De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Schetsen uit de jeugd van prins Willem III.Het is enkele jaren later. Heldere stralen werpt de zomerzon over de stichting van den gouverneur van Brazilië graaf Maurits van Nassau, naar hem het Mauritshuis genoemd. De golfjes van den Hofvijver dragen een gouden schubbenpantser en de boomen van den Vijverberg werpen de groene schaduw van het woud. Er is veel drukte en nog meer gewoel in en om het Binnenhof. Het volk verdringt zich om het Mauritshuis, want op het voorplein staat een kleine, tengere gedaante. Een ernstig kindergezichtje ziet op naar twee jonge paarden en naar de mannen met donkere aangezichten onder hun gelen tulband, die de vurige dieren van Arabisch ras bij den teugel houden. Het zijn Marokkanen, zij komen hun eerbiedenis betuigen aan de Heeren Staten, die - hun roofzucht hebben laten tuchtigen tot in eigen havens en hun roofstad, het bergnest Salé, doen plat schieten. Het gezantschap was met de vereischte plichtplegingen ontvangen en bewonderd werden de geschenken, gezonden door den ‘Koning uit den Orient.’ Daartoe behoorde, onder meer, een jonge leeuwin, - de leeuw had het onderweg afgelegd, - en ook een struisvogel, die, door de Haagsche straatjeugd mild gevoederd met spijkers en stukjes glas, spoedig in het ongastvrije Noorden bezweek. Maar de jonge raspaarden hielden zich goed en misschien bedenkend, dat hun zwarte broeders niet de eenige roovers waren, kregen de Staten een aanval van hoffelijkheid. Zij boden deze strijdhengsten der toekomst den jongen Prins ten geschenke aan. Waarschijnlijk heeft het aangekondigde bezoek van Engelands koning ook zijn aandeel gehad in die beleefdheid der Edele Hoog Mogenden. Menige blik zocht den kleinen Prins, zoo tenger tegenover die vurige dieren met golvende manen en tintelend oog, waarin de gloed vonkte van de felle Zuiderzon. Ongeduldig boog zich de ranke hals, de hoeven woelden in het zand. Wat zou het kind doen? Wat het deed? ‘Mannelyck vatte de Prins de Paerden by 't Toom’, en toen Cornelis de Heyde wenschte: ‘dat Syne Hoochheit veel genoegen zou hebben van het geschenk,’ gingen de jonge, ernstige oogen van het geschenk naar hem, die dit aanbood in naam der Staten, en een fijn kinderstemmetje sprak: | |
[pagina 397]
| |
‘Ick hope, dat ick den Staet nog dienst met deselve sal mogen doen.’ Waren de woorden hem ingegeven, of had het vroeg denkende, veel hoorende en méér begrijpende kind, scherpzinnig ver boven zijn jaren, zelf dit antwoord gereed? ‘Ick vroeg een ruyter, wèl bereên,
Ho, ruyter! Wat syt ghy voor een?’
De ruyter had syn antwoort ree:
‘'k Ben geen voor éen; 'k ben een voor twee...’
dichtte kort daarna Huygens, de gouverneur van den Prins. Dacht de trouwe aanhanger van het Oranjehuis toen aan dit kleine voorval, en lag er voor den dichter - ziener soms - een profetie der toekomst in? In diezelfde dagen wordt het gerucht, dat de broeder der Prinses Royale tot den Engelschen troon zal worden geroepen, zekerheid. De Co. Maj. vertoeft weer te Breda en de Amsterdamsche vroedschap - misschien wil zij den nieuwen heerscher gunstig stemmen voor haar stad en handel, - noodigt de Prinses-Moeder en den kleinen Prins uit Amsterdam te vereeren met een bezoek. Hiervan meldt een oud Amsterdamsch journaal: ‘Op den 15den Mei 1660 is Prins Willem III en de Princesse Royaelle seer heerlyck binnen Amsterdam ingehaalt. De burgery, seer kostelyck uytgedoscht, hieten ze wellecom en brachtense s'avonts ten 7 uren door de Reguliers Poort in de Stadt met het geslag der Keteltrommels, het lossen der Bussen op het blauwe Brugh en de by gelegen Bolwercken, het geley van een grote menigte Jagten en Schuyten op den Amstel in drie Water-heyren verdeelt, voorsien met see-vooght onder see-vooght en schout-by-nacht, latende een grote menigte Vlagge en wimpels wayen. De Princen vlagghen zwierden al om: de schepen, Wallen, huysen en Molens, so onder een ongelofelyck getal menschen, als eygen Burgers. En van buyten gekomen, reed de Prince de Kalverstraet door op den Dam, gevolght van omtrent hondert Karossen en wagens, alwaer de uytgelesene Burgery seer sierlyk op-gepronckt Oranje stond in te wachten en met 't aflossen der bussen verwellekomende en is toen voorts ghreden na 't Heerenlogement. 'Sandrer daegs is Oranje en Moeder door vele straten van de stad gereden en de Gods en Stads-huysen wesen besichtigen; den 17den wiert syn H.t van de Edele Magistraet seer heerlyck op 't Raet-huys getracteert en de 20 stacy wagens alomme door de straten gevoert waer in S.H.t een sonderling vermaeck schepte. Den 1ste vertoonde Nederland, den 2de coning Jacobus van Engeland, den 3de Koning Karel Stuart I, den 4de Cromwell (sic), den 5de Monck, den 6de Gerechtigheyt, den 7de Engeland, den 8ste Schotland, den 9de Yerland, den 10de Koning Karel II, den 11de Princesse Royale, den 12de Eendracht, den 13de Keyser Adolf, den 14de Prins Willem I, den 15de Prins Maurits, den 16de Prins Frederick Hendrik, den 17de Prins Willem II, den 18de Prins Willem III, | |
[pagina 398]
| |
den 19de Danckbaerheyt, den 20ste De Coch, synde het oude wapen van Amsterdam. De Prince reed oock te paerde nevens de Stadts Ruytery en veel Eng. Heeren en Koopluyden door de voornaemste straten en Grachten en is eindelijk in groote vergenoeginge vertrocken’Ga naar voetnoot(*). Aldus had de Amsterdamsche burgerij zich met eigen oogen kunnen overtuigen, dat Mr. de Moncocys waarheid had gesproken, toen hij in dien tijd schreef van den jongen Prins: ‘Il est fort beau, le visage long mais bien formé, l'oeil doux, le nez aquillon et l'esprit vif, il parle bien et hardiment.’ Van Janssens van Ceulen bestaat een zeer sympathiek portret van den Prins op dien leeftijd.
