De Tijdspiegel. Jaargang 65
(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een stap achteruitGa naar voetnoot(*).Het is wellicht thans nog tijd om te verhinderen, dat met het aanhangige wetsontwerp betreffende het vaderschap Nederland een bepaalden stap achteruit zal doen. Want dat dit het geval zal zijn, blijft mijne vaste meening. Het komt mij zelfs eenigszins verwonderlijk voor, dat men er in geslaagd is bij ons te lande, waar men zich veeleer verheugen moest over den gang van zaken, eene stemming op te wekken om een einde te maken aan een heilzamen regel. Zal men zeggen: juist dit bewijst, hoe de volks-overtuiging zich baangebroken heeft, hoe men meer en meer tot inzicht is gekomen, dat de bestaande regel in den grond der zaak onzedelijk is en een beginsel huldigt, dat, man en vrouw ongelijk behandelende, met de moraal in strijd is? Het zou zeker fraai zijn; doch het geheele verloop der beweging komt mij voor te veel te zijn geschied, zonder dat men zich voldoende rekening heeft gegeven van den werkelijken stand der kwestie; integendeel, men is te werk gegaan met eene overdrijving, welke al aanstonds aantoonde, dat men de zaak niet genoeg bekeken had. En een beweging, op die wijze gewekt, hoe nobel van doel wellicht ook, mag men eenigszins kritisch beschouwen. Toen in 1886 de vraag in de Juristen-Ver. ter sprake kwam, was het, meen ik, alleen Mr. Pijnacker Hordijk, die reeds toen er op wees, dat men werkte met veel te hoog opgevoerde cijfers en eenigen twijfel uitsprak, of de geheele kwestie wel voor Nederland van zoo groote beteekenis was. Het is en blijft een feit, dat in Nederland het getal der onwettige geboorten steeds afneemt, en dat niet nu toevallig in de laatste jaren, maar nu reeds sinds 60 jaar, een tijdsverloop, lang genoeg om te mogen doen aannemen, dat men niet met een toevallig, voorbijgaand verschijnsel te doen heeft, maar met een constante beweging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De cijfers volgen hier. In 1835 bedroeg het aantal onwettige geboorten: 5163 en het bereikte in 1845 zijn hoogste punt met 5684. In 1895 was het gedaald tot 4779. En neemt nu het laatste 10tal jaren:
of gemiddeld in de laatste 10 jaar 4019. Of, wilt Gij dezelfde cijfers onder anderen vorm, zoo raadpleegt de Bijdragen tot de Statistiek van Nederland, (p. VIII), waar Gij vindt: Aantal onwettig geborenen op 100 geborenen bij
Men zal de juistheid der conclusie van den steller dier statistiek moeten toegeven: ‘Uit deze cijfers blijkt een doorgaande en belangrijke vermindering van het relatief aantal onwettig geborenen zoowel bij de levend als bij de levenloos aangegevenen.’ Vooral ook op dit laatste zij, om begrijpelijke reden, de aandacht gevestigd. Voortdurende vermindering is dus niet te ontkennen, en de vraag is al aanstonds gewettigd, of met die cijfers voor oogen men het recht heeft een wetsvoorschrift te wijzigen, waarvan - al wil men niet aanstonds stellen, dat die verbeterde toestand het gevolg van dat voorschrift is, - toch zeker moet erkend worden, dat het verbetering niet in den weg stond. Voortdurende vermindering alzoo, die echter nog niet behoeft te gelden als bewijs, dat de toestand te onzent beter is dan elders. Elders, waar de bestreden rechtsregel niet geldt, kan toch wellicht op nog betere cijfers gewezen worden en zou dan wellicht blijken, op hoe laag punt Nederland op dit gebied in vergelijking met andere landen staat. Ook hier mogen de cijfers spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat Nederland hier onder- of bovenaan? Maar nog eens, wie of wat geeft den wetgever dan het recht Nederland af te dringen van zijn plaats en het met geweld gelijk te stellen met andere op dit punt achterlijke natiën? En hebben niet zij recht, die, steunende op die onbetwistbare cijfers, eischen en verlangen, dat men niet een stap terug doe en zich niet gelijk stelle met landen, waar de toestand minder gunstig is? Maar het onechte kind? Denkt om de duizenden jaarlijks onwettig geborenen, het leven intredende zonder eenige kans den levensstrijd te kunnen voeren, reeds geschandvlekt voor hunne geboorte, opgevoed te midden van criminaliteit en prostitutie en slechts gedoemd om de rangen van crimineelen en prostituees te versterken en aan te vullen. Zeker, wie zal hun lot niet beklagen! Maar al weder mag het vreemd heeten, dat men zich zelfs de moeite niet gegeven heeft de cijfers eens wat nader te bekijken. Ik hoop niet van al te groote verwaandheid beschuldigd te worden, wanneer ik beweer, dat het feit der erkenningen, waarop ik in de Tweede Kamer de aandacht vestigde, tot toen een volkomen vergeten, over het hoofd gezien feit was. Niemand had er aan gedacht, en men drong bij mij aan om toch zich zelf van de juistheid dier cijfers, welke men blijkbaar nooit onder de oogen had gehad, te overtuigen. En toen? Ja, toen werd er natuurlijk, wat aan die cijfers gepeuterd, trachtte men ze wat neer te halen, maar het is en blijft een feit, dat men zich bij alle opwinding en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote woorden nooit de eenvoudige, nuchtere vraag had voorgelegd, hoeveel er nu van die onwettige geborenen inderdaad zonder eenigen steun ook van den vader de wereld ingaan. Zóó verbaasde het door mij genoemde cijfer, dat men mij toeriep: ‘geschieden die erkenningen ook door den vader?’ Prof. Fockema Andreae, die in 1885 de stormklok luidde en zijn opstel in het Rechtsgeleerd Magazijn begon met het schitterend cijfer: er worden in Nederland gemiddeld 4433 onwettige kinderen jaarlijks geboren, en zelfs de oogen sloot voor de stijging of daling van dat cijfer, althans het van geen belang scheen te achten zijne lezers daarmede ook maar een oogenblik bezig te houden, schreef er naïef bij in een noot: ‘Bedrieg ik mij niet, dan is de erkenning betrekkelijk zeldzaam’. Nu, het is maar, wat men ‘betrekkelijk’ noemt! Noch mevrouw Wijnaendts Francken, noch zelfs de Regeering bij hare toelichting, ook niet het sprekersgilde in de opzweepende meetings te Amsterdam en elders gehouden, hebben eenige aandacht aan die erkenningen geschonken. Men schermde met het absolute cijfer van 4000 kinderen en mevr. W.F. rekende zelfs uit, hoe vele van die ongelukkige wezens, alleen reeds door het uitstel van het ontwerp Cort van de Linden, aan verderf en ellende waren blootgesteld. Toch is dit feit der vrijwillige erkenning door den vader een van het grootste gewicht, waar men zich voorstelt dien vader gerechtelijk op te sporen. En nu alweder de cijfers! Het gemiddeld aantal onwettig levend geborenen (voor levenloos geborenen is natuurlijk de vaderschaps-actie van geen belang) in de laatste jaren is: 4019. Erkenningen door beide ouders in 1906 bedroegen: 1903. Men zal toegeven, dat in die gevallen het nut der vaderschaps-actie ontbreekt; maar men zal dan toch ook tevens moeten toegeven, dat het voortdurend manipuleeren van het absoluut getal der onwettig geborenen is een schermen met een groot cijfer en men - om juist te zijn - er al aanstonds 50% van mag aftrekken.Ga naar voetnoot(*) Voegt men daarbij nu, dat er - zij het nog zoo weinige - toch nog wel altijd vaders zullen zijn, die, ook zonder tot formeele erkenning over te gaan, moeder en kind niet laten zitten, dan meen ik recht te hebben tot de conclusie, dat wenschelijk of niet, de nieuwe vaderschaps-actie nu niet juist aan ontelbaar velen te hulp zal komen. Doch laat ons nemen, dat er 2100 kinderen dus jaarlijks overblijven, wier lot de vader zich niet aantrekt. Hoeveel vaders zijn dan werkelijk onbekend, zoodat de best geregelde vaderschaps-actie niets uitwerkt, en hoe veel vaders zijn er, op wie absoluut niets te verhalen valt? Dat er in 1904 in Beieren met 50% sterkere geboorte en 7 maal zoo groot aantal onwettige geboorten slechts 81 processen aanhangig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren wegens ‘Feststellung des Rechtverhältnisses zwischen Eltern und Kindern’, doet nu niet denken, dat het nieuw in te voeren rechtsmiddel aan zoo ontzettend velen zal ten goede komen. Doch - zoo luidt de tegenwerping - wat doet dit er toe? Reeds de bedreiging doet het oogmerk bereiken. Hebben wij niet de schitterende statistiek van Dr. Taube te Leipzig, die slechts 1% der vaders als totaal onbekend aanwijst? Het is mogelijk, doch ik kan de gedachte niet van mij afzetten, dat er onder de overige 99% menigeen is, die, allerminst van het hem aahgewreven vaderschap bewust, zich dit maar uit vrees voor schandaal laat aanleunen. In liefelijke kleuren wordt ons toch geschilderd, hoe vriendelijk en achter de schermen die zaken behandeld worden. Gij kunt toch niet ontkennen, dat men al licht zal zeggen, dat Gij wel eenige relatie met de juffrouw gehad hebt, en is het dan maar niet beter hier sub rosa te betalen, dan er een openbaar debat over uit te lokken? Prof. Fockema Andreae trachtte aan te toonen, dat men bij ons te lande die vaderschaps-actie altijd gekend had en dat de volksovertuiging terugkeer tot het oud-vaderlandsche recht eischte. Over het laatste valt moeilijk te strijden. Wanneer die volks-overtuiging gewekt is door zoo grijpbaar onjuiste cijfers en voorstellingen als ik aantoonde dat het geval was, dan zou ik nog niet veel aan haar hechten. Maar bestaat zij? Men spreekt er, ik geef het toe, ook onder het volk schande van, dat een vader moeder en kind laat zitten, de ketelmuziek in dergelijke gevallen doet wel hooren, hoe men er onder het volk over denkt. Juist. Maar dan ook slechts in die gevallen, waarin het publiek weet, althans meent te weten, wie de vader is: een feit in kleinere plaatsen, ten platten lande, herhaaldelijk voorkomende. Maar een drang om een geheel onbekenden vader op te sporen, er een aan te wijzen om hoogstens een mogelijkheid, nimmer een zekerheid te krijgen? Van zulken drang blijkt niet en zoo iets gold ten onzent ook nimmer. Dat men in vroegere tijden, om de armkassen te ontlasten, wel gaarne den vader bekend zag om hem tot onderhoud te verplichten, wil ik niet ontkennen. Zelfs de instructiën der vroedvrouwen droegen dezen wel op, belangstellend bij de barenden te informeeren. Maar de actie, zooals die in Frankrijk, in Duitschland bestond, kende men hier