| |
| |
| |
‘De Lelie-Vaan’,
Ridderspel in vier bedrijven
Door F. Smit Kleine.
(Opvoeringsrecht wettelijk voorbehouden).
Derde bedrijf.
Rouwkapel met zilveren Christusbeeld. In de nis een klein altaar, geheel in rouw. Een lamp brandt boven het outer, dat in donkerte ligt.
Edelvrouwen en Pages in rouw naderen en verwijderen zich uit de kapeldeur. Eén voor éen achter elkaar komen zij uit 't kleine koor, bij 't altaar, waar zij de lijkgebeden voor de zielsrust van Lionel, Hertog van Clarence, Isabelle's broeder, in diens doodweek hebben opgezonden. Men hoort het murmelen van gebeden en het afschuiven van den rozenkrans. Ook de lijfdames van de Hertogin van Clarence zijn in den kleinen stoet. Men ziet aan het einde voorbij schrijden: Béate, Maria de Coucy en Percival (niet in rouwkleedij.) Wanneer Percival de kapeldeur is uitgetreden, blijft de kapel eenigen tijd ledig. Violante (Clarence-Visconti) geknield bij het altaar in Dominicaansche nonnenkleedij.
| |
I.
Men hoort den Priester aan het ter helft zichtbare outer zingen:
(Fijnklinkende schelletjes worden geluid, de zielsmis is geëindigd.)
(angstig, in fluistertoon, tot den kapelaan uit de sacristy)
Pater!?
(den vinger op den mond plaatsend.)
Silentium, Clarissima! (Hij sluit de kapeldeur en treedt naar de Hertogin.)
| |
| |
(in de nissen en achter bidgestoelten rondziend, fluisterend)
Vrede met u, manteletta! Zoodra het Angelus van Sint Salvator klept, betreedt hij de kapel.
(fluisterend)
Dan is 't nabij. Mijn angst doet huiveren, waar toeft hij thans?
Ter sacristy. Een monnikkleed....
Een pij der Prémonstreiters ligt gereed.
Reeds lang, hij kome, kome ras!!
Ik ga! Ge spraakt uw biecht, ge ontvingt den Heer in 't Allerheiligst Brood; ge hoordet vrij van schuld het Requiem. Uw hand bleef te Milaan, vóór zeven jaren, rein van 't bloed van uw gemaal!?
(zwerend op het haar voorgehouden Crucifix)
Ja Pater! Ja, op 't Lichaam van mijn Heer!
(doet de Hertogin neerknielen)
Ontvang dan nu de benedictie, zuster, opdat uw door de H. Clerezij gewijde Kerstentaak, gelukk' tot heil van Frankrijks Koning. De Heer zij met u, manteletta!
En zij met mijne ziel. (Pauze.) Nog eens: is hij bereid?
(Een rinkelend, niet scherp geluid wordt gehoord; een schakel uit de ketting van de outerlamp liet los; de Hertogin schrikt op; tevens verduistert de omgeving van 't outer en zij vervolgt, zich kruisende:)
De H. Maagd zij ons genadig, pater! Het Eeuwig Licht dooft uit, het zij geen duivelsteeken!
(die zich van de oorzaak heeft overtuigd)
Kleing'loovige! Om 't H. Sacrament zweeft Godes Glorie en Zijn Oppermachtigheid! De Satan ligt geboeid in d' afgrond van de Hel! Messire is bereid.
(die al angstiger is geworden)
En zoo hij weif'len mocht!? Ik huiver! O, ik huiver. De drang van Engeland, zijn wufte zin, zijn grillige natuur, zijn weeke aard!
Vrees niets! Schonk volmacht u, Valois?
| |
| |
(fluisterend, maar zeer geaccentueerd)
Gij zegt, wanneer hij wijkt, hem toe den ridderslag voor Percival, en voor Maria d'echt met 's Konings neef, Henry de Bar.