Inderdaad kwam enkele dagen later (20 Mei) Karel II in Den Haghe. Het was een geweldige tegenslag voor de Staatsche partij, die verheffing van den erfprins der Stuarts tot koning van Engeland. Meer dan eens hadden de Staten den Prins, als balling, het verblijf ontzegd in de Republiek. De laatstverloopen weken had de Prins daarom bij zijn zuster te Breda vertoefd, waar de bevelen der Staten niet golden. Daar was de tijding uit Engeland gekomen van de restauratie. Thans besloot De Witt hem te ontvangen, zooals een vorst dit vorsten doet. Koning Karel zou zijn blijde inkomste houden in Den Haghe. Vol hoofsche praal was die intocht, luisterrijk de stoet, die den koning volgde. Karel zelf was gezeten in het eerste rijtuig met zijn zuster, zijn broeder en ‘his little nephew’, den jongen Prins Willem III. Onder het geschetter der trompetten en het gejuich van het volk steeg hij af aan het Mauritshuis. Een week daarna kwamen twaalf pairs en zes commoners uit Old-England den koning in datzelfde Mauritshuis begroeten om hem te vragen den troon te beklimmen van zijn geboorteland. Het was een bittere pil, die toen de Loevesteinsche factie, Cromwell's trouwe medestanders, slikte; Jan de Witt wist haar te vergulden met het klatergoud van banketten en festijnen. De met veeren getooide Indianen van graaf Joan Maurits - door hem uit Brazilië meegebracht - voerden krijgsdansen uit, en ‘Les Chevaliers de la joie’ lieten zich niet onbetuigd om een bijdrage te leveren tot de algemeene feestvreugde. Dansfeesten met de onvermijdelijke sarabandes en menuetten volgden elkaar op. Zoo werd de schijn gered en de jonge koning bewerkt, die, steeds | |
[pagina 399]
| |
ontvankelijk voor genot, thans ten hoogste voldaan, besloot den Staten zijn dank te gaan betuigen voor de heusche ontvangst. Dat was een gebeurtenis! In geen jaren had het grijze Binnenhof zooveel glans en drukte aanschouwd. ‘De guarde’ der Staten van Holland stond onder de wapens, de trommen roffelden, vlaggen en wimpels zwierden door de lucht. ‘Trompetten en schalmeien
Doorklonken hof en wal....’
De troepen stonden in het geweer, gouden glans wierp de lentezon over de blanke wapens. Op het Binnenhof, in ‘'s lands vergaderzaal’ en op de trappen waren zij en haie geschaard. Als vanzelf sprak, droeg de guarde de kleuren van Holland. Ook de verstandigste begaat fouten, als heerschzucht en machtsvertoon bezit van hem nemen. Jan de Witt besefte niet, welken indruk het moest maken op den broeder der Prinses Royale, als hij miste onder de krijgsmacht der Republiek: ‘Het vendel van Oranje,
Versierd met gouden kant en blauwe en zilveren franje’Ga naar voetnoot(*).
Maar een schitterende deputatie met graaf Joan Maurits van Nassau - generaal in Statendienst - aan het hoofd, ontving Engelands nieuwen heerscher aan de trap der groote zaal van het Hof en voerde hem naar de Statenzaal. Omstuwd door zijn statig gevolg, voorafgegaan door den Stadhouder van Friesland, trad Karel de Tweede met ongedekten hoofde binnen, boog met ridderlijke gratie en bracht, na door een deputatie uit Ed. Gr. Mog. onder een troonhemel te zijn geleid, op de innemende wijze, waarvan hij het geheim bezat, zijn dank aan de Heeren Staten voor de heusche ontvangst. ‘Niets was gespaard om hem het verblijf in Den Haghe aangenaam te maken.’ Welvoldaan glimlachte Jan de Witt: Engelands koning zou als was wezen in zijn hand. Doch ditmaal maakte de schrandere Raadpensionaris een misrekening. Karel Stuart toonde zich, ten allen tijde, een trouwe broeder voor de Prinses Royale, zijn grootsten steun in de bittere jaren zijner ballingschap. Ook ditmaal hield hij een warme pleitrede voor de rechten zijner zuster en voor die van haar zoon. Bij ‘secrete resolutie’ der Staten van Holland, - zitting van 1 Juli 1660 - ontving hij hierop het volgende antwoord: ‘Vostre Majesté nous recommande aussi les interests de Mme. la Princesse Royale et de Mr. le Prince d'Orainge son Fils. Nous pouvons asseurer vostre Majesté que nous ne manquerons point de satisfaire en cecy à son attente. La seule consideration qu' ils ont l'honneur d'estre si proches à vostre Majesté suffirait pour nous inspirer ce mouvement. | |
[pagina 400]
| |
Mais nous pouvons y adjouster encore que nous nous y sentons portés par plusieurs autres respects. Et même que ce ne sera à l'esgard de la Princesse Royale qu'une juste recoignaissance de l'affection et de l'inclination qu'elle nous a tousiours tesmoignées et pour le bien de nostre Province en particulier et à l'esgard du Prince d'Orainge qu' un effect du souvenir que nous conservons des merites de ses Ancestres.’ Plutarchus verhaalt, dat Chrysippos op den pauwestaart wees om te toonen, dat de natuur schoonheid eischt. Als die wijsgeer der oudheid bovenstaande ‘Secrete Resolutie’ had kunnen lezen, zou hij gewis van de tong der slang hebben gesproken en zijn opmerkingen gemaakt ten opzichte der staatkunde. Maar eer dit antwoord der Staten den Koning bereikte, bevond deze zich reeds in zijn rijk. Weinige dagen na zijn komst in de Statenzaal kwam een Engelsche vloot te Scheveningen voor anker, om hem af te halen. Duizenden waren getuige van dit vertrek. Op de duinen en het strand verdrong zich een dichte menigte. De Prinses Royale, de koningin van Boheme (tante van den Koning) en de jonge Prins van Oranje begeleidden Karel II aan boord van zijn schip. Diep bewogen nam hij afscheid van zijn zuster, die hem eens had geschreven: ‘I fear at last my desiring your kindness to him will turn to jealousy he may take some from me; for I must assure you, that I still obey all your commands, except that of loving him (though he is my only child) above all things in this world as long as you are in it, which I beseech you believe, that there is nothing truer.’ Na de afreis van Engelands koning gaat S.Ht. met de Prinses Royale naar Kleef: Leenard van Littenbeek ontvangt - 21 Juny 1660 - ‘vergoeding over gedane Reyscosten naer Cleve int overbrengen van twaelf hondert gulden en een silver Lampet en twee Kandelaers.’ Den 24sten September van datzelfde jaar bepleitte de Prinses-weduwe opnieuw de belangen van haar kleinzoon. Uit Turnhout - welke stad haar bij den vrede van Munster als ‘particuliere possessie’ was afgestaan, - zond zij een dringend vertoog aan de onverzettelijke Staten. De Prinses-Royale, die meteen oorlof verzocht voor een ‘Reyse naer Brittaigne,’ zond een adres in van schier gelijken inhoud. Zou zij toen niet aan de wraak der Nemesis hebben gedacht? Ongenaakbaar hooghartig had zij eenmaal geweigerd de gouden doos aan te nemen, die de Gecommitteerden der Staten-Generaal haar met oud-Hollandsche eenvoudigheid aanboden, na den doop van haar zoon. Hoe dikwijls heeft zij later zelf te vergeefs de hand uitgestrekt! Maar koning Karel ondersteunde uit White-Hall krachtig deze vernieuwde poging der beide Prinsessen. Het gevolg was, dat inderdaad de Acte van seclusie werd ingetrokken. In dit breedsprakig stuk luidt het o.m.: ‘Ende dat het den grooten Godt, naer syne onbegrypelyke Bestieringe | |
[pagina 401]
| |
belieft heeft de Gemoederen in Engelande soodanich te herstellen, dat wederom ingeroepen ende solemnelyck ingehaelt heeft, den Koninck van Groot Brittaniën Charles de Tweede, tegenwoordich aldaer Regeerende. Uit de ordonnantieboeken blijkt, dat de Prins zijn moeder bij haar vertrek naar Londen uitgeleide heeft gedaan tot Hellevoetsluis. ‘Mr. Pieter Ardesch wordt geordonneerd den Heer van Zuylestein te tellen de somme van 300 gulden ‘omme daer uyt te vervullen de oncosten die gedaen sullen moeten werden op de aenstaende Reyse van S.Ht. naer Hellevoet Sluys, omme Hare Con. Hoocht. tot daer toe uytgeleyde te doen.’ De Prinses-weduwe bevond zich toen nog te Turnhout, maar begaf zich naar Geertruidenberg om haar schoondochter tegemoet te reizen. Deze ontmoeting heeft echter niet plaats gehad. Artus Pols, concierge van S.H.ts Hoff tot Geertruydenberg, dient evenwel een rekening in ‘over de extraordinares oncosten gevallen op den 27 en 28 Sept. 1660, ten tyde dat H.Ht. met der selver Suite coomende van Turnhout daer door is gepasseert.’ Den dag voor het vertrek der Prinses Royale uit Den Haghe ontvangt Jean Ogiluy, een onderdaan uit het Prinsdom Oranje, 250 Car. gulden, ‘dewelcke S.Ht. hem is vereerende over het presenteeren aen S.Ht. van seker Boeck in folio synde ‘les Oeuvres de Virgile avec des Commentaires et belles Figures.’ | |
[pagina 402]
| |
Voor eenig divertissement bij die ernstige studiën zorgt Mr. de Granges. Hij speelt ‘diverse Reysen voor S.Ht. op die Luyte.’ De palfreniers van S.M.a den koning van Groot Britagnien ontvangen (28 Sept) 250 gulden, ‘ter sake dat sy acht paarden hebben overgebracht ende gelevert inde stal van S.Ht. Jan Voet presenteert het ‘Princelijck Zinnebeeldt ‘bij hem gemaeckt en gedediceerd aen S.Ht.’ en, ondanks de besognes van haar vertrek, vindt Prinses Marie nog tijd om een schipper ‘aen te neemen’ voor het jacht van den Prins. ‘Den Capiteyn Dirck de Geus werdt bij desen toegelaeten omme de Heeren van Admiraliteyt tot Rotterdam te moogen voordraegen Syn Swaeger Jan Brouwer, als den genen wij wel souden genegen syn aente neemen tot Schipper van het Bezaen Jacht, wanneer gem. Heeren Sulcx souden gelieven te consenteren, ten dienste van den Prins onsen Soon’Ga naar voetnoot(*). Het afscheid door Prinses Marie te Hellevoetsluis genomen van haar eenig kind, ‘Picuineno’ schijnt haar ‘kosenaem’ voor hem te zijn geweest, dat zij zoo vaak had alleen gelaten, was een vaarwel voor altijd. 24 December van dat zelfde jaar overleed zij op negen en twintigjarigen leeftijd te White-Hall. Hoewel zij van haar behuwdmoeder geen afscheid had genomen, worden er toch nog enkele vriendelijke brieven gewisseld. Met betrekking tot de belofte der Staten om voor de opvoeding van den Prins te zorgen, schreef zij: ‘Madame ma Belle Mere. Ayant consideré la lettre qu'il vous a pleu m'escrire du 15 de ce mois, il me semble que le but en est que la ville de Leyde ou leur Deputé se puisse joindre aux six personnes que les Seigrs. Estats d' Hollande ont éstablis pour l' Education de mon Fils. C'est une proposition que j'accorde très volontiers quant à moy, car je n'ay pas songé à l'exclusion d'aucun, ainsi remis auxdits Seig.rs Estats d'en ordonner à leur volonté, comme en cecy, je me remets entierement à eux, vous asseurant que je suis... De Princes Royale, die zoo vele jaren vruchteloos had begeerd haar geboorteland terug te zien, beleefde er slechts weinig wolkenlooze dagen. Tot haar hevige ontsteltenis vernam zij reeds bij haar aankomst, dat de hertog van York was gehuwd met haar vroegere hofdame, de mooie Anna Hyde, wier dochter eens de vrouw zou worden van haar zoon, en kort daarna overleed haar jongste broeder - de hertog van Gloucester - aan dezelfde ziekte, waaraan ook Prins Willem II uit het leven was gerukt. Prinses Marie had zich in Holland nooit thuis gevoeld, als weduwe was zij het steeds zooveel mogelijk ontvlucht. Nu stierf zij, ver van haar eenig kind, welks belangen altijd minder bij haar hadden gegolden dan die van haar broeders. 't Is of zij haar | |
