De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
De Hollands-Afrikaanse liederbundel.Door Dr. N. Mansvelt, aan wien men de verschijning van dit liedboek, volgens opdracht van het Hoofdbestuur der ‘Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging’, heeft te danken, werd in zijn voorbericht al aanstonds een hoog standpunt ingenomen door te erkennen, dat in het nationale lied eene groote kracht schuilt, niet alleen voor het gemoedsen voor het huiselijk leven, maar evenzeer voor de maatschappij en zelfs voor het volksbestaan. ‘Het lied,’ zoo spreekt hij, ‘dat het gemeenschaplijk eigendom van een volk geworden is, waarin dat volk zijn verleden, de worstelingen, nederlagen en overwinningen, het lijden en verblijden, de gevoelens, verwachtingen of aspiratiën van het voorgeslacht of van zijne eigen tijdgenooten vindt uitgedrukt, - dat lied, te zamen gezongen, onder verschillende omstandigheden des levens, leert de menschen deelen in elkanders vreugde en smart, leert hen zich één gevoelen met het voorgeslacht en met elkander, bindt de harten samen en maakt door eendracht sterk.’ En hij voegt aan deze beschouwing over het eigenaardig karakter en de kracht van het populaire lied den hartewensch toe, dat ‘deze eerste Hollands-Afrikaanse Liederbundel’ moge medewerken om het nationale lied in het Afrikaansche volksleven de plaats te doen innemen, waarop het aanspraak heeft, en die het moet innemen, zal het nationale leven niet gaandeweg verflauwen en eindelijk geheel worden uitgedoofd. Dat men die ontboezeming niet al te streng naar de letter, maar bepaald in de geestrichting van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft op te vatten, wordt afdoend bewezen door de liederen bevat in de afdeeling: Vaderland en Moedertaal. In het belangrijk voorbericht kan men onder meer lezen, welk eene opmerkelijke voorgeschiedenis dit werk heeft doorgemaakt, alvorens tot stand te kunnen komen. Ruim veertig jaren is het reeds geleden, sinds door het Hoofdbestuur der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging pogingen werden in 't werk gesteld om het Nederlandsche lied in Zuid-Afrika ingang te doen vinden. Maar twintig jaren daarna had men nog reden tot de klacht: ‘Onze pogingen om de Nederlandsche Koorvereeniging bekend | |
[pagina 166]
| |
te maken, hadden ook dit jaar in de Kaapkolonie geen merkbaar gevolg. Het Nederlandsche lied schijnt daar nog evenmin op de rechte waarde geschat te worden als de Nederlandsche taal. De oorzaak van het mislukken dier herhaalde pogingen moet, althans gedeeltelijk, geweten worden hieraan, dat sommige der vroeger gezonden Hollandsche liederen voor den Zuid-Afrikaanschen volksaard bepaald ongeschikt waren. Niet gansch onwaarschijnlijk staat hiermede in verband de mededeeling in het Jaarverslag 1892-93, bl. 22, dat Afrikaansche dames in den regel het Hollandsch beschouwen als eene taal, waarin men alleen psalmen en gezangen kan zingen! In 1898 werd in beginsel besloten tot het samenstellen van een Hollandsch Volksliederenboek voor Zuid-Afrika, maar veel verder kon de zaak niet worden gebracht, want de noodlottige oorlog der Boerenrepublieken met Engeland kwam tusschenbeide. Evenwel, zoodra was niet het onweer van de lucht, of het oude plan werd opnieuw opgevat en in drie jaren tot een goed einde gebracht. Gevoeglijk zou men de liederen dezer verzameling in twee soorten kunnen onderscheiden; te weten in die, welke van hier zijn overgeplant op Afrikaanschen bodem, en in die welke daar vanzelf uit het brein van den Boer zijn ontsproten. Evenwel is de lijn er tusschen kwalijk zuiver te trekken; daartoe vloeien ze te zeer ineen, als een natuurlijk gevolg van den nauwen band, die Neêrland en Zuid-Afrika door taal en herkomst aaneengesnoerd houdt. Liederen, die eenvoudig uit onzen liederschat werden overgenomen en de andere in zuiver Nederlandsch gedicht, zullen we bij het doorbladeren van het zangboek laten rusten, behoudens eene enkele opmerking in 't voorbijgaan, ten einde bepaald aandacht te schenken aan de tekstwoorden in de gouwspraak van Zuid-Afrika opgesteld. Dit zal dan het middel kunnen zijn om van nabij te leeren kennen den heerlijken zin voor humor, welken de Afrikaner volgens Dr. Mansvelt, op wiens getuigenis we kunnen vertrouwen, ten allen tijde het voorrecht heeft te bezitten. Naar mijne meening is dit wel het meest nieuwe en het meest belangrijke van 't geen in dit volkszangboek wordt aangetroffen. Tot de bedoelde liedersoort behoort onder de Volksliederen het: ‘Afrikaans Volkslied’ van den oud-President F.W. Reitz, aanvangende: ‘Een ieder nasie het sijn land,’ waarin deze coupletten voorkomen: Een ieder nasie het sijn taal:
Ons praat van Kaap tot in Transvaal
Wat almaal maklik kan verstaan.
