Levenswoorden.
Onze eerste plicht is, de vrees te onderdrukken. Wij moeten vrij zijn; anders kunnen wij niet handelen. Onze daden zijn te veel slaafsch, niet werkelijk, enkel schijn; ja, onze gedachten zijn valsch; wij denken als slaven en lafaards, totdat wij de vrees onder onze voeten vertrapt hebben. Wij moeten en zullen dapper zijn, voorwaarts gaan, ons mannelijk vrijmaken in het vaste vertrouwen door hoogere machten geroepen te zijn en daarom geen vrees te kennen. Naarmate iemand de vrees overwint, is hij een man.
Carlyle.
Over veel moge men in deze wereld onzeker zijn: den kloeken man past het, zeker te zijn van zichzelf. Niemand, die in deze wereld iets van beteekenis volbrengen wil, kan verwachten dat te doen tenzij onder deze voorwaarde: ‘Ik wil het volbrengen of sterven.’ De wereld toch is ten allen tijde ten opzichte van het verstand van den individueelen mensch meer of minder een gekkenhuis geweest.
Carlyle.
Zoek eerst den man, dien gij hebben moet; dan hebt gij alles gewonnen. Hij kan alles leeren: laarzen maken, vonnissen vellen, staten regeeren, en hij zal dat alles doen, zooals men het van een man verwachten kan. Hebt gij daarentegen een niet-man, dan hebt ge een der akeligste dingen, die er zijn, al ziet hij er nog zoo kalm en zacht uit. Het onheil, dat één domkop op een wereld als de onze kan aanrichten, laat zich niet in cijfers weergeven. Een onechte schoenmaker, een, die zijn werk niet verstaat, richt reeds veel ongeluk aan; vraag dat maar aan hen, die eksteroogen hebben. En denk nu eens aan den onechten priester, den onechten koning.
Carlyle.
Een genie, een dichter - weten wij, wat dat zeggen wil? Een geestdriftvolle ziel, direct uit den grooten vuurhaard der natuur ons geschonken om de waarheid te zien en haar te spreken en haar te doen. Het is de heilige stem der natuur, die zich weer eens laat hooren in het eindelooze koor van hooren zeggen, van geklets en lamheid.
Carlyle.