| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Het Democratisch beginsel, en zijne verwezenlijking en toepassing in den Nederlandschen Staat. - P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam.
Dit curieuse boekje ligt al geruimen tijd ter bespreking op onze tafel gereed. Wat zullen wij er van zeggen? Den sterksten indruk dien wij bij het lezen kregen, was deze: Wat moet de schrijver veel tijd hebben. Tijd om genoegelijk, op lange wandelingen bij voorbeeld, het wel en wee van het vaderland te overpeinzen, tijd om er met vrienden en kennissen op de soos en daarbuiten over te praten, vrouw en vrienden in de huiskamer er over te onderhouden (tot nut en genoegen... namelijk tot nut van de hoorders en tot genoegen van den spreker), en tijd om dan, rustig en wel, met goedverzorgd schrijfmateriaal, er over te gaan verhandelen. De breedsprakigheid van den vorm en het hier en daar naïef-ideologische van de gedachte maken dit boekske meer tot een keuvelarij van een gepensionneerde-met-ideeën dan tot een ernstig en gesloten betoog. Wat de breedsprakigheid belangt, ziehier een enkel staaltje:
‘Voor ons heden is de Democratie niet een eindvorm voor den Staat, doch een stelsel, dat in zich draagt de kern van het algemeen beginsel der gelijkgerechtigdheid, overigens zich beweegt met, zich vervormt naar, zich aanwast aan (sic), den maatschappelijken groei en de geestelijke ontwikkeling van een volk, en in zijne toepassing steeds krachtiger den invloed van het beginsel doet doorwerken, - als het ware - de kern doet ontkiemen, veelvuldig ontspruiten en ontbloeien in het Staatsleven der natie.’
En wat zegt men van een zin als deze:
‘Wij zijn in onze verwachtingen reeds stout genoeg, en wij voelen ons volkomen verantwoord, indien wij elk denkbeeld aan eene maatschappij waarin een ieder, niet naar de waarde voor allen van den door hem geleverden arbeid, noch zelfs naar zijn aanleg en inspanning, doch naar zijne behoeften wordt bedeeld, als een hersenschim verdrijven naar het gebied zijner herkomst: de verbeelding van de uiteindelijkheid der volmaking.’
De schrijver schijnt trouwens een enkele maal het tegenovergestelde uit te drukken van wat hij bedoelde. Zoo staat op blz. 18:
‘Daar staat tegenover dat de lagerschatting van hen, die zich niet vermogen op te werken, slechts dán geoorloofd is, indien de maatschappelijke en staatkundige toestanden hun dat, ondanks hun aanleg en krachtige inspanning, onmogelijk maken.’ Nadat de schrijver de stelling heeft doen voorafgaan, dat men alleen dan den een hooger mag schatten dan den ander, wanneer de stijging van den een boven den ander niet wordt begunstigd door maatschappelijke bevoorrechting. De zooeven aangehaalde zin is met die stelling geheel in strijd.
En van het studeerkamerlijke van des schrijvers ideologie kan men een bewijs vinden in zijn zonderlinge reorganisatie-plannen ten aanzien van de Regeering, zijn goed bedoelde, maar hoogst onpraktische splitsing van de taak der Ministers.
| |
| |
Dat er niets goeds in dit boekje is, zou ik echter allerminst willen zeggen. Integendeel, het is de uiting van een oorspronkelijken, zij het ook ietwat oppervlakkigen en omslachtig denkenden geest en van een vriendelijk altruïstisch aangelegd gemoed. In politicis schijnt de schrijver zoowat vrijzinnig-democratisch te wezen; vooral op 't stuk van 't kiesrecht haalt hij de vrijzinnig-democratische plannen met veel instemming aan.
Hoe oppervlakkig echter zijn wijze van denken is, blijkt o.a. uit de wijze waarop hij over Staatsbemoeiing schrijft. Hij verdedigt die, tot zekere hoogte. Maar dat men zich dan ook nog eerst behoort af te vragen, welke soort Staatsbemoeiing gewenscht is, schijnt in 't geheel niet bij hem te zijn opgekomen. In een paar zinnetjes met ‘bij voorbeeld’ beginnende, wordt de tegenwoordig in de mode zijnde dwangmethode gedachteloos goedgevonden, als iets wat men ‘bij voorbeeld’ doen kan, zooals men ‘bij voorbeeld’ kaas of koek op zijn boterham kan eten.