[pagina 403]
| |
tekortkomingen voelt in het aangezicht van den dood. Ernstig, bijna smeekend, beveelt zij haar zoon aan in de liefde van haar moeder en broeder: ‘I earnestly besiech his Matie as also the Queene my Royall mother to take upon them the care of the Prince of Orange my Sonne as the best Parents and Friends, I can command Him unto, and from whom he is with most reason to expect all good helps both at home and abroad. Praing to God to blesse and make him a happy instrument to his Glory and to his countries Good, as well as to the Satisfaction and advantage of his nearest Friends and allies. I entreat his Ma.tie most especially to be a Protector and Tutor to him to his interests by his Royall favour and influence....’Ga naar voetnoot(*). Als de tijding van het overlijden der Prinses Royale het Oude Hoff bereikt, haast de Prinses-weduwe zich haar kleinzoon in den ‘swaren rouw te cleeden’, edelmoedig vergetende, hoe Prinses Marie eens weigerde haar lichte samaars voor zwart te verwisselen, toen de zuster van haar schoonmoeder, Louise van Solms, gehuwd met den graat van Brederode, was overleden, en hoe zij toen den kleinen Prins ‘scharlaken hosen’ aantrok. Ook de hofhouding gaat in den rouw. De Ordonnantieboeken bewaren een ‘Liste vande Domestique officieren ende Dienaren die cleergelt sullen genieten omme haer inden rouw te cleeden over de Doot van Hre. Ht.’ Maar bij de ‘Liste van den Rouw’ wordt ook nog een andere rekening gepresenteerd. ‘Op de Rekeninge van Pieter Fontheyn, cleermaker van H. Con. Ht. over leveringhe van Doop cleeren en Luyren van S.Ht. int jare 1650 en 1651; Is ordonneert ‘dat ingevolge vande resolutie vande 29 deser dade van betalinge mag worden gedaen, ter somme van 699 gulden, 10 stuyvers, 6 duyten.’ Mr. Pierre Le Francois wordt thans aangenomen als ‘churgyn’ van S.Ht. voor syn Persoon en syns Domesticque. Want de Prins was nu naar Leiden vertrokken, waar hij drie jaar zou blijven als student. Zijn woning werd het Prinsenhof op het statige, echt Hollandsche Rapenburg. Geheel Leiden was in feestdos, de klokken luidden, en de schutterij stond in 't geweer, toen de achterkleinzoon van hem, die Leiden zijn Universiteit had geschonken, kwam om daar de lessen te volgen. Deze luisterrijke ontvangst wekte den grootsten naijver op van de Oranjepartij in Den Haghe, waar de vroedschap zulk een intocht nooit zou hebben gedoogd. Ongeregeldheden grepen plaats ter wille van den Prins, wien ze misschien niet eens ter oore kwamen; - want met zijn studiegenooten - ongeveer 2000 - had de tienjarige student nog geen omgang en zijn hofhouding had haar eigen grieven: de leden van zijn gevolg twistten bij iedere mogelijke gelegenheid over het recht van préséance. De Prins scheen in zijn vroege jeugd wel altijd omringd te moeten zijn door gekibbel en oneenigheid. Diep medelijden gevoelt men, als men zich het eenzame, ouderlooze | |
[pagina 404]
| |
kind voorstelt, verlaten dwalend door het sombere Prinsenhof, het tengere figuurtje in zwaren rouw, de groote, peinzende vraag-oogen starend langs de stille gracht en over het als uitgestorven Rapenburg. Kind, dat reeds zoo vroeg werd ingeleid in staatkundige twisten, dat reeds toen wist van krenkingen en grievende verwaarloozing zijner rechten, vroeg denkend, meer begrijpend, schrander vèr boven zijn jaren - was het wonder, dat zijn karakter de plooi van teruggetrokkenheid kreeg, die het nimmermeer zou verliezen? Maar als ‘The garden stood green on the first May morning,
The light upspringeth, the dew was dingeth,
The sweet lark singeth her hours of prime....’
gelijk de oude ballade zegt, was er toch eenige levendigheid op de stille gracht met haar roode spitsgevels. Dan - op den 1sten Mei - kwamen de Leidsche schutters met ontrolde banier en roffelende trom om den ‘Mei’ te planten voor S.Ht. Juichend omringde het volk den stoet als de hooge mast werd geplant, met het eerste lentegroen versierd, gekroond door op den voorjaarswind wapperende Oranjewimpels. ‘Al is ons Prinsje nog zoo klein,
Alêvel zal hij Stadhouder zijn!’
klonk het jubelend uit aller mond. Het groot verleden verrees: aan dankbare herinnering knoopte zich een vurige wensch voor de toekomst. De wenschen van Jan de Witt luidden echter anders dan die van het geheele volk. Wel werd de toekomst helderder voor den jongen Prins, toch - als Goethe reeds had geleefd - zouden zijn aanhangers met Plutus in Faust hebben moeten beamen: ‘Noch braucht es, edler Freund, Geduld:
Es droht noch mancherlei Tumult.’
