De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Als een riet in den storm.Zooals een bliksemslag een heel landschap verlicht, - huizen, boomen, wegen en de bergen in de verte teekenen zich als een moment-fotographie af op het netvlies, - zoo heeft de aanslag van 1 Februari te Lissabon eensklaps het kleine koninkrijk in den zuidwest-hoek van Europa in 't helle licht gezet. Wij waren het schier vergeten. Eerst nauwelijks een jaar geleden waren we op dat land gaan letten. Uit het stille, vreedzame koninkrijk kwamen geruchten van ontevredenheid en muiterij, van dwangmaatregelen, van opschorting der constitutioneele vrijheden. Aan het Engelsche gebruik van een om beurten regeeren van twee groote staatspartijen - de progressisten en regeneradores, liberalen en conservatieven - was een eind gemaakt. Met den progressist Joao Franco, die zich van Ribeiro had afgescheiden, was een nieuwe partij aan het bewind gekomen, die den ontevredenen liberale hervormingen beloofde, - en inderdaad enkele in het Staatsblad wist te brengen, - tot een crisis uitbrak. De leiders der oude progressistische partij, waarmede de kleine groep van Franco een blok vormde, bedankten voor de hun aangeboden portefeuilles. Nu vulde Franco zijn Kabinet aan met mannen van zijn eigen groep en wist van den koning te verkrijgen, wat deze steeds aan de beide andere partijen geweigerd had: een machtiging tot ontbinding van het parlement. ‘Als de Kamer niet wilde,’ zei Franco, ‘zou hij het zonder de Kamer doen.’ Wij kennen nu het einde van dit gevaarlijke spel - gevaarlijk bovenal voor de Kroon. Het verbond met Engeland, maar vooral de verkoop van de Delagoa-baai, zat het Portugeesche volk toch al dwars; - thans wist de sluwe minister-president door zijn regeling van de schulden van het koninklijk Huis de volle verantwoordelijkheid voor zijn anti-constitutioneele staatkunde op het hoofd van den Staat te werpen. En toen nu - om bij onze eerste vergelijking te blijven - de ontevredenheid van een geheel volk zich meer en meer opgehoopt had in één of enkele van die mannen, die daarvoor de gevoeligste geleiders zijn, ze mogen dan republikein of anarchist heeten, trof op het onverhoedst - Franco moge het verwacht, Franco moge het geweten hebben, de zorgelooze koning duchtte geen gevaar, - een felle bliksem dat hoofd. | |
[pagina 283]
| |
Wij staan nu voor een interessant probleem. Welke was de beteekenis van Franco's dictatuur in de geschiedenis van Portugal? Welke gevolgen heeft men van de plotselinge afschaffing te wachten? Dit is voor een groot deel een psychologisch vraagstuk. Met welk volk hebben wij hier te doen? Is het land honderdvijftig jaren bij de rest der wereld ten achter, zooals wel eens beweerd wordt? Een Engelsche schrijver noemt dat een obsolete and ignorant error. Wat, trouwens, moet onder ‘rest der wereld’ worden verstaan? Bij de landen noord van Pyreneeën en Alpen, west van Weichsel en Oostzee is Portugal stellig ver ten achteren. Maar ook bij de Balkanstaten of bij Rusland, om in Europa te blijven? Stellig niet. Zelfs niet bij het Frankrijk van Lodewijk XV of het Engeland van minister Walpole en de beide eerste Georges. Te vergeefs zoudt gij er de wreede strafwetten en onredelijke gemeentewetten zoeken, die veel korter dan 150 jaren geleden in Engeland golden. De loonen worden er niet bij de wet vastgesteld; de monopoliën in levensbehoeften, welke niet onmatig belast worden, zijn tot twee teruggebracht: zeep en tabak. Wat gemeentelijk bestuur, lager onderwijs, politie betreft; in de wetten op land, overdracht van land en successie van onroerend goed staat, volgens Crawfurd, Portugal niet bij Engeland achterGa naar voetnoot(*). De armenwetten - georganiseerde en gecentraliseerde particuliere liefdadigheid - zijn er beter en het land heeft een strafwetboek en burgerlijk wetboek, hetgeen van Engeland niet eens kan worden gezegd. De conscriptie is het ergste, wat de bovengenoemde Engelsche schrijver bij een vergelijking met zijn vaderland veroordeelt. Wel heerscht er het protectionisme, doch bij lange na niet zoo drukkend als vijftig jaar geleden in Engeland.
