| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
Wind aan de lucht!
Nog altijd diezelfde stemming van gedruktheid, onzekerheid, twijfelmoedigheid. 't Komt omdat in '5 de zaak verkeerd is aangepakt, zegt men. Na den bloei van de antithese had men een tijdperk van rust moeten hebben om tot zichzelf te komen. Maar rust is iets, dat men niet meer kent in onzen tijd, vooral niet in de politiek. Men is het jagen en vliegen zoo gewoon, dat men niet anders meer kan. Bedaard denken is verleerd en door nieuwe groote agitatie wil men het droeve van den toestand trachten te verbergen. Ook kinderen praten hard en luid, als zij beduiden willen, dat zij niet bang zijn.
Wonderlijk dat de unie-liberalen niet hebben ingezien, dat zij op een verkeerden weg waren. Of hielden zij zich maar zoo? De proclamatie van de Grondwetsherziening in '5 voor het slot van de vierjarige periode deed denken aan het weerrijmpje: Morgenrood, water in de sloot.
En het heeft al heel wat geregend, de weg is glibberig geworden. Voor zulk een groote onderneming diende men toch allereerst te hebben een vaste groote meerderheid en een krachtig Ministerie, niet een meerderheid van een of twee, die morgen wellicht minus een of twee kan worden.
Eigenlijk is het na de glorieuze overwinning van '5 ongeluk op ongeluk geweest. Daar had men de geschiedenis van Staal, waarmee het Ministerie zich vereenzelvigde. De Tweede Kamer zou de Oorlogsbegrooting om het blijvend gedeelte verworpen hebben, indien een oud-liberaal lid niet de reddingsplank had toegestoken, waarop met half zichtbare letteren geschreven stond: uitstel van executie. Waarom zooveel misbaar gemaakt, toen in de Eerste Kamer de verwerping volgde? Hadden de toongevende leden niet gezegd, dat de zaak niet zoo hoog moest worden opgevat?
Er volgde een lange crisis. De rechterzijde moest worden gevraagd de teugels van het bewind over te nemen en alleen in dat geval zou men er over denken om te blijven. En de rechterzijde sprak: 't is mijn beurt niet; gij hadt niet behoeven te gaan; dat is duidelijk gezegd.
't Loont de moeite niet het vervelend gescharrel van die dagen in bijzonderheden nog eens uit te pluizen. Het liberaal-democratische
| |
| |
Ministerie kwam met hangende pootjes terug, opgepoetst en gladgestreken, alsof er eigenlijk niets gebeurd was.
De hoop gluurde weer door het liberale glas. De Provinciale verkiezingen waren in aantocht. Veel bombarie. De meerderheid der Eerste Kamer moest en zou worden omgezet en - in plaats van om werd de clericale meerderheid daar grooter.
Was dit niet het zegel op de verwerping der Oorlogsbegrooting? Zou het Ministerie nu weer ontslag vragen? Neen, nu deed de Regeering, of het haar niet aanging; 't bracht immers geen verandering in de samenstelling van de Tweede Kamer en de Eerste bleef dezelfde. Handig bedacht. Ook in de politiek heeft men goocheltoeren, enkel gauwigheid. Maar toch wat in strijd met de houding in Januari.
En zoo begon in September de parlementaire campagne, - een eierdans voor de Ministers, want door het verlies van Leiden was de verhouding van links en rechts 51 tegen 49 geworden, alles en alles meegerekend, ook de vrije liberalen en de socialisten.
De onrust werd vermeerderd door het gerucht, dat het Ministerie de begrooting niet zou overleven.
Eén troost was er intusschen voor de linkschen: men had het ontwerp Grondwetsherziening, waarin het blanco-artikel schitterde met betooverenden glans, terwijl de afschaffing ‘mannelijke’ de voorstanders van het vrouwenkiesrecht in goeden luim bracht en dezen bij voorbaat als hulptroepen konden worden ingelijfd.
Op een paar kleinigheden na wilde de Regeering verder de Grondwet laten zooals zij was. De verkiesbaarheid van de leden der Kamer werd nog wat uitgebreid en de benoeming van den president der Kamer werd aan de Koninklijke macht onttrokken en aan de Kamer zelf overgelaten. Waarom, begreep niemand. Beleefd was het tegenover de Koningin niet; immers nooit had men ten Paleize afgeweken van de gewoonte den eersten persoon van de voordracht te benoemen.
Moest deze zonderlinge inval soms dienen als decorum van het ontwerp, of was het een kleine uiting van democratie, die verderop links nog wel eenig nut kon doen?
Men begrijpt, dat de beraadslaging over zulk een ontwerp wel maanden kan duren, - wanneer het aan de orde kwam, waarop bij zulk een wrak Ministerie niet veel waarschijnlijkheid is. Alle tongen komen dan los en zijn niet tot bedaren te brengen. Men spreekt over alles en nog wat.
Allereerst zou moeten worden uitgemaakt, of er niet meer van de Grondwet moest worden herzien, - gevraagd, waarom de Regeering een commissie van onderzoek benoemde, die onder den beweerden drang van de publieke opinie, - die al dien tijd koud en onbewogen bleef - spoedwerk moest leveren, terwijl men in 't eind haar werk links liet liggen.
Wanneer men slechts half nadenkt over dit lumineuze plan, staat
| |
| |
men verbaasd. Dat het aangekondigd werd terstond na de glorierijke overwinning in '5, kan men begrijpen. Men was toen vol overmoed door het heldhaftig verslaan van de antithese; maar na al de ongelukken, die men sedert op den weg ontmoette, had niemand verwacht, dat het plan reeds in het derde jaar zou worden ingediend.
Als er toevallig morgen weer een verkiezing moet plaats hebben - en meer dan één district staat gevaarlijk - dan is de Kamer op het doode punt.
Zou men het plan maar gegeven hebben voor de leus, omdat men half bang was, dat men het laatste jaar niet zou beleven? In de politiek is alles mogelijk.