niet en slechts de man, die erkende gemeenschap te hebben gehad, werd tot onderhoud verplicht doch juist de befaamde regel: ‘virgini parturienti creditur’ was ten onzent te eenenmale uitgesloten. Mr. Andreae is er dan ook zeker in geslaagd enkele keuren en ordonnantiën van min of meer belangwekkende plaatsen op te sporen, waar inderdaad iets gevonden wordt, dat op een soort vaderschaps-actie wijst; maar treft het niet, dat geen enkele naam van een onzer groote juristen genoemd wordt? Zeker, bijkans bij allen de uitspraak, dat ook de natuurlijke kinderen door beide ouders te onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houden zijn, maar - met de zeer opmerkelijke bijvoeging, dat bij spurii en vulgo concepti daarvan uit den aard der zaak geen sprake was. ‘Sed an ad spurios et vulgo quaesitos pertineat? Negandum est, eo quod ante omnia constare vel probari debeat, eum qui petit alimenta, esse filium (v. Leeuwen, Censura forensis L. I C. X p. 33). En - zoo mag gevraagd worden - als die volksovertuiging zoo sterk was, hoe komt het dan toch, dat men zich zoo gereedelijk nederlegde bij den regel van den C.C.? Hoe komt het, dat, toen men in 1838 dit wetboek naar vaderlandschen trant inrichtte, er zelfs niet aan gedacht is dien regel af te schaffen? Omdat - naar Prof. Andreae zelf (p. 460), al klinkt het bij hem vreemd! mededeelt, - men terecht inzag, dat men slechts wijziging moest brengen in wat niet met de rechtsovertuiging van het volk overeenkwam. Is die rechts-overtuiging in andere landen zoo veel sterker? Zie ik wel, dan heeft zich althans in Frankrijk juist die overtuiging gekeerd tegen hetgeen men nu bij ons te lande wil gaan invoeren. Ook daar gold het niet de bescherming, de vrijstelling van den man, die, als met den vinger aangewezen, de vader des kinds was, maar wel het inquisitoriale, het op bloote beweringen en aantijgingen toegeschoven vaderschap. De geschiedenis is bekend. Men kent het beroemde requisitoir van Servan, adv. gen. bij het Parlement te Grenoble. Wie was Servan? Een oude magistraat? Neen, medewerker der encyclopedisten, voorstander van de afschaffing der pijnbank, der preventieve hechtenis; men zou zeggen een geavanceerd jurist van onze dagen. Het is mogelijk, zooals Mr. Hesse in het Rechtsgel. Magazijn op gezag van Fransche schrijvers mededeelde, dat de ‘cahiers’ niet inhielden dien eisch tot afschaffing der vaderschaps-actie; niet minder waar is, dat zij werd afgeschaft, zonder dat blijkt, dat iemand haar verdedigde. Men had er klaarblijkelijk genoeg van, gelijk men later, in 1821, in Hessen er genoeg van had, waar de Stenden met algemeene stemmen eenvoudig het Fransche verbod overnamen. Men walgde van de zaak, welke men nu bij ons wil invoeren. Maar wij, in de 20e eeuw, wij moeten terug, omdat Duitschland in zijn nieuw Burg. Wetboek den daar in het grootste deel des Rijks geldenden regel heeft behouden. Sprak dan daar de volks-overtuiging zoo krachtig, zoo luide? Uitspraken van een juristen-vereeniging worden gewoonlijk - vooral als zij niet in den smaak vallen, - met eenig wantrouwen begroet; doch opmerkelijk blijft het votum van den 4den Duitschen Juristendag, die wel de uitsluiting der actie afstemde, doch deze motie aannam: ‘Die Paternitäts-Klage ist in jenen Theilen Deutschlands, wo sie zur Zeit noch im Prinzip besteht, in die engsten Grenzen einzuschränken; in einem gemeinsamen deutschen Gesetzbuche ist dieselbe jedoch nur in Ausnahmefällen zuzulassen.’ Intusschen, het viel anders uit: het Duitsche B.W. heeft de actie gehandhaafd en voor geheel Duitschland tot geldend recht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt. Wie echter de moeite zich geeft de Motive na te slaan, kan - althans zoo ging het mij, - de gedachte niet van zich afzetten, dat de ontwerpers in den grond der zaak het Fransche voorschrift veel meer gewenscht oordeelden. Alles wat daarvoor pleit, vindt men met groote klem uiteengezet. Hoofdmotief schijnt mij geweest te zijn, - wat althans ook als gewichtige grond werd aangevoerd, - dat men nu eenmaal in het grootste deel van Duitschland niet beter wist, of het behoorde zoo te zijn en men van de invoering van het Fransche recht een ongunstigen invloed op de meening vreesde. Molengraaff's bewering (Pro p. 15), dat men in Duitschland bij de vaststelling van het B.W. ‘niet geaarzeld heeft’, zal door niemand worden toegegeven, die de Motive ook met slechts oppervlakkige aandacht leest. En in België? Daar duurt de heen- en weerzending tusschen Kamer van Afgevaardigden naar Senaat nu reeds jaren en schijnt men al evenmin tot overeenstemming te kunnen komen. Doch één ding staat vast: dat men althans in alle ontwerpen daar niet heeft opgenomen het bewijs, laat ons liever zeggen, wettelijk vermoeden van vaderschap op grond van enkele gemeenschap met de vrouw, maar in elk ontwerp, zij het soms in andere bewoordingen, nu ook in het laatste van 5 Dec. 1907, het bewijs der betrekking tusschen vader en moeder slechts aanneemt, o.a. wanneer vaststaat: ‘leur caractère habituel et notoire.’ Dat blijkt iets anders dan ons fraaie ontwerp!
