenige ons ter beschikking, welke intusschen den indruk wekt ambtelijk te zijn geredigeerd - is Nederland niet onbereid aan discussies over de vraag, of het onder omstandigheden al of niet eene vreemde krijgsmacht op de Schelde zal mogen weren of doorlaten, deel te nemen - nadat het fort is gebouwd en indien dàn alle ‘betrokken mogendheden’ zulke discussie wenschen, onder voorbehoud, dat het uitsluitend doel der besprekingen zal zijn: bevordering van den Europeeschen vrede, bij handhaving van het tractaat van 1839. Op het eerste gezicht zal de verklaring aan velen knappe diplomatie toeschijnen, geheel ongevaarlijk, maar daarom toch geenszins noodwendig onvruchtbaar. Onder groote reserve immers verklaart Nederland zich niet ongeneigd op verzoek aller betrokkenen zijn Scheldefort, indien gebouwd, niet alleen ter handhaving eigener souvereiniteit geheel naar eigen welgevallen te gebruiken, doch ook in verband met, ter beveiliging van, de Belgische neutraliteit, in het belang en tot meerderen waarborg van den Europeeschen vrede - ter waarborging van welk onaantastbaar schoon en lofwaardig oogmerk dan ook wel andere naties, die ter ‘internationale bespreking’ mogen worden uitgenoodigd, hunne meer of minder gewichtige medewerking zullen kunnen verkenen. Zouden daarentegen niet alle ‘betrokken mogendheden’ - waartoe de lezer in de eerste plaats België, in de tweede plaats alle Garanten zal rekenen - zich bereid verklaren aan zulk lofwaardig doel mede te werken, dan zit ook Nederland stil, dat dan echter toch veel bereikt zal hebben: het zal zijne door sommigen betwiste souvereiniteit op en aan de Schelde formeel en feitelijk bevestigd hebben; aan België zal het bewijs geleverd zijn van ernstige vriendschap, daar Nederland zich in beginsel niet beslist weigerachtig verklaarde in eene zoodanige regeling, d.i. beperking zijner souvereiniteitsrechten, te treden, als dienstig was aan de Belgische neutraliteit; en aan de wereld zal Nederland getoond hebben werkzaam te zijn geweest en offers te hebben willen brengen aan de ontwikkeling van de neutraliteitsidee en ter bevordering van den Europeeschen vrede - welke resultaten, werden zij bereikt, inderdaad niet gering zouden kunnen worden geacht. Velen zullen de ministeriëele verklaringen in een licht beschouwen, hetwelk wil doen gelooven, dat het kleine Nederland nu inderdaad eens een groote rol speelt, in dienst van den Vrede: dat het van de omstandigheden, die het in een politieken belangenstrijd van andere mogendheden dreigden te betrekken, een geoorloofd, bekwaam en schoon gebruik heeft weten te maken: om alle medewerking aan elke grootmacht, die politieke of militaire belangen ten nadeele van den kleinen buurstaat zou willen bevredigen, te ontzeggen en terzelfdertijd in den Raad der Volkeren, - mocht het zijn ter eerste Vredesconferentie, die in het nieuwe Paleis in den Haag gehouden zal worden - een lans te breken voor het Recht en in het belang van den Neutralen Staat. De wezenlijke, practische beteekenis van de Verklaring van den Minister van Buitenlandsche Zaken ligt intusschen niet in den gedachten hoogen aanleg - indien deze ook al werkelijk zal mogen worden aangenomen -, doch in het doel, dat in de daad bereikt wordt. En dit doel is heilloos. | |
[pagina 283]
| |
Het kardinale punt in de verklaring is, dat Nederland, toestemmende in eene bespreking over eene begrenzing van het gebruik, dat van Nederlandsche forten aan den Scheldemond zal worden gemaakt, zich bereid verklaart te beraden over eene zoodanige inperking van zijne souvereine positie aan die rivier, als waardoor het onder omstandigheden ontslagen zal worden van dien eigen, als drukkend gevoelden, maar eerlijken, neutraliteitsplicht, welke thans het doorlaten van een vreemde krijgsmacht op de Schelde beslist verbiedt; - Nederland toont zich in beginsel gewillig dien onzijdigheidsplicht te verzaken (indien zekere Mogendheden het daartoe uitnoodigen) - ofschoon 's lands regeering met absolute zekerheid weet, dat de opheffing van zijn plicht van neutralen Staat (m.a.w.: het toestaan van een zeker doortochtsrecht over de Schelde) nooit