Wat gaat di andre tale ons aan?
Ons praat, so 's pa en oupapa,
Di landstaal van Suid-Afrika.
| |
[pagina 167]
| |
Een ieder nasie het sijn reg,
Al is hij nog so swak en sleg.
Daar is één Oog wat alles merk:
Hij set di onreg paal en perk,
Hij kijk oek ons verdrukkers na
En waak oek ver Suid-Afrika.
Ook het ‘Nieuw Afrikaans Volkslied’, woorden van Blikoor, komt hier in aanmerking; daarvan luidt het eerste gedeelte: Hul sal dit tog ni krij ni,
Ons sonnig vaderland!
Ni om hul slaaf te wees ni
Het God ons hier geplant.
Hul sal dit tog ni krij ni,
Di Gode van ons tijd:
Ons het ons land met trane
En bloed di Heer gewijd.
Bij de liederen voor Vaderland en Moedertaal, waaronder voorkomt: ‘Mijne moedertaal’ van Frans de Cort, bevindt er zich geen, dat voor ons doel in aanmerking komt, wat echter ruimschoots het geval is in de afdeeling Geschied-zangen en -liederen, beginnende met het ‘Lied van di Natal-voortrekkers (Wijsie van Psalm 130), van F.W. Reitz, een schoon lied, dat sterk herinnert aan 't Wilhelmus en aldus met het 6de couplet wordt besloten: Hoop op di Heer, jul' vrome!
Is Afrika in nood,
Daar sal verlossing kome;
Sijn goedheid is seer groot.
Hij maak op ons gebede
Heel Afrika eens vrij
Van hul die ons vertrede;
Dan leef ons vrij en blij.
Een zeer typisch lied is ‘Malaboch’ (Krijgszang) door Dr. F.B. Tobias, in acht strophen, waarvan hier eene proeve: Ons gaat ten oorlog, Malaboch! Malaboch!
Ons gaat jou haal, jij moet opbetaal;
Ons zal jou skiet op commando van Oom Piet.
Koor:
En zo lang als di lepel in di pappot staat,
Treuren wij nog niet, klagen wij nog niet,
En zo lang, enz. treuren wij nog niet.
Echt populair is het: ‘Afrikaanse Kommando- en Ballingslied’ van een onbekende, ter eere van Christiaan de Wet; tot voorbeeld hier het tweede der vijf coupletten. Wie kom, wie gaat gelijk een gees? - De Wet!
Wie is door Tommie 't mees gevrees? - De Wet!
Wie is so wel bij dag als nag
Op plekke waar men 'm ni verwag?
De Wet! De Wet! De Wet!
| |
[pagina 168]
| |
In: ‘Ons Burgers is getrouw’, dat in marschtempo licht en vroolijk moet gezongen worden, heeft J.P. Jooste op snaaksche wijze den spot gedreven met de Engelsche kopstukken uit den oorlogstijd, waarbij Rhodes, Chamberlin en doctor Jim natuurlijk een veer moeten laten, en de auteur schertst: Tom Atkins is 'n baj' sterk vent;
Ons weet dit, dat is waar;
Net as 'n mot zij' vlerkies brand,
Loop hij ook in gevaar.
Na Afrika het hij gekom,
En nou is zij' magi zeer:
Ons dokter 't met Mauserpille.
Hoera! Ons burgers is getrouw.
Merkwaardig voorzeker is het lied: ‘Di Lady Roberts’, door Reitz op 't oorlogsveld gedicht, toen Lord Roberts op den loop ging met achterlating van zijne gade; hierin o.a.: Lord Roberts is al huistoe,
Di veldheer het getrap;
Zijn vrou het hij laat blijwe:
Zij hou' van mieliepap.
Van ons arme families
Brand hij di huise af.
Di mans kan hij ni win ni,
Dus moet hij vrouwens straf.
