| |
| |
| |
De derde algemeene Duitsche bankiersdag.
Het was mij reeds bekend, dat dit jaar van 5 tot 7 September de derde algemeene Duitsche bankiersdag te Hamburg zou worden gehouden, toen ik, veertien dagen tevoren, eene in zeer verplichtende bewoordingen gestelde uitnoodiging ontving, om als Ehrengast de verhandelingen bij te wonen.
In den jongsten tijd verschenen in Duitsche tijdschriften een paar opstellen van mijne hand over oeconomische vraagstukken, laatstelijk in het Bank-Archiv van 1 en 15 April j.l. eene uiteenzetting der grondslagen, waaruit zich, thans in nagenoeg alle beschaafde landen, de instelling eener Centrale Bank van uitgifte ontwikkeld heeft, met eene geschiedkundige beschouwing van de uitnemende wijze, waarop de Nederlandsche Bank aan hare bestemming als zoodanig heeft beantwoord. Hoofdredacteur van het Bank-Archiv is Geheimrat Prof. Dr. Riesser, tevens, als voorzitter van het Bestuur van het Central-Verband des Deutschen Bank- und Bankiergewerbes, belast met de voorbereiding van het te houden congres. In de tot mij gerichte uitnoodiging mocht ik dus wel eene mij bewezen eer zien; de aan de orde gestelde onderwerpen en de namen der inleiders beloofden zeer belangwekkende en leerrijke verhandelingen; wellicht, meende ik, biedt zich mij, in de gezellige bijeenkomsten vóór en na de vergaderingen, ongezocht de gelegenheid, om in het juiste licht te stellen bedroevende feiten, die onlangs op het gebied van het Ned. bankwezen plaats gegrepen hebben, en waarover velen, vooral in den vreemde, allicht een te hard, te zeer generaliseerend oordeel vellen. Ik had dus reden te over om van de mij te beurt gevallen uitnoodiging gebruik te maken en heb mijne verwachtingen, door hetgeen ik in die dagen te Hamburg beleefde, in ieder opzicht verre overtroffen gevonden.
Onthield ik mij, zooals van zelf spreekt, van iedere deelneming aan de beraadslagingen van het congres, ook in mijne gesprekken met de leden en andere genoodigden werden niet een enkele maal aangelegenheden of vraagstukken, in 't bijzonder ons vaderland betreffende, aangeroerd. Belangstelling in Nederland werd mij niettemin door onderscheidenen der aanwezigen betoond, met een woord van eerbiedige herinnering aan Nederlands jeugdige Vorstin gewijd.
| |
| |
Tot bijwoning van het congres waren in de eerste plaats ratione officii genoodigd vertegenwoordigers der Rijksregeering, der Pruisische en van onderscheiden andere Duitsche regeeringen, leden van den Rijksdag, afgevaardigden der Rijksbank en van Kamers van Koophandel, enz.; anderen, evenals schrijver dezes, honoris causa: onder hen, behalve mij, als vreemdeling ook de oud-Minister van Financiën in Denemarken en schrijver van een der verdienstelijkste werken over het bankwezen, W. Scharling. Onder de Duitsche Ehrengäste nam eene voorname plaats in de voormalige Pruisische Minister van Handel von Möller, mijn buurman in de vergaderzaal: ruimschoots had ik gelegenheid om waar te nemen, in hoe bijzondere mate dien tot het ambteloos leven teruggekeerden bewindsman algemeene waardeering blijft te beurt vallen.