Tot dusverre trachtte ik aan te toonen, dat noch de rang, dien Nederland op dit gebied inneemt, noch het aantal onwettige geboorten op zich zelf er toe dringt terug te gaan van een stelsel, dat - zoover wij oordeelen kunnen, - en bij alle wijsgeerige besprekingen geven ten slotte toch de cijfers den doorslag, - niet anders dan gunstig heeft gewerkt, en voorts, dat van een terugkeer tot het oud-vaderlandsche recht al evenmin sprake kan zijn. Eén opmerking zij hierbij veroorloofd. Hoe komt dat oud-vaderlandsche recht zoo opeens opgedoken als norm voor het hedendaagsche? En ik herhaal: zij, die dringen tot wetsverandering, zullen hebben aan te voeren klemmende redenen; redenen, welke duidelijk maken, dat wij zijn op een verkeerden weg, dat wij dezen verlaten moeten. Maar wat men aanvoert, zijn, o ja, prachtige woorden, zedelijkheidsbeginselen, gelijk recht voor man en vrouw, geen tweeërlei moraal en bovenal: het belang van het onechte kind. Wij leven in de eeuw van de bescherming van de economisch zwakkeren. Kan men zich een in vollen zin ‘economisch zwakkere’ voorstellen dan een van de menschen verlaten onwettig kind? Dit is dus te beschermen. Laat ons zien, wat daarvan is. Criminaliteit. Raadpleegt de crimineele statistiek. Bijv. die over 1903 p. XXVII. Verdeeling der veroordeelden naar legitimiteit; in percenten der veroordeelden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en herinnert u, dat in die jaren 1880-1889 de onwettige geboorten van de wettige uitmaakten 3.08 pCt. Men zal moeten erkennen, dat die cijfers al weder op zijn zachtst genomen niet bewijzen, dat de onwettigen het leeuwendeel in de criminaliteit wegdragen. Erkend moet worden, dat die cijfers correctie behoeven, omdat de sterfte der onwettigen grooter is. Kindermoord - vooral op dit punt plegen de pennen sneller te vliegen, worden de schilderingen somberder. De ongelukkige moeder, die in eenzaamheid en schande het leven geeft aan een kind, en voor wie wat voor elke andere vrouw een groot geluk is, slechts de aanvang is van wee en leed, slaat de handen aan den jonggeborene. Men vraagt zich haast af: kan het wel anders? En, zegenrijk breken de zonnestralen in die duisternis door, nu zij voortaan zal weten, dat haar kind - zij zelve nog niet - onderhoud van den vader zal ontvangen! Doch, helaas, een in dit geval zeer vertrouwbare getuige komt die idylle verstoren. Het vroegere Pruisische Allg. Landrecht kende zelfs den onderhoudsplicht van de vaderlijke adscendenten van het kind. De moeder had dus niet verhaal op den vader alleen, en wat komen ons de Motive zum D.B.G. vertellen (p. 875): ‘Der Zweck, welchen die Redactoren des preus. A.L.R. verfolgten, wenn sie die väterlichen Aszendenten und zwar schon vor der Mutter für unterhaltspflichtig erklärten, nämlich die Verhütung des Kindermordes durch Beseitigung der Geldverlegenheit der Mutter, vermag die Haftung der vät. Aszendenten nicht zu rechtfertigen, zumal die Erfahrung gezeigt hat, dass alle Begünstigungen, welche das A.L.R. den unehelichen Kindern zu Theil werden lässt, den Kindermord nicht verringert haben.’ Dat klinkt een weinig anders! Maar waarlijk, gelooft men, dat wat de moeder drijft tot kindermoord, nu bovenal en in de eerste plaats is de angst haar kind niet te zullen kunnen voeden? Zijn het vermoedelijk niet gansch andere motieven, de schande, de wanhoop, wellicht ook een domme woede tegen de geboren vrucht zelve? En worden die motieven opgeheven door de mogelijkheid, dat zij haar proces zal winnen? ‘De onechte kinderen zijn de aanstaande prostituées.’ Het is mogelijk. Doch hoe wordt men tot prostituée opgeleid? Hetzij door gewetenlooze ouders of verzorgers uit winstbejag; het meest door den kring waarin men verkeert. Luiheid, lichtzinnigheid, zucht naar opschik en vermaak, zij worden aangewakkerd of althans niet tegengegaan, naar mate de geest is van den kring, waarin men leeft. En verandert men dezen, omdat de moeder eenig geld ontvangt? ‘Maar op lateren leeftijd’ - zoo zal men zeggen - ‘zal die onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stand dan toch voor broodsgebrek en nijpende behoefte behoeden en daarmede den prikkel tot geldbejag uit prostitutie wegnemen.’ Het is mogelijk, maar wat de praktijk in Duitschland leert, doet het mij niet waarschijnlijk achten. Naar de Belgische ambtenaar, Van Halewijck, mededeelt, die door zijn regeering was uitgezonden om de werking van het nieuwe D.B.W. op dit punt na te gaan in die streken, waar met de invoering van het B.W. de Napoleontische regel werd afgeschaft, ‘le tarif de 15 marks par mois est assez généralement appliqué en Allemagne.’ Men zal toegeven, dat, als het monster der prostitutie waartegen men in alle eeuwen te vergeefs ten strijde toog, met zulke modeste middelen voorgoed kan worden neergeveld, men geen reden tot klagen heeft. En die cijfers kloppen met de statistiek uit Leipzig, welke mevr. W. Fr. in hare brochure mededeelt. Ik rekende die in de 2e Kamer na en kwam tot de slotsom, dat 903 vaders per hoofd betaalden 164 M. per jaar. Meent men werkelijk met zulke bedragen de sociale ellende ook maar voor een klein partikel te bestrijden? ‘En als gemis van goede verzorging hun levensdraad niet ontijdig afsnijdt, als gebrek en armoede hen sparen, nemen zij - de ondervinding leert het - mettertijd plaats in de gelederen der prostituées, der vagebonden en misdadigers, der onverzoenlijke vijanden van elke geregelde samenleving. In zooverre gaat het, bij de regeling van de positie der onechte kinderen, niet alleen om de erkenning van een zedelijken plicht, maar ook om de dringende behartiging van een gewichtig maatschappelijk, sociaal belang.’ Aldus de Min. v. Justitie in de Kamerzitting van 29 Mei '07. (Hand. p. 1863). Gewichtige sociale belangen schijnen dus met niet heel veel geld dringend behartigd te kunnen worden. Men zou het aan de uitvoering der kinderwetten niet zeggen! Hoe onvriendelijk het ook klinkt, ik kan niet anders dan zulke beweringen noemen ‘groote woorden’. Zeker, een dergelijke bijdrage kan zeer welkom zijn in een huishouding; maar men moet het niet voorstellen, alsof het meer is dan een druppel water, dien men werpt op den brand der sociale nooden. Het recht dan van het onwettig kind. Nu moet men elkander goed begrijpen Als het te doen is om den ethischen plicht van den man, die zich vader weet of althans met zekerheid mag achten, om zijn kind te onderhouden, dan gaat ieder accoord. Maar het kind moet dan ook bewijzen, dat iemand zijn vader is. En terwijl wij nu in de Belgische ontwerpen een poging vinden, om althans met eenige zekerheid tot dat bewijs te komen, weet ons ontwerp er niet anders op dan een mogelijkheid, neen, een vermoeden van mogelijkheid eenvoudig tot zekerheid te stempelen. In het algemeen gesproken en uitzonderingen daargelaten, zal het feit der gemeenschap wel nimmer te bewijzen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat uit zulke gemeenschap, wellicht een enkele maal dan gepleegd, het kind geboren is, valt met eenige (ik spreek nu niet eens van ‘absolute’) zekerheid niet te zeggen. Toch is naar ons ontwerp zulke éenmaal vermoedelijk gepleegde gemeenschap voldoende om als vader te worden aangenomen. Vergelijkt hiermede nu het Belgische ontwerp, dat nevens de ook in ons art. 342 de actie toelatende omstandigheden (verkrachting, schaking) het onderzoek toelaat: 1o. als er bezit van staat is; 2o. wanneer de beweerde vader zijn vaderschap schriftelijk heeft erkend; terwijl de actie tot onderhoud (thans door ons ontwerp toegekend) slechts toegelaten wordt bij geregelden en algemeen bekenden aard der gemeenschap met de moeder en voorts in cas van verleiding, huwelijksbelofte, bedriegelijke handelingen of misbruik van gezag, mits er besta begin van schriftelijk bewijs van deze feiten; en men staat versteld over de lichtvaardigheid, waarmede de wetgever ten onzent het bewijs wil zien aangenomen. Doch, laat ik niet onbillijk zijn: het ontwerp geeft uitkomst; de actie wordt niet toegewezen, als de rechter overtuigd is, dat het kind niet van den beweerden vader is! Hoe hij ooit ter wereld aan die overtuiging zal komen, laat de wet in het midden. Ik vermoed, wanneer hem een voldragen kind wordt voorgelegd als beweerde vrucht eener gemeenschap van vóór 6 maanden, of een zevenmaandsch kindje als vrucht eener 10 maanden geleden gepleegde gemeenschap. Doch laat ons verder gaan. Als het recht van het onwettig kind over al die bezwaren moet doen heenstappen, wanneer het onwettig kind een in judicio afdwingbaar recht tegenover zijn beweerden vader heeft, hoe kan men dan daarbij blijven staan? Men kan zich nu met een woordenspel