Het is een boekje van rijp en groen.
Misschien krijgt de schrijver eens nòg meer tijd tot nadenken.
Of misschien moet men wenschen, dat hij minder tijd krijgt, zoodat hij wellicht komt tot soberder gedachten en straffer en vorm.
C.K.E.
| |
Geschiedenis onzer Staatsregeling, door T. Pluim. - P. Noordhoff, Groningen.
Dit boekje draagt den al te bescheiden ondertitel: ‘Een overzicht voor H.B. Scholen, Gymnasia, Kweek- en Normaalscholen en candidaat-hoofdonderwijzers.’ Dat is waarlijk al te bescheiden, want het is nuttig te achten in veel ruimeren kring. Wij hebben inderdaad zelden een uitgave van dezen aard in handen gekregen, die voor personen van zoo verschillende positie, leeftijd en ontwikkeling van zoo uitstekend nut kan zijn. Voor het zooeven aangehaalde doel is het ongetwijfeld uitstekend geschikt; maar wij zouden het bovendien willen aanbevelen aan alle Kamer-candidaten, politici, politieke publicisten en in 't algemeen aan ieder die van het heden en het verleden van onze Staatsinrichting iets wil of moet weten. Zij allen zullen er een zeer helder overzicht in vinden van de wording en den tegenwoordigen toestand van ons Staatsorganisme van den grafelijken tijd af tot heden toe, een overzicht dat volkomen objectiviteit aan groote helderheid paart, zoodat het een schat van betrouwbare inlichtingen geeft in waarlijk aangenamen vorm.
Dit boekje mag populair geschreven heeten in den besten zin, en wij hopen voor onze volksontwikkeling dat het zeer veel zal worden gelezen. Het kiezerspeil zal er door stijgen.
C.K.E.
| |
Vrijhandel en Bescherming, door M.V. Snoek. - Blom en Olivierse, Culemborg.
Een ‘practicus’ - en een die wàt een hooge borst zet als zoodanig - is hier aan 't theoretiseeren over vrijhandel en bescherming. Eenig systeem zit er in dit vlugschrift niet; de schrijver zal zich dat trouwens misschien tot verdienste rekenen, want hij spreekt ook met groote minachting over systemen van handelspolitiek. Dit stelsellooze heeft echter, naast het voordeel van een zekere frischheid, het nadeel van tamelijk wat hak-op-den-takkigheid; telkens kan men wel vatten wat de schrijver omtrent een bepaald detail betoogt, maar het verband met de rest blijft vaak duister. De schrijver dolt er maar wat op los, deelt links en rechts houwen uit, nu eens naar de vrijhandelaars, dan eens naar de protectionisten, heeft even groote maling aan consequentiën als aan systemen (zegt bij voorbeeld, nadat hij een anti-vrijhandelsargument heeft losgelaten: Maar dat is geen argument vóór bescherming) en voelt zich geweldig als ‘practicus’, die het veel beter weet dan die muffe heeren in den Haag. Nu eens zegt hij heel dwaze,
| |
| |
dan heel juiste dingen, en hij eindigt met te verkondigen dat de heele quaestie van de invoerrechten een vraag is van fiscalen aard, die met onze handelspolitiek niets heeft te maken.
Uit. Zoo zegt het M.V. Snoek te Culemborg.
Deze schrijver schijnt nog op het standpunt te staan, waarop vijftig jaar geleden ook bij voorbeeld al onze landbouwers stonden. Ze deden, zooals de ervaring hun leerde, en staken hun handen in hun broekzakken en spuwden over hun schouder naar de theorie... vergetend dat die ook geabstraheerd was uit de ervaring - maar uit de ervaring van velen.
Laat ons hopen, dat de heer M.V. Snoek te Culemborg nog eens staathuishoudkunde gaat bestudeeren.
Hij is er schrander genoeg voor.
C.K.E.
| |
Het Huwelijksvraagstuk, door Gabriële Reuter.
Dit geschriftje, bewerkt naar de zesde oorspronkelijke uitgave, is door de Hollandia-Drukkerij te Baarn opgenomen in de brochurenreeks ‘Levensvragen’ en wordt ingeleid met een kort woord van Mevrouw W. Wynaendts Francken - Dyserinck. De inleidster die verklaart het niet op alle punten met de schrijfster eens te zijn en over het werkje oordeelt, dat het ‘noch iets volledigs, noch het hoogste op liefdesgebied’ bevat, zegt, dat zij omtrent het huwelijksvraagstuk uitgaat van het begrip: ‘niet afbreken doch opbouwen dient ten opzichte van het huwelijk het streven te zijn’.
