De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Opmerkingen en mededeelingen.
| |
[pagina 87]
| |
moest prijsgeven. Om hieraan te voldoen, werd Hesione aan een rots op den oever vastgebonden. Juist kwam Herakles voorbij en bood zich aan, het meisje te redden, als Laomedon hem de paarden beloofde, die hij eens als losprijs voor Ganymedes gekregen had. De koning beloofde het; maar toen Herakles het monster gedood had, trok hij zich terug en weigerde zijne belofte te vervullen, waarop Troje voor de eerste maal verwoest werd. Zoo luidt de jongste vorm van het verhaal. In een drietal oudere lezingen wordt er bijgevoegd, dat Herakles door het monster werd opgeslokt, maar zich door het stuksnijden van diens lever een uitweg baande, terwijl door de hitte in het dier zijne haren werden verbrand. Van een driedaagsch verblijf in den buik van het dier is hier geen sprake, terwijl de hitte, waardoor de haren van Herakles verbranden, een trek, die ook elders voorkomt, ons later, bij de verklaring der mythe, van dienst zal zijn. Veel overeenkomst met dit verhaal heeft de sage van Perseus, die Andromeda, dochter van Kepheus, koning van Aethiopië, van een zeemonster verlost. Maar hier is de belooning voor deze heldendaad, dat Perseus het meisje ten huwelijk ontvangt. Van een verslinden van den held wordt niet gesproken. Wel verdient de aandacht, dat door Jozefus, Plinius en anderen als tooneel der handeling niet Aethiopië, maar Joppe wordt genoemd. Ook deze sage komt een enkele maal voor in den vorm, dat het zeemonster den held verslindt en deze het de lever openscheurt, hetgeen den dood van het dier ten gevolge heeft. Hoe de held dan uit het monster te voorschijn komt, wordt aan de verbeelding overgelaten. In 1833 werd in een graf te Coere (in het oude Etrurië) een drinkschaal gevonden, waarop het woord Jason voorkwam en Athene stond afgebeeld, voor een monster met een langen hals staande, waaruit een naakt persoon met de beenen vooruit naar beneden glijdt. Blijkbaar wordt Jason hier door Pallas-Athene uit den mond van het monster verlost. Ook op een Etrurischen spiegel wordt Jason afgebeeld met een zwaard in de rechterhand, in de linker het vlies, dat ook op de andere afbeelding voorkomt. Hij vlucht voor een draak, die echter reeds een zijner beenen verslonden heeft. Den oorsprong van deze en dergelijke verhalen moet men niet bij de Grieken of in de sprookjes van andere Europeesche volken zoeken. Daartoe moet men zich wenden tot de mythologie der hedendaagsche meest ontwikkelde natuurvolken, de Polynesische bewoners van Nieuw-Zeeland, de Maoris. Volgens TylorGa naar voetnoot(*) behoort de kunst hunner dichters om de natuur in eene mythe te kleeden tot een trap van geestelijke ontwikkeling, dien de Grieken reeds 25 eeuwen achter zich hadden. Bij deze Maoris zal men daarom de oorspronkelijke beteekenis eener mythe gemakkelijker vinden dan bij de meer beschaafde volken van vroeger tijd. Ook bij hen een groote visch, waardoor een held wordt verzwolgen en, nadat hij den buik van het monster heeft opengescheurd, zijn gevangenis verlaat. Hij ziet een glans en vraagt verwonderd: Waar ben ik? Tegelijk stijgt de zon met een ruk omhoog en werpt zich van de eene zijde op de andere. Uit dit en andere verhalen is het duidelijk, dat wij hier met een zonnemythe te doen hebben, en wel met de verwisseling van dag en nacht. Keeren wij dan tot de mythen der Grieken terug, dan blijkt onder Herakles, Perseus en Jason niet anders dan de zon verstaan te kunnen worden, waar- | |
[pagina 88]
| |
voor ook de zinnebeeldige voorwerpen, die zij bij zich hebben, pleiten. Daarbij komt, dat de plaats, waar de helden door het monster worden ingeslokt, een klein eiland of de westelijke kust van het land is, waar men de zon kan zien ondergaan. Wordt in sommige dier mythen nog van een pantser gesproken, waarmee de held voorzien is, dan denken wij aan de stralen der zon. En evenzoo als de haren van Herakles verbrand zijn, aan het uitdooven der stralen, als de zon in de zee is weggezonken en weer als een gloeiende bol verrijst. Hetzelfde wordt in de Simsonssage afgebeeld, waarin den held de haren worden afgesneden, die langzamerhand weer aangroeien. In die haren, de stralen der zon, ligt zijne kracht. Een aantal verhalen bij de bewoners van het eiland Nias in Mikronesië, bij de Grieken en Syriërs van later tijd, drukken hetzelfde denkbeeld uit. Wat eindelijk de hitte