Ook graaf Dohna schijnt deze meening te hebben gedeeld, toen hij (25 Maart 1661) uit Londen schreef aan de Prinses-weduwe: ‘God loff, de affaires van den Heere Prince van Orangien gaen alhier, schoon het maer een begin is, seer well, ende naer wensch, verhoope God sal voorts syn seghen geven, 't is soo verre gekomen, dat de Coninck aan Beverweert heeft laeten seggen, hij kende hem well als een creacture van de Raed Pensionaris de Witt waerover hij seer gealtereert geworden is. Goed, dat dese vyanden van 't Huys openbaer worden. De Coninck heeft oopenlyck geseydt dat Audart is een schelm ende dat hy ende Buseroy altijt met de Witt correspondeerden’Ga naar voetnoot(*). Jan de Witt was echter niet zoo verstandig van zijn eenmaal gevormd plan af te wijken. Hij neemt nu zelf de opvoeding van den Prins in handen. De Prinses Royale had immers, voor haar vertrek naar Engeland, - hopend zoo de Loevesteinsche factie gunstig te stemmen, - een | |
[pagina 405]
| |
lijst gegeven van hen, wien zij de zorg voor de opvoeding van den Prins wenschte op te dragen. Het waren allen leden der Staatsche partij: Jan de Witt stond bovenaan. Amalia van Solms zond natuurlijk terstond een tegenlijst in: ingevuld met namen, gekozen uit de nationale partij. Haar wenschen werden niet gevolgd. Toch wist de Witt haar zoo te bewerken, dat zij - de schrandere, energieke Prinses-weduwe - na enkele jaren er in toestemde, den erfgenaam der weerbare prinsen van Oranje te zien aangenomen als ‘Kind van Staat’. Machteloos, weerloos, speelbal in de handen der Loevesteinsche factie, met een zwakke gezondheid, een vernietigde toekomst als onafwijsbaar levenslot, naar het toen schéén. L'homme propose, Dieu dispose. Na een driejarig verblijf te Leiden keert de Prins dus terug in Den Haghe. Bij afwisseling vertoeft hij daar, op Honselersdijk of te Breda. Gedurig houdt hij ook verblijf op het Huis te Rijswijk. (Er wordt een ‘steenen strate’ gelegd van daar ‘tot aan den goede van Witsenburch’). Thans wordt ook zijn hofhouding veranderd. Gedweeë volgelingen van Jan de Witt nemen de plaats in der trouwe aanhangers van het Oranjehuis. Zuylestein, zeer begaafd naar hoofd en geest, had, als ‘onbekwaam en zonder eenige ervaring’, zijn plaats als gouverneur moeten inruimen aan Van Gent. Deze houdt - op last van De Witt - het oppertoezicht, zelfs over de onbelangrijkste zaken. Er wordt ‘verstaen, dat voortaen alle Cleederen en Lijnwaten tot S.H. lijff behoorende met kennisse van den heer gouverneur sullen worden ingecocht.’ Wel wordt een verhooging toegestaan voor de ‘minuz plaisirs’ van S.H. (deze wordt van 200 op 400 gebracht); maar Mr. Pieter Ardesch, ‘rentmr. Gen. van voorgemeldten Prince’ wordt bevolen de 400 car. gulden te tellen in handen van den Heere Van Gent. Jan de Witt bemoeide zich met alles, gelukkig ook met de geestelijke ontwikkeling van den Prins. Thans vangen de lessen aan van den grooten Raadpensionaris, die van zijn vorstelijken leerling mede een staatsman en denker zouden vormen, grooter dan hij. De Prins gaat in die dagen reeds naar het Westland, den valk op de hand om te jagen, ‘veer met veer,’ maar de trouwe valkenier van zijn vader zal hem niet meer vergezellen. Er is een ‘Memorie van de oncostinge van de Begraeffenisse van Hendrik de Gier, Oudt Valckenier.’ Op last van S.H. wordt hij in de Kloosterkerk begraven. Raguineau, ‘de Schrijffmeester’ van S.H., blijkt een veelzijdig talent. Hij zendt een ‘geschilderd Beelt’ van S.H. aent Parlement van Orange. De ‘vereeringe’ van den Prins blijft niet uit. Over de inrichting van het ‘Hoff’ van S.H. bevatten de Domeinen een ‘Memorie ende Reglement, waer op de Tafel van S.H. en eenige van deszelfs Officieren ende Dienaren die ten Hove sullen eten sullen worden aenbesteet.’ De Tafel van S.H.t daeraen sullen Eten: Syne Hoocheyt; | |
[pagina 406]
| |
Den Gouverneur; den Heere van Buat, den Edelman van de Bed-Camer; den Hoffmeester; den Stalmeester; Jhr. Bromlay; Den Prof. Bornius, Directeur van S.H.ts studien. De resterende plaetsen voor Extraordinarissen. Welcke Tafel van S.H.t des middachs en des avonts sal gedient werden met twee schotelen en twee cleene d'Entree. Twee schotelen en twee cleene second, vier schotelen fruyt. Alles behooren geadjusteert en verandert naer het saysoen. Twee kannen Rhinsche wyn off vin Clairet, een kan Fransche wyn. Van de overschietende spyse comende van S.H.ts Tafel sullen noch gespyst werden aen een tweede tafel - ende daer by des middaechts twee kannen ende des avonts twee kannen Fransche wyn, - twee pagiens, twee Camerlingen, den sommelier van S.H. Raguineau, de schrijffmeester van S.H. Idem: de Boete-feu. Den fourier Alexander Kervel. De camerlingck van d'Heer Gouverneur. De camerlingck van d'Heere Buat. De camerlingck van den Edelman van Bedcamer. Aen dese Tafel sullen oock mogen Eten: de Directeurs en Aennemers van Hoffhoudinge. Ende aen de derde Tafel: De 4 Lacqueyen van S.Ht.; De 2 knechts van den Gouverneur; Den knecht van den Edelman van Bedcamer: Een knecht van den Heere Buat, van den Hoffmeester, den Stalmeester, van Jhr. Bromlay, van de Pagiens, van den Heer Borrius, Jan Bosch, Portier. De fourier Alexander Kervel, wordt door H.H.t als voogdesse, belast toe te zien, dat er geen onbehoorlyckheden noch desorders worden gepleecht by de Lacqueyen en andere Dienaers int Eten. Hy is gehouden van tyt tot tyt ‘pertinent rapport’ te doen aen den Heer Gouverneur van S.Ht.