Van welk begrip Gabriële Reuter uitgaat, is veel minder duidelijk.
Bij de beoordeeling der verschillende factoren van het vraagstuk evenals bij zijn geschiedkundige ontwikkeling, blijkt zij geen vasten maatstaf, zelfs geen slechten te bezitten. Een aantal uitingen en onbewezen stellingen zijn meer aan temperament dan aan oordeel toe te schrijven, en zoo komt het dat deze schrijfster, die het huwelijk ‘een onvermijdelijk kwaad’ noemt, concludeert dat eene ‘opbouwende harmonische persoonlijkheid voor het huwelijk zoo geschikt is’ en als slotmeening verkondigt: ‘Het is de harmonische vrouwenpersoonlijkheid, die de geslachtelijke gemeenschap tusschen man en vrouw vermag te brengen tot een hooger beschavingsstandpunt, en het moederschap veredelt tot een werk van... menschheidsontwikkeling’.
Tot de oplossing van het huwelijksvraagstuk zal dit werkje niets bijdragen.
H.L.I.
| |
Wat is Spiritisme? - Uitgave van den spiritischen broederbond ‘Harmonia’.
De heer W. Huynink geeft in dit boekje van 12 bladzijden op deze vraag een kort en beknopt antwoord. ‘Men zou de Spiritisten kunnen noemen: Spiritualisten, die voorstanders zijn van het zoeken naar gemeenschap met de geestenwereld’. Van reïncarnatie wil de schr. niet weten, daar deze niet proefondervindelijk kan worden aangetoond. Verder wordt gesproken over séances en mediums, gezegd, waarom het houden van séances zoo vaak teleurstelt en ten slotte iets medegedeeld omtrent de verschillende middelen om met de geestenwereld in gemeenschap te komen.
Wij zijn geen voorstanders van het spiritisme en nog minder van spiritistische praktijken. Wij meenen, dat de verschijnselen, die zich hier voordoen, langs anderen weg verklaard moeten worden. En wij achten de waarschuwing, van bevoegde zijde gekomen, tegen 't deelnemen aan spiritistische séances en proefnemingen eene te ernstige om haar niet te herhalen. Aan deskundigen worde hier 't onderzoek overgelaten.
E.
P.B.W.
| |
| |
| |
Lotus-Serie, 1e Reeks, No. 4. Een sleutel tot Moderne Raadselen, door een leerling. - Baarn, Hollandia-drukkerij.
Deze sleutel is de leer der reïncarnatie. ‘Er is geen vraagstuk onder de vele problemen, die het leven beroeren, dat de Reïncarnatie niet zal ophelderen. Zij is dan ook een sleutel, die volkomen op alle sloten past. En zij is geen nieuwe uitvinding, maar brengt onze philosophie in overeenstemming met onze geheime intuïeties der waarheid. Zij is inderdaad eene openbaring, en, zooals alle werkelijke openbaringen dit moeten doen, brengt zij met zich mede een innerlijke overtuiging, die zichzelve duidelijk maakt door haar eigen klare waarheid. Moge deze sleutel van de oude mysteriën vele deuren openen, die eene belemmering zijn op het pad van den menschelijken vooruitgang.’ Aldus staat aan het slot van het zesde hoofdstuk, dat denzelfden titel heeft als dit boekje. Wij zouden 't denkvermogen onzer lezers onderschatten, indien we poogden 't zotte in deze pericoop aan te wijzen. En waar voortdurend op 't troostvolle in de reïncarnatieleer gewezen wordt, met de hoop der onsterfelijkheid heeft men dien troost evenzeer. 't Is waar, dan blijft menig raadsel onopgelost en menige vraag onbeantwoord. Maar dan wordt noch verstand noch gemoed geweld aangedaan. En dat is toch ook wat waard.
E.
P.B.W.
| |
Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis, ouder redactie van Prof. Dr. F. Pijper. - 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff.
De eerste aflevering van het zesde deel bevat twee opstellen, een van Mr. P.G. Bos over ‘de Groningsche Wederdooperswoelingen in 1534 en 1535’, 't ander van den heer B.J.M. de Bont, die na eene korte inleiding mededeelt ‘de statuten der susteren Regularissen des Capittels van Holland.’