gelijkelijk zal kunnen baten aan allen, die geroepen mogen zijn de Belgische neutraliteit te beschermen, - doch dat integendeel het gezochte doortochtsrecht uitsluitend van militair nut zal kunnen zijn aan een of twee hunner, althans alleen aan de zoogenaamd Westersche Mogendheden (Engeland en het daarmede thans nog geliëerde Frankrijk en Rusland) en, uit hoofde hunner geografische ligging, niet ook aan de andere grootmachten. Garanten van België's neutralitait, met name niet aan onzen oostelijken buurman direct zal kunnen ten goede komen. De handhaving van België's neutraliteit is nooit geweest en mag en kan nooit zijn het eigenlijke doel van een der huidige of toekomstige Garanten; - zij is voor hen niet meer en kan niet meer zijn dan een middel om het belang van den Garant zelven te dienen; doch desondanks verklaren wij ons geneigd doortochtsrecht te verleenen aan een of meer der z.g. Westersche Mogendheden, indien dat slechts strekt tot meerderen waarborg van den Europeeschen vrede - waarborg welke natuurlijk gevonden zou zijn, wanneer Engeland, door eene bezetting van de stelling van Antwerpen, gelegenheid zou krijgen met zijne bondgenooten een onaanvechtbaar overwicht in Europa te vestigen. De omstandigheid, dat onze houding ook dienstbaar zou kunnen zijn aan de in de bestaande internationale orde gevestigde bona fide neutraliteit van België, kan niets af doen aan het groote, met eene handhaving onzer eigene onzijdigheid niet te rijmen feit, dat de Ministeriëele Verklaring lijdelijk dienstbetoon van Nederland aan Engeland (eventueel aan de Westersche Mogendheden) in vooruitzicht stelt, welk dienstbetoon het echter niet ook aan Duitschland zou kunnen bewijzen en dat zeer waarschijnlijk ter directen nadeele van dit Rijk strekken zou. Concreet geval. Gesteld dat we, onder alle denkbare waarborgen, dat zulks zal strekken ter bevordering van den vrede in Europa en ter bevestiging van België's bona fide neutraliteit (waarin ik overigens geen vertrouwen heb) ondernomen hebben om, op verzoek der Belgische Regeering, vreemd krijgsvolk ongehinderd de Schelde te laten passeeren en dat, onder de huidige internationale verhoudingen een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland ernstig dreigend, België een Engelsche krijgsmacht ter bescherming van zijne neutraliteit heeft ingeroepen - dan is het toch heel duidelijk dat de Engelsche troepen, onder geen omstandigheden met dezelfde kracht hun plicht zullen doen tegenover het bevriende Frankrijk als tegenover het gehate Duitschland en dat bovendien zeer licht een groot gevaar zou kunnen ontstaan, dat Duitschland door die Britsche | |
[pagina 284]
| |
troepen zou worden bedreigd, eventueel aangevallen. Doortochtsrecht verleend hebbende, zou Nederland onder omstandigheden mede-verantwoordelijk zijn voor zulke tegenover Duitschland onwelwillende, eventueel vijandige actie. Het is met het oog op zulke sterk in het oog springende mogelijkheden, dat de Verklaring Nederland in eene onzuivere positie brengt. Door velen zal zij in goede trouw onmogelijk anders kunnen worden uitgelegd, dan te beteekenen, dat Nederland niet beslist weigerachtig is onder zekere omstandigheden, voor slecht gewaarborgde doeleinden, tegen Duitschland stelling te nemen. Daargelaten dat het ons onverantwoordelijke politiek schijnt om, ondanks het bestaan der plechtige, vrijwillig door Duitschland aangeboden Noordzee-Declaraties, in geval van eene mogelijke, doch dan waarschijnlijk toch voorbijgaande schending van België's neutraliteit, de eigen onzijdigheid prijs te geven, is het toch heel duidelijk, dat indien Nederland de Belgische neutraliteit geheel als een zaak van Nederlandsche Eer en van Nederlandsch Belang verdedigen wil, dan toch naar andere wegen en naar andere middelen moet worden gezocht, dan die welke de Verklaring in vooruitzicht stelt. Nederlandsche staatslieden hebben zich in het verleden op het standpunt gesteld, dat niet slechts Nederlands belang en veiligheid, maar ook de Vrede in Europa steeds het best zal worden gediend, wanneer Nederland, in geval van conflict, zich streng beperkt tot handhaving