De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Eene school-antithese.De socialistische opvoeding der jeugd, door Henriëtte Roland Holst. (Uitg. Mij. v/h. H.A. Wakker en Co.).Een vlugschrift, dat het stenografisch verslag is van een voordracht, door de bekende socialistische voorvechtster te Amsterdam gehouden. De strekking ervan is, dat de arbeidersjeugd moet worden ontwikkeld en opgevoed in de richting van het socialisme. Alle kennis, die haar wordt toegevoerd, moet dienstbaar gemaakt worden aan het evangelie van den klassenstrijd en aan het geloof in den heilstaat van het socialisme. Aanvankelijk aarzelt men bij het lezen van dit vlugschrift over den zin, waarin de schrijfster het begrip ‘jeugd’ hier opvat. Is dat begrip in den ruimsten zin te nemen? Valt daaronder ook de eigenlijke, de schoolgaande arbeidersjeugd? Moet die dus óók al gedrild worden in 't socialistische besef, gefatsoeneerd naar orthodox-marxistisch model? Op blz. 4 en 5 leest men iets, dat dit sterk doet vermoeden. Daar staat namelijk het volgende: ‘Het is gelukkig nu al zóó ver in de wereld, dat een massa jonge arbeiders als sociaal-demokraat, kan men zeggen, geboren worden, zooals eeuwen geleden, toen er nog geen verschil van geloof was, in de Middeleeuwen, ieder mensch als Katholiek geboren werd. Zoo moet het worden, daar moet het heen (cursiveering van mij. - E.). Hoe meer de arbeidersbeweging groeit, des te meer het natuurlijk daarheen gaat, des te meer ieder kind, iedere jongen en ieder meisje van een arbeidersgezin als socialist reeds wordt geboren, d.w.z. het socialisme inademt en er geheel natuurlijk, zeer gemakkelijk toe komt de handen daar naar uit te strekken als naar de voor hem of haar passende levensbeschouwing.’ Ziedaar een verklaring, een blootlegging van een beginsel van socialistische paedagogie en tevens van socialistische propagandataktiek, die hoogst merkwaardig is en waarop veler aandacht mag worden gevestigd. Want, al merkt men, bij 't verder lezen in dit geschriftje, dat Mevrouw Roland Holst bij die voordracht natuurlijk meer in 't bijzonder dacht aan datgene wat voor haar gehoor van reeds halfvolwassenen nuttig kon zijn - socialistische geschiedenis, socialistische economie, | |
[pagina 34]
| |
socialistische natuurwetenschap, enz. - toch blijkt uit de hierboven aangehaalde zinsneden, dat ze een dergelijke methode van africhting, van leeren denken en voelen in een bepaalde richting, ook voor jonge kinderen uitnemend vindt.... natuurlijk mits de africhting geschiede in socialistischen geest en niet bijvoorbeeld in Calvinistischen zin of in dien van het Katholicisme, zooals dat nog in die immers zoo ‘duistere’ Middeleeuwen geschiedde. Die geloofsdressuur (mits rechtzinnig-socialistisch) acht Mevrouw Holst blijkelijk voortreffelijk, zoowel voor schoolgaande kinderen als voor jongelui. Dat iemand ‘als sociaal-demokraat geboren wordt’, zooals men vroeger als Katholiek geboren werd, dat noemt zij ‘gelukkig’. Dat elk huisgezin werkt als een klein seminarium, waar men de jeugd zorgvuldig opkweekt in eenzijdigheid en straffe praecepten geeft aan 't denken, heet zij ‘natuurlijk’. Dat iemand een zekere levensbeschouwing belijdt niet om der wille van de waarheid en als het resultaat van innerlijke worsteling, maar omdat ze ‘de voor hem of haar passende’ is, dunkt haar volkomen rationeel. Ja, meer nog: dat is haar ideaal van socialistische opvoeding, haar alpha en omega van paedagogie. ‘Zoo moet het worden, daar moet het heen!’ Dit is daarom zoo uiterst belangwekkend, omdat het ons een helderen kijk gunt in de socialistische psyche en ons doet zien, hoe deze ook op paedagogisch gebied, in weerwil van wat socialistische onderwijzers ons daaromtrent wel eens verzekeren, volstrekt anti-liberaal is, in den zin van anti-vrijzinnig, ja zelfs van clericaal. De heer Ter Laan, een van de meest bekende en meest respectabele van die socialistische onderwijzers, een man aan wiens goede trouw niet valt te twijfelen, heeft herhaaldelijk getracht de beduchtheden van velen omtrent den invloed van sociaal-democratische onderwijzers op de jeugd te sussen door de verzekering, dat sociaal-demokraten hun theorieën aan schoolkinderen niet meedeelen, daar kinderen