Nog vóór het metten luidt, sta ik in 't pantser, werp mij in 't zaêl en eer het grauwt, kan reeds de Gardiaan te Bar-le-Duc de blijde mare weten. Het Klooster zendt zijn boden naar den Koning uit.
Benedicite! Bisschop van Amiens!
(Het Angelus klept; met luide blijdschap, als zij De Coucy bemerkt) De H. Moeder Gods zij eeuwig, eeuwig lof!!
| |
II.
Nu wordt de fluistertoon verlaten en opgewekt gesproken, vooral door de Hertogin.
De burchtkapelaan treedt met rouwolba en een Crucifix, ter hoogte van de borst geheven, naar de Sacristy, waaruit hem tegemoet treedt Sire de Coucy in het ordensgewaad van een Prémonstreiter monnik. De Kapelaan biedt hem het Crucifix, dat hij neerbuigend kust. Intusschen is op een bidstoel knielend, nabij het altaar, neergezegen, de Hertogin van Clarence, die zich nu verheft.
de Hertogin, De Coucy.
De H. Dominicus zij met u!
Mèt u, Frankrijks Patroon, de Heilige Denis!
De Koning wil tot Opperschenker van het Hof en Gouverneur van Picardië Graaf van Soissons verheffen, en later...
Tot Maarschalk van Frankrijk!
Maarschalk van Frankrijk!
Mits?!... spreek, bid ik, Hertogin!
| |
| |
Mits.... Vermoedt gij niets, baron, Maarschalk van Frankrijk? En voelt ge niet, als bij een heimlijk fluistren, wat Sire le Roy voor den vazal, den hoveling en beau-fils van Englands Koning aan dezen gunstenketen bond?
Geheime stemmen vernam ik nooit, wel dikwijls luide, want als ik mijn banier liet planten in 't gewoel en mijne ruiters de leuze der Coucy's uitbrulden: A la Merveille! Coucy à la bannière!’ dàn hoorde ik stemmen der Victorie!
Hooghartig Sire! Valois wil, dat de H. Moeder Gods van Frankrijks standaard niet zal blikken op lans- of speervaan van den Burchtheer de Coucy, zoolang zijn burcht niet vrij van Britten is. Niet één, niet ééne mag er blijven! Wat stelt hiertegen Sire de Coucy?
Vazallentrouw en deemoed aan den Koning en mijn banier met duizend wapenknechten tegen England.
Dàt kan een ieder geven, Sire, maar dit is niet genoeg!
Bij St. George! ik geef alles wat ik kan!
Alles!? Gij hebt nog andre schatten dan Fransche trouw en deemoed! Gij hebt nog Britsche kroonjuweelen!
Als ik aan Sire le Roy mijn eed hernieuw en afzweer dien aan England, is dat dan niet genoeg?
Neen, dat is niet genoeg! De Britsche kroonjuweelen gelden meer!
Ik schond mijn eeden nooit!
Uw trouw zij onverdacht, uw deemoed is het minder. Het heil van Frankrijk eischt, dat Sire de Coucy vrij is van Engeland.
'k Vermeester vrijheid mij door gemalin en kindren naar Engeland te zenden, zoodra de krijg ontbrandt.
Ge zijt daardoor niet vrij, want uwe liefde haalt d'ontknoopte banden toe.
Mijn dochters staan niet tegen Frankrijks heil.
Wat Brit is, is een hinder.
| |
| |
Ze zijn gehoorzaam aan hun vader.
Op dezen oogenblik, maar zullen zij het blijven? De lange scheiding van haar heer en meester is voor Gravin van Bedford reeds verlies, dat zij 't onduldbare gemis vergoed wil zien door dubble kinder-liefde.
Een onderstelling zonder zekerheid.
En op een onderstelling grondt zich geen verbond.
Is dan wat ik beloof U niet genoeg?
Tot uw beding treedt nooit de Koning toe.
Bij St Michiel, wat wil de Koning meer? Meer beloven en volbrengen kan ik niet. Ik heb niet meer te geven!
Ge hebt nog meer te geven, Graaf van Soissons, de Britsche kroonjuweelen!