zijner souvereiniteit en neutraliteit. De ministerieele verklaring, onder bespreking, geeft dit goede standpunt prijs. Verklarende niet beslist weigerachtig te zijn de vraag te bespreken, in het belang van den Europeeschen vrede, welk gebruik bij vredestoring van het Scheldefort zal mogen worden gemaakt, in verband met het tractaat waarbij België's neutraliteit wordt gegarandeerd - erkent de Nederlandsche Regeering indirect, dat handhaving van onze volle souvereiniteit en neutraliteit op de Schelde (welke de toelating van een vreemde krijgsmacht verbieden) onder omstandigheden nadeelig kán zijn of gevaarlijk voor België's neutraliteit en tevens voor den vrede in Europa In deze erkenning, die, hoezeer ook bedekt uitgesproken, in de Verklaring niet te loochenen valt, ligt m.i. een groot gevaar. Indien inderdaad de onbeperkte handhaving onze huidige souvereiniteitsrechten en de naleving onzer daaruit geboren neutraliteitsplichten, in verband met de Belgische onzijdigheid, een nadeeligen invloed kan hebben op den waarborg van den Europeeschen vrede, dan zullen wij aan andere Staten, die zich de handhaving van dien vrede ten doel stellen, of voorwenden zulks te doen, ook het recht moeten toekennen, over eene omgrenzing en eene beperking dier souvereine rechten te beraden. De bewering, dat Engeland, als Garant van België's neutraliteit, met het oogmerk om die neutraliteit te beschermen, in Nederland aanspraak op doortocht heeft, ontvangt door deze Verklaring veel steun. Het gevaar dat Engeland onder omstandigheden den doortocht forceert - gevaar dat in den vooravond van de Marokko-crisis van 1911 ernstig heeft gedreigd - is nu gevoed, ondanks de omstandigheid, dat in dit geval de uitoefening van den garantie-plicht zeker zou zijn benut om Duitschland in de flank te bedreigen en geenszins tot meerderen waarborg van den Europeeschen vrede zou hebben gestrekt, welke toch als het hooge oogmerk der Nederlandsche Regeering aangeduid wordt. De algemeene strekking van de Verklaring is, Nederland tot medebeschermer te maken van België's neutraliteit en tot mede-waarborger van | |
[pagina 285]
| |
den Europeeschen vrede en daarmede aan het Land eene verantwoordelijkheid op te leggen, als sedert twee eeuwen niet is getorscht, en die het nu allerminst zelfstandig zou kunnen dragen. Hare wezenlijke beteekenis is dan ook wel, dat Nederland, indien werkelijk internationale besprekingen geopend zouden worden, onderhandelingen voert over een begin van samenwerking met die grootmacht, welker belang, zoo niet altijd uitsluitend, dan toch in de voornaamste plaats, door het in vooruitzicht gestelde doortochtsrecht zou worden gediend, met Engeland, (en zijne eventueele bondgenooten, tot welke Frankrijk door sommigen reeds gerekend wordt), uit welk begin van samenwerking voor speciaal omlijnde, oogenschijnlijk vreedzame doeleinden, door welke echter de machtsverhoudingen in Europa sterk beinvloed zouden kunnen worden, ten nadeele van Duitschland, al zeer lichtelijk verder strekkende samenwerking en voor Nederland algeheele afhankelijkheid van Engeland zal ontstaan. Sommigen, die toestemmen, dat de theoretische algemeene strekking der Verklaring gevaarlijk kan worden geacht, kunnen toch geneigd zijn dit gevaar in de praktijk zeer licht te achten, oordeelende, dat de voor een discussie gevorderde algemeene bereidverklaring van alle betrokken mogendheden, eene voorwaarde is, door welke de Nederlandsche Regeering het nastreven van eenzijdige doeleinden heeft uitgesloten. Wij deelen in die opvatting niet. Gegeven de indirecte erkenning der Regeering, dat Nederland's houding ter zake van de Scheldequaestie een factor is, welke van belang is voor den Europeeschen vrede, zullen betrokken groote mogendheden die voorwaarde niet heel ernstig opnemen. En in dit verband verdient het ernstig aandacht, dat over de vraag, wie ‘alle betrokken mogendheden’, bedoeld in de Verklaring van den minister, zijn, groot verschil van opinie kan ontstaan. Engeland kan, geenszins zonder grond, beweren, dat bij een bespreking, rakende het doortochtsvraagstuk over de Schelde, Pruissen of Duitschland