| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Het Nederlandsch Proza in de zestiendeeuwsche Pamfletten uit den Tijd der Beroerten, met een Bloemlezing (1566-1600) door Dr. Paul Frédericq. - Brussel, Hayez 1907.
Wat verstaat men hier onder pamfletten?
Ten deele zijn het plakkaten en andere officieele stukken, uitgaande van de overheid, die door middel van de boekdrukkunst in het bereik van 't groote publiek werden gesteld; voor 't overige: nieuwstijdingen, die bij gebrek aan geregelde dagbladen onder den vorm van vliegende blaadjes en kleine brochures dagelijks verschenen, op de straten gevent en gretig verkocht werden.
Vermoedelijk is dus wel geen enkele van deze geschriften met een literaire bedoeling geschreven; niettemin blijkt hier en daar zooveel natuurlijke aanleg, wordt op zóó karakteristieke wijze verteld, dat de auteurs een naam zouden verdienen onder de Nederlandsche prozaschrijvers naast den grootsten pamflettist der 16e eeuw: Marnix van St. Aldegonde. De meeste beoefenaars van de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde hebben zich vergenoegd met een uitvoerige studie van Marnix en zich verder bepaald tot eenige algemeene, dikwijls vage opmerkingen. Daardoor gaven zij van den toestand van het proza in de 16e eeuw een verkeerd beeld. Aan Dr. Paul Frédericq komt de eer toe, door dit boek, de aandacht op dit feit gevestigd te hebben. Na bijna tien jaar studie, trouw bijgestaan door zijn Gentsche leerlingen, kon hij deze uitvoerige bloemlezing uitgeven, met eenige vluchtige aanteekeningen (zooals hijzelf, bescheidenlijk, de korte maar wèl doordachte studie noemde), maar moest er bij opmerken in zijn ‘woord vooraf’, dat dit slechts is eenvoudig een aanwijzing der bouwstoffen voor het schrijven van dit nog ontbrekend en zeer belangrijk hoofdstuk uit de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de 16e eeuw.
Men kan zich dus eenigszins een denkbeeld vormen van de uitgestrektheid van 't studieveld, dat hier geopend is; Dr. Frédericq spreekt in zijn studie over een oceaan van godsdienstige en politieke strijdschriften uit dien tijd. We hebben hem dankbaar te zijn voor de inspanning, die hij zich getroost heeft, om wat proza-pareltjes uit dien oceaan op te visschen.
Is deze bloemlezing dan uit een oogpunt van proza-kunst ‘genoechlijc om lesen’, niet minder is ze dat om den vaak zeer belangwekkenden inhoud dezer meest korte fragmenten. Zoo herinner ik me een zeer levendig tafereel van den beeldenstorm te Antwerpen, waardoor we op die gebeurtenis een veel frisscher kijk krijgen, dan uit gewone geschiedenisboeken mogelijk is; een klacht over de wreedheid der Spaansche soldaten geeft een goed denkbeeld van de ruwe wijze van oorlog voeren, die we ons nu nauwelijks meer kunnen indenken; en een opgewekte beschrijving door J.B. Houwaert van een avondfeest met illuminatie te Brussel gehouden ter eere van de blijde inkomst van den aartshertog Matthias. Ik kan hier natuurlijk slechts enkele onderwerpen noemen, maar een stuk als het laatste b.v. teekent ons zoo levendig de vroolijke wijze van feestvieren onzer vaderen, dat het lezen ervan ons even goed in de stemming brengt, als het zien van schilderijen uit die tijden.
| |
| |
Interessant is ook een pamflet tegen de geestelijkheid, waarin zij ervan beschuldigd wordt oorzaak te zijn van de hooge graanprijzen en waarin de vrijhandelkwestie wordt ter sprake gebracht; maar de lijkrede van den predikant Arent Cornelisz. op den Prins van Oranje is niet meer dan een zeer zwaar-op-de-handsche preek, gemaakt op een vierledigen tekst, behoorlijk uitgesponnen.
De liedjes en gedichten, in een aanhangsel aan deze bloemlezing toegevoegd, zouden tot rechtvaardiging kunnen dienen van Prof. Fruin's uitspraak, dat het proza van dit tijdvak verre de voorkeur verdient boven de poëzie.
d.J.
| |
Laatste godsdienstige overdenkingen, door Dr. Johs. Dyserinck. - Amsterdam, Van Holkema en Warendorf.