die theorieën nog niet kunnen begrijpen en het van verkeerde paedagogie zou getuigen om een kind iets te willen leeren, dat boven het kinderlijk begrip gaat. Bij de beraadslaging over de afdeeling Lager Onderwijs van de Staatsbegrooting voor 1908, in de Tweede Kamer gehouden o.a. op 17 December 1907, vindt men meer dan één uiting van den afgevaardigde van Hoogezand in dien geest. Zoo op blz. 1147 van de Handelingen: ‘Men gaat nu eenmaal van de gedachte uit, dat het kind er is om voor propaganda-materieel te dienen; dat het gelijk moet worden aan ouders en leermeesters en dat men het geen vrije ontwikkeling behoeft te geven....’ En, nadat dit, blijkelijk in afkeurenden zin, is gezegd, blijkt het enkele regels verder nog duidelijker: ‘Toch is de overgroote meerderheid van ons overtuigd voorstander van de neutrale openbare lagere school; van een opvoeding zonder de gevoelens van andersdenkenden te kwetsen; van de opvoeding waarvan verwijderd is alles wat niet behoort tot den gedachten- en gevoelskring | |
[pagina 35]
| |
van het kind, overtuigd dat alleen op die manier het onderwijs goed kan zijn.’ Niet waar, dat luidt heel anders dan het ideaal van socialistische paedagogie, dat Mevrouw R. Holst verkondigt? Zeker, ook Mevrouw Holst wil niet hooger vliegen dan tot waar de jeugd haar volgen kan. Zelfs tot haar gehoor van reeds halfvolwassenen zegt zij (sprekend over geschiedenisonderwijs): ‘Wij zullen u niet leeren, niet trachten te leeren, onze algemeene beschouwing van de geschiedenis, want uw hersens zijn nog te jong om algemeene beschouwingen te volgen en systemen te begrijpen....’ doch onmiddellijk daarop laat zij volgen: ‘maar wij zullen u leeren de geschiedenis zelf, en vooral de geschiedenis van de laatste honderd jaar.’ En iets verder: ‘Dat is een geschiedenis, die het voor ieder jong arbeider noodig en heerlijk is te kennen, omdat hij dan voelt (cursiveering van mij, E.) en meer dan voelt, weet, hoe zijn klasse zich ontwikkelt, en omdat hij dan begrijpt uit welke diepten die klasse komt, en hoeveel zij al heeft volbracht.’ En zoo voort. Alles ad majorem gloriam van den arbeider als klassestrijder, dus van de sociaal-demokratische, Marxistische theorie; zij het dan ook, dat die theorie wordt toegediend in een bepaalden vorm, aangepast aan een bepaalde bevattelijkheid. De voordracht, waarvan dit vlugschrift het verslag is, werd door Mevrouw Holst te Amsterdam gehouden op 25 September 1907. Lijkt het niet een handschoen, toegeworpen op het schoolgebied door den socialist-paedagoog aan de socialiste-propagandiste, wanneer men leest (Hand., blz. 1165), dat nog geen twee maanden later de heer Ter Laan in de Kamer zeide: ‘De school is altijd in handen van de politieke leiders een middel geweest om de politieke heerschappij te veroveren of te behouden. En dat is op het oogenblik nog het geval. (sic!) Dat is het altijd geweest, wat mij in die schoolpolitiek zoo heeft tegengestaan, dat de school gebruikt wordt als een instrument, waarvoor de school niet mag worden gebruikt.’ Niet waar, is het niet alsof de onderwijzer Ter Laan hier het kind in bescherming neemt tegenover allen, Katholieken, Calvinisten en socialisten, die het voor hun propaganda-dressuur mochten willen gebruiken en hun, óók zijn fellen partijgenooten, een krachtig ‘Hands off!’ toeroept? Maar, zoo zal men misschien opperen, de heer Ter Laan heeft zeker alleen zoo gesproken om redenen van legale opportuniteit. De wet eischt nu eenmaal een openbare school, waar de gevoelens van andersdenkenden moeten worden ontzien; de spreker hield zich eenvoudig binnen 't kader van de wet, maar de openbare school zal hem geen ideaal zijn; een socialistische sekteschool ware hem stellig liever. Met andere woorden: Mevrouw Holst beredeneerde het wenschelijke, de heer Ter Laan het mogelijke. | |
[pagina 36]
| |