Meer dan mijn trouw en duizend ruiters niet!
Beau-fils, de Koning wil ontbinding van een band, die u sinds jaren knelt en die een Fransch baroen nooit sluiten mocht.
Onmooglijk! Slechts onze H. Kerk kan binden en ontbinden.
En zeegnen en vervloeken! Zij zegent elken echt tot heil der Fransche kroon. Zij vloekt dien, waar verraad, haar oudste dochter, Frankrijk treft.
Nooit zal de H. Vader te Avignon den echt ontbinden van het kind, bij wier doop Hijzelf als peter stond!
Mijn oom de Kardinaal heeft in 't geheim den H. Vader reeds betrokken en mijn broeder, Jan Galeaz Visconti, zijn zwager Koning Karel onderricht. Èn Paus èn Koning staan aan uwe zij.
Maar ben ik dan een willoos voorwerp in uw aller hand!? Een pijl, dien men doet snorren door de lucht? De Paus, de Hertogin, de Kardinaal, staan met den Koning en den Sire van Milaan gereed te grijpen naar een boog; zij spannen dien, dáár snor ik door de lucht als willig veertje. Heb ik dan, als een boom zijn dos, mijn pronk en fierheid afgeschud, en sleept men mij in armelijke kaalheid langs verwenschte paden? Ben ik niet langer Heer en Meester?? Ik, Sire de Coucy!?
| |
| |
Ge zijt uw Heer en Meester, Sire de Coucy, gij zijt vazal van Frankrijk, vazal van England en schoonzoon ook van Koning Eduard. Ge zijt uw Heer en Meester, en verslagen pretendent naar d' Oostenrijksche Kroon; ge zijt uw Heer en Meester, en een slaaf geboeid aan uwen huwelijksband, die met zich sleept aan zwaren keten de Dubbelhartigheid! Beklemmend drukt zij u, de Dubbelhartigheid! Zijt gij iets meer, in wiens kwartieren men Graaf, Baron, Markies, ja, Prins en Hertog telt, zijt gij iets meer dan beedlaar?
(jammerend)
Neen, neen, niets meer dan beedlaar, geslingerd als een worpsteen uit de hand der voorsten.
Toen het uw beau-père behaagde Picardië en Champagne te verdelgen en geen kasteel of burcht, geen heerlijkheid te sparen, toen de scharlaken vlam èn koorn èn graan, in schuur en veld, verzwolg en Britsche hiel vertrapte wat Britsche vuist ontzag, toen, in geheel het landschap Vermandois en in de Barony Coucy, werd maar één burcht als een kleinóód bewaard: dit slot, met het van vair en keel gefaasd blazoen der heeren De Coucy! Dat was de gunst, die England aan de voeten lei van een Baroen, vazal des Franschen Konings. Niet één Picardisch Edelman genoot die gunst dan gij, dank zij uw gemalin, die in de volheid harer liefde niet slechts het hart, maar ook den buidel van haar heer en meester hield omvat. Op velden, akkers, bosch, in ooft- en bloemwarand van uw domeinen scheen 't Paradijs gedaald, terwijl de Hel al hare sulfers braakte op Fransche Edellin en hun vazallen. ‘Dat is het loon van zijn onzijdigheid!’ werd toen gemompeld in uw Barony, en luide werd gezegd: ‘Hij lekt de hand van Frankrijks strafsten heer en kust de roe, die tuchtigt zijne pairs!’
O, heilige Michaël, sta aan mijn zij!
Kies dus partij voor Karel van Valois, die zijne gunst zóó verre strekt, dat hij zijn neef, Henry de Bar, aan d'erfgename der Coucy's wil uitgehuwlijkt zien.
(na heftige aandoening)
De Koning is wel goed, toch stel ik één beding.
(na zekeren angst dat Coucy nòg niet toestemt)
Dat is?