niet betrokken is, daar indien de hulp van dat Rijk, ter handhaving van België's neutraliteit werd ingeroepen, het zich wel het (doellooze) voorrecht kan gunnen zijne troepen over Nederlandsch Limburg te voeren, maar nooit aan de Schelde behoefte zal hebben. De keuze van het begrip ‘betrokken mogendheden’, in stede van dat van ‘garanten’, dat zichzelf toch wel moet hebben aanbevolen, zou niet gelukkig zijn, tenzij men bij de Regeering inderdaad eene bedoeling zou mogen veronderstellen in het ‘Scheldevraagstuk’ Duitschland uit te sluiten of op den achtergrond te dringenGa naar voetnoot1.. Kan de uitdrukking ‘alle betrokken mogendheden’ aanleiding worden voor een streven om Duitschland tijdelijk van de discussies uit te sluiten, anderzijds kan het ook, onder gegeven omstandigheden, oorzaak worden dat Staten. met welke wij geenerlei staatkundig belang gemeen hebben, zullen deelnemen aan de regeling onzer internationale positie. In den zin, dat het Scheldefort als een factor wordt gerekend in den waarborg voor den vrede in Europa, zijn niet alleen alle Europeesche mogendheden bij de quaestie betrokken, maar ook anderen, met name de Vereenigde Staten van Amerika, die bij dien vrede groot belang hebben. Zelfstandig heeft Nederland verklaard, dat het aan het hooge doel, bevestiging van den waarborg van den Europeeschen vrede, kàn en wìl medewerken, maar nu zullen anderen en sterkeren mogen meespreken over de wijze waarop en de middelen waardoor 't gemeene doel zal worden gezocht. Het zal groote staatsmanschap vereischen, zelfstandigheid te bewaren | |
[pagina 286]
| |
in den politieken belangenstrijd van de Groote Mogendheden welke nu, door de Verklaring, nieuw voedsel heeft gekregen, juist op een tijdstip, waarop, als gevolg van de na moeizamen diplomatieken strijd tot stand gekomen Fransch-Duitsche Marokko-Overeenkomsten, uitzicht kwam op rustiger verhoudingen, dan Europa heeft gekend, sedert Koning Edward, onmiddelijk na de verovering van de Hollandsch-Afrikaansche Republieken, zijne nu bijna berucht geworden Entente-politiek inleidde, in welker net thans ook Nederland schijnt gelokt te worden. Wij kunnen met den besten wil ter wereld in de Verklaring in den grond der zaak op haar gunstigst niets beter zien, dan een bron van diplomatieke agitatie der belangzoekenden, welke gevaar kan opleveren voor den vrede - bron die niet zal ophouden te vloeien, dan nadat de Regeering tot het vroegere standpunt zal zijn teruggekeerd. Een vermoedelijk dadelijk gevolg van de door Minister van Swinderen afgelegde verklaring is vermindering van de kans, dat het fort, hetwelk door de deskundige commissie van 1903 onmisbaar werd verklaard voor de handhaving onzer neutraliteit, thans gebouwd zal worden. Leden van de Staten-Generaal mogen wel afkeerig gemaakt zijn van de versterkingen, welker voltooiing nu is aangekondigd als het tijdstip aan te geven, waarop internationale discussies over eene regeling onzer souvereiniteitsrechten op de Schelde formeel een aanvang mogen nemen. Het wil ons voorkomen, dat het geen toeval mag heeten, dat de Verklaring der Nederlandsche Regeering ongeveer samenvalt met ouvertures van de Britsche Regeering te Berlijn voor het tot stand brengen van eene betere Verstandhouding. Ten tijde dat de Engelsche diplomatie buitengewoon werkzaam was om Duitschland te isoleeren, bezocht Koning Eduard den Keizer en hield hij aan boord van een Duitsch oorlogschip een rede over Duitsch-Engelsche samenwerking in het belang van den wereldvrede! En tijdens 's konings laatste bezoek aan Berlijn kondigde de Britsche Admiraliteit zeer belangrijke uitbreiding van de vloot aan en sterke concentratie in de Noordzee. Met het bezoek van lord Haldane te Berlijn viel samen de rede van Winston Churchill. Met deze herinnering wil niet gezegd zijn, dat de Britsche Regeering thans niet oprecht naar betere verstandhouding kan streven, doch slechts, dat het voor de Britsche diplomatie geenszins ondienstig is vriendschappelijke discussies te openen op een moment, waarop van Nederlands goede gezindheid tegenover haar in het Schelde-vraagstuk te blijken schijnt. |
|