tijdelijk van de zaak trachten af te maken door te beweren, dat men niet den vader zoekt, maar den verwekker, feitelijk zet men den voet op den weg, waar het echte en onechte kind ten slotte gelijke rechten krijgen. Het is mij niet mogelijk eenigen grond te ontdekken, waarom mijn natuurlijk kind, eenmaal in die betrekking door de wet erkend, ten achter moet staan bij mijne wettige kinderen. Hoe onwettig ook, in overspel of in bloedschande geteeld, het kind is aan dat alles even onschuldig. Wanneer men niet langer, als naar het geldend recht, de aanspraken van het onw. erkend kind laat afhangen van de erkenning door den vader, maar een eigen recht van dat onw. kind erkent, kan men niet blijven staan. Want mij ontgaat althans, waarom dan dat recht beperkter, minder omvattend zal zijn dan dat van het wettige kind. En wat hooren wij dan ook inderdaad? Dat de eisch tot geheele gelijkstelling zich reeds doet vernemen. Wat bij dit ontwerp gegeven wordt, wordt slechts op vooruitbetaling aangenomen. Daarmede is - naar velen meenen - de rekening niet vereffend. Molengraaff noemde het: ‘eerste afbetaling op eene eereschuld van den wetgever’, waarmede ik ronduit gezegd zijn uiting op p. 11 Pro niet goed weet te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereenigen. Hij heeft zich hier wel een weinig in schaapskleederen gehuld. En hier nu ligt het groote gevaar, dat samenhangt, samengaat met dat andere gevaar, dat voor zoo velen is en blijft de groote tegenwerping tegen dit ontwerp. Gaat men dien weg op, neemt men het hier uitgesproken beginsel aan, dan heft men tevens op het huwelijk. Stel de vrucht van het concubinaat, nog erger van de meest gewone hoererij, gelijk met die van het huwelijk, en Gij wischt in beginsel uit het onderscheid tusschen huwelijk en concubinaat. Het is opmerkelijk, hoe sterk dit bezwaar zelfs geldt én voor den oorspronkelijken ontwerper dezer wet én voor hare voorstanders. Het is bekend, hoe ontzaggelijk veel moeite men zich heeft gegeven om toch maar het woord ‘vader’ uit de wet te houden; geen familiebanden worden erkend. Wanneer de zaak niet zoo ernstig ware, zou men moeten lachen om dit hopeloos gedoe om te ontkomen aan de consequentiën van eigen beginselen. Is het niet op zichzelf belachelijk, dat in eene wet, die het eigenlijk verbod van art. 342, dus van het onderzoek naar het vaderschap, handhaaft, in volgende artikelen wordt gesproken van ‘de vader van een natuurlijk, niet erkend kind’, en wordt voorgeschreven, hoe men dien vader opspoort. Een waar juridiek monstrum - men zal het toegeven, - dat ieder, die nog eenigszins hecht aan wets-stijl en wet-vorm, reeds daarom alleen moest verhinderen zijn stem aan dit zonderlinge product te geven. Doch - zoo mag de vraag gesteld worden, - waarom vreest Gij zoo zeer die aantasting van het huwelijk? Het antwoord is spoedig gegeven: omdat het huwelijk is de basis, de onderslag van ons geheele maatschappelijk leven. Omdat wij gelooven, dat wie het huwelijk aantast, de grondslagen aantast van ons geheele zedelijk bestaan. En ik zeg dit niet uit een soort conservatisme, niet om behoud en bescherming te vragen eener eeuwen-oude instelling, maar omdat het huwelijk, zooals wij dat hebben, inderdaad is de groote waarborg én voor de vrouw, én voor de opvoeding van het komende geslacht. Men zegt, - en terecht geloof ik, - dat de beschaving van een volk zich laat afmeten naar de positie, waarin de vrouw verkeert. Welnu, een eerbaar, een menschwaardig bestaan voor de vrouw is niet denkbaar in landen, waar niet het monogamistisch huwelijk in eere is. Wilt Gij bewijzen? Ik beroep mij slechts op één getuige. Leest wat Dr. A. Kuyper in zijn jongste werk ‘Om de oude wereldzee’ schrijft over dit onderwerp èn in zijn Aziatisch gevaar èn in zijn Constantinopel. Het is niet nieuw, wat hij schrijft; het is meer gezegd, maar dat het juist nu in deze dagen en met de zoo welversneden pen van een zoo gezaghebbend man ons op nieuw onder de aandacht wordt gebracht, vond ik te merkwaardig om er niet al Uwe aandacht, zoo noodig, op nieuw op te vestigen. Waarom is het huwelijk voor de vrouw van zoo hoog belang? Gaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er niet tallooze stemmen juist ook van vrouwen op, die in onze huwelijks-wetgeving een kenbaar staaltje vinden hiervan, dat bij ons de