Gij vergist u, die zoo spreken mocht. Voor zoover ook trouwens niet reeds voldoende bleek uit wat wij aanhaalden van de woorden des heeren Ter Laan, moge het volgende citaat daarvan nog duidelijker getuigen. Het is altijd weer ontleend aan de discussie, op 17 Dec. 1907 in de Tweede Kamer gehouden, en is te vinden op blz. 1165 van de Handelingen. ‘De sociaal-democratische onderwijzers zeggen: Wanneer wij in de school staan, zullen wij onze beginselen niet propageeren, ook al verbood de wet het niet. (Ik cursiveer, E.). ‘Zij kunnen er niet toe overgaan, om aan de kinderen sociaal-democratische leerstellingen te verkondigen, omdat dit geheel in strijd is met onze opvatting van het wezen en den aard van het onderwijs voor kinderen. Zij mogen het niet volgens de wet; zij kunnen het niet volgens hun beginsel.’ (Ik cursiveer, E.). En op blz. 1166: ‘De openbare school, uit nood aanvaard, bleek een voortreffelijke instelling, omdat zij de Overheid houdt buiten alle bemoeiing met een godsdienst, waarmee zij zich niet bemoeien kan, zonder de grootste ellende te stichten. Die openbare school bleek bovendien in overeenstemming met de beginselen der opvoedkunde, die vordert, dat het kind buiten de onbegrepen dogma's gehouden wordt, waarom de volwassenen elkaar in het haar vliegen.’ Mij dunkt, dit is een scherpe kritiek op het ideaal van paedagogie, dat Mevrouw R. Holst in haar brochure predikt. Dat Mevrouw Holst niet over het kind op school spreekt maar over het kind in huis, doet natuurlijk niets ter zake; als het leiden van den geest des kinds in een bepaalde propaganda-richting niet deugt op school, omdat dit niet behoort ‘tot den gedachten- en gevoelskring van het kind,’ dan deugt dat evenmin in huis. Het komt hierop aan: Mevrouw Holst leeraart: Het is zoo gelukkig, als de arbeiders het socialisme ‘inademen van kind af;’ terwijl de heer Ter Laan zegt: Neen, bij kinderen van den L.-O. leeftijd mag men nog niet met zulke dingen aankomen. Ziedaar tweeërlei licht geworpen op deze zijde van de socialistische psyche. Welk licht toont het meest de waarheid? Ik aarzel niet: dat van Mevrouw Holst. De oprechtheid van den heer Ter Laan trek ik geen oogenblik in twijfel. Als hij verzekert, dat sociaal-demokratische onderwijzers hun socialistische denkbeelden jegens de schoolkinderen voor zich houden, dan geloof ik dat onvoorwaardelijk, om meer dan ééne reden, óók omdat hij het zoo stellig verzekert. En als hij verder betuigt, dat de sociaal-demokraten met de openbare school als neutrale school zoo ingenomen zijn, omdat het kind in die school wordt gevrijwaard voor dogmatiek, dan geloof ik óók weer, dat hij waarheid spreekt... maar | |
[pagina 37]
| |
nu alléén voor wat hemzelf belangt. In den heer Ter Laan spreekt de paedagoog luider dan de socialist. Maar dit kan niet van alle socialisten gezegd worden.... al ware 't alleen maar, omdat niet allen paedagogen zijn. Dat sommigen er anders over denken dan hij, blijkt uit het vlugschrift van Mevrouw Roland Holst. Doch ik meen goede redenen te hebben om aan te nemen, dat vele, dat de meeste sociaal-demokraten aan de zijde staan van Mevrouw Holst en niet aan die van den heer Ter Laan. De sociaal-demokratie immers omvat een komplete levens- en wereldbeschouwing, uitgaand van een dogma (het historisch materialisme) en eindigend in een soort apocalypse: den heilstaatGa naar voetnoot(*). Wat door dogma en apocalypse bepaald is, kan nooit anders wezen dan een geloof en het socialisme vertoont dan ook alle kenmerken van een geloof: lichtgeraaktheid, onverdraagzaamheid, exclusivisme, uitverkorenheidsbesef, de overtuiging van de waarheid te bezitten, geestdrift, groote propagandistische kracht, 't vermogen om veel groots en schoons te verrichten als 't maar is in dienst van de waarheid, van die eene, eenige mogelijke waarheid. En dan nog deze eigenaardigheid, dat het, als elk geloof, veel meer ingaat door de gevoelssfeer dan door de verstandssfeer. Het socialisme, heeft een scherpzinnig Franschman eens gezegd, is een geestestoestand, veel meer dan een leer. Het socialisme onderscheidt zich, wezenlijk, alleen hierdoor van wat men gemeenlijk onder een ‘geloof’ verstaat, dat het zich binnen de Kantiaansche grenzen van tijd en ruimte houdt, zich niet inlaat met metaphysica en mystiek en mitsdien de gansche hymne van het geloof - den ouden zang uit den wiegetijd van het menschdom, dien de menschheid toch altijd blijft neuriën - eenige octaven lager heeft getransponeerd... zoodat de heilstoestand uit den hemel op de aarde is beland. Wir wollen hier auf Erden schon
Das Himmelreich errichten.