De hand van Maria is een zeer begeerlijk goed; zij bergt daarin een veertigtal domeinen; haar bloed is Koningsbloed en 't is vermengd met dat van Prins en Hertog! Haar arm kon hooger reiken dan naar een kroon, die een de Bar haar biedt.
Hecht dus de Koning aan 't genootschap van Sire de Coucy, dan zal bij mijn beminden bastaardzoon, den een'gen die den naam van mijn roemrucht geslacht bewaart, de ridderschap verleenen! Wat zijn mij dochters!? Wat is
| |
| |
hun naam? Een echt doet dien verdwijnen! Een zoon heb ik gewenscht als rechtstreeksch erfgenaam!
Helaas! was Percival dat maar!
De Koning geeft dien wensch gehoor! Valois, bij 't eerst tournooi, zegt bastaard van Coucy, de riddersporen toe! Wenscht ge nog meer, Messire?
(hevig ontsteld)
God! Onverzadiglijk! Onleschbaar is uw trots!
Ik honger en ik dorst naar méér!
Valois wil niet méér geven; de Koning gaf genoeg aan een neutraal vazal aan Engeland verwant. (terzij) Maria, sta mij bij!
De Koning gaf genoeg! De Hertogin te min!
Maria, sta mij bij! Ik geef mijn bemiddeling, wat wenscht ge méér?!
(triumfeerend)
Ha! (luid) Zij is verstikt in mijnen eersten echt!
Opbloeien zal zij als een ceder, Violante! Want ook dit dorre hart herbloeide!
De liefde week van mij! Hoe kon ik haar verwekken?
Door uw aanminnigheid en gloedrijk oog. Gij hadt een Brit tot man, moet 'k u van kilheid spreken? (wil haar naderen.)
(hem afstootend)
Het oogenblik gedoogt geen mingefleem! Uw riddereer vergete Frankrijk niet! Uw hand, uw hart, uw hartstocht en uw zwaard behooren 't zoete Frankrijk!
Niet vóór 'k uw hart bezit!
Herbloeien zal het! In ongerepte reinheid, als een hoog mysterie voor mijn oogen!
Gelooft gij mij rein, Messire? Onbezoedeld? Vrij van euveldaad?
Als de lelies op 't lazuren veld!
| |
| |
Zoo zij het dan bedongen tusschen ons (neemt haar Paternoster) : Voor Koning Karel van Valois!
(zweert)
Voor Koning Karel van Valois! voor mijnen Heer en mijn verheven Meester hef 'k mijn banier! Ik zweer het op mijn God! en uwe Liefde!
Maarschalk van Frankrijk! (hergeeft hem den keten van 't tornooi.)
Dank Hertogin! Vergun uw hand te kussen.
(hem afwerend)
Als de Lelies blinken op de torens van uw burcht! (valt neer voor 't Christusbeeld.)
| |
III.
Nadat De Coucy door den Kapelaan, - in de nis der kapel getuige geweest van den eed, - is weggevoerd door de Sacristy, keert de Kapelaan terug. De Hertogin, voor het Christusbeeld neergevallen, rijst nu op. De Kapelaan opent omzichtig de kapeldeur, hij werpt de Hertogin blikken van verstandhouding toe; deze knielt bij 't outer en laat haar nonnenkap neer. Thans nadert Isabelle met Franciscaner.
Franciscaan, Isabelle, Hertogin.
Indien ge troost behoeft, zoek dien dan hier, mijn kind! (Op 't Kruisbeeld wijzend.)
In stille overpeinzing pater, wil ik blijven! Ik dank u voor uw komst.
Uw vader zond mij, kind! Komt Gij den Koning weldra troosten, kind?
'k Aanvaard, Eerwaarde, de afreis morgen!
Dat loone u de Heer! want Koning Eduard heeft in zijn krankheid elken dag naar u verlangd.
En zult ge, pater, ons verzellen, naar Calais?
Zoo gij dat wenscht, mijn dochter, ben 'k bereid! Wij hebben hier geen vaste plaats, de Heere God wist evenmin, waar hij het moede hoofd zou nederleggen.