wet alleen door de mannen gemaakt wordt? Zou het waar zijn? Zoudt Gij niet inderdaad meenen, dat, als de man het nu eens werkelijk voor het zeggen had, het huwelijk nu eens regelen kon naar zijn bon plaisir, dat dan al licht iets meer gehuldigd zou zijn die regel van de Fransche koophuizen, die ons land met hunne catalogi overstroomen, waarin men telkens lezen kan: qu'on peut rendre tout article qui aura cessé de plaire? Zoo is het. Stelt de vrouw zoo hoog Gij wilt. Ziet voorbij, dat zij een wezen is met eigenaardige behoeften, eigenaardig verstand; stelt haar intellectueel geheel gelijk met den man: één verschil blijft en zal - zoo verre wij menschen kunnen voorzien, - wel altijd blijven: zij is zwakker, minder sterk dan de man. Zij kan, dooreengenomen, noch zichzelve, zeker niet haar gezin onderhouden zonder hulp van den man. Meent niet, dat ik daarom van de vrouw eisch, dat zij eerbiedig en dankbaar die hulp aanvaarde. Wie zelf zijn moeder gekend heeft, wie zelf gelukkig getrouwd is, weet, dat zijn arbeid voor moeder, vrouw, gezin beloond wordt door een schat van liefde een schat van toewijding, die wij, mannen, niet geven kunnen. Trouwens, het zij verre van mij antagonisme te prediken tusschen man en vrouw; maar ik meen niets te miszeggen, wanneer ik stel, dat de vrouw in velerlei opzichten, zeker in de moeilijkste oogenblikken haars levens, afhangt van den man. Zeker, de man is haar zijn bijstand verschuldigd; maar de zekerheid, dat hij dien geve, den waarborg dat hij niet als het hem lust zich aan dien plicht onttrekt, geeft de wet aan de vrouw in het huwelijk. De hechtheid van den huwelijksband, het bijna onverbrekelijke, in elk geval de zekerheid dat de man zijn vaderplicht heeft te vervullen, is voor de vrouw van het hoogste belang. Verzwak nu dien band, erken naast het huwelijk een anderen toestand, waarin de vrouw geen zekerheid heeft, waarin zij - al maakt zij zichzelve wijs, dat zij dan en eerst dan een vrij, vrouwwaardig bestaan heeft, - geheel afhangt van den wisselenden luim van den man, en gij rukt haar neder. Zij is dan niet langer degene, die met den man te zamen de familie vormt, met hem het gezin bestuurt, die Mädchen lehrt und den Knaben wehrt, maar zij wordt onvermijdelijk de Lustdirne, met welken naam Dr. Kuyper de vrouw betitelt in niet monogamistische landen. En dat monogamistische huwelijk, dat wij beschouwen als den hoeksteen onzer beschaving, duldt niet, dat daarnaast een instituut soortgelijk maar niet gelijkwaardig erkend wordt. ‘Il a fallu dans les pays où la loi d'une seule femme est établie, flétrir le concubinage, il a | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
donc fallu flétrir les enfans qui en étaient nés,’ zeide Montesquieu met ijzeren scherpte en het is waar. En wat doet ons wetsontwerp? Het geeft aan het onechte kind zelfs meer dan aan het echte. Kraamkosten voor de moeder, opvoeding van het kind tot zijn meerderjarigheid met afzonderlijke procedure en executie. Wat het echte kind, de echte vrouw niet eischen kunnen, wordt aan het onechte kind, de onechte vrouw, de bijzit, neen de vrouw van wellicht één nacht, gewaarborgd. Meent Gij inderdaad, dat het huwelijk daartegen bestand zal blijken, en gelooft Gij niet met mij, dat menige vrouw zich zal laten verlokken tot prostitutie en een schijnbaar vrij en ongebonden leven, wanneer zij zich zeker acht, dat de gevolgen haar geldelijk gewaarborgd zijn? Er is geen meisje van 13 of 14-jarigen leeftijd, of - al weder uitzonderingen daargelaten - zij weet zeer goed, welke de gevolgen van al te nauwen omgang met den man kunnen zijn. Het lijdt geen twijfel, het kan m.i. geen twijfel lijden, of die mogelijke gevolgen zijn voor haar redenen van het grootste gewicht om den man niet toe te laten. Welnu, neem dien waarborg weg, of liever, waarborg haar, dat die gevolgen niet zoo ernstig zullen zijn, en Gij neemt weg een der grootste prikkels tot behoedzaamheid. Nog erger. Men heeft met groote rhetorische kracht dit argument willen ontzenuwen. Wel ja, - zoo zegt men, - laat alle schuld op de vrouw rusten, belast haar met alle gevolgen, en Gij maakt haar sterker, en niet zonder bijtenden spot werd er bijgevoegd: Zie daar wel een mannelijk argument. Doch bezien wij het nader en laat ik nu uwe aandacht vragen voor den onvermoeiden bestrijder van het