Tot mijn leedwezen vond ik geene gelegenheid tot een onderhoud met den vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën van het Groot-Hertogdom Hessen: een Departement van Algemeen Bestuur, dat, naar hetgeen ik bij onderscheiden schrijvers vermeld vind, tevens als kredietbemiddelende instelling op eigenaardige wijze als bank werkzaam is. Misschien, doch ik geloof het niet, hadden mondelinge verklaringen en inlichtingen van die zijde mij eenigen grond kunnen geven tot een minder ongunstig oordeel over zulke verbinding van krediet en gezag, dan waartoe zuiver theoretisch onderzoek mij geleid heeft. Inzonderheid voor den geheel zelfstandigen staat, die niet, zooals Hessen, deel uitmaakt van een bondgenootschappelijk geheel, komt uitbreiding der staatsbemoeienis in die richting mij uitermate bedenkelijk, ja gevaarvol voor. Daardoor moet ook grootendeels teloorgaan een der gewichtigste voordeelen, die eene Centrale Bank oplevert. Zich zelve moet deze instelling buiten de politiek houden: zij is nuttig vooral, ook doordien zij het staatsgezag zoo ver mogelijk buiten rechtstreeksche aanraking met de geldmarkt houdt.
| |
I.
Eene gansch andere vraag is het, zooals vanzelf spreekt, welke taak de Staat, als wetgever, ten aanzien der Beurs te vervullen heeft: als wetgever in het algemeen en meer in het bijzonder als belastingwetgever? - De bestaande Rijksheffingen van de uitgifte en den omzet van effecten hebben stof gegeven en blijven stof geven tot levendige klachten over hare nadeelige werking: het bedrag der belasting kan luttel zijn of schijnen, de druk, dien de handel er van ondervindt, niettemin zeer zwaar, en schadelijk de gevolgen zijn voor de betrokken oeconomische belangen, ja voor de schatkist zelve. Bedriegt mijn geheugen mij niet, zoo werd aan de Duitsche beursbelasting van de meest gezaghebbende zijde, een Minister van Financiën des Rijks, het getuigschrift uitgereikt, dat zij een kind is der fiscaliteit, waarvan de ouders veel verdriet beleven. Niet dan terloops kwam te Hamburg
| |
| |
die zijde van het beursvraagstuk ter sprake: niet de beursbelasting, wèl de beurswet, in 1896 uitgevaardigd tot breideling van het euvel der speculatie, en de thans algemeen als dringend noodig erkende herziening van dien wetgevenden maatregel was voor de verhandelingen van het congres aan de orde gesteld, in de zoowel eerste als voornaamste plaats.
Zoodra, in de ochtendvergadering van den 5den September, de gebruikelijke formalia - benoeming, natuurlijk bij acclamatie, van het Bestuur, wisseling van welkomstgroet met, en betuiging van goede wenschen door de vertegenwoordigers van Regeeringen en hooge colleges - ten einde waren gebracht, zag men den voorzitter, bovengenoemden heer Riesser van de verhevenheid, waar het Bestuur zetelde, in de vergaderzaal afdalen en het spreekgestoelte beklimmen, om over die brandende quaestie der beurswet het eerste Referat te houden. Het was, mag ik dien aan de toonkunst ontleenden term bezigen, een allegro molto agitato. De heer R. is als spreker bezield van het feu sacré: bovendien van de levendigste overtuiging doordrongen, dat eene ramp is gebleken de in 1896 na eene uitgebreide enquête en met de beste bedoelingen tot stand gebrachte wet. Wat haar betreft, zijn het niet zoozeer de bewerkers, die van dit hun kind verdriet hebben beleefd, als wel de gewichtigste oeconomische belangen van geheel het land en bovendien het hooge, ethische belang van goede trouw in het verkeer, die er schade door lijden. Hoe nam de spreker die wet onderhanden! Maar, zijn onderwerp geheel meester en volleerd in de kunst van methodische aaneenschakeling zijner gedachten, stelde hij het onhoudbare van den tegenwoordigen toestand in zóó helder licht, dat reeds daardoor de krachtigste en beste aandrang op herziening werd geoefend.