O Pater, als mijn wenschen in vervulling gaan, en ook de H. Maagd het zoo beschikt, dan blijft gij aan mijn zijde, morgen en al de dagen van mijn verder leven.
Ge zijt weer 't leidzaam wezen van voorheen, het kind dat zich gewillig voeren liet, wijl het haar leidsman liefde gaf, om 's Heeren wil!
| |
| |
Omdat die leidsman haar met zijne liefde naderkwam.
De Groote Leidsman heeft ons allen lief.
Ja, zóo is Liefde; het Al omvademt zij, behalve wie rampzalig zijn door haat.
Rampzalig zijn slechts de verdoemden, die niet gelooven en wie gelooven, zijn herboornen in den God van 't Driemaal Heilig Hout. Verblijd u, dochterken, omdat gij g'looft!
Blijdschap! mijn goede vader, ach zij staat zoo eindloos vèr!
Zij komt gewislijk, zoodra Gij Hem (op 't Kruisbeeld wijzend) uw nooden klaagt. Geniet, mijn kind, uw heilige devotie!
Heb dank, heb dank, mijn vader! (Zij kust zijn hand. Franciscaan af.)
| |
IV.
Isabelle, de Hertogin.
Isabelle wil neerknielen in de richting van het altaar op een bidstoel, als de Hertogin van den haren rijst en de nonnenkap opslaat.
Indien mevrouw de H. Officie van den Kapelaan begeert?
(opschrikkend.)
Nog hier, mevrouw?? Ik dacht u reeds in uw vertrekken. De H. Dienst voor uwen echtgenoot, wiens ziele God genadig zij, nam lang een eind.
Ik bracht in overpeinzing door, nu ik mij morgen naar Milaan begeef.
Is volbracht, dank zij de tusschenkomst van uw gemaal.
De Graaf van Bedford is hulpvaardig, wanneer hij het wil zijn.
De Graaf van Bedford heeft buiten Frankrijk zijn banier geplant, omdat mevrouw van Bedford haar echtgenoot verbood partij te kiezen.
Is in Milaan, dàt 't volksgeloof?
En in de Republieken, die de Heerlijkheid omringen.
Dan is het een onheilig, valsch geloof. De tijd is nog niet dáar, dat Sire de Coucy verkiest.
| |
| |
Omdat, naar men in Frankrijk en in England weet, de Hertogin van Clarence 't nog niet wil! Zij wil, als elke Milaneesche, hartstochtlijk fel, en zal het hoogmoedsvuur des Franschen Ridders stoken, tot vlammen uitslaan.
(triumfeerend)
Dat is zóo, Gravin Bedford, nòg is het oogenblik niet dáar, dat Sire de Coucy de vaan van Frankrijk kiest.
Vermetel is uw woord op deze plek, in deze week, en op dit uur!
En toch, uw plan was mij vóor lang bekend. Gij koestert jaren wrok en jaren zint ge op wraak!
Dat is zoo, Gravin Bedford, sinds weldra zeven jaar zin ik op wraak!
En mag men weten van Uw Hoogheid, op wie ge u wreken wilt?
Op u! die mij als jonkvrouw, en als vrouw, als weduw hebt verdacht. Gij wildet op mij wreken rampzaligheid van eigen echt. Want, hoe verschillend barones, we zijn door 't lot van éenen stam.
't Armlijk Savoye was uw bakermat, de mijne 't weeldrig England.
Paleizen telt Milaan, graniet- en marmerwondren, arcaden in klooster en kapel, met mozaïek plaveisel. Gij waadt door slijk, op Londens mulle paden bij houten hutten rond. Barbaren zijt gij, bij ons fijnbeschaafde Milaneezen! Weerspreek het en weerspreek terzelfder tijd, dat wij van woekraars stammen, gij en ik.
Die stammen van Lombarden, niet van Angel-Saxers!
De machtige Visconti, mijn vader, was een woekraar uit Milaan.
De machtiger Plantagenet, uw vader, was een woekraar.