* * *
Portugal, het land van de oudste Europeesche zeevaarders en wereldreizigers, is in onzen tijd geheel een land van boeren, wijnbouwers en vetweiders, met uitzondering van het kleine hoopje, dat zich bezighoudt met mijnarbeid en visscherij. De politiek en het geldwezen, de maatschappelijke toestanden, ja de godsdienst worden hierdoor beheerscht. Maar het bestuur der beide groote staatspartijen met haar veelbelovende namen en leuzen was altijd treurig. Bedrijven die konden bloeien, laat men in verval; hooge in- en uitvoerrechten drukken het volk. Het is vermoedelijk het zeer gebrekkige spoorwegwezen, gepaard aan een bijna volslagen onbekendheid met eenige vreemde taal, maar zeer stellig de landbouw, die vreemdelingen tot de slotsom bracht van de achterlijkheid van het Portugeesche volk. Men zou half zooveel graan meer kunnen telen en twee maal zooveel vee fokken, wanneer men brak met oude gebruiken, en wanneer de grond niet zoo versnipperd was. De Portugeesche boer behelpt zich met een ploeg, slechts weinig | |
[pagina 284]
| |
verschillend van die der Romeinen en een vervaarlijk plompe maar sterke ossenkar, die uit Latrium schijnt te zijn opgegraven; met een uiterst primitieve eg; en voor het maaien van het graan met een sikkel, zooals men haast alleen nog afgebeeld ziet op oude munten. Het oogsten geschiedt daardoor uiterst langzaam. En de Portugeesche boer maakt door zijn behoudzucht alle handelsreizigers in landbouwwerktuigen wanhopend. De wijze van grondbewerking verschilt ook, wegens den bijzonder poreuzen aard van den bodem, geheel van die in Noord-Europa. Alle Portugeezen behooren vermoedelijk tot hetzelfde ras, maar toch zijn er groote verschillen in karakter en gebruiken tusschen de goed gevoede, goed gekleede, rustige, hoffelijke en gezellige Minhoten in het noorden - goede, verstandige arbeiders en uitstekende soldaten - en het bergvolk in sommige streken van de provincie Beira en van de verre weiden van Traz-os-Montes. Agrarische en andere misdaden kwamen tot voor weinige jaren voor onder dit sombere volk. De voeding, waarbij, behalve brood van rogge en mais, stokvisch een hoofdbestanddeel vormt, is stevig en tamelijk overvloedig. De samenstelling van het brood uit twee graansoorten waarborgt de bevolking tegen hongersnood, daar een volkomen mislukking van een van beide oogsten vrijwel ondenkbaar is. Een warme zomer bevordert den mais-, een koude den roggegroei en naar die omstandigheden regelt men de samenstelling van zijn brood. Wanneer de mensch ist was er isst, - en toch! - geeft dit een aardig kijkje op den praktischen zin van den Portugees. Doch behalve eenige kieschkeurigheid op zijn voedsel stelt de Portugees geen groote eischen aan het leven, en daardoor verkeert, in 't algemeen gesproken, de landbouw in een treurigen toestand. En met een tragen landbouw en een kwijnende nijverheid staat ook de handel, die daarvan leven moet, zeer laag. Van de traagheid van het volk verhalen reizigers van ouds wonderlijke staaltjes. Het aardige oude werk van James Murphy, A General View of the State of Portugal (1798), die ook een reisboek schreef Travels in Portugal, dat hij aan Dom Joao, den Braziliaan, opdroeg, vertelt: ‘in de straten rijdt men hard; op het land vindt men vaak den postjongen slapende op zijn muilezel.’ En een prent licht dat toe. W.H. Harrison vond, toen hij in 1839 het land beschreef in The Tourist in Portugal het volk zoo onbegrijpelijk langzaam, dat ofschoon een metselaar niet meer dan 10 stuivers per dag verdiende, het bouwen in Portugal ontzettend kostbaar was. De handwerkers houden er zonderlinge vooroordeelen op na. Zij weigeren, iets op hun rug te vervoeren. Een Engelsch koopman had te Oporto een tuin gekocht en had, om daarin mest te laten brengen, zich een kruiwagen aangeschaft, een zeldzaam vervoermiddel voor Oporto. De Portugeesche tuinman was volstrekt niet van plan den kruiwagen te gebruiken en te vergeefs gaf de Engelschman hem het voorbeeld door zelf een vracht in den tuin te brengen. De man beweerde, dat zijn | |
[pagina 285]
| |
vader nooit zoo iets gedaan had; dat dit eer het werk was voor een paard dan voor een man en dat hij zich niet als een beest wilde aanstellen. De koopman werd nu even weggeroepen en bij zijn terugkeer zag hij, dat de tuinman een ander te hulp geroepen had en dat beiden bezig waren de mest in een groote mand in den tuin te dragen. Ziende dat alle aansporingen vergeefsch waren, ontsloeg hij nu den Portugees en nam een neger in dienst, die een volgzaam en ijverig werkman bleek. Misschien was het meer trots dan traagheid, die den Portugees zoo weerspannig maakte. Een eigenschap die zich bij vrouwen zonderling uit: velen ziet men blootvoets maar met gouden halssnoeren en andere sieraden. Ongetwijfeld is de bevolking goedhartig; zij vertoont een natuurlijke beleefdheid, die men, zegt A.G.C. van Duyl in Tien dagen in Portugal, bij korzelige gemoederen niet vindt. ‘Wie eenig besef heeft van den vooruitgang der natie gedurende den betrekkelijk korten tijd, dat zij weder haar eigen bestuur in handen had, kan niet anders dan er diep voor gevoelen, dat zulk een wakker (?) volk zoo lang met tegenspoed had te worstelen en nog op dit oogenblik zelfs zijn beste pogingen soms verlamd ziet door de lasten, die men het in die tijden heeft opgelegd.’ Crawfurd kent het volk groote en ongewone gaven toe; een zeldzame vereeniging van geestdrift en bezadigdheid. Misschien moeten wij aan zijn bezadigdheid en zijn goedhartigheid een groot deel van zijn ongeluk wijten. Bij Murphy lezen we, hoe in zijn tijd de boeren, een volkje, ijverig en tot geen kwaad instaat, in een soort van lijfeigenschap werden gehouden door de hidalgo's. Wel kwamen onder dezen eerlijke lieden voor, maar over het algemeen worden zij als domme, onverdraagzame ellendelingen aangeduid, die de armen uitzogen en het land ontvolkten, ‘clowns in manieren, bedelaars in vermogen, koningen in trots’. De koning keurde hun geen aandacht, de edele geen naijver waard; alleen de boeren konden zij aan, de boeren, die met hun gezin overgeleverd waren aan hun genade. Reeds in 1544 had Portugal een wet tegen de bedelarij: lammen moesten kleeder- of schoenmaker worden, blinden den blaasbalg bewegen in smederijen, gebrekkigen dienst zoeken bij wie hen gebruiken kon. Het onderwijs echter verkeerde tot Pombal in droevigen staat. Eerst toen werden betrekkelijk goede lagere scholen gesticht, en een wet bedreigt ouders met straf, wanneer zij hun kinderen of pupillen niet vóór hun 15de jaar lezen en schrijven doen leeren. Niettemin spreekt men zelfs nu nog van 75 pct. analphabeten, zoodat blijkbaar aan die Wet niet bijzonder flink de hand wordt gehouden.