zong Heine.... en dat is het ware socialistenlied. Doch behalve die transpositie werd er, met het socialistische geloof, niets wezenlijks veranderd in het karakter van een geloof. Er werden slechts wat namen gewijzigd. In plaats van het evangelie der naastenliefde ging men het evangelie prediken van den klassenstrijd; in stede van te leeren: Hebt God lief boven al en uw naaste als uzelf - ging men verkondigen: Proletariërs van alle landen, vereenigt u! en in de plaats van de zaligspreking der armen werd een zaligspreking - van | |
[pagina 38]
| |
aardsche zaligheid - der proletariërs geschreven, waarlijk niet opdat zij ‘het Koninkrijk Gods’ maar opdat zij de politieke en economische macht zouden ‘beërven.’ Das Kapital verving in de huisgezinnen den Bijbel en het beeld van Marx dat van - Christus. Kortom, het was de oude geloofswijn, die in nieuwe zakken werd gegoten. Alleen werden de etiquetten met firmanaam en aanduiding van het merk gewijzigd. Men schonk socialisme van Marx, Engels en Co. en de menigte merkte niet, dat dit hetzelfde merk was, alleen wat anti-metaphysisch versneden, dat men vroeger genoten had als Roomsch-Katholicisme van Thomas en Augustinus of als Protestantisme van Luther en Calvijn. Een geloof nu is op den duur onbestaanbaar zonder onbegrensde propaganda, propaganda die, in beginsel althans, voor niets terugdeinst dan voor datgene wat het geloof kan schaden. Die dus haar begrenzing uitsluitend vindt in de eigen bestaansvoorwaarden. Volkomen consequent was dus Mevrouw Roland Holst als geloofsadepte, toen zij enkele jaren geleden deze stelling uitte: alleen die werkstaking is af te keuren, die onverstandig is. Volkomen consequent ook is zij thans, nu zij het kind opeischt voor hare propaganda, het kind als socialist wil doen ‘geboren worden’, zooals in de middeleeuwen, ‘toen er nog geen verschil van geloof was’ (sic), ‘ieder mensch als Katholiek geboren werd.’ De parallel, die zij zelve in de aangehaalde woorden trekt, schijnt een merkwaardig getuigenis af te leggen van den credulen geestestoestand, waarin zij, vermoedelijk onbewust, verkeert. Verbeeld u nu een Katholiek (om nu maar in de sfeer te blijven, waarin Mevrouw Holst ons brengt), die zijn kinderen, hetzij in zijn huis, hetzij in de school, geen geloofsopvoeding zou mogen geven of doen geven. Is dat niet onverklaarbaar? Wel kan een Katholiek met een openbare school genoegen nemen, maar niet als ideaal, doch omdat het niet schaadt en omdat hij daarnaast in huis en door middel van den pastoor voldoende zorgt voor den zuurdeesem des geloofs, die dan toch ten slotte den geest en het gemoed van het kind wel zal doortrekken. Geen Katholiek echter - en een Calvinist evenmin - zal er ooit op uit zijn, zijn kinderen niet dogmatisch, niet in het licht van zijn geloof, op te voeden, uit overweging dat dit ‘den gedachten- en den gevoelskring van het kind’ te buiten gaat. Welnu, evenmin kan voor een goed geloovig Marxist de openbare school het ideale opvoedingsinstituut uitmaken voor zijn kinderen. Ook hij zou vermoedelijk een school verkiezen, die den kinderen eene opvoeding gaf als de door Mevr. R. Holst geschetste. De heer Ter Laan zal dit, met zijn paedagogische theorie vóór zich, moeten ontkennen; maar zou hij zijn eigen theorie wel consequent toepassen? Evenals uit de algemeenheid van de theorie van Mevrouw Holst voortvloeit, dat deze niet slechts in het huisgezin, maar liefst ook in de school zou moeten worden uitgevoerd, zoo volgt ook uit de algemeenheid van de stelling | |
[pagina 39]
| |