Of neen, alles wijst er op, dat het wezenlijke ernst was en de eenige redelijke verklaring, welke men voor dit zonderlinge drijven vinden kan, is wellicht, dat men door zulk een tijdige indiening op de botte publieke opinie hoopte te werken, agitatie wilde wekken voor de kiesrechthervorming. Waren de gemoederen eenmaal opgewonden, dan zou de groote trom worden geroerd, lawaai gemaakt om den indruk te geven, dat het algemeen stemrecht de gebiedende eisch des tijds was en het gevaarlijk werd nog langer daarmee te dralen.
Met het oog daarop moesten ook de rechtsche partijen gedwongen worden positie te nemen in de kiesquaestie en daarmee koorn malen op den liberalen molen.
De linkschen behoefden geen kleur meer te bekennen. Van de Unie-liberalen ging het fameuse plan uit, dat er op berekend was de vrijzinnig-democraten en de socialisten mede te lokken in het vooruitzicht van algemeen stemrecht met vrouwen-kiesrecht. Het blanco-artikel moest den weg banen. Direct kon men met het algemeen stemrecht niet aankomen, dat zou afschrikkend werken; daarom het indirect beproefd.
Was dit ook voor de rechtsche partijen een reden om de kaarten open te leggen? Men zou zoo zeggen: neen. Voor een blanco-artikel bestond, behalve bij de unie-liberalen, nergens sympathie. Zelfs bij de vrijzinnig-democraten en socialisten niet; maar men zweeg daar, omdat men leefde in afwachting van de dingen, die komen zouden.
De ‘politieke’ kringen hebben de voeling met het ontwikkelde deel van de natie, dat geheel buiten hen staat, reeds lang verloren. En hier is en blijft men van meening, dat een blanco-artikel in de Grondwet onzin is. Het kiesrecht is een der belangrijkste artikelen en, indien men dit uit de Grondwet weglaat, kan men alles wel blanco maken en eenvoudig de Grondwet afschaffen. Laat men het kiesrecht over aan den gewonen wetgever, dan loopt men gevaar telkens een ander probeersel te krijgen, al naar gelang deze of gene regeling in het voordeel is van de toevallige meerderheid. Liever nog het algemeen stemrecht in de Grondwet dan een blanco-artikel.
En waar stond geschreven, dat de Grondwetsherziening aan de orde zou komen? Al de omstandigheden in aanmerking genomen, was dit
| |
| |
even onwaarschijnlijk als met de belastingwetten. Het plan door te drijven met een meerderheid, die geen meerderheid is, had veel van een politieke speculatie, even dol als het wegwerpen van millioenen in Amerikaansche geoverkapitaliseerde waarden.
Men kon rechts wachten, en men deed 't of kwam slechts ten deele uit den hoek. Het verstandigst waren nog de Katholieken, die dachten: haast u langzaam.
De vrije liberalen hadden bij de vaststelling van hun program reeds gelegenheid gehad zich iets nader te verklaren. Indien noodig, zouden zij ertoe overgaan het kiesrecht nog meer uit te breiden, indien tegelijkertijd de positie van de Eerste Kamer werd versterkt door toekenning van het recht van amendement. Daardoor meende men een bolwerk te hebben tegen de al te zeer wisselende meeningen van den dag, waarvan de Tweede Kamer bij algemeen stemrecht de uitdrukking zou worden.
Reeds in '5 was met de unie-liberalen over dat punt onderhandeld, maar zonder succes. De unie-liberalen konden die concessie niet doen, omdat zoowel de democraten als de socialisten stellig zouden weigeren. Hier was het blanco-artikel de uiterste grens, waartoe men noode zijn toestemming had gegeven, om bij de verkiezingen gezamenlijk op te trekken.
Naïeve lieden dachten een oogenblik, dat de transactie met de unie-liberalen nu toch nog beklonken was. Spoedig bleek, dat dit niet het geval was, en bij de algemeene beraadslaging over de Staatsbegrooting verklaarde de heer Tydeman namens de 10 vrije liberalen, dat het Ministerie door het ingediende plan tot Grondwetsherziening - waarbij de Eerste Kamer bleef zooals zij was, zonder recht van amendement - de scheidingslijn had getrokken en er dus op steun van die zijde niet moest worden gerekend.
Men heeft zich over die verklaring op dat oogenblik eenigszins verwonderd. Waarom niet gewacht, zoo vroeg men, tot de Grondwetsherziening aan de orde was? Dat kon nog lang duren en de verzwakking van het Kabinet door zulk een verklaring moest de positie van de Regeering tegenover de rechterzijde nog zwakker maken.
Toch kan men die verklaring begrijpen. De vrije liberalen zijn steeds door de unie-liberalen behandeld als een quantité négligeable; men ging voort met zich uitsluitend links te wenden naar den democratischen kant. In de organen van de unie-liberalen werden de vrije liberalen beschouwd als een troepje achterblijvers, waarvan geen notitie meer behoefde te worden genomen. Het meer dan lammerengeduld van de vrije liberalen was met de indiening van zulk een Grondwetsherziening ten einde.
Men trachtte nu wel aan den kant der unie-liberalen de breuk te vergoelijken, maar dat kon thans niet meer helpen. Het ontwerp Grondwetsherziening was een daad, die gepleegd werd zonder overleg met
| |
| |
de vrije liberalen en de gevolgen konden niet achterblijven. Of heeft men van radicale zijde werkelijk gemeend, dat de vrije liberalen zoetsappig zouden voortgaan de radicalen te helpen bij het verraderlijke blanco-artikel, in de hoop later bij de kiesrechtregeling nog iets gedaan te krijgen? Dat zou al te onnoozel geweest zijn. De liberale concentratie, die zoolang met een vraagteeken geparadeerd heeft tegenover de rechterzijde, ligt nu in de goot en voor Grondwetsherziening ofte wel het vermaarde blanco-artikel staan in de Kamer, de socialisten meegerekend, alles en alles 41 leden.
