Wij hebben intusschen andere bronnen, en alle aandacht moet geschonken worden aan de ongedrukte bescheiden. Daar zijn de Sententieboeken zoowel van de Hoven als van de baljuwschappen en de stadsschepenbanken, die de vonnissen over de ketters vaak uitvoerig geven met een verhaal van hun misdrijf. Er is veel van verloren gegaan, voor een ander deel zijn ze gebruikt, nog een ander deel, vooral in kleine steden, werd nimmer onderzocht en wacht zijne opstanding uit het stof der vergetelheid. Daar zijn de Vroedschapsresolutie- de Aflezingsde Buurspraak- de Gerechtsdagboeken, of hoe ze alle heeten mogen, waarin vaak besluiten over ketterij voorkomen. Al verder de Rekeningen van de officieren van justitie, waarin zij als ontvangst boeken de opbrengst van den verkoop van de verbeurdverklaarde goederen der ketters en als uitgaaf de kosten van de rechtspraak en van de gevangenis. Dan de stadstresoriersrekeningen, die b.v. een post hebben voor den wijn aan de inquisiteurs geschonken, doch waarbij zij menigmaal het betreffend geval uitvoerig vermelden, en de beulsrekeningen, die den naam van den gedoode noemen en soms eene bijzonderheid geven. Eindelijk de archieven van den Raad van Beroerten.
Al deze en dergelijke stukken helpen ons op uitnemende wijze: zij vullen de cijfers in de gedrukte boeken telkens aan. Voor sommige steden heeft onze schrijver dit onderzocht. Ziehier wat hij geeft:
1536-1570. |
Kortrijk: |
31 martelaren, van wie |
19 in de gedrukte lijsten. |
1533-1581. |
Rijssel: |
95 martelaren, van wie |
31 in de gedrukte lijsten. |
1528-1570. |
Doornik: |
200 martelaren, van wie |
15 in de gedrukte lijsten. |
1562-1593. |
Valenciennes: |
173 martelaren, van wie |
12 in de gedrukte lijsten. |
1525-1569. |
Utrecht: |
58 martelaren, van wie |
2 in de gedrukte lijsten. |
1528-1595. |
Land v. Luik: |
50 martelaren, van wie |
7 in de gedrukte lijsten. |
Dat wil dus zeggen, dat voor 6 middelmatig groote steden van toen het getal martelaars bedraagt 577 tegen 86 op de gedrukte lijsten. Ik ben zeker, dat het eerste cijfer nog stijgen zal, - doch het verschil is al groot genoeg, - en ik heb geheel dezelfde ondervinding opgedaan. Denkt daarbij, dat dr. I.M.J. Hoog onlangs eene aanvulling gaf van 191 namen (Nederl. Archief, I, 1902, blz. 82-116); denkt aan de groote klopjachten (het woord is, meen ik, van Bakhuizen v.d. Brink) op de Anabaptisten, als wild gedierte doodgeslagen en van die op de Zuid-Nederlandsche gereformeerden; denkt aan de berichten over ketters, die in 't geheim zijn terdood gebracht... en gij glimlacht, o altijd nog over Huig de Groots 100,000, doch meer nog over de 2000 van de Bibliothèque en meest over de 1400 van den heer Coppens (Kerkgesch. van Noord-Nederland, 2o uitg. 1902, blz. 419); terwijl gij overtuigd zijt, dat de waarheid dichter ligt bij de 18 à 20,000, waartoe de heer M. gekomen is.
Een werk als het zijne is zuiver historisch. Het dient geen enkel hedendaagsch belang, het wil slechts bijdragen tot onze kennis van wat is geschied. Toch is een historicus ook maar een mensch, en ik kan nooit nalaten op te merken, zoodra die mensch bij den onderzoeker