onderzoek, Mr. Rochussen. Hij is vrijwel doodgezwegen, en toch, bij al het lezenswaardige wat hij schreef, is er vooral éen omstandigheid, waarop hij wijst, en waarvoor men de oogen niet sluiten mag. Telkens en telkens - en herinnert U, dat hij door zijn langdurig verblijf te Berlijn tot oordeelen alleszins bevoegd is, - wijst hij op de daar te lande veel voorkomende gevallen van prostitutie door de ouders zelve. En dit spreekt haast vanzelf. Immers ten onzent is de prijs der prostitutie een schamel of rijk loon, al naar men wil, doch een, dat slechts enkele jaren kan genoten worden. Uit geldelijk oogpunt bezien, is het een buitenkansje, wanneer men door vrees voor schandaal een beweerden vader tot langere uitkeeringen weet te bewegen. En onze wet? Zij maakt die buitenkansjes tot regel, en de vrouw die zich geeft, verdient niet alleen haar loon, maar weet, dat zij een macht krijgt, zich door de wet toegekend ziet, die wellicht den man verplicht zijn gansche leven haar dat loon te blijven betalen. Wordt werkelijk de premie der prostitutie niet verhoogd? Wat zal ik veel zeggen van abortus en kindermoord? Men neemt bijkans geen verslag op van een rechtsgeding over abortus, of men tast en ziet, dat de vrijer den weg wees. En die zal nu afnemen, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem bij het levend ter wereld komen een wellicht levenslang nadeel dreigt? Geloove het, wie wil! Afdrijving, maar ook de door zoo velen gevreesde Neo Malthusiaansche middelen zullen vermeerderen. Ik zou in dezen kring liefst zwijgen over den juridieken kant der wet. Toch mag het bewijs niet stilzwijgend worden voorbij gegaan. Men heeft bij ons den beslissenden eed uitdrukkelijk buitengesloten. Hoe men dan - bij ontkentenis door den beweerden vader - ooit tot dat bewijs zal komen, is mij een raadsel. Tenzij de praktijk ingang vinde, welke door onze rechterlijke collegiën wordt gehuldigd, waar het geldt echtscheiding door overspel, en dit feit als bewezen aanneemt, waar slechts blijkt van afzondering, verboden al te vertrouwelijken omgang, ook al is de beweerde gemeenschap niet waar gemaakt. Zal dat ook hier kunnen? Want hier geldt het niet in den grond der zaak schending der huwelijkstrouw, welke kan aangenomen worden zich voor te doen ook bij ontuchtige handelingen zonder bepaalde gemeenschap. Men gevoelt, dat dit hier niet voldoende is, niet voldoende kan zijn. Want hier is de actie gegrond op bevruchting en moet dan toch althans de mogelijk bevruchtende daad bewezen zijn. Het is wellicht geen afdoend argument, maar stel U de zedeverheffende debatten voor, waarbij de beweerde vader, o ja, erkent elke ontuchtige handeling, maar juist die eene niet; de debatten ook over de kracht der aangewende voorbehoedmiddelen. Maar het gaat hier alles om het onechte kind! Door eene onverklaarbare verblindheid ziet men niet, wil men niet zien, dat dit ontwerp wel verre van verheffend te werken, de zedelijkheid ondermijnt, de prostitutie beloont. Deze is de prijs, waarvoor men de belangen van dat onechte kind koopt.
Ten slotte. Hebben niet zij, die zich tegen dit ontwerp verzetten, die met de cijfers in de hand aantoonen, dat Nederland op dit gebied het hoogst staat, het recht om daarop te wijzen? Wie of wat drijft ons, ons gelijk te stellen met landen, waar de toestanden veel ongunstiger zijn? Men wil ons dwingen een oud beproefd stelsel te verlaten en een nieuw aan te nemen, dat, waar het bestaat, de zedelijkheid ondermijnt, de prostitutie bevordert. Maar hebben de tegenstanders dan niet het recht te vragen, neen, te eischen, dat men bewijze, dat die nieuwe rechtsregel zegen in stede van kwaad zal brengen? Men wil ons terugdringen naar de plaats, die Duitschland op dit gebied inneemt, terwijl wij thans Duitschland verre vooruit zijn. Zonder behoorlijk onderzoek der feiten, met fraai klinkende woorden, zweept men de menigte op, weet men stemming te maken en haalt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men den wetgever over eene domheid te doen, welke Nederland zich later zal berouwen. Zij, die koel en nuchter de cijfers bezien, de uitwerking van den nu gewenschten regel nagaan en bewijzen, dat hij tot zedelijk verderf leiden moet, verzetten zich terecht en hopen, dat alsnog Nederland moge worden behoed voor dien stap achteruit.
W.Th.C. van Doorn. |
|