in het binnenste van den visch betreft, waardoor de haren van den held verzengen, deze wordt door hem in den visch meegebracht. Dit blijkt uit de volksvertelling in Lijfland, waarin van een reuzenvisch wordt gesproken, die zich in de Oostzee vertoonde en zoo groot was, dat men zijn staart niet zien kon. Een visscher wordt met zijn boot door het dier ingeslokt. Het is in de maag van het dier pikdonker. Met een vuursteen maakt de visscher licht, steekt een vuur aan van het hout der boot en snijdt met zijn mes stukken vleesch en spek uit de zijden van den visch om zijn honger te stillen, nadat ze op het vuur gebraden zijn. Het monster, door pijn gekweld, spuwt daarop den visscher met zijn boot op het land uit en verdwijnt voor altoos uit de Oostzee. Op een der Cook-eilanden vertelt men de avonturen van den hoofdman Rata, die op het punt was met zijn boot door een walvisch verslonden te worden. Maar de ‘drakendooder’, dien de hoofdman tegen zijn zin aan boord had genomen, breekt zijn speer in twee stukken, plaatst ze in den muil van het dier, die daardoor niet gesloten kan worden, springt naar binnen en ontdekt daar zijn vader en moeder, die door den visch waren ingeslokt. Om zich daarover te wreken, maakt de drakendooder vuur aan en verbrandt daarmee de vette deelen van het dier, dat, krimpend van pijn, naar land zwemt, waarop de vader, moeder en zoon uit den muil van den stervenden walvisch naar buiten treden. Het was op een eiland, het land van den maneschijn, waar zij een tijdlang bleven wonen. Maar eindelijk drong hen het heimwee naar hun geboorteland, het land van den zonsondergang, terug te keeren. In de Torrestraat, tusschen het Noordeinde van Australië en N.W.-Guinea, dus niet ver van de Cook-eilanden, is een dergelijk verhaal in omloop. Hier is het een visscher, wiens angel vastraakte, waarop hij in het water sprong om hem los te maken en door een haai werd ingeslokt. Met een mosselschelp, die hij achter het oor droeg, maakte hij zich een opening in het dier, sloop naar buiten en merkte, dat zijne haren uitgevallen waren. Ook in Amerika, aan de Westkust van Kanada, worden een aantal dergelijke verhalen, met allerlei varianten, meegedeeld, waarin een walvisch de hoofdrol speelt, maar die overigens op hetzelfde neerkomen. Steeds is het tooneel aan de Westkust. Wanneer het in het binnenland wordt geplaatst, wordt de visch door een landdier vervangen, in Azië door een tijger, in Afrika door een olifant, in Amerika door een beer. Steeds gaat de gloed, die de haren verteert, van den persoon uit, die in het dier is opgesloten. | |
[pagina 89]
| |
Ontelbaar zijn dus de verhalen, over de gansche wereld verspreid, waarvan in het Oude Testament slechts een enkel voorbeeld wordt aangetroffen. En dat bij de Grieken veel meer dan het drietal sagen, van Herakles, Perseus en Jason, in omloop waren, kan men opmaken uit een vertelling van Lucianus, die met de zaak den spot drijft en in het zeemonster een gewelf vertoont, waarin een stad met 10,000 inwoners zou kunnen gebouwd worden en waarin een woud door zeevogels bewoond wordt. Een zeeman heeft er al 27 jaren gewoond en met zijn zoon een moestuin aangelegd. Er worden zeeslagen door allerlei monsterachtige volken geleverd - en dergelijke ongerijmdheden meer. Slechts een enkel is er onder al die verhalen, waarin van een driedaagsch verblijf in den visch gesproken wordt. Het hoort in Indië tehuis en geldt een schoonen jongen man, die door zijne zuster uit den buik van een walvisch verlost wordt. Dat deze vischmythen, evenals de fabelen, van het eene volk naar het andere verhuisd zijn, ligt voor de hand. Maar is ook de geboorteplaats aan te wijzen, vanwaar ze naar alle hemelstreken zijn uitgegaan? Professor Wilken vertoefde eens op het eiland Boeroe, een van de Molukken. Tegen zonsondergang kwamen er de oudsten aan het zeestrand bijeen en zetten zich op rotsblokken neder. Toen begon een grijsaard te vertellen, hoe in lang vervlogen dagen telkens aan den krokodil-god een schoon meisje geofferd moest worden. Wanneer een dergelijke samenkomst aan het zeestrand nog heden plaats vindt, dan kan men zich voorstellen, hoe een mythe van vader op zoon overgaat en voortleeft onder het volk. Maar ook, hoe een schipper, een koopman, die, evenals Prof. Wilken, onder die menschen vertoeft, het gehoorde verhaal meeneemt en naar elders overbrengt. Waar dit echter het eerste is geschied, kan alleen