werk te maken, niet tot een tweede instantie van wetgeving, waar enkel de groote lijnen worden gemonsterd, maar tot een herhaling, zoo niet een nabootsing, van wat reeds de Tweede Kamer deed, tot een Tweede-Kamertje-spelen; wat, ongerekend nog de andere bezwaren tegen dit voorstel van de meerderheid der Staatscommissie, het prestige des Senaats al evenmin verhoogen zou.
De Eerste Kamer behandele dus dezelfde onderwerpen als de Tweede, maar zij behandele ze op ietwat andere wijze, globaler, ruimer; zij zie, welk bosch de Tweede Kamer samenplantte uit de boomen en struiken van regeeringsontwerpen en amendementen.
Hiermee is - ook in 's heeren Elout's stelsel - reeds een belangrijk verschil tusschen beide Kamers gegeven, waaruit de Eerste Kamer, als hoedster van beginselen, een zedelijk gezag zal kunnen putten. Of zij het putten zàl, in hoofdzaak van de persoonlijkheid harer leden zal het afhangen.
En hiermee is het probleem gesteld, wie voor de Eerste Kamer verkiesbaar zullen zijn. Wie het zijn voor de Tweede, antwoordt de heer Elout en antwoorden velen met hem; een stelsel dat zeker verkieslijk is boven het thans geldende met zijn criteriën van rijkdom en deftigheid, van geld- en ambtsadel. Maar dat, meen ik, toch de vlag moet strijken voor het gelukkig denkbeeld, door de vrijzinnig-democratische negenmannen onder het Ministerie-Kuyper in hun voorstel tot Grondwetsherziening belichaamd: voor de Eerste Kamer verkiesbaar te verklaren enkel hen, die op eenig gebied van staat of maatschappij tot aanzien zijn gekomen, diegenen dus, die in onze moderne maatschappij de menschen van invloed, de inderdaad aanzienlijken zijn: de directeur generaal der Staatsspoorwegen, maar ook de voorzitter van de organisatie der spoorwegarbeiders.
Daarmee is dan een tweede verschilpunt gegeven tusschen Eerste en Tweede Kamer, waaruit het aanzien der Eerste slechts voordeel trekken kan. Ja, zou het zelfs niet mogelijk zijn, de lijst der verkiesbaren derwijs samen te stellen, dat men met de Eerste Kamer een schrede deed in de richting eener principieel organische volksvertegenwoordiging?
De heer Elout zoekt het tweede verschilpunt elders: in de handhaving der verkiezing door onontbindbare Provinciale Staten. Het bezwaar, dat hierdoor de Provinciale-Staten-verkiezingen worden verpolitiekt, hij heeft het wèl vernomen, maar getroffen heeft het hem niet; de politiek is z.i. uit de Statenverkiezingen toch niet te keeren, ‘men lette - zegt hij - maar op de gemeenteraden.’ Maar wie op de raden let, ziet aanstonds het verschil tusschen hen en de Staten. De raden zijn politieke lichamen, in hoofdzaak doordat de onderwijswetgeving hen van zulk een belangrijke taak voorzag; maar welke zijn naast het kiezen der Eerste-Kamerleden de politiek belangrijke functies der Staten-Provinciaal? Zij zijn mij onbekend.
En nu kan men niet op een lood na afwegen, wat gehalte aan