Het moest eigenlijk verboden zijn, zoowel dat een auteur zijn oordeel uitsprak over eens anderen auteurs letterkundig werk - en in ruimeren zin geldt dit van elk kunstgebied - als dat een dominee de preeken van een anderen dominee kritiseerde. Nu dit echter nog niet verboden is en mij deze 12 preeken ter recensie worden toegezonden, wil ik er slechts zoo weinig mogelijk van zeggen. Preeken toch - en ook deze - zijn niet opgesteld om gedrukt en gelezen, maar om uitgesproken en aangehoord te worden. De persoonlijkheid des predikers behoort er bij evenals zijn gehoor. Nu heb ik slechts eens den steller dezer preeken hooren preeken en ben toen door hem gesticht, zoodat ik hoop, dat zijne hoorders ook gesticht zijn, telkens wanneer hij eene van dit twaalftal uitsprak. Vast daarvan overtuigd ben ik echter niet. Daartoe mis ik in dit twaalftal te zeer 't profetisch en mystiek element, dat tot die stichting 't meest moet bijdragen. Daartegenover neemt 't redeneerend en betoogend element eene te groote plaats in. Wat weer niet zeggen wil, dat hier een dor theoloog aan het woord is. Geenszins. Maar wel, dat de gevoelszijde der religie hier te zeer wordt gemist. Natuurlijk is dit eene kwestie van smaak en over smaken valt, vooral hier, niet te twisten. Mag ik deze preeken dan kenschetsen als een voorbeeld, hoe door de oudere generatie onder de moderne predikanten gepreekt werd? Generaliseeren is zeer gevaarlijk. Maar erkend moet worden, dat hier in zijne soort degelijk werk is geleverd, al heeft deze soort daarom mijne sympathie niet, omdat 't m.i. in eene preek - uit te spreken voor eene samenkomst van godsdienstige menschen - vrij wel overbodig is apologetiek te leveren. Ook mis ik te zeer, wat de fout der meeste preeken is: beeld en gelijkenis. Onze generatie, zoowel van ouderen als jongeren, is zoo arm aan fantasie. Die armoede trof me ook hier weer. Wat intusschen niet wegneemt, dat hier een man aan het woord is, die - we weten 't ook van elders - veel heeft gelezen
en nagedacht. Zoodat 't meer dan eens de moeite loont, naar hem te luisteren.
P.B.W.
| |
Frau Dr. Bess M. Mensendieck. De veredeling van het vrouwelijk lichaam, practisch hygiënische en practisch aesthetische wenken; naar het Duitsch, voor Nederland bewerkt door Jeanne van Haansbergen, onder toezicht en met eene inleiding van Dr. A.K.W. Arntzenius. - Amsterdam, J.C. Dalmeijer.
De meerderheid onzer tegenwoordige vrouwen van beschaving is lichamelijk eenigermate gedegenereerd. Dit is de vloek van het niet-gebruiken van de fyzieke kracht tot in tijden, waar voor dat nietgebruiken reden of zin bestaat.
Toch heeft de natuur de vrouw minstens, om de moederplichten mogelijk te maken, met anderhalve portie kracht toegerust. Thans worden de moederfuncties stéeds zwaarder en zwaarder; elke menstruatie maakt haar tot een zieke, elke geboorte is een proces op leven en dood, waarop eerst weer een lange periode van herstel moet volgen; van zoogen is geen sprake, daarvoor is zij heelemaal te zwak. In het geheel ligt een zeker degeneratie-verschijnsel, dat met den oorspronkelijken krachtstoestand der vrouw volstrekt niets heeft uit te staan. De
| |
| |
menschheid, zegt Wilhelm Bölsche, heeft dit eerst laten opkomen, en nu is het gan haar, het ook langzamerhand weer buiten werking te stellen.
Elke schrede tot de lichamelijke verbetering der vrouw opent haar tegelijk de banen voor een toenemend deelgenootschap in de steeds groeiende ontwikkeling van den geest en de beschaving.
Elke schrede - Zie hoe potsierlijk zij trippelt op hooggehakt schoeisel (de knie- of apengang); hoe zij het ingepende lichaam hoekig naar voren wringt en bewonderen laat, wat zelfs de aartsspotter Voltaire ònmenschwaardig achtte den volke te vertoonen. Doch het is Parijsche mode; de Berlijnsche voert ons terug naar den oud-Egyptischen driehoek met schouders als wilgeknotten: das Militär! Alles aperij, misschien atavisme.
Wat is het overtuigd mooie aan het beeld der Venus van Milo? Dat het spierstelsel van het lichaam de belofte bevat, dat dit zijn bestaansdoel eerlijk zal vervullen. De gedachte aan bleekzucht, ruggegraatsverkromming, bloedarmoede of misgeboorte is bij dit lichaam een klaarblijkelijke onmogelijkheid (52).