't Is wel jammer voor de concentratie, maar het is geschied door de wet van oorzaak en gevolg. En daar kan niemand tegen. Voorloopig heeft de verklaring van de vrije liberalen dit voor, dat het nevelachtige in de verhouding der liberale fracties wat is opgetrokken. Het werd tijd!
Bij de antirevolutionnairen was het kiesrechtvraagstuk sinds lang commissoriaal. Aan het smalen der liberalen stoorde men zich niet; maar toen de Grondwetsherziening uit den koker kwam, meende men zich niet langer geheel stil te kunnen houden. Het pleit zou beslecht worden op de beroemde Deputatenvergadering in October, waar de 500 gezalfden bijeen waren onder voorzitting van Dr. A. Kuyper.
Er was op de vergadering slechts tien minuten praattijd voor elk lid, - veel en weinig, al naar men het opvat. Men kan in tien minuten heel wat zeggen, als men de kunst van concentreeren verstaat. Als de heer Kuyper weer in de Kamer is of straks wellicht Minister-president, dan zou het een weldaad zijn, wanneer hij het zoover weet te krijgen, dat deze methode ook in de Kamer werd ingevoerd. Er zou dan minder nationale tijd verpraat en verbeuzeld worden en men kon dan vrij wat afdoen, - wel niet zooveel als op een Deputatenvergadering, want daar werden zelfs de tien minuten geschonken en de voorstellen en bloc aangenomen, maar toch veel meer dan thans. De Kamerheeren besteden een deel van den tijd om tegen elkander te kijven en de partijverhoudingen te bespreken, terwijl landszaken aan de orde zijn. Dit is zoo de gewoonte geworden, dat de Kamerpresident ook al meent, dat dit zoo hoort, er nooit aanmerking op maakt, tenzij het te grof wordt. Er worden daar veel dingen besproken, die de heeren onder elkander moesten afdoen of in hun kranten uiteenzetten. Dan leest wel iedereen ze niet, maar dat behoeft ook niet.
Intusschen, ook na de beslissing van de Deputatenvergadering weet men van de kiesrechtbeslissing daar nog weinig af. De zaak werd in beginsel uitgemaakt, verder niet. En beginselen worden gewoonlijk gebruikt, wanneer men een zaak slepend wil houden.
In beginsel dan verklaarde men zich voor het aloude huismanskiesrecht van den grooten voorzitter, maar verdoopt in gezinshoofdenkiesrecht. Om de Katholieke broederen niet voor het hoofd te stooten, waar de overwegende macht bij de verkiezingen berust op gezinsloozen,
| |
| |
de geestelijkheid - die naar kerkelijke instelling niet huwen mag - zou er een gradenkiesrecht bijgevoegd worden. De uitwerking van een en ander zou echter overgelaten worden aan de partijbesturen, de Kamerleden.
Sfinxenwerk zulk een oplossing. Wat verstaat men onder gezinshoofd? Het leven in onze overbeschaafde maatschappij is zoo vreemd geworden, - een teeken van degeneratie, beweert men, - dat een aantal menschen, vooral onder de geletterden, de intellectueelen, gezinsloos zijn. Zal men een Hoogleeraar in de Rechten of een lid van den Staatsraad van het kiesrecht uitsluiten, wanneer zij geen gezin hebben? Of vallen zij wel in de kategorie door het graadrecht? Maar dit recht is gemaakt voor de Katholieken! Alles hangt af van de vraag, wat men onder gezinshoofd verstaat, en hiervoor een passenden sleutel te maken, zal nog moeilijker blijken dan volgens het bestaande recht de geschiktheid oplevert.
Kuyper zegt, dat zijn stelsel goed is, omdat het organisch is. Dat was het misschien in de primitieve tijden, maar in een zoo samengestelde maatschappij als de tegenwoordige, lijkt het onbruikbaar. En waarom het mooie beginsel terstond verkracht door het gradenbeginsel?
Bijbelsch zal het organisch beginsel wel zijn, in zoover bij deze heeren alles bijbelsch is, wat zij willen. In zulk een groot boek als de Bijbel kan men altijd wel een uitdrukking vinden, die er op past, desnoods met den goocheltoer: te pas of niet te pas, ik breng het er bij te pas.
Christelijk lijkt het niet; misschien wel Oud-Testamentisch of Joodsch. Immers, het gezin wordt bepaald door het huwelijk en huwelijken stonden bij de eerste Christenen niet hoog aangeschreven. Men leert immers: Wie trouwt, doet goed, maar wie niet trouwt, doet beter. En dan het gezinshoofdenkiesrecht organisch te heeten! 't Lijkt wel paganistisch.
Zou het woord organisch gekozen zijn, omdat het klinkt en voor vlag dienst kan doen? 't Lijkt iets wat niet is. Zouden organische verkiezingen tot grondslag kunnen hebben het organisme van de stemmers? Daarmee zou men inderdaad een goed kiesrecht kunnen krijgen. De stemmen zouden dan kunnen uitgebracht worden naar de waarde, de ontwikkeling der organismen, de stemmen niet geteld maar gewogen.
Maar dit wil men tegenwoordig niet meer. De tweebeenige schapenkudde had vroeger haar door de natuur, door de ervaring aangewezen voorloopers. Nu wil ieder vooraan staan en ook de minderwaardigen dringen op, zoodat de heele kudde uiteen dreigt te stuiven. De heer Kuyper heeft ‘organisch’ uitgevonden. Met zijn talent moet het niet moeilijk zijn, het kiesrecht werkelijk organisch te maken. Dan volgen alle welgezinden van rechts en links van zelf.
Eén ding staat vast - en dit verklaart veel - wanneer wij dit organisch kiesrecht krijgen, hebben de ‘kleine luiden’ zeer zeker de meerderheid. De huwelijken zijn daar nog altijd populair, omdat de
| |
| |
economische rekening wordt aangevuld met een onbekende grootheid: onderhoud door armenzorg, leven op kosten van de zoogenaamde ‘rijken.’