Volgt eene ‘Liste van de wasse en roetekeerssen die by den Aennemer voor de Hoffhoudinge van S.H.t moeten werden gelevert. Keerssen voor de 6 wintermaenden, voor de Audiencie zael: Twee geele keerssen voor de armen, twee voor de kandelaers. Voor de Slaepcamer en de Studeercamer twee witte wasse keerssen ende een geele nachtkeers. Voor de eedtsael: Twee witte wasse keerssen. Voor Ante-Chambre: een roetekeers. In de Passagie tusschen de Slaepcamer en de Studeercamer een roete keersse. In de plaets daer de tweede en derde Tafel wort gehouden: Twee roete keerssen. Noch alle daegh een witte wasse kaers te leveren in het Studeer-Cabinet van S.H. vier oncen. De Hellebaerdiers voor de ses wintermaenden alle Nacht drye roete wachtkeerssen van achten int Pont met een Stoop Cleyn bier. Voor den Bewaerder van S.H.ts Jacht geweer, soo Roers als anders, alle dagen een roetekeersse van achten int Pondt.’ Volgt: Turff: 6 wintermaenden voor S.H.ts quartier: Inde Anti Cambre en in de groote Audientiezael en inde Slaep-Camer des 's morgens en | |
[pagina 407]
| |
des avonds een vuyr. En het noodige hout. Inde Studeer-Camer; Des morgens en des avonds vuyr. Int Cabinet, een vuur. Inde Eetzael des middaechs en des avonts een vuyr. Inde Camer van Pagiens en van Lacqueyen een ton turff daechs. Voor den Gouverneur en de twee Camerlinc van S.Ht. geduyrende de 6 wintermaanden alle dage een tonne turff ende voor den Camerdienaer een halve tonne daechs. Voor soo veel alsse int Hoff logeeren: De Schrijffmeester een halve tonne. De twee hellebaerdiers alle dagen een ton turff. Voor Johan van den Bergh die de roers en andere jacht getuych van S.Ht. waerneempt geduyrende de ses wintermaenden een tonne turff, alle dry dagen, idem den Portier Jan Bosch. Op de stall van S.H. sal den Aennemer moeten onderhouden: Veertien coetspaerden van S.H. Seven sadelpaerden van S.Ht. Seven sadelpaerden voor de Pagies ende Palfreniers. Twee paerden voor den Heer Gouverneur, twee voor den eersten Edelman van Camer. Twee voor den Hoffmr., twee voor den Stalmr. Voor de ordinaris Edelluyden yder een paert, oock voor den onder stalmeester. De coetspaerden sullen alle worden gegeven yder een halve sack haver. De sadelpaerden idem. De Coetsiers ende Palfreniers sullen versorcht worden van borstels, quasten, luywagens, manekammen, spongien, waterborstels ende niesdoecken naar behooren ende gebruyck. Oock sal men Coetsiers ende Palfreniers ieder besorgen een scheer. Oock des maents: dertien besems, een ende halve stoop boom olij, een stoop wijnasijn, het noodige sout, zeven pont peerdensalff, twee pont spaensche seep, vier vracht wagens vloersant....’ In het voorjaar van 1665 sterft graaf Willem Frederick, Stadhouder van Friesland. De ritmeester Buat wordt afgevaardigd om den Prins te vertegenwoordigen. ‘Voor de Reyse gedaen by de Heer Buat naer Vrieslant om de Rouw te beclagen over de Doot van Prins Willem Stadhouder van Vrieslant, wordt de Rentm.-Gen. geordonneert te tellen 85 guldens op den 25sten Meert 1665.’ Buat ‘de Oranjemartelaar’ volgens een pamflet, kort na zijn dood verschenen, zou na dezen tocht geen ‘Reyse’ meer doen. Ongeveer een jaar later werd hij - beschuldigd van landverraad - onthoofd, ondanks de tusschenkomst der Generale Staten.