* * *
In alle eeuwen is het hoffelijke volk van Portugal, nu door zijn regeerders dan door vreemdelingen, geringeloord en getyranniseerd. Zijn tegenwoordige rampen zijn grootendeels een nalatenschap van zijn voorvaderen. | |
[pagina 286]
| |
Veel kwaad deden vorstengrillen, als Dom Joao V zich veroorloofde, die het schitterende hof van Lodewijk XIV poogde na te bootsen. Evenals deze liet hij musici uit Italië komen en voerde opera's in, niettegenstaande hij den grooten Jacob Rodriguez Pereira, den uitvinder van een methode voor blinden-onderricht, uit het land zette en het aan Frankrijk overliet, een standbeeld voor hem op te richten. Joao daarentegen wist niet beter te doen dan ongeveer 200 millioen te besteden aan dien ontzettenden steenklomp: het klooster van Mafra, een geldverspilling, die nu nog drukt op het land. Noch krachtig, noch waarlijk verlicht, was voor Portugal het bestuur van Joao V, het meest despotische van alle. Wat veel gezegd is, want Portugal is eeuwenlang door despoten geregeerd. Toen kwam het vrijzinnige bestuur van Pombal. Hij vergiste zich in zijn maatregelen, - dat getuigde reeds een tijdgenootGa naar voetnoot(*). Maar het streven alleen, een volk, dat bij alle schatten die Brazilië het onophoudelijk in den schoot stortte, arm, tot den bedelstaf vernederd was, tot een zekere mate van welstand te verheffen en althans een deel van zijn schatten te behouden, moest zelfs bij tegenstanders achting wekken. Hij richtte fabrieken op van zijden doeken, hoeden, glas en andere waren, welke tot dusver uit het buitenland kwamen. Hij stichtte een handelsacademie, een opleidingsgesticht voor edellieden en een voor burgerkinderen. Hij verbeterde veiligheid en reinheid in de hoofdstad, schafte het monnikenonderwijs af, - het moest de 20ste eeuw worden, vóór Frankrijk daartoe kwam! -: de kracht en voortvarendheid zelf, waarmede hij te werk ging, maakten dat hij vooroordeelen en belangen kwetste. Met Pombal is Franco vergeleken. Er waren punten van overeenkomst; vermoedelijk heeft de staatsman der 20ste eeuw den geest van zijn grooten voorganger wel geraadpleegd en zijn voorbeeld willen navolgen. Wat Pombal geplant had, werd door de bigotte Koningin Maria wel weer omvergeworpen, maar het groeide later weer op. Zijn werk was niet zoo vruchteloos, als men het meestal voorstelt. Van 1830 dagteekent een liberale herleving, van 1854 een krachtige beweging ten gunste van beter onderwijs. In de acht jaren tot 1862 stichtte de regeering 588 nieuwe scholen. In 1877 waren 3434 kunst-straatwegen aangelegd. Men heeft thans overal goede straatwegen, de rivieren zijn behoorlijk overbrugd, de havens in bevredigenden staat. ‘Men beweegt zich overal vrij en zonder de gedachte aan gevaar’, schreef Van Duyl, ‘vindt behoorlijke logementen en middelen van vervoer, kan tegen gewone prijzen krijgen, wat men behoeft, en wordt niet vervolgd met papierengeld van onzekere waarde. Het ruilmiddel is metaal, papier is weinig in omloop. Het onderwijs is opgeheven uit zijn verval en er bestaan onderscheidene instellingen, die aan den bloei van kunsten en wetenschappen bevorderlijk kunnen zijn.’ En deze vreemdeling bespeurde | |
[pagina 287]
| |
bij zijn tiendaagsch bezoek ‘niets, wat in het oogloopend afwijkt van den toestand in andere beschaafde landen.’
* * *
Maar Franco vond een diep verdorven politiek stelsel; een smadelijken belangen-strijd tusschen het tabaks-monopolie en het lucifers-monopolie, die elkaar de macht over de regeerders betwistten. Daarbij kwam, bij het mondig worden van nieuwe politieke lagen, de toenemende zucht naar ambten, die schromelijk knaagde aan de staatsruif. 