Dat was hij niet! Hij nam van uwen vader, naar recht en zeden, bij Poitiers den losprijs voor den Franschen Koning aan!
Zesmaal honderdduizend franken, die mijn vader aan Koning Eduard, uw vader, schonk; daarmee werd toen de prijs van Koning Jan betaald. Dàt was geen woekerwinst; de vrijheid van een Franschen Koning is méer waard.
Wat was dan woeker? Een Milaneesche kàn het weten!
| |
| |
Woeker was: dat hij aan Frankrijk en Milaan koopwaar verkocht tot ongehoorden prijs.
U en uw broeder Lionel! Gij werdt verhandeld aan Sire de Coucy, uw broeder Lionel aan mij! En 't loon, dat men voor u en Lionel bedong, was woekerwinst voor Eduard den Derde.
Wie waarheid spreken durft, is altoos onbeschaamd! De schaamte schudt hij af; de waarheid is niet als een Spaansche degen, die neerglijdt van 't kuras, doch als 't Lombardisch slagzwaard, dat het pantser deukt.
Of ze is een knots van Angel-Saxers! Gij randt mijn vader aan, en was het niet de uwe, die, toen hij handel dreef met u en uwen broeder, een toeslag op de koopwaar gaf? Aan Koning Jan, wanneer zijn dochter Isabelle uw broeder huwen zou: drie heerlijkheden in Milaan; aan Koning Eduard: als Lionel, zijn zoon, uw heer en meester werd, vier forteressen in Lombardije.
Dàt geef ik toe! Uw vader en de mijne verschacherden mijn Milaneeschen tasch aan uw berooiden broeder; gij zelve werd verkocht aan Sire de Coucy, den machtigen Baron. Eénzelfde lot, Gravin, had u tot meelij kunnen stemmen!
Met mij! een veertienjarig kind, aan uwen broeder Lionel - den weduwnaar van de Gravin van Ulster - als aas geworpen, toen gij reeds acht volzaalge huwlijksjaren.....
Gij waart geen kind, volwassen jonkvrouw waart g' op twaalf jaren reeds. De Zuiderzon stooft snel de vruchten der Visconti's!
Volwassen, ja, naar 't lijf! doch, bij mijn Heil'ge Patronesse, niet naar 't hart. Ik voelde mij zóo'n kind! en daarom juist zocht ik bij u, de zeven jaren oudre, mijn lotgenoot, een weinig hulp, een weinig troost, een glimp aanhanklijkheid. Ik wilde schuilen onder sterke zusterarmen, nu die van mijn gemaal geen schuilplaats boden. Ik wilde door de zonne van een zusterziel mijn schromplend harte doen herbloeien... steun wilde ik bij u vinden en kón het zijn... wat liefde!
Wij hadden saam allicht gevonden!
(steeds verteederd)
Misschien!
| |
| |
(zich herstellend)
In plaats van warmte gaaft gij marmerkilte, in plaats van zoelte, scherpen Noordenwind!
(zacht)
Ik moest u haten. Men zei, dat gij den dood mijns broeders hadt verhaast.
Gij spreekt thans wel bedacht, maar toen deedt gij zoo niet. Toen werd alom verbreid: ‘De Milaneesche kent, als forsche loot van den Visconti-stam, de kunst, wat hindert weg te ruimen. Is niet Itaalje 't land van gif en wordt daar niet de dolk omwoeld met roos en marjolein? 't Venijn in gouden bekers rondgediend? Is daar de woordbreuk niet inheemsch? Waait daar geen wind van valschheid en verraad? En broeit de zon daar niet demonische gedachten als slangeneieren uit?’
Gehecht aan een Visconti, blijft altóos snelle dood verdacht.
Een veertienjarig kind vergiftigt niet haar echtgenoot. Zij droomt bij ons van kleuren en van geuren, fluweelen teerheid, donzen lucht; zij droomt bij ons van zoete zielsoffranden bij 't wierookkronklen om de Hostiekelk en luistert naar het klare klaatren der fonteinen en naar het mingemurmel van de bron; zij luistert naar canzonen en sonnetten in den Madonna-toon der Taalmuziek!