Redelijk is zoo het ‘organisch’ beginsel in geen geval, maar die eisch wordt daar ook niet gesteld. Over 't geheel zijn de menschen weinig voor rede vatbaar. Eerst wanneer de zoogenaamde beginselen tot de uiterste consequentie zijn doorgevoerd, bemerkt men het absurde en dan is het doorgaans te laat.
Het is verklaarbaar, dat de heer Borgesius bij de algemeene beraadslaging den woordvoerder der anti-revolutionairen, den heer Heemskerk, trachtte uit te vorschen, hoe men daar het kiesrecht wenschte te regelen. Immers, ook na de Deputatenvergadering was men even wijs. Het heeft niet mogen baten. En zoo zwak als het ontwerp der Grondwetsherziening op 't oogenblik staat, zal het geheim voorloopig wel bewaard blijven en zullen ook de Katholieken zich wel niet in de kaart laten zien.
Men ziet, het blanco-artikel is en blijft een hopelooze onderneming - wat te verwachten was. Het is niet waarschijnlijk, dat het in deze wetgevende periode aan de orde komt, - tenzij om te sneuvelen, - wat men te veel eer zou kunnen heeten. Had men in ons land, evenals elders, Uilenspiegels, die niet alleen rechts maar ook links zochten naar den humoristischen kant der dingen, het blanco-artikel ware reeds lang een gemakkelijk onderwerp van spot.
Dit neemt echter niet weg, dat de achtergrond van ‘de schoonste uitvinding dezer eeuw’, zooals het blanco-artikel in een krant genoemd werd, aan de orde zal blijven. Twee vijfden der Kamer, zooals die thans is samengesteld, hunkeren naar het algemeen stemrecht met vrouwenkiesrecht.
Dat stemrecht zal om die reden wel het groote politieke rad blijven, dat wij nog jaren lang zullen zien draaien, en geen moeite zal worden gespaard om het op te sieren en bekoorlijk te maken.
Voor het oogenblik ziet het er niet naar uit, dat het cijfer van de voorstanders merkbaar zal klimmen en op dat punt komen, dat voor een Grondwetsherziening vereischt wordt. Toch kan niemand zeggen, dat het na eenigen tijd niet zoover komt. Men heeft in de politiek wel grooter verrassingen beleefd. De menigte heeft nooit een opinie en is geheel afhankelijk van de wijze, waarop zij bewerkt wordt, heeft men terecht gezegd. De uitersten verstaan die kunst, en 't is alleen de vraag, of zwart of rood het geheim der kunst is meester geworden.
In eenige landen heeft men het algemeen stemrecht reeds sedert langen tijd. Wel gaan er vele stemmen op, die het een dwaasheid vinden, en peinst men op middelen om er weer van ontslagen te raken; maar men durft de afschaffing niet aan en tobt voort. Men heeft het algemeen stemrecht omgeven met een aureool, een heiligenkrans en
| |
| |
als men van opheffing spreekt, gaat er een geweldige kreet op over vertrapte rechten en dreigt men met revolutie.
Zelfs het vrome Spanje heeft het algemeen stemrecht, maar daar is het een heel onschuldig lam. Liberalen en conservatieven krijgen er altijd de meerderheid, al naarmate de kleur van het nieuwe Ministerie dat meebrengt. Wellicht is het met den bodem van de stembus niet pluis, maar een mensch went aan alles.
In België, waar het algemeen stemrecht bij de radicalen en socialisten ook fata morgana was, heeft men een politiek kunststuk uitgehaald om het moderne monster de tanden uit te breken. Met het meervoudig stemrecht heeft men daar nu al het vierde van een eeuw een clericaal bewind.
Wie weet, of bij ons ook niet een of ander middel wordt uitgedacht om het algemeen stemrecht te kunnen omhelzen, niet als blanco-artikel, maar als een pilaar in de Grondwet.
Wij leven in een tijd van groote ontevredenheid. Men heeft zich vele ideale voorstellingen in het hoofd gehaald en vergaat bijna van zenuwachtigheid, dat de wereld nog altijd is, zooals zij is en was. Alles en ieder zou hervormd moeten worden en bij de moeilijkheid om het zoo snel mogelijk ten uitvoer te brengen, grijpt men alles aan, als er maar verandering komt.
De groote opgang, welken hier en daar het socialisme maakt, laat zich uit dien geestestoestand verklaren. Het roode heirleger is de verzamelplaats voor alle ontevredenen, die het vaandel volgen, zonder te weten waarom; zij willen wat anders. Wel taant hier en daar de roode zon, dreigt de massa weer af te vallen, omdat de ervaring leert, dat men ook daarmee niet verder komt; maar och, in ons kleine land is men in sommige dingen wat achterlijk en volgt het buitenland na, wanneer daar de politieke mode zoo wat heeft uitgediend. Wie weet, welke verrassing ons dus nog te wachten staat, als wij een weinig geduld hebben.
Of het algemeen stemrecht dan zoo verschrikkelijk is? Och neen; de rijken, waar het bestaat, zijn volstrekt niet te gronde gegaan en men leeft er nog lustig op los. Het geharrewar is er alleen wat grooter, de parlementaire machine loopt er wat langzamer en soms wat maller; maar dat houdt de menschen bezig en geeft afleiding. Soms heeft het een goede zijde; de aandacht wordt gevestigd op dingen, die inderdaad verbeterd konden worden met een weinig goeden wil. Ongelukkig zou ook Nederland niet worden door het algemeen stemrecht.
Het algemeen stemrecht is een oude afgezaagde quaestie en men heeft verschillende theorieën opgedoken om het te verdedigen, die ook al oud zijn. Men kan alles verdedigen en ongeveer alles wordt ook verdedigd.