E.
P.B.W.
| |
Ekkehards Waltharius, Ein Kommentar, von J.W. Beck. - Groningen, P. Noordhoff.
Wie Von Scheffel's Ekkehard las - en wie dat niet deed, herstelle zoodra mogelijk dit verzuim - vernam van het Walthari-lied en zijn dichter. Maar die zal niet vermoed hebben, dat niet alles zoo eenvoudig en klaar was als 't daar schijnt. Een enkele blik in dezen commentaar kan hem daarvan overtuigen.
Kritiek te leveren gaat boven onze kracht. 't Werk doorziende, krijgen wij den indruk van ernstigen wetenschappelijken arbeid en dat ook hier zeer vele vragen zich voordoen en even vele kwesties nog onopgelost zijn. Wij twijfelen er niet aan, of deze studie zal tot die oplossing 't hare bijdragen.
E.
P.B.W.
| |
Conrector Hauch v. Berndt Lie, naar het Deensch, door Fl. Heuf. - Utrecht H. Honig 1908.
Berndt Lie was ons geen vreemde. Zijn Peter Napoleon, voor eenige jaren verschenen, had zooveel aangename herinneringen achtergelaten, dat wij met ingenomenheid bovengemeld werk ter hand namen.
En wij werden niet teleurgesteld.
Ditmaal voert hij ons, na eene inleidende épisode in Italië, naar het land waar, volgens den dichter der oudheid, ‘de banen van dag en van nacht elkander genaken’.
In dit verhaal weet de schrijver zijn lezer te boeien door niet alledaagsche maar toch denkbare toestanden, verdienstelijke en echt pakkende karakterteekening
| |
| |
van veelal sympathieke, enkele minder aantrekkelijke personen, hier en daar verlucht door tafereelen uit het land der middernachtszon; de schrijver doet ons medezien hoe
‘De herder die 's avonds zijn kudde naar huis drijft
Een ander kan hooren, die juist met de zijne wil uitgaan’.
Met den schrijver geraakt men onder den indruk van de zomerlichte lucht, die steden en landschappen in blonden glans doet wêerspiegelen, maar niet minder ook van den droeven tijd
‘Waarin men niet weet, waar het morgenrood is of d'avond,
Noch waar de zon zich verbergt, nu zij duikt onder d'aarde’.
Verschil van meening is denkbaar of de auteur in het algemeen heeft willen aantoonen dat de geleerde, die zich aan onderwijs wijdt, voor de werkelijke wetenschap verloren is; is dit zijne bedoeling geweest, dan zou tegenover het hier beschreven concrete geval menig voorbeeld uit de praktijk zijn te stellen, waaruit blijken kan, dat de goede onderwijskracht niet noodzakelijk den priester der wetenschap behoeft te verstikken.
Jammer schijnt ons dat de auteur ons een paar maal in eene les van den recht wetenschappelijken conrector binnenleidt; wat deze (bl. 176) aan de prima klasse gymnasiasten, zijne hooggeschatte garde, in eene geschiedenisles voordraagt, is bedroevend banaal, en roept ons in geenen deele voor den geest een man, die zijn leerlingen geestdrift voor zijn vak inboezemt. Die les verzwakt het type en veel liever hadden wij den auteur op zijn woord geloofd, dat Conrector Hauch in waarheid een prins der wetenschap is.
Van de Nederlandsche bewerking kan gezegd worden, dat zij uitstekend is; daar staat nu letterlijk niets in wat aan een vertaling doet denken en 't laat zich zoo vlot lezen als het beste wat wij in onze taal kennen.
B.
| |
Giovanni Cena. De Waarschuwers, naar het Italiaansch, door J. Clant van der Myll - Piepers met eene inleiding van W.G. van Nouhuys. - Utrecht H. Honig 1908.
Eenige voorafspraken moeten het ontstaan en de strekking van dit werk ophelderen, n.l. de inleiding van den heer v. Nouhuys, eene bladzijde overgedrukt uit een Italiaansch blad, eene voorrede van den schrijver en eenige verklarende regels vóór het eerste Hoofdstuk.
Toch blijven we in het onzekere omtrent den aard en de beteekenis der z.g. groote daad, in die verklarende regels aangeduid.