Romaansche zinnenlust, die ras tot gruw'len voert! Heel Lombardije en het Milaneesch gebied zijn éen domein van samenspan en zwendel! Gij allen droomt daarvan en dicht hen and'ren toe. Nog onlangs kocht gijzelf Tomassi om!
(zeer verwonderd)
Tomassi!?
Kent gij Tomassi niet? Een Milanees met fijne, bleeke trekken en goudblond haar, dat hij met lelies en met rozen siert en in een netwerk draagt, zoodra hij vrouwen wil behagen. Kent gij Tomassi niet? Hij is uit 't plooibaar Zuiden en kronkelde in 't Noorden zich omhoog van simpel knecht tot nobel kunstenaar, tot teekenkunstenaar en tot schriftuur-vervalscher ter kanslarij van Sire de Coucy! De Burchtheer joeg den eed'len lijfknecht weg; een Milanees met fijne, bleeke trekken en goudblond haar met lelies en met rozen in de lokken; een schurk in Milaneeschen dienst, een zwendelaar, die 't Oostenrijksche krijgsplan stal en aan zijn minnares verkocht!
(honend lachend)
Spiondienst, Barones, eischt, zoo ik u vermag te leeren, sluwe makkers, gij koost onnooz'le halzen voor dat vak, tenzij Gezelve wel.....
Gij kocht Tomassi om! De koopprijs waart Ge zelf!
Ik kies mijn minnaars van wat eedler bloed en met wat meer kwartieren. Een knecht, die 't wagen zou, te dingen naar mijn min, stiet ik deez' ponjaard in de borst, (zeer kil, terwijl zij den ponjaard tusschen haar Dominicaansch gewaad verbergt) gelijk ik het Tomassi deed.
| |
| |
De H. Maagd zij mij genadig! Verfoeielijk is Milaneesche haat!
Wat weet gij hier van haat? Gij kent alleen den killen laster in Coucy, dien gij ronddwarlen doet, als herfstwind dorre blaad'ren. Haat eischt gloed en gij?!.... ge zijt als de rotsen van uw eiland en als het krijtgesteent: kil, bleek en hard! gij mist 't verzengend vuur, gij kunt geen liefde ontsteken, daar gij de vlam niet in u smeulen voelt. Zie Sire de Coucy rampzalig aan uw zij! Zoek killer kilte ooit aan Ridder toebedeeld: Onzijdigheid! Uw plicht gebood: hem naar zijn Koning-Suzerein te voeren, Valois behoort hij toe en daarom nooit aan U!
Van Frankrijk allereerst vazal en gij hem schuldig: Onderworpenheid!
(in de uiterste spanning)
Bij God en bij mijn Patrones! 't is nu genoeg, Visconti! Verlaat dit heilig oord ontwijd door u en keer nooit weer!
Ik keer, wanneer de Lelies blinken op de torens van deez burcht (heen) .
(voor 't Christusbeeld neervallend)
O, God van Smarten en van Wonden, balsem mijn ziel, mijn stukgereten ziel en geef mij liefde! Liefde!!
| |
V.
Isabelle, Percival.
(in de uiterste smart voor het Christusbeeld, rijst snel op, nu Percival haastig toetreedt)
Jonker!?
Vergeef, mevrouw, dat ik uw heilige devotie stoor, een blijde boodschap drijft mij, meesteres! mijn vader kiest de zij van Frankrijk, mijn Heilige Patroon zij eeuwig lof!
Het is een loos gerucht door valsche tong verbreid.
In stad en burcht verbreid! De Lelievaan wordt hier weldra gestoken!
(terzij)
De Milaneesche slang! (luid)
Gij juicht als Franschman, gij vergeet, wie niet het zijn.