Domheid en vooroordeel te bestrijden is de schoone taak van den medicus. De geleerde schrijfster tracht daartoe het hare bij te dragen. Zij doet het vrijmoedig, zooals alleen de vrouw tegenover de vrouw het vermag. Geen man zou zich vermeten onder woorden te brengen, wat zij zonder blikken of blozen durft zeggen.
Het boekje heeft zeventien figuren in den tekst en een-en-tachtig fotografische afbeeldingen van het onbekleede lichaam. Van het afgebeelde model zijn de handen en voeten en ook de hals niet voorbeeldig. Zware arbeid in haar eerste jeugd, zegt de schrijfster, had op deze lichaamsdeelen een zeer nadeeligen invloed uitgeoefend.
De vertaalster heeft het oorspronkelijke zeer goed weergegeven; zij is niet gestruikeld over anatomische en andere kunsttermen, dank zij het wakend oog van den heer Arntzenius.
R. Krul.
| |
Eindelijk licht. Vervolg op Een nieuwe Dageraad. Uit het Zweedsch van Olaf Högberg. - Amersfoort, G.J. Slothouwer.
Wat lof Zweedsche letterkundigen dezen auteur ook toegebracht hebben voor dit werk, wij kunnen 't schoone er maar niet van ontdekken, evenmin als in Een nieuwe Dageraad, dat hieraan voorafging. We begrijpen, dat 't de bedoeling is een tafereel op te hangen van de verlossing van een volk uit 's vijands overmacht; maar zoowel 't verloop der geschiedenis als de voorstelling van helden en heldinnen is zoo nevelachtig, dat men alles slechts in een schemer ontwaart en nooit in 't licht onderscheidt. Het kan wezen, dat de schildering van volk en zeden, de belangrijkheid van den strijd tusschen bijgeloof en beschaving geleden heeft onder de vertaling; maar - waarom 't dan nog vertaald? Geldt 't niet als een hooge eer voor sommige schrijvers, dat men terecht kan zeggen: uw werk is zoo schoon en verheven, dat 't in geene andere taal is weer te geven!
Dat onze uitgevers zulks wat meer bedachten!
H.G.
| |
Het Eeuwige Raadsel. Door G. af Geyerstam. Vertaald door J.E. Keyser. - Amsterdam, H.W.J. Becht.
Behoort de hoofdpersoon in dit werk, die bijna voortdurend aan 't woord is, tot die ongelukkigen, welke te veel verwacht hebben van 't leven, ook van 't huwelijksleven, en daardoor teleurgesteld werden? Of moest hij zijn treurig leven tegenover zijne vrouw wijten aan zijn persoonlijk gebrek aan tact en lust om met anderen om te gaan?
De schrijver verdiept zich niet in die vragen, maar toont aan, hoe man en vrouw na enkele jaren van 'n gelukkig huwelijk van elkaar afglijden (zooals zij 't zelf noemen) en wat er dan jaren lang in hun gemoed omgaat, voordat
| |
| |
zij werkelijk scheiden. Dat wegsterven der liefde, dat uiteengaan der harten, door beiden goed gevoeld, hoewel 't eerst en voornamelijk door de vrouw, wordt door den schrijver op meesterlijke wijze niet verklaard maar voor oogen gesteld. De eenige verklaring, voor zoover 't eene verklaring mag heeten, van 't uiteengaan van deze twee is, dat het eeuwige raadsel tusschen hen staat, 't raadsel van den man en van de vrouw.
H.G.
| |
De Beurskoning. Door E. Stilgebauer. - Amsterdam L.J. Veen.
Dit zal den bewonderaar van den schrijver van Götz Krafft niet meevallen. Hoewel te prijzen valt de geregelde gang in 't verhaal, de natuurlijke ontwikkeling der zaken, de te verwachten lotgevallen van den Beurskoning met de zijnen in voor- en tegenspoed, de lezer blijft koel bij al wat hij verneemt omtrent de ervaringen en peripatieën van rijke joden en armen adel. Het heeft er veel van, alsof St. dit werk losweg geschreven heeft om aan zijn schrijflust te voldoen en dientengevolge den lezer een verhaaltje op de mouw spelt. Niet dat 't werk onnatuurlijke toestanden en onmogelijke gebeurtenissen ons voor oogen stelt; integendeel, 't kan desnoods altemaal best gebeurd wezen, maar het geheel munt uit door onbeduidendheid.