In Mei 1666 is het feest in het Oude Hoff. De jongste dochter van Amalia van Solms, prinses Marie, trouwt met den hertog van Simmern. De moeder der bruid had eens gehoopt, dat de kroon van Engeland het hoofd zou sieren der gracelijke, toen - in 1660 - achttienjarige prinses. Maar, ook door de heftige tegenkanting der Prinses-Royale en omdat Karel II destijds Hortensia Mancini, Mazarin's schoone nicht | |
[pagina 408]
| |
wenschte te huwen, bleef die wensch een illusie, als de meeste illusies bestemd om op te gaan in teleurstelling. Toch was het ditmaal een vrediger bruiloft dan die van prinses Katharina met den hertog van Anhalt-Dessau. Toen wilde de Prinses Royale, dat de bruid zou trouwen op het Stadhouderlijk kwartier, terwijl de Prinses-douairière verklaarde, dat dit behoorde te geschieden op het Oude Hoff in het Noordeinde. Ten laatste had - om aan alle verschil een einde te maken - het huwelijk plaats in Friesland, waar de zuster der bruid, Albertine Agnes, was gehuwd met den Stadhouder Willem Frederik. Doch, hoewel ditmaal alles pais en vreê bleef, - niet geheel zonder wolken was de horizon. Ook tengevolge der resolutie der Amsterdamsche vroedschap van 19 Nov. 1653, die besloot in secrete zitting: ‘Ten eersten de voogden ende Raeden van S.H. den Prince van Oranje aan te segghen, dat volgens het accoort met Willem Hoogl. memorie Prince van Oranje, in dato 17 April 1650 aengegaen, de helft van de twee millioen, hem op interest verstrekt tegen 4 ten hondert, te willen rembourseeren op den bestemden tijt van den 17den April naerstcomende.’ (Hans Bontemantel.) Om nog meer indruk te maken en de beleediging nog grooter, werd aan de resolutie toegevoegd: ‘Ende hetselve ernstig te versoucken ende door haer secretaris ten presentie van de gemelde Raeden te doen onderteyckenen.’ En bij de leening der twee millioen in 1650 was bepaald, dat de Prins éen millioen binnen zes jaren, het tweede binnen tien of meer jaren zou restitueeren (Tractaat tusschen S.H.t ende de Hrn. Borgemeesteren van Amsterdam.) 24 May 1666 geeft daarom Hre H.t ‘in naem van den Prince van Orange en geauthoriseert synde van de Voochden van S.H.t’ dertich duysent guldn. tot uytsettinge van Princesse Marie gaende in houwelycken staet metten Hertoch van Zimmern. En alsoo geen penningen in voorraet syn, so heeft Hre. H.t goet ende noodich gevonden by desen te lasten en authoriseeren Mr. Pieter Ardesch Tresorier omme voor den tijt van een Jaer op interest te negotieren ten minsten pryse als hij sal connen de voorn. Dertich duysent car. guldn.’
Mr. Pieter Ardesch heeft in latere jaren het in hem gestelde vertrouwen zeer misbruikt. Zijn proces toont aan, dat hij ‘niet was den Ehrenman, dien men hem geloofde; vele duysenden heeft hy uyt S.Hts. casse geligt tot eigen profyt’.... Tot Schermmeester van S.H.t wordt thans Jean Villogne aangesteld, en tot Backer Franchois Langenes, ‘in plaetse van Pieter Brackman jegenswoordich affuytmaker.’ Jhr. Willem Bentinck ‘affgaende Pagie’ worden 600 gulden ‘geteld’ voor syne uytrustinge en S.Ht. geeft 150 car. gulden ‘tot een vereeringe’ by gelegenheid der eerste steenlegging aen de Nieuwe Kercke, die in S.H. Heerlyckheyt van Ter Heyde sal werden gebouwt.’ | |
[pagina 409]
| |
S.H. had het jaar te voren reeds ‘Duysent gulden’ gegeven ‘tot opbouw van de kercke te Ter Heyde.’ De Fransche geschiedschrijver Sr. de Mezerag, conseiller et premier historiographe de Sa Maj. Chrestienne, biedt S. Alt. aan: ‘L'abbreggé de l'Histoire de France qu'il a escrit pour la service de S. Alt. et envoyé, par pièces en ce lieu en la Haye dans l'espace de quatre ans successievement’, en de Vleyshouwer Smout vindt het gepast zijn rekening te zenden aen S.H. De ruyters van het Colombyne vaendel planten don Mei en de officieren van het Oranje blanje bleu vaendel hebben eenigen tijd daarna de eer S.H. in hun midden te zien, als zij bij den vrede van Breda een luisterrijk dansfeest geven (Bertrant du Ha is ‘danssmeester’ van S.H.'s huyse). Portier Jan Bosch krijgt een gulden voor logement off Camerhuyr van 1 Jan. tot ultimo Dec. 1667. 30 Nov. 1667 ontvangt Heer Arnold van Goor vergoedinge voor Reyscoste naer Ceulen ‘tot den Craisdach’, en de Clapwaeckers van Den Haghe ontvangen ter gelegenheid van het Nieuwe jaer een vereeringe van S.Ht. Hendrick Jochems, Valckenier van S.Mt. van Denemarken, wordt de somme van 200 car. gulden vereert, ‘ter sake hy aen S.H. heeft gebracht seven valcken, dewelcke S.Mt. van Denemarken aen S.Ht. heeft vereert.’ Voor de Haagsche kermis ontvangt S.H. op last van H.H. 100 car. gulden ‘omme by denselven in dese kermisse geëmployeerd te werden.’ De Prins bezocht altijd en gaarne de kermis, toen het feest van het jaar. Soms heeft hij een uitstapje bekort om zich tusschen de kleurige en fleurige menigte te mengen, die zich verdrong bij de lange rijen kramen in het Voorhout, waarover de zware linden - nog door Karel den Vijfde geplant - hun wisselend spel van licht en schaduw wierpen, als de voorjaarswind de bladerenzee bewoog. Zelfs als koning van Engeland zei hij eens, te Hampton Court, tot Bentinck: ‘Ik zou vandaag wel eens op de Haagsche kermis willen wezen.’ De geboortedag van H.H. nadert: Abraham Walschart, juwelier, ontvangt een ordonnantie voor een Goude comme van 1291 gulden ‘by S.H. aen H.H. vereert.’ Ook ontvangt dezelfde ‘Juwelier’ 1000 Car. gulden voor een diamant, door S.Ht. vereert aen syn affgaende Edelman Jos. Heyde. Adolff Borrebach, Postmeester, dient over posten van brieven van 1668 een rekening in van 306 gulden 2 stuyvers. Adolf Borrebach, zou vier jaar later uit den Haag verdwijnen en lang zou het duren, voor iemand wist, waarheen hem het leven had gevoerd. Toevallig was hij in gezelschap van Jacob van der Graef, toen deze met zijn rapier Jan de Witt wondde. De aanvaller werd gevangen genomen en terechtgesteld, de redding van Borrebach was zijn vlucht uit Den Haghe. | |