Ik haat de gouden lelies op 't lazuren veld en al wat Franschman is!
| |
| |
Gij haat, wat Franschman is? Gij, die mijn leven van de kindsheid af beschermd hebt, die het bewaakte tot mijn jonkerschap en het gebenedijd hebt met een liefde, zóó sterk als moederliefde! Gij haat, wat Franschman is?! Meest'res, gij spot met mij; gelijk de gouden lelies op het vlekkeloos lazuur, zoo straalt in uw gemoed de gouden liefdezon en 't rijzen van den standaard op Coucy dooft niet dat heerlijk licht.
Genoeg! Gij raaskalt als een bastaard voegt. Ik wil, versta mij wèl, dien standaard niet zien rijzen. Ik wil die vaan niet van de torens zien! De burcht zal zonder burchtvrouw zijn, zoodra de Lelies van de tinnen blinken!
Niet wreeder dan men wil!
Men wil!? Men wil!? Wie kan dat willen? Wie? Het duizelt mij! Trekt dan uw liefde niet naar hier? Is zij niet machtiger dan alle andre koorden? Uw liefde was en is en blijft in Frankrijk!
(heftig)
Mijn liefde was noch is in Frankrijk, want door uw vader werd ik nooit bemind.
(na een pauze, pijnlijk getroffen)
Ai, mij! gij doet mij zeer!
(Pauze.)
Vergeef, dat ik, vervoerd door smart, u kwetsen kon. Vergeef! vergeef mij, Percival! Ik heb zoo weinig liefde hier gekend en haat moog' dooden, onverschilligheid verdort!
Wat klinkt dat goed, mevrouw?! O, waarom gaat ge heen? O, blijf bij ons! Blijf bij uw kindren, blijf bij mij!
Ik ga, omdat, wie Koningsbloed door hart en polsen vloeit èn 't dapper ras van hare Henegouwsche moeder, niet door een wuft, verweeklijkt wezen als uw vader wil verstooten zijn.
Mijn vader u verstooten!? Eer verstoot hij mij, vertrapt zijn wapenschild, scheurt zijn banier in flarden!
'k Voorkom zijn lang gekoesterd plan! Uw vader is een werktuig der Visconti's.
Mijn vader krijgde tegen Bernabo en Galeaz Visconti.
Hij is een werktuig der Visconti's. De Hertogin, de vijandin van mijn
| |
| |
doorlucht geslacht, ontving hij op den burcht, zij wil met hem mijn val en bij de Heilige Moeder Gods en alle zaal'gen uit het Paradijs, ik wil niet vallen! Recht staan wil ik, en 'k zal als fiere Vrouw, als Henegouwsche spruit, mijn huis en hof verlaten, al brandt uit duizend oogen ook de Haat!
Gij moogt niet gaan! Gij moogt niet gaan! O, gun aan mij, mevrouw, u met een reliquie t' omhangen, waarin de Liefde huist! Ze doet aan u een wonder! Ze doet aan u een wonder! O, wees daarom niet hard, wees zacht en teer, deemoedig als de H. Maagd (reikt haar het ebbenhouten kruis aan zilv'ren keten toe, hem door zijn vader geschonken) .
(met het kruis in de hand)
Van wie dit kruis?
Dit kruis droeg eens een Heil'ge op aard! Ik heb haar nooit gekend en toch was 't soms, of hare teederheid mij als een zoete roocke omzweefde, of zij....
Niet verder, knaap! (terzij)
Zij was 't! (luid) Dit kruis is mij te zwaar!
't Zal u een bloesem zijn, waaruit de wonderdoende bloem der Liefde ontluikt.
(afwerend)
Dit kruis is mij te zwaar!
Het doet mirakel. Een splinter van het driemaal Heilig Hout op Golgotha is in zijn arm gedreven.
(weifelt of zij het kruis zal aannemen uit de smeekende handen van Percival. Nu knielt zij snel voor het Christusbeeld, staat dan op, treedt naar Percival, neemt den zilvren kruisketen, omhangt er zich mede en slaat hare armen om Percival, stamelend:)
Mijn lieve zoon!
einde van het derde bedrijf.
|
|