Met voorbijgang van drie verdienstelijke gedichten: ‘Di Mieliepit’ van Reitz, ‘Gedenk’ van Blikoor, en ‘Di' Goeie Ou'e Tijd’ van een onbekende, is men genaderd tot de rubriek Allerlei, waar drie coupletten (waarom niet het geheele lied?) van Vondel's: ‘O Kerstnacht’ een onderdak hebben gevonden met eene melodieopgave, die noodwendig herziening behoeft met raadpleging van Fld. van Duyse's standaardwerk: Het oude Nederlandsche lied. In deze afdeeling van allerlei en allerhande vindt men een liedje: ‘Di Afrikaanse Pop’, van Fannie. Welke Afrikaansche dame naar dien naam luistert, weet ik niet; maar wel dat haar schalksch lied zeer bekoorlijk is in dit genre: Laat ander zê wat ander wil,
Maar hierzo staan ik bij:
Jij kan g'n beter wijfie in
Di hele wereld krij': -
Gezond, beskeie, zag en zoet,
En vlijtig nog bo'enop,
Zij 's tog 'n al te liewe ding -
Di Afrikaanse pop.
Hoe aardig is niet ‘Grietji’, van P.J.H. te Groenberg, waarin de vrijer zijne aanstaande vrouw zoo goedmoedig toespreekt, b.v.: | |
[pagina 169]
| |
Griet, myn skat, en weet jy wat?
Di huis is al gebou,
En mooie meubels is gekoop,
't Wag alles net op jou. -
Eén ding ontbreek en niks mankeer,
Word jy maar net myn vrou,
Dan is die hele wereld reg
En sal 't jou nooit berou.
Potsierlijk vooral is wat Blikoor heeft gemaakt in navolging van 't algemeen bekende liedje van: ‘'t Looze vissertje.’ Wanneer dit somers re'ent,
Dan kom die spruitjies vinnig af,
Dan sukkel khaki transporte
Bij die drifte so bekaf;
Met hulle ossies en hulle esels,
Met hulle perdjies al sonder stertjies,
Met hulle khaki van ke-ki-ka-khaki,
Met hulle khaki baaitjies an!
Aangenaam is ook hier 't: ‘Ik ken een lied’ van G. Antheunis en Willem de Mol, uit de 1e reeks Ned. Zangstukken uitgegeven door het Willemsfonds te Gent, te ontmoeten. Heel echt is 't volksdeuntje: ‘Ou' Tante Koos’: Ou' tante Koos sij is so dom enz; en dan couplet 2: Lang is di seun en kort is sij pa,
Mooi is di dochter en lelik is haar ma.
D' is te ver om te loop en te na om te rij,
Hoe sal ik maak om die blom te krij?
In den rechten volkstoon is wel het liedje: ‘Antji Schut’, getoonzet door Ad. Vorstman, de maker onbekend. Antji is bij het opjagen van de eendjes in 't water gevallen ‘en die water kan ni stut!’ Bij 'n stroompi, waar 'n boompi
Met zijn lommer dit beskut,
Zuig' die rosies nou hul blossies
Uit die stof van Antji Schut!
Wederom komt nu de knappe volksdichter Reitz aan 't woord in: ‘Di Steweltjies van Sannie’, met de leuke bespiegeling: 'n Mens die blij' tog mar 'n mens,
Ek weet ni wat 's di rede;
Mar, so 's hij krijg net wat hij wens,
Dan wort hij ontevrede.
Laat ik nog wijzen op een paar regels in het kinderlijk lied van: ‘Tante Kati haar Dogtertji.’ | |
[pagina 170]
| |
As papa van sijn werk af kom
Dan is die noiGa naar voetnoot(*) so blij;
Dan word sij daad'lik opgetil
Om op sijn knie te rij.
Dan kraai sij nes di haantji kraai,
Dan mauw sij nes die kat;
Dan maak sij boe! boe! nes die os,
Van alles weet sij wat.
Doch genoeg, naar ik meen, om tot een oordeel te kunnen komen over de juistheid van Dr. Mansvelt's verklaring, dat de Boer zin voor humor heeft, en we moeten 't als een groot geluk beschouwen, wanneer die karaktertrek hem steeds mag bijblijven. De volgende liederen, die ons te ver zouden voeren, blijven thans onbesproken: Vrijstaats Minnelied; Hoe sal ik maak, mijn liefste kind?; Wanneer kom ons troudag, Ge tji?; Kerel, pas op!; Mamma, 'k wil 'n man hê!; Die Meisies van di Kaap; Di veldpartijtji. Ten besluite nog enkele versregels uit H. Visscher's ‘Afrikaans Bo'!’ (Wijsi: ‘Wilhelmus van Nassouwe’.) Di lied van Afrikaners
sij in hul' eie taal!
Dit is ons moedersprake
van Kaap tot in Transvaal.
Geen lied is ons so dierbaar,
so lieflik en soet;
Geen ander taal spreekt sterker
tot ons jong gemoed.
's-Gravenhage, April 1908. J.H. Scheltema de Heere. |
|