In tegenstelling met Selinger en de zijnen, die in uitwendige pracht en geldelijken rijkdom hun geluk zoeken, schetst de auteur ons enkele jodentypen die in hun geloof en zedelijkheid hun ideaal zoeken en liefhebben; maar ook deze personen zijn te weinig belangrijk dan dat ze sympathie kunnen inboezemen. Het is koud en laat koud, de gansche inhoud van 't boek. En waar de boekenmarkt overvoerd is met werken over dergelijke onderwerpen als de Beurskoning, had 't best onvertaald kunnen blijven.
H.G.
| |
Magnus Barvoet. Door A. Holst. Vertaald door A.M. v.d. Linden. - Gouda, G.B. van Goor Zonen.
Een geschikt werk voor jongens van 10-12 jaar. Rijk aan aardige tafereelen en leuke zetten zonder boosaardig of onnatuurlijk kattekwaad.
Maar we vragen, met recht: moet dat nu uit het buitenland ingevoerd worden? is b.v. menig onderwijzer onzer lagere school niet in staat om dergelijk of ook supérieur werk te leveren?
H.G.
| |
Oud-Christelijke Geschriften in Nederlandsche vertaling, uitgegeven door het Haagsch Genootschap, dl. III en IV: dr. H.U. Meyboom, Kerkgeschiedenis van Eusebius Pamphili, II en III (slot).
Met prijzenswaardigen spoed zijn de deelen dezer Bibliotheek van Kerkvaders elkander opgevolgd. Deze twee laatste deelen, door den redacteur bewerkt, voltooien de beroemde kerkgeschiedenis van Eusebius. Het werd tijd, dat er eens eindelijk een goedbewerkte vertaling verscheen, die aan twee eischen voldeed: dat zij goedkoop was, en dat zij op de hoogte der hedendaagsche wetenschap stond. Welnu, daaraan voldoet deze uitgave zeker. Zij munt uit door de groote nauwkeurigheid, waarmede de vertaler zich aan 't origineel heeft gehouden en door zijne beperking in 't geven van aanteekeningen. Door deze laatste ook kort te maken, won het werk aan leesbaarheid. Wij mogen wel zeggen, dat dit boek bij geen enkel predikant ontbreken mag. Het is voor studie van de oudheid een haast onmisbaar boek en het is zeker van groote waarde, wanneer men in staat is een beroep op Eusebius, zooals zoo dikwijls bij tal van schrijvers geschiedt, na te gaan. Maar ook voor leeken is de lezing hiervan aanbevelenswaard. Is het boek minder ‘pikant’ dan vele hedendaagsche moderomans, het is er zooveel te degelijker om en bevat zulk een groote menigte van allerlei wetenswaardigheden uit de drie eerste eeuwen van 't Christendom en geeft zooveel merkwaardigs
| |
| |
uit het leven van tal van martelaren en geloofsgetuigen, dat het zeker de moeite loonen zal, wanneer men zich in dit boek verdiept. Het spreekt van zelf, dat zulk een werk als Eusebius geen historiebeschrijving is in den zin, zooals wij tegenwoordig daaraan hechten. Maar stellig is deze kerkvader er een, wiens mededeelingen groote waarde bezitten, omdat hij geschreven heeft, niet alleen met de ernstige bedoeling zoo waar mogelijk te zijn, maar ook met naarstige vlijt allerlei bronnen geraadpleegd heeft, ten einde zijn berichten te kunnen documenteeren. Zoo deelt hij uit den tijd van keizer Constantijn den Groote verschillende officiëele stukken mede, afschriften van keizerlijke wetten en decreten, en in zijn historie worden ongeveer vijftig verschillende vroegere auteurs, waarvan 't overgroote meerendeel tot de Christelijke behoort, geciteerd. En deze citaten zijn soms betrekkelijk uitvoerig, zoodat wij ook iets aan die citaten hebben. De vertaler heeft terecht ingezien, dat op Eusebius een register van namen geen overbodige weelde was. Hierdoor wordt het terugvinden van allerlei mededeelingen natuurlijk zeer vergemakkelijkt.
Mogen wij dus met ingenomenheid de verschijning van deze vertaling begroeten, met blijdschap mag herinnerd, hoe zij verschijnt in een serie werken, door het Haagsch genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst uit te geven. Dit genootschap maakt de uitgave door zijn steun financiëel mogelijk. Enkelen onzer bekwaamste theologen maken door hun studie haar mogelijk, maar nu is er nog een derde kring, die de uitgave moet bevorderen, nl. een kring van belangstellenden, die door inteekening bewijzen moet, dat er reden bestaat èn voor 't genootschap om te steunen èn voor de bewerkers om te vertalen.
Woudsend.
K. Vos.
|
|