Toch zou men zoo zeggen, dat er uit een praktisch oogpunt weinig voor te zeggen valt. Het is in strijd met wetenschap en ervaring, met anthropologie en geschiedenis.
| |
| |
Om redelijkerwijs iemand aan te wijzen, die geschikt is den Staat te helpen besturen, moet men althans zelf eenig begrip hebben van de inrichting van een Staat en ook ietwat kunnen oordeelen over de personen, wien men zulk een mandaat kan opdragen.
Die kennis nu ontbreekt bij het algemeen doorgaans geheel en al, en het is ook niet waarschijnlijk, dat het algemeen daarvan ooit op de hoogte zal komen. Daarop zijn de hersenkasten nu eenmaal niet ingericht. Indien de verstandelijke ontwikkeling zich hier en daar bij enkele individuen boven het zeer middelmatige verheft, heeft men ook dan nog te weinig tijd om zich zelfs op bescheiden wijze met Staatszaken bezig te houden. Het gewone leven, de strijd om het bestaan neemt den mensch te veel in beslag. Ziet men kans dit bezwaar op te heffen, dat naar den aard der dingen op het algemeen stemrecht drukt, goed, dan kan men zoolang wachten. De qualiteit der hersenen kan in den tusschentijd verbeterd worden en de burgers opgevoed voor hun verheven parlementaire bestemming. De wereld heeft al zoolang bestaan, en schijnt vooreerst niet van plan met draaien op te houden. Geduld was altijd een schoone zaak.
Maar daar heeft men geen lust in. Geduld en gezond verstand zijn in den modernen tijd zoek geraakt. En hoe gaat het nu in deze wereld, die is, zooals zij is? Menschen, die van de zaak niets afweten en hoogstens hier of daar een stopwoord hebben gehoord, brengen hun stem, hun advies uit over een persoon, dien zij in den regel evenmin kennen, dien zij nooit hebben gezien en van wiens levensinzicht zij niets weten.
Van kiezen of stemmen in een gezonden zin kan op die wijze natuurlijk geen sprake zijn; dat heet maar zoo. De overgroote meerderheid wordt door personen, die zich daarin geoefend hebben, de propagandisten van deze of gene partij, in hun zwart of groen of geel of rood pak afgericht, een rad voor de oogen gedraaid. Er wordt gezegd: wanneer gij zoo en zoo stemt, dan zullen er wonderen gebeuren; van uw lijstje van verlangen zal ongeveer alles vervuld worden; uw geluk is op de komst, wanneer gij het zelf maar wilt. Is men kerkelijk aangelegd, dan worden niet alleen de zegeningen der wereld, maar ook die des hemels voorspeld.
Dat is de lijm, waarmede men kiezers vangt, en iedere partij heeft mannen, die het lijmmaken uitnemend verstaan. Zij hebben slag de menschen alles wijs te maken, te suggereeren. Het komt aan op wat de Franschen noemen flux de bouche. Wij, Hollanders, noemen zulke gladde vogels van den tongriem gesneden. Elke partij heeft ze in voorraad. En over en weer is men overeengekomen, dat niemand naderhand over zijn kiezersbeloften mag worden hard gevallen, niemand is daaraan gehouden. 't Is het spel van groote woorden.
De listen en streken, die worden uitgehaald om kiezers te vangen, hebben sinds lang de verkiezingen in miskrediet gebracht; men spreekt van toenemende demoralisatie door de verkiezingen.
| |
| |
't Is erger geworden in de laatste jaren door het mengen van den godsdienst, of liever de kerk, in de zoogenaamde Staatskunst. Onze vaderen waren wijzer op dit punt. Zij vreesden die vermenging, en met recht; de misleiding van de onnoozele kiezers lag voor de hand. Als het ‘eeuwig heil’ er mee gemoeid wordt, worden ook de beloften oneindig.
Een andere reden om die vermenging tegen te gaan: men wenschte geen zaad van onverdraagzaamheid te strooien, de burgers van hetzelfde land en dezelfde rechten niet van elkander te vervreemden en in nijd en haat op te voeden.
Vermenging van godsdienst en Staatsbestuur bracht blijkens de geschiedenis steeds onheil. Daarom was het vroeger verboden, dat geestelijken lid werden van de Volksvertegenwoordiging. De nieuwe wijze tijd, waarin alles en ieder gelijk heet of gelijk gemaakt moet worden, heeft dit afgeschaft om zich naderhand te beklagen over clericalisme. Wij zijn nu zoover, dat men zeggen kan: indien er godslastering is, dan behooren daartoe zeker een aantal clericale kiesmanoeuvres. Wat evenwel niet wegneemt, dat ook de tegenpartij bij voorkomende gelegenheid zich van dat bedenkelijke wapen bedient.
Ik herinner mij daarvan een staaltje, dat even karakteristiek als walgelijk is. 't Was in een zeer gemengd district, waar clericalen en liberalen fel tegenover elkander stonden. Een dweepzieke kiezer wierp godsdienst en staatsdienst zoo vermakelijk dooreen, dat duidelijk was, dat hij noch van het een, noch van het ander veel begreep. Het telkens weerkeerende refrein was: En nu willen zij mij mijn Jezus ontnemen, een refrein, dat op een half huilenden toon werd uitgekrijscht. Het maakte indruk en de werking van deze suggestie moest geneutraliseerd worden. ‘Een scheutje godsdienst’ schijnt hier geen kwaad te kunnen, sprak een liberale woordvoerder tot zijn collega en hield een speech, waarin het Jezus-refrein op moderne wijze werd aangebracht en met zulk een klem en vaardigheid, dat sommige kiezers vroegen: is die mijnheer ook orthodox?
Behalve venijnige hoofdartikelen en gedraaide strooibiljetten, speelt ook het geld een rol, maar zoo, dat de wet er niet bij kan.
En dan klaagt men er over, dat het aantal onthouders bij de verkiezingen groot blijft, - waarmee de zaak ook al niet beter wordt, al kan men begrijpen, dat menig kiezer het werk te vies wordt om mee te spelen.