Door verbodsbepalingen aangaande termijnhandel en de ingewikkelde en omslachtige instelling van het beursregister heeft de Duitsche wetgever buiten de speculatie in effecten en de wellicht nog gevaarvoller in handelswaar het groote publiek willen houden. Maar - ieder die eenige kennis heeft van hetgeen er ter Beurze van New-York omgaat, weet het - per cassa kan niet minder teugelloos en waaghalzig worden gespeculeerd dan per ultimo of per medio; en de termijnverbintenis geeft zelfs den outsider en gelegenheidsspeculant het middel aan de hand om het dreigend verlies te beperken. De wet van 1896 heeft wel bewerkt, dat het Duitsche publiek anders, ten deele elders ging speculeeren, niet dat het minder speculeerde. Het is, voor zoover ik kan nagaan, niet uitsluitend maar toch voor een zeer aanmerkelijk deel, tengevolge dier wet, dat voor het Duitsche bankbedrijf de behoefte aan vermeerdering van het opereerend kapitaal zich in sterk wassenden omvang deed gevoelen: de ontwikkeling, die zich reeds in die richting bewoog, werd door de nieuwe bepalingen nopens den beurshandel machtig voortgestuwd tot eene concentratie van het bankbedrijf, nu reeds schadelijk, voor de toekomst in onderscheiden ge- | |
| |
beurlijkheid gevaarvol. Dat meer en meer bankfirma's in steden, die niet beursplaats zijn, de z.g. ‘Provinzialbankiers’ den strijd voor het bestaan moeten opgeven, het geheele geldverkeer meer en meer in handen komt van een gering aantal naamlooze vennootschappen met aandeelenkapitalen van honderden millioenen, kan niet dan belemmerend op den duurzaam gezonden bloei der belangen van voortbrenging en verbruik werken. Voor den bestuurder der zeer groote kredietinstelling is het - om slechts op dit ééne te wijzen - uitermate moeilijk, steeds doordrongen te blijven van het gewicht, dat ook een in 't enkele geval
betrekkelijk gering verlies in de schaal kan leggen. - Ter Beurze ontmoeten elkander koopers en verkoopers, geldbeleggers en speculanten, haussiers en baissiers, als twee tegenover elkander staande, en - met uizondering van geheel abnormale omstandigheden - elkander in toom houdende partijen. De beurswet doet de koop- en verkooporders in de kantoren der reuzenbanken samenvloeien: daar vindt thans nagenoeg ieder, kooper of verkooper, zijne contre-partie. In dit geflügeltes Wort vatte de inleider zijn betoog samen: tot 1896 hadden wij eene Beurs, doch geen beurswet, nu hebben wij eene beurswet, maar geen Beurs. Zooals ook nader, uit een ten hoogste leerrijk den volgenden dag gehouden Referat blijken kan, heeft de kapitaalmarkt onder alle omstandigheden aan geregelden termijnhandel behoefte, om nieuwe emissies te kunnen opnemen en zonder koersverlies in handen van geldbeleggers te doen overgaan; de betrekkelijk lage stand der obligaties van het Duitsche Rijk, van Pruisen en andere Duitsche Staten heeft, naar het oordeel van - zoover mij bekend - alle deskundigen, de belemmering van den termijnhandel en de daarmee verband houdende kunstmatige bevordering der behoefte aan dagelijksch beschikbaar geld voor een niet gering deel tot oorzaak. Zeker is dit de door den wetgever allerminst beoogde werking van zijn ingrijpen in het kunstige en fijnbewerktuigde raderwerk der geld- en kapitaalmarkt. Tracht men nu van regeeringswege dit nadeel: een druk op den koers der staatsobligatie, te keeren door manipulaties, die opdrijving van den koers ten doel hebben, dan wordt wederom in het openbaar krediet, dat in de moderne beschaving eene zoo uitermate gewichtige rol speelt, een kiem van bederf gelegd.