des heeren Ter Laan, dat ze niet slechts voor de school geldt, doch ook voor het gezin. Als sociaal-demokratische dogma's geen hersenkost zijn voor kinderen ter schole, zijn ze het ook niet voor diezelfde kinderen thuis. Zou de heer Ter Laan (gesteld dat hij huisvader is, wat ik niet weet) zijn kinderen thuis óók zoo zorgvuldig verre van het socialisme houden, als hij het in de school doet? Zoo ja, dan lijkt hij mij, in de geloofsgemeenschap van Marx, een te gematigd lid om daarin niet tot een geringe minderheid te behooren. Zoo neen, dan blijkt zijn theorie slechts voor de school te zijn gemaakt pour le besoin de la cause, omdat de wet gebiedt de gevoelens van andersdenkenden te ontzien; en omdat de neutrale school door de socialisten, die nog meer dan Katholieken en Calvinisten kunnen vertrouwen op de propaganda-kracht van hun geloof, ook zonder steun van het onderwijs, gerustelijk kan worden aanvaard. Te meer daar, bij conversie van de neutrale in de secte-school, door Katholieken en Calvinisten vermoedelijk zeer ruim, maar door de socialisten vooralsnog zeer weinig zou worden ingeschreven op de laatste.... bij gebrek aan Kapitaal. Sociaal-demokratische onderwijzers zijn, in de openbare school, min of meer in de positie van Marxistische bischoppen in partibus infidelium. Hun Syllabus moeten zij zelfs geheel achterhouden. Hoe dit zij, in welke mate Mevrouw Holst en de heer Ter Laan praktisch mogen verschillen (wat de toepasselijkheid van hun stellingen op huisgezin en school belangt), theoretisch staan zij lijnrecht tegenover elkander. Mevrouw Holst leert: Het kind behoort aan de sociaal-democratie - de heer Ter Laan: Het kind behoort aan zichzelf. Mevrouw Holst verlangt: Voed het kind op tot een rechtzinnig sociaal-demokraat - de heer Ter Laan: Maak van het kind een zelfstandig denkend mensch. Mevrouw Holst dringt er op aan, dat het kind worde opgevoed tot alle deugden van den bewusten klassestrijder - de heer Ter Laan neemt volkomen genoegen met het openbaar onderwijs en bijgevolg met de eenvoudige opleiding tot ‘alle christelijke en maatschappelijke deugden’. Kortom, het paedagogische ideaal van Mevrouw Holst is: de vorming van Marxisten, dat van den heer Ter Taan: de vorming van menschen - die dan zelve in staat moeten zijn, hun levensrichting te bepalen... of die met gemis aan een bepaalde levensrichting ook heel wel tevreden zijn. Ziedaar tweeërlei paedagogisch beginsel, waarvan de volkomen tegenstelling is uit te drukken in deze antithetische schetsformule: socialistisch-clericaal of - liberaal. Want het beginsel van Mevrouw Holst is slechts een socialistische schakeering van het zuiver clericale opvoedingsprincipe: dat aan het kind de waarheid door ouders en leeraren terstond moet worden voorgezet, dat het niet zelf te kiezen heeft, maar dat anderen voor het kind te kiezen hebben, wat het moet gelooven. Vrijzinnig daarentegen, anti-socialistisch en anti-clericaal, is het beginsel van den heer Ter Laan: dat het kind allengs moet worden | |
[pagina 40]
| |
opgevoed tot eigen oordeelvermogen, en dat het geen geloofsdogma zoozeer als het eenig ware is voor te zetten, dat het ongeschikt wordt tot het aanvaarden van een ander tengevolge van eigen denken. Ik zal niet zeggen, dat alle liberalen de consequenties van dit vrijzinnige beginsel aandurven (er rest nog veel dood hout aan den boom van 1789) en anderzijds meen ik, dat de heer Ter Laan wat ver gaat - hij is waarlijk plus libéral que le libéralisme - als hij schijnt te betoogen, dat elke mate van kennis van geloofsdogmatiek, hoe gering ook en in hoe neutraliseerende verscheidenheid ook toegediend, het kind in beginsel zou moeten worden onthouden. Maar de tegenstelling tusschen de vrijzinnige paedagogie, die opleidt tot zelfstandig, onbevangen oordeel en de socialistisch-clericale, die opleidt tot dogmatieke geesteskloostering, blijft nochtans in het algemeen genomen daardoor onaangetast. Belangrijk leek het mij, te wijzen op die antithese tusschen twee paedagogische idealen aan de hand van een geschriftje, dat ook overigens, om vorm en inhoud, de lezing overwaard is. C.K. Elout. |
|