[pagina 410]
| |
Léon la Roquette levert ‘een halff jaer fransche nouvelles’, en Christoff Cardell copiëert ‘5 caerten van Geertruydenberg’. Blasius Verbruggen ‘als Hovenier van S.H.ts thuynen op de Cingel’ wordt geordonneert om deselve te beplanten volgens de ordre hem by ofte van wegen S.Ht. daer toe te geven. ‘Ende voorts deselve wel net ende naer behooren te onderhouden en gade te slaen.’ Voor de Reyse van S.Ht. naer Breda - 9 Sept. 1668 - wordt in handen van Jhr. de Bie, Hoffmeester, de som van 2000 car. guldn geteld. ‘De Heer Hoffmr. sal daervan naderhant specificatie ende Rekeninge overleveren.’ In Jan. 1669 geeft Valckenier Verbrugge een ‘Acte van Beloften’ om S.Ht. keur van Valcken te geven. ‘Ick ondergeschreven beloove hier mede aan S.H. te sullen geven de voor keur van alle Valcken, die by my ofte door myne ordre in Noorwegen sullen werden gevangen ofte gekocht en alhier te lande overgebracht omme daer uyt soodanige te kiesen ofte ook alle deselve int geheel over te nemen soo als S.H. sal gelieven. Ende dat op den Bodt ende ten pryse van sestien guldens eens voor yder Vogel als voor desen altyt is geobserveert geweest.’ Den 3den Juni van dat jaar ‘tracteerde’ S.Ht. ‘de Heeren van Zeelant’ tot Honsholredyck. Het Kind van Staat, treedt, ondanks Jan de Witt, steeds meer op den voorgrond. De ‘gemeene gebuyren’ vant Noorteynde, vant buyten en t' binnenhoff worden ook door den Prins ‘onthaelt.’ S.H.t is self ‘jegenswoordich’ op dit buurtfeest, bij welke gelegenheden het altijd lustig toeging. Er bestaat o.a. een rekening van den casteleyn van den Hove van Holland, Wilhem Marynies. Hij onthaalde in 1691 ‘de gemeene gebuyren’ van de markt, 39 in getal. Voor ieder paar der feestelingen werd elf gulden betaald, behalve de wijn: per hoofd werd omstreeks 2½ stoop berekend! De winter komt in 't land, de ‘witte vogels vliegen’ en de narreslede van den Prins vliegt even snel als zij. Liefelijk klingelen de zilveren klokjes, ze zijn voor 't eerst in gebruik: ‘Den gouthsmith Nicolaas Loockemans levert 396 silveren bellen tot een narreslede voor S.Ht. en de wed. Ravens het noodige Bontwerck ‘hiertoe.’ Reynier de Jongh ontvangt ‘Porten van brieven’, die zijn bezorgd ‘mette keyserlycke Post’, het ‘gemaeckte’ Boeren somerhuys inden Orange Polder komt S.H. op 303 guldens te staen, de leverantie van inct bedraagt dat jaar: 29 gulden 16 stuyvers. De Duytsche Diakonye Armen ontvangen f 7200 van S.Ht. ‘en dat tot den lesten Dec 1669 over haer achterwesen voor den armen tot den lesten Dec. 1669 breeder uytwysende de memorie ende annexe acte van 28 Dec. 1651.’ In die dagen komen er ook berichten uit Engeland: Prinses Maria is zoo mooi opgegroeid, zij is zoo lief, zoo verstandig!... S.H., die tot nog toe had beaamd: | |
[pagina 411]
| |
‘Fair nymph, if fame or honour were
To be attain'd with ease,
Then would I come and rest with thee,
And leave such toiles as these:
But here it dwells, and here must I
With danger seek it forth:
To spend the time luxuriously
Becomes not men of worth.’Ga naar voetnoot(*)
hoorde thans die tijding met veel ‘vergenoeginghe’ (Huygens) en gaat zonder beraad op reis. Den 6den Oct. 1670 brengt Sander Janssen Toorenvliet, ‘veerman van Briel op Maeslantsluys’, S.H. aan het Jacgt van Con. van Engelant, leggende voor den Briel, om met S.H. naar Engelant te vaeren; eer die reis begint, ontvangt de ‘Fransse’ kapper, in het Halstraatje, een bestelling van ‘diverse rosen esssencen.’ De onder-stalmeester Marin brengt ter zelfder tijd - kleine geschenken onderhouden de vriendschap - ‘paerden naer Engelant voor den Stall vanden Coninck.’
De Nassausche Domeinen bevatten nog tal van Ordonnanties, alle min of meer belangrijk, maar waarvan de geheele mededeeling deze schets te uitvoerig zou maken. Ten slotte evenwel nog de commissie, waarbij Constantijn Huygens, de trouwe dienaar van het Huis van Oranje, den 28sten Febr. door den Prins tot zijn secretaris wordt aangesteld: ‘Wilhem Hendrick by de Gratie Godts Prince van Orange en van Nassau aen Allen dengeenen die desen sullen sien ofte hooren lesen Saluyt! Doen te weten: Dat mits het goet rapport ons gedaen vande cloeckheyt, ervarentheyt en suffisantie vanden persoon van den Heer en Meester Constantijn Huygens Heere van Zeelhem en als voor desen de Heeren Prince onsen Grootvader en Vader, Hoog Loffelijcke Memorie wel ende getrouwelyck gedient hebbende in qualiteit van denselven secretaris; wij denselven Constantyn Huygens gestelt ende gecommitteert hebben by desen tot onsen ordinaris secretaris; gevende hem volcomen machte ende sonderlingh bevell denselven staet van nu voortaen te houden.’ Het uitgebreid stuk eindigt: ‘dat de Heer Constantijn Huygens in alle naersticheyt en vromicheyt sal doen - sulx hij tot noch toe heeft gedaan - dat een oprecht secretaris schuldig is te doen.’
Den 3den Maart legt Mr. Constantijn den eed af als secretaris (‘Mij present’ teekent de getuige Buysero). Getrouw heeft hij zijn plicht betracht, totdat zijn zoon en naamgenoot zijn ‘qualiteit’ overnam. Waar echter Constantijn Huygens de veder in de hand neemt, voegt het der schrijfster van deze schets de pen neer te leggen. Den Haag. A. van den Flier. |
|