Van alle aan de wet van 1896 met recht toegeschreven nadeelige gevolgen acht ik dit het bedenkelijkste, dat zij demoraliseerend werkt. Vermindering van het haken naar de winst, die beursspel geven kan, zou, meende de wetgever, vooral ook uit ethisch oogpunt het heilzame gevolg zijner daad blijken; maar de speelzucht te doen afnemen vermocht hij niet; wel gaf hij den niet door de gelukskans begunstigden spelers tal van middelen aan de hand, om zich in rechte van de aangegane verbintenis te bevrijden. De winst opstrijken, maar ingeval van verlies de exceptie opwerpen, dat uit de niet in overeenstemming met de wet aangegane verbintenis geen vordering in rechte kan voort- | |
| |
spruiten - ziedaar wat meer en meer in zwang kwam. Hoe grooter kans er aldus is, aan het verlies te ontkomen, des te meer moet zich ook de geneigdheid verbreiden, om met de gelukshans winst te doen, en schade lijden het besef, dat goede trouw de onmisbare leefregel is van alle verkeer en de volstrekte voorwaarde van waren vooruitgang.
Op deze zijde van het vraagstuk was, reeds bij het openen der vergadering, gewezen in woorden, die mij te meer troffen, toen ik ze hoorde, wijl ik meer dan éénmaal nagenoeg letterlijk hetzelfde geschreven heb. In zijn antwoord op den tot hem gerichten welkomstgroet vlocht de vertegenwoordiger der Vereeniging zur Wahrung der gemeinsamen wirtschaftlichen Interessen von Rheinland und Westfalen, Dr. Beumer, de opmerking in: nadeeliger dan ieder materieel verlies is al wat aan de goede trouw in het verkeer, aan de inachtneming van den regel: een man een man, een woord een woord, afbreuk doet.
Ook de inleider sprak met levendigen aandrang in dien geest, en ontwijfelbaar juist kwam mij zijn betoog voor, dat hetgeen ten dezen door de wet verkeerd is gedaan, nog wordt verergerd door de rechtspraak. Ik kan niet nagaan, en zou niet wagen uit te maken, of op goeden grond rust zijne feitelijke bewering, dat de Duitsche rechter en, in hoogsten aanleg, vooral het Rijksgerechtshof te Leipzig de wet eenzijdig ten voordeele van den speculant, ten nadeele der bank of firma van wier bemiddeling hij zich bediende, vertolkt. Is dit zoo, gaat de Duitsche rechtspraak, bij beslechting van geschillen over de toepasselijkheid der beurswet, naar dezen regel te werk: de wetgever heeft zich ten doel gesteld de speculatie tegen te gaan en het publiek te beveiligen tegen verliezen, die het tengevolge van deelneming aan den beurshandel lijdt; in dit geval blijkt de wettelijke bepaling, zooals zij luidt, daartoe onmachtig; dus moet zij zóó verstaan en in 's wetgevers geest toegepast worden, dat zijn doel wèl wordt bereikt - dan is zulke rechtspraak onbetwistbaar eene bron van rechtsonzekerheid en zien zich, door haar, beurshandel en bankbedrijf in een toestand geplaatst, die al de nadeelen van bindende voorschriften en die van wetteloosheid in zich vereenigt.
Bedenkt Regeeringen! vooral, welk uitnemend gewichtig belang voor geheel het vaderland gemoeid is bij eene kapitaalmarkt, die, komt het eens tot oorlog, u kan bijstaan met het dan in de eerste, de tweede en de derde plaats benoodigde: geld! Reusachtige sommen zou een in Europa uitgebroken krijg verslinden; middelen en wegen zouden moeten worden gevonden om in die behoefte te voorzien; de mogendheid die zich daartoe het best in staat ziet, heeft eene groote kans van zegepraal voor; het minst zal daartoe in staat zijn zij, die, reeds in vredestijd, den Lande gevoelige schade toebracht, doordien zij de inheemsche Beurs aan belemmeringen onderwierp, waarmee de vreemde Beurzen niet te worstelen hebben.
| |
| |
In dien geest werd door den tweeden inleider, den heer Max M. Warburg, lid der Hamburgsche bankiersfirma M.M. Warburg & Co, het betoog gevoerd. Kriegsbereitschaft und Börsengesetz: uit dat bijzonder