's Lands financiën gingen meer en meer achteruit. Het jaarlijksche tekort werd gedempt met aanvullende kredieten, die van 1892 tot 1906 stegen tot f 240,000,000 of gemiddeld vijftien millioen per jaar. De vlottende schuld rees tot bij de 200 millioen, de binnenlandsche schuld tot 2.8 milliard en de belasting per hoofd van f 12 in 1812 tot f 24 in 1907. Evenals Pombal zocht Franco zijn steun bij het koninklijk gezag, en welke verschillen er ook tusschen koning Carlos en koning Jozef I mogen hebben bestaan, beiden lieten ze het bewind geheel aan hun eersten-minister over en beiden werden het doelwit van een aanslag, die echter bij koning Jozef gelukkig afliep. Redde dit ook Pombal's ministerieel leven? Opmerkelijk is het zeker, dat koningin Amélie terstond na den moord den dictator naar huis heeft gezonden, juist zooals Maria I deed, toen koning Jozef in 1777 overleed. Een krachtige hand was noodig om orde te brengen in den chaotischen toestand van politiek en geldwezen. De republikeinsche publicist Joao Chagas heeft in December van het vorige jaar in een paar artikelen in de Neue freie Presse den onheilspellenden toestand van Portugal geschilderd en gewaarschuwd voor een uitbarsting. Hevig en diep was de beweging, die in 1891 ontstond, toen de regeering tengevolge van het Engelsche ultimatum een Afrikaansch gebied moest ontruimen. Daaruit ontsprong de opstand te Oporto, waaraan verschillende regimenten deelnamen, die na een gevecht van één dag bedwongen werd en eindigde met de deportatie van een groot aantal der gearresteerde insurgenten. Chagas beweert, dat sindsdien o.a. de provincie Estramadura geheel voor de republikeinen gewonnen werd en dat overal de elite der bevolking zich bij hen aansluit. In het bewind wisselden nochtans gelijk te voren de oude partijen, progressisten en regeneradores, elkaar af, die beiden het geld verkwistten. Om zich tegen de toenemende ontevredenheid te beschermen, zocht de koning de vriendschap van het leger, hervormde het en begunstigde de officieren zooveel hij kon. Vandaar steeds zijn groote gerustheid en vertrouwen, dat het niet tot een revolutie komen zou. Hierin ligt ten deele de verklaring, waarom, ook na het gelukken van den aanslag, geen omwenteling uitbarstte. Overigens was, wanneer de republikeinen in den moord de hand hebben gehad, - en zedelijk verantwoordelijk waren zij ongetwijfeld, - die aanslag een bijzonder slecht middel | |
[pagina 288]
| |
tot het bereiken van hun doel. Want òf het schrikbewind zou nog erger worden, òf de kroon verwierf zich, door vergevensgezindheid en genade, een aureool van grootmoedigheid, die de monarchie slechts versterken kan.
* * *
Franco heeft, dunkt mij, het goede gewild en eenig goeds bereikt. Hoewel de handelsbalans in de laatste jaren in toenemende mate passief was, en niettegenstaande de regeering geen operaties ondernam, die gunstig op de betalingsbalans konden werken, is tijdens zijn bestuur het goudagio aanmerkelijk teruggegaan. In December 1900 gemiddeld 41 pCt., was het begin 1906 tot 5 pCt. verminderd en in 't begin van 1907 tot 2 pCt. (Sedert is het onder vele wisselingen weer op 11 pCt. geklommen). Franco richtte volksspaarbanken en andere inrichtingen voor den handwerksstand op en voerde den wekelijkschen rustdag in. Maar Chagas schildert den dictator als een Tiger, der die Katze spielt. Hij behoort niet tot onzen tijd en ons geslacht. Hij behoort tot het type der voormalige Zuid-Amerikaansche dictatoren, die half staatsman, half roover zijn, zooals Lopez van Paraguay. Het ontbreekt hem niet aan schranderheid, waardoor hij aan zijn woorden een glimp geeft van eerlijkheid en goede trouw. Door deze eigenschap gelukte het hem, het gezag te vermeesteren en zich daarin te handhaven, en daarom verklaart ieder, die met hem te doen heeft, dat hij een sterk man is. ‘Maar in zijn werk is alles leugen en bedrog. Zijn liberaal program - leugen, zijn administratief program - leugen. Hij heeft Portugal een juk opgelegd, dat het land zonder omwenteling niet zal kunnen afschudden. Heeft hij echter wellicht spaarzamer huisgehouden dan de verkwisters, die hem zijn voorgegaan? Volgens een zeer bekwaam Portugeesch publicist bedroegen de kosten van Franco's bestuur sinds hij aan het bewind kwam, dus in den korten tijd van 18 maanden 20,000 contos de reis, dus meer dan 100,000,000 reis. Deze man streed tegen corruptie! Maar is hijzelf niet begonnen met den koning om te koopen en heeft hij niet tenslotte de maatschappelijke kringen omgekocht, welker hulp hij noodig oordeelde? Daarom verhoogde hij de civiele lijst des konings (met bijna een millioen) en vermeerderde de bezoldiging der officieren en onderofficieren. Ook de ambtenaren vormen een leger in Portugal. De regeering kan hun steun niet missen. Franco verlaagde de belasting op de bezoldiging der ambtenaren. Zoo trachtte hij zich een kring van vrienden te vormen, die hij met gunsten overlaadde. Hij verschafte hun het pairschap, ambten in den Raad van State en de Staatsbank, en andere vette posten.’ De Engelsche Economist betoogde dezer dagen, dat gedurende de regeering van Franco belangrijke bezuinigingen in het beheer der Staatsfinanciën waren gebracht en o.a. het tekort op de begrooting van ruim ₤1 millioen tot ₤ ½ millioen verminderd was. Doch die beweringen waren blijkbaar ontleend aan beschouwingen in het orgaan van Franco, reeds in het najaar gepubliceerd, ter verdediging van zijn bestuur. | |
[pagina 289]
| |
Een heftige polemiek wordt thans gevoerd tusschen de organen van Franco en andere bladen met betrekking tot de resultaten van zijn financiëele administratie. De tegenstanders beweren, dat onder zijn beheer het tekort met ca. ₤1 millioen toegenomen is. Dit zou iets minder zijn dan de vermeerdering van het tekort onder vroegere ministeriën. Volgens den nieuwen minister van financiën zou de financiëele positie, door hem overgenomen, ongeveer gelijk zijn aan die, toen Franco aan het bewind kwam. Officieele cijfers zijn echter niet beschikbaar. Ten slotte liet hij dus den toestand gelijk hij dien vond! Wat was het doel van dezen man? Was hij een degelijk, trouw, eerlijk staatsman met groote denkbeelden voor Portugals toekomst? - maar dan heeft de aanslag hem de gelegenheid benomen het overgroote deel van zijn program te verwezenlijken. Of was hij een gelukzoeker, wien elk avontuur welkom was? Wonderbare ontknooping bracht de moord in het drama, dat maanden lang de wereld in spanning hield. Men twijfelde of de dictator zich nog lang had kunnen staande houden. Hij had niet slechts het collectieve maar het persoonlijke onafhankelijkheidsgevoel der Portugeezen gekwetst. En hij had tal van belangen geschaad. Het op groote schaal afschaffen van sincures en het ontslaan van jammerlijk slecht betaalde ambtenaren bracht een groot aantal lieden tot den bedelstaf. Maar vooral verloor hij aanhangers door zijn pogingen, de beide groote politieke partijen te breken ten einde zich tot alleenheerscher te maken. Daardoor maakte hij het onmogelijk met andere partijen samen te werken en een meerderheid in de Cortes te verwerven. De verhooging der civiele lijst werd opgenomen als een bewijs van minachting van het volk en van vernedering der kroon. En eindelijk maakte hij zich de groote menigte tot vijand door de café's te Lissabon op Zondag te sluiten. De schorsing der burgerlijke vrijheden, het muilbanden van de pers en een reeks van dictatoriale maatregelen deden de ontevredenheid tot het uiterste stijgen.
* * *
Zoo is dan Portugal een nieuwe illusie van bevrijding kwijt. Opnieuw kunnen de stormen van partijstrijd het van alle kanten teisteren. Hulpeloos staat dit oude volk ook in den storm van den modernen vooruitgang: zonder de onmisbare ontwikkeling; zonder energie; zonder besef van de geweldige beteekenis van den strijd. Wanneer straks de Cortes weder bijeenkomen, zal het oude spel herbeginnen, het spel van twee partijen, die om beurten een volk, dat voor drie vierden niet lezen of schrijven kan, bij de stembus exploiteeren. Toen voor eenige maanden de redacteur van een bekend Parijsch blad door den koning ontvangen werd, vroeg hij dezen, of het volk zijn goedkeuring aan de dictatuur zou hechten? Of het dezen inconstitutioneelen regeeringsvorm rustig zou aannemen? | |
[pagina 290]
| |
Met een zelfbewusten glimlach antwoordde de koning: ‘O povo? O povo tomara que o deixem!’ - Het volk? Het volk is tevreden, wanneer men het met rust laat!’ Toch was de proef, die de koning en zijn ministers namen met het geduld van het volk, ontzaglijk gewaagd. Maar hij achtte Franco den rechten man om zulk een proef te nemen. Vrijheid had Franco nooit kunnen brengen, en de eenige kans op verlossing van Portugal ligt hierin, dat een grootere en sterkere zijn taak tracht te volbrengen langs den weg van het recht. Maar dat moet een Herkules zijn!
H.S.M. van Wickevoort Crommelin. |