De auteur trekt te velde tegen verschillende misstanden der hedendaagsche maatschappij, die in hoofdzaak drukken op de sociaal en economisch zwakken. Het komt ons voor dat hij daarbij niet altijd billijk en logisch te werk gaat en dat hij veelal over het hoofd ziet, dat het gemakkelijker is eene langzamerhand geworden samenleving te veroordeelen dan wegen en middelen aan te geven om eene betere te scheppen.
Wilden wij dieper hierop ingaan en slechts oppervlakkig bestrijden hetgeen ons in de aangevoerde theorieën nevelachtig, bedenkelijk, gevaarlijk - of erger voorkomt, gewis zouden wij meer bladzijden noodig hebben dan ons regels kunnen worden toegestaan. Maar, tot de taak van den aankondiger behoort stellig niet het aanbinden van een debat over sociale onderwerpen, en wij laten dan ook de talrijke twistappels van dien aard onaangeroerd.
Uit het boek spreekt ongetwijfeld diepe ernst en sterk medegevoel met onderdrukten en ongelukkigen; of het er toe zal kunnen bijdragen, dat eenmaal aan elk lid der menschelijke maatschappij eene eervolle en wel beloonde taak wordt opgedragen, geheel strookende met zijne begaafdheid, aanleg en neiging - dat alles zal de tijd moeten leeren. Wij helpen het wenschen; maar vooreerst blijft de eindstrekking van dit werk voor ons nog een groot vraagteeken.
| |
| |
De vertaling is, voor zoover wij dit zonder het origineel mogen beoordeelen, wel geslaagd en de Nederlandsche taal over het algemeen goed verzorgd. Oorzaken van veel vaags en onklaars in den gedachtengang zijn waarschijnlijk meer in het oorspronkelijke dan in de vertaling te zoeken.
B.
| |
Het Huis, oud en nieuw, uitgave van Ed. Cuypers. - Amsterdam.
Dit tijdschrift blijft rijk aan uitstekende bijdragen op 't stuk van sierkunst. Zelfs neemt de sierkunst er een belangrijker plaats in dan de bouwkunst, hetgeen echter is toe te schrijven aan de wel onvermijdelijke eenzijdigheid van het architectonische gedeelte als bespreking der kunstproducten van één enkel bouwkundige: den uitgever zelf. Een eenzijdigheid, die vanzelf meteen eentonigheid wordt - al blijft ook dit gedeelte van het tijdschrift wel het lezen waard.
Echter dient te worden erkend, dat de heer Cuypers toch nog afwisseling weet te brengen in de bouwkunst-bijdragen door, al houdt hij de moderne bouwkunst geheel voor zich, daarnevens uitingen van vroegere bouwkunst door anderen te doen bespreken. Zoo vonden wij in de laatste afleveringen interessante bijdragen over ‘Oude Amsterdamsche Poortjes’, over ‘De Leidsche Hofjes’ en over ‘Het Kasteel Zuylestein’. Laatstbedoelde bijdrage kan men echter niet meer bouwkundig heeten; ze is een causerietje over de geschiedenis van het Utrechtsche slot Zuylestein, wel wat erg luchtig en vluchtig, maar toch wel aardig en geschikt om onze belangstelling op te wekken.
Wat de sierkunst belangt, herinneren wij vooral aan de mooie artikelen over ‘Oud tafellinnen’ van Prof. Six, die in de afleveringen van Januari tot en met April hebben gestaan.
Ook naar het uiterlijk blijft deze eigenaardige uitgave, die gedeeltelijk prodomo-werk en toch van algemeene artistieke waarde is, zeer goed verzorgd.
C.K.E.
| |
De Kozakken, door L. Tolstoï (uitgaaf der Mij v.G. en G. Lectuur, No. 1 van de ‘Blauwe Bibliotheek’).
Met deze nieuwe uitgavenreeks beoogt de heer Simons, naar hij bekend maakte, diegenen te bereiken die een roman of een novelle uitsluitend lezen om het verhaaltje. Dezulken op te voeden tot wat goeden smaak door hen in dit genre althans goede, literair-beduidende ‘verhalen’ ter lezing te geven, is het doel van de ‘Blauwe Bibliotheek’. Met ‘De Kozakken’ van Tolstoï, den eersteling van deze reeks, is een goede keuze gedaan: het is een onderhoudend geschreven vertelling van psychologische beteekenis.
Vrage: Waarom Tolstoy geschreven met een y, terwijl de naam in het Russisch met een i wordt gespeld?
C.K.E.
|
|