Men noemt dat vrije verkiezingen en vraagt met kracht en klem nog meer van die vrije mannen, schoon hun aantal reeds zeer groot is. Maar de kiezers kiezen niet; zij worden door enkele spraakgrage mannen aan 't lijntje genomen en meegezeuld om te stemmen.
En hoe meer kiezers men maakt, hoe grooter de verkiezingsschandalen worden. Er wordt gestemd op mooie beloften of op allerlei schrikbeelden. Oordeelen kunnen de meeste kiezers niet; daarvoor ontbreekt
| |
| |
het hun aan kennis van zaken en personen. Wil men nu nog eenige duizenden kiezers meer maken, och, dat maakt nu eigenlijk zoo veel niet uit, maar zou het niet beter zijn, eerst dien vuilen mallen boel op te ruimen; want zoo blijft het min werk.
Zonderling die combinatie van algemeen stemrecht met vrouwenkiesrecht. Waartoe blanco-artikel al niet leiden kan! Moet dat verbetering aanbrengen? Mij dunkt, de vrouw is te fatsoenlijk en ook te schrander om zich met kieswerk te bemoeien, zoolang het niet anders en beter geregeld is. Wordt zij in dezen rommel meegesleept, dan bestaat er veel kans, dat ook zij haar reputatie verliest, zonder iets te bereiken.
Toch dreigt het vrouwenkiesrecht een mode te worden, zelfs een internationale mode. De ‘schoone’ sekse vraagt en eischt het kiesrecht met een hartstocht en overdrijving, die in het vrouwenkarakter liggen. Men staat op het punt gehoorzaamheid te weigeren aan wetten, welke alleen door mannen zijn gemaakt - een nieuwe vorm van anarchisme.
Zal het vrouwenkiesrecht ook algemeen zijn? Dan kan het een aardige herrie worden bij de verkiezingen en de Bond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn mag wel toezien, dat het politieke contagium geen minder gunstige gevolgen heeft. Als op een verkiezingsdag 's avonds overwinning gevierd wordt, dan zal het een mooie jool worden, eindigend met een algemeene danspartij.
Of er dan zooveel tegen het vrouwenkiesrecht pleit? Och, een vrouw is even goed een mensch als een man, maar 98% van de vrouwen begeeren het kiesrecht niet, omdat zij meenen, dat een vrouw in den regel beter is, hooger staat, naarmate zij minder lawaai maakt. Vele vrouwen beschouwen zich nog als priesteres van het huis en meenen, dat zij de gewijde stemming voor den geestelijken dienst verliezen, als zij het straatrumoer liefkrijgen en in de vunzige kiesvergaderingen worden aangegaapt.
Dr. P.J. Möbius schreef een boekje: Über den physiologischen Schwachsinn des Weibes, waarvan de zevende druk nog door hemzelf is bezorgd. Het boekje is - naar den vierden druk - in het Hollandsch vertaald onder den titel: Over de physiologische minderheid der vrouw.
In beide uitgaven zijn de voornaamste beoordeelingen en brieven opgenomen, die Möbius over dat werk ontving. Men vindt daar vele brieven van vrouwen, waarin de schrijver zéer uit de hoogte wordt behandeld en - om het zachtste woord te nemen, - op zijn plaats wordt gezet; maar geen enkel argument wordt weerlegd; physiologie schijnt voor die schrijfsters niet te bestaan, of het is althans een wetenschap, waarvan zij meenen, dat zij geen notitie behoeven te nemen.
Men zou de opmerking kunnen maken, dat Möbius in zeker opzicht eenzijdig is. Hij heeft de vrouw genomen als type en de ervaring leert, dat de geslachten ook physiologisch niet altijd zoo streng van elkander zijn afgescheiden als dat schijnt. Men heeft mannen, die ietwat vrouwe- | |
| |
lijke eigenschappen hebben, en omgekeerd vrouwen, die meer mannelijke eigenaardigheden vertoonen. Dat kan voor een deel liggen in de omgeving, waarin zij zijn groot geworden; maar de hoofdzaak zal wel zijn, dat in het organisme afwijkingen worden aangetroffen, die niet zoo gemakkelijk physiologisch zijn aan te wijzen; maar het feit bestaat. Men heeft zooals overal in de schepping zekere tusschenvormen, die men gewoonlijk beschouwt als uitzonderingen.
Is de uitdrukking ‘minderheid’ der vrouw wel juist? Man en vrouw zijn verschillende wezens, geschapen, naar men zegt, om elkander aan te vullen. In sommige opzichten staat de man, in andere de vrouw hooger. Bij den man overweegt doorgaans het verstand, bij de vrouw het gevoel. De corypheeën der wetenschap vindt men daarom onder de mannen, al zijn er ook bij uitzondering vrouwen, die wetenschappelijken aanleg hebben. In fijne ontwikkeling van het gevoel staat de vrouw boven den man, en er zijn tal van dingen, die de vrouw uit intuïtie raadt, waar de man lang met zijn verstand zoekt, maar moeilijk de oplossing vindt. Een vrouw doorziet in den regel spoediger het karakter; en zoo zijn er meer dingen, waarin de vrouw hooger staat dan de man. Niet ten onrechte zegt een oud spreekwoord: wie vooruit wil komen in de wereld, moet met zijn vrouw te rade gaan.
Er zijn vele bezigheden in de maatschappij, die een vrouw even goed, soms nog beter kan verrichten dan de man, en er is volstrekt geen reden om te weigeren die aan de vrouw op te dragen.
De overbeschaving bracht tot heden steeds het verschijnsel, dat er minder huwelijken worden gesloten in den meer of minder bemiddelden stand, en het aantal overkompleete vrouwen tracht daarom in den strijd om 't bestaan naar een gelegenheid om in haar behoeften te voorzien. Dat gebied kan wellicht nog uitgebreider worden, en het zou dwaas zijn de vrouwen te weren, omdat zij vrouwen zijn, waar zij het werk even goed verrichten als de man.