worden gegist. Maar dit is zeker, dat een eiland de plaats der geboorte moet zijn geweest; want daar alleen kan men de zon in de zee zien verdwijnen en er den volgenden morgen weer uit te voorschijn zien komen. En werkelijk zijn de plaatsen, waar de mythe ook thans nog leeft, de eilanden in den Indischen Oceaan. Vandaar zal dus de mythe hoogst waarschijnlijk zijn uitgegaan. Daar heeft men ook geen schemering, maar plotseling wordt de nacht door den dag vervangen. Een uur lang vertoont zich dan de zon als een ronde bal boven den horizon, zonder stralen uit te schieten. Evenzoo is het bij den ondergang. Vandaar het verlies der haren van den persoon, die in den buik van het zeemonster verdwijnt. Geen wonder, dat de vischmythe ook bij de Israëlieten bekend was. De Fenicische kust, waar men dagelijks de zon zag ondergaan, leverde daarvoor het aangewezen tooneel. En evenals in de mythe van Perseus, werd die van Jona te Joppe geplaatst. In de afbeeldingen dezer mythe ziet men een dergelijk monster als waarmee Herakles den strijd voerde. Die afbeeldingen komen voor in de Biblia pauperum van de 14de eeuw. Zij vormen daar een parallel met de begrafenis en opstanding van Christus. Hetzelfde vindt men echter reeds in geïllustreerde Psalmboeken van de 9de en 10de eeuw, gewoonlijk bij Psalm 60:1, 2. En wat het merkwaardigste is, in de Biblia pauperum wordt Jona met lange haren afgebeeld, als hij in den visch verdwijnt, en zonder haren, als hij er uitkomt. Bij die overeenkomst met de algemeen verspreide vischmythe, vertoont | |
[pagina 90]
| |
echter het boek Jona een groot verschil. De Grieksche helden voeren strijd met het zeemonster; Jona wordt door den visch van den dood gered. Overal, bij de Grieken, de Indiërs, de Syriërs, zien wij ons verplaatst in een wereld, waarin de goden met elkaar strijd voeren; in het boek Jona geschiedt alles onder het bestuur van den éénen God, ‘den God des hemels, die de zee en het vaste land heeft gemaakt.’ Terwijl de Grieken hunne helden voorstellen als de lievelingen der goden, door hen uit gevaar gered, wordt Jona in het leven behouden om de inwoners van het goddelooze Ninive te bekeeren en van den ondergang te redden. De schrijver van het Oud-Testamentisch boek heeft alzoo de algemeen bekende vischmythe gebruikt tot een godsdienstig doel, evenals met de uit Babylonië afkomstige scheppings- en zondvloedsverhalen geschied is. Hij toont zich daardoor een waardig zoon van het ‘volk van den godsdienst.’ In het danklied, dat Jona voor zijne redding uitspreekt in den buik van den visch, lezen wij deze woorden (Jon. 2:2): ‘Toen ik uit de onderwereld een kreet slaakte, hebt gij mij verhoord.’ Ook dezen trek, waarbij het verblijf in den visch, of in de zee, als een verblijf in de onderwereld wordt voorgesteld, vinden wij elders weer. In het Oude Testament wordt de onderwereld met een monster vergeleken, dat zijne kaken wijd openspert (Jez. 5:14; Hab. 2:5), de menschen levend verslindt (Spr. 1:12) en nooit verzadigd is (Spr. 27:20). In Ps. 69:2, 3 heet het verkeeren in doodsgevaar een overstelpt zijn door een watervloed, het verzinken in een grondeloozen modderpoel. ‘Verlos mij uit het slijk,’ roept de dichter uit (vs. 15 en 16), ‘dat ik niet verzinke; red mij uit diepten van water. Laat de watervloed mij niet overstelpen, de kolk mij niet verzwelgen.’ In de beginletter van dezen Psalm heeft een kunstenaar uit de 12de eeuw den dichter voorgesteld, half door een monster verslonden, naar boven ziende. De zee, het doodenrijk en een monster waren bij de Israëlieten woorden van eenzelfde beteekenis. In de Odyssee komt de dood uit de zee om den grijzen Odysseus weg te halen (XI, 134 vv.). De Scylla en Charybdis loeren op de schepelingen om ze in de diepte te doen verdwijnen. En in de katakomben en op sarkophagen komt menigmaal het beeld van Jona als christelijke grafversiering voor. Onder den Doodendans in de Mariakerk te Lubeck staat een tweeregelig vers: Den Jonam warff ein Fisch, doch lebend an den Strand;
Mich wirft des Todes Stosz in jenes Vaterland.
Zoo heeft de oude vischmythe een reis door de wereld gemaakt en onder Heidenen, Joden en Christenen in zinnebeeldige taal den indruk weergegeven, dien de verschijnselen der natuur, waarin zij leefden, op hunne verbeelding plachten uit te oefenen. Hun verschillende godsdienst heeft op die voorstellingen een verschillenden stempel gedrukt. Arnhem. J.H. Maronier. |
|