Het best zal de vrouw altijd slagen in de huiselijke bezigheden, waarvoor zij het meest aanleg heeft en omdat dit een gebied is, waar steeds veel werkkrachten noodig zijn. De som van alle, schijnbaar kleine, huiselijke bezigheden zijn voor het leven van den mensch van groot gewicht. Het is geen kleinigheid te zorgen, dat een woning, hoe goed ingericht ook, voldoet aan de eischen der hygiëne, dat zij in de eerste plaats zindelijk is, niet alleen oppervlakkig, maar inderdaad. De bereiding der spijzen is een omvangrijk gebied, dat veel kennis en veel vaardigheid en, ook waar men over de noodige hulpkrachten beschikt, veel toezicht vereischt.
Nu heeft de moderne vrouw het in het hoofd gekregen om de bezigheden, waarop zij door natuur en ervaring als is aangewezen en waarop zij vroeger roem droeg, uit te maken voor meidenwerk, waarmee zij zich niet behoeft af te geven. Verliest nu zulk een vrouw eigenlijk niet haar recht van bestaan? Verlaagt zij zichzelf niet tot een weeldepop,
| |
| |
die aan- en uitgekleed wordt en verder niets te doen heeft dan zoowat te flaneeren door het leven, en geld zoek te maken en wat praatjes te verkoopen? Vooral onder de bourgeoisie vindt men daarvan tegenwoordig treffende toonbeelden.
Het eerste gevolg is, dat de vrouw door het slecht bestuurde huishouden een duur voorwerp wordt, en de man, in de engte gedreven door de vele uitgaven, zijn toevlucht neemt tot speculatie, en door de papieren roofridders van onzen tijd wordt uitgekleed.
Een man van het goede type acht geen werk beneden zich, wanneer dat op zijn weg ligt, en waarom zal de vrouw zich voor haar werk schamen? Is dat niet een van de vele ziekteverschijnselen van onzen tijd?
De moderne vrouw wil ander werk. Goed, wanneer eerst het werk, dat gedaan moet worden, is verricht. Heeft zij tijd over, of wanneer zij geen aangewezen werkkring heeft, dan trachte zij naar anderen arbeid. Daartegen kan niemand bezwaar hebben.
Jaren geleden was er onder de ‘dames’, die meenden tijd over te hebben, een algemeene beweging om ziekenzuster te worden. Een goed idee. Die bezigheid ligt in den aard der natuurlijke vrouw. Nuttig en edel werk! Langzamerhand is die beweging echter doodgeloopen en in de ziekenhuizen klaagt men, dat zoo zelden meisjes uit den ‘fatsoenlijken’ stand zich aanbieden om voor zuster te worden opgeleid. Men vond, dat het werk te zwaar was en er bezigheden verricht moesten worden, die tot het meidenwerk behooren. Men kon het niet uithouden. Alsof alle werk niet geleerd moet worden met inspanning en volharding en men langs dien weg ondervindt, dat geen werk te zwaar is, dat men met het gevoel van plicht verricht. Of was het werk niet éclatant genoeg? En wilde men liever aan den weg timmeren?
Ik herinner mij een dier wezentjes, die van het zusterspelen spoedig genoeg had. Ik trof haar later aan in een stampvolle zaal, waar een zoogenaamde liefdadigheidsvoorstelling werd gegeven. Zwierig gekleed trippelde zij met lieve lachjes rond om programma's te verkoopen. Typisch, dacht ik, - maar ik lachte niet.
Dat er vele vrouwen zijn, die intellectueel ook in de hoogere rangen der maatschappij een eervolle plaats kunnen innemen, bewijzen vele uitstekend ingerichte scholen voor Middelbaar onderwijs. Vrouwen, die in de Medicijnen studeeren of Meester in de Rechten worden, zijn niet zeldzaam meer. Toch moet de ervaring nog leeren, of er wel vele vrouwen zijn, welke op den duur in die richting slagen, of zij physiek tegen de daaraan verbonden moeilijkheden bestand zijn. Ook de letteren worden zeer begeerd. Het letterkundig proletariaat is onder de beide seksen al groot genoeg.
Is er geen reden om de vrouw van zekere betrekkingen uit te sluiten of haar voor onbekwaam te verklaren, de vraag is, of zij door haar physieken aanleg op den duur bestand zal zijn het overal vol te houden. Waar snel en vastberaden krachtig handelen op een oogenblik ver- | |
| |
eischt wordt - en dat komt in vele betrekkingen schier dagelijks voor - zal zij waarschijnlijk dikwijls te kort schieten. De vrouw is fijner georganiseerd dan de man en daardoor van een ander krachtgehalte.
Beweert men, dat de ervaring daarover nog uitspraak moet doen, goed; maar op dit oogenblik kan men niet zeggen, dat de vrouwenvraag genoeg is opgelost om haar stemrecht te geven en als gelijke van den man mee te laten draaien aan het zonderlinge politieke rad.
De wetten zijn gemaakt door mannen en daaronder zijn bepalingen ten nadeele van de vrouw. Dat is zoo. De gehuwde vrouw is in vele opzichten weerloos tegenover het brutale egoïsme van den man en rechtloos. Begeert de vrouw daarvoor kiesrecht en een zetel in het parlement, daaruit volgt nog niet, dat de vrouw bij al haar schranderheid ook de kunst verstaat bij de ingewikkelde rechtsverhoudingen de wetsformule aan te wijzen, waarmee het recht beter wordt. De eerste proef daarvan moet nog geleverd worden.
Men redeneert tegenwoordig alles gelijk en wordt plat. De natuur heeft ook nog wat te zeggen. De natuur raadt voorzichtigheid, maant tot kalmte. De natuur springt niet haasje over. En wie naar haar niet luistert en het toch doet, loopt gevaar leelijk te pas te komen.
Feuchtersleben waarschuwde: Entschiedene, eingreifende Activität ist dem Manne von Natur zugewiesen; passives Weben und Leben dem Weibe. Beide Gesetze dürfen nicht ungestraft überschritten werden.
En - prullen heeft men zoowel onder mannen als onder vrouwen, - te veel, maar dat is geen seksequaestie.
Zooals de bakens thans op politiek terrein staan, is het fameuse blanco-artikel met den staart van algemeen stemrecht en vrouwenkiesrecht een storm in een glas water geworden. Het mooie kind in den nood heeft zijn dienst gedaan en kan nu gaan. 't Is ook wel zoo. Niemand denkt er meer aan, dat er van die dwaasheid in ernst nog sprake kan zijn, sedert de oud-liberalen den dienst hebben opgezegd, wanneer men aan dien mijlpaal gekomen is.
Of en wanneer de Grondwetsherziening aan de orde zal komen, kan niemand zeggen. De partijen, die er vóór zijn, zijn in de minderheid en hebben dus niet veel meer te zeggen. Wil men het zwakke ministerieele leven nog wat rekken, dan zal wel het beste zijn, niet op een spoedige behandeling aan te dringen. Immers, men weet, dat het dan voor goed uit is.
Zoo nu en dan merkt men in de Kamer, dat er zoowel rechts als links een zekere electrische spanning is ontstaan, die plotseling tot verrassingen kan leiden. De oud-liberalen, reeds zoo dikwijls teleurgesteld en achterafgezet, zullen, evenals bij het blijvend gedeelte, geen reddingsplank meer uitsteken om het Ministerie te redden en de zaken haar gang laten gaan, zonder bepaalde oppositie te voeren. Dat hebben zij beloofd tot aan het blanco-terrein.
| |
| |
Aan de rechterzijde is men soms scherp en leest men tusschen de woorden, dat men nu niet meer, evenals na den Staalnacht, er tegen op zou zien de teugels van het bewind over te nemen of het op een Kamer-ontbinding te laten aankomen.
Men schijnt daar op alle gebeurlijkheden voorbereid en gereed den strijd te aanvaarden, '5 nog eens over te doen. En bedriegen de teekenen niet, dan staat men rechts vaster dan in '5. De liberale gedragingen hebben nergens sympathie verwekt, behalve in den engen partijkring, en daar nog niet onverdeeld, terwijl de antipathie tegen Dr. Kuyper met den tijd wat is bekoeld onder de overweging, dat, wat de liberalen bieden, in het geheel niet aannemelijk is.
Men moge dat beklagen, onredelijk vinden, het feit bestaat en het gevolg is geweest, dat de kleine breuk van de antithese, die in '5 de liberalen een schrale overwinning bezorgde, bijna weer geheeld is. Onder de christelijk-historischen aan den linkervleugel zijn er ook nu nog, die niet voor Kuyper door het vuur zullen gaan, zooals de echte anti-revolutionnair; maar zij zijn toch weer naderbij gekomen en zullen geen spelbrekers meer zijn.
Te Sneek wilden zij niet officieel de candidatuur van Kuyper aanbevelen, maar lieten hun geestverwanten vrij, - wat bedoeld zou zijn als een beleefdheid, - een beleefdheid, die door den vader van de coalitie met te groote teergevoeligheid, een vrucht wellicht van hoogen leeftijd, of misschien ook wel uit berekening, verkeerd werd opgevat.
De geschiedenis van de verkiezing te Schiedam is ook geen verkwikkelijke episode in den zoogenaamd Gode gewijden strijd; maar men schijnt door al zulke lastige dingen heen te komen in het vooruitzicht, dat men bij de herstelde eenheid der antithese den buit straks gemoedelijk en genoegelijk zal zien te verdeelen. Zelfs bij de nationaal-historischen zijn neigingen, zoo niet van verzoening dan toch van meewerking.
Kuyper houdt zich wel strak, schijnt soms te veel eischend; maar veel geschiedt daar uit wel overlegde tactiek, en straks wordt alles goed gepraat en schijnt er veel vergeten, omdat hij onmisbaar is. Zoo kan straks de algemeene rechtsche leus zijn: revanche voor de nederlaag van '5! De dobbelsteenen worden in den verkiezingskoker geworpen en de politieke loterij begint weer.
Prof. Fabius schreef onlangs een zeer waar woord: ‘Zoo tobt en sleept het leven voort, zonder verheffing, zonder kracht, in matheid van bestaan. Zoo nu en dan slechts schijn van ware warmte toonend onder invloed van berekenende kansen. En het volksleven zinkt steeds dieper weg onder de macht der ontbinding, die van deze politieke ellende het groote profijt heeft.’
De partijziekte vergiftigt het leven, ondermijnt het volksbestaan. Het parlementaire stelsel bestaat ruim een halve eeuw, - niet lang in de geschiedenis, die met eeuwen rekent, - en reeds kraakt het aan alle kanten en rijst de vraag: hoe lang nog en wat dan?
| |
| |
Dat stelsel zinkt meer en meer weg in de leugen, in het vuil van de verkiezingen, en ontreddert het land door van alles politiek, partijzaak te maken, door het wezen der dingen te negeeren en, in plaats van te streven naar harmonie der belangen en vereeniging der burgers, dezen te scheiden in vijandige groepen, die elkander niet meer begrijpen kunnen of willen.
De Italiaansche Hoogleeraar Ferrero schreef in zijn bekend boek over de geschiedenis van Rome: ‘Waar de wijze van leven, van denken, van gevoelen, van bezitten - in 't kort, waar de beschaving niet een en dezelfde is, tenminste in de hoogere en middelklasse, - daar kan ook geen levende natie zijn, maar op zijn best genomen een onsamenhangende menschenmassa, die slechts door geweld van wapenen wordt bijeengehouden.’
Zoolang men geen andere middelen weet dan blanco-artikelen, algemeen stemrecht - het kind der revolutie en den speelbal der demagogen - en het vrouwenkiesrecht, kan men zeggen: er is wat beters te denken en te doen.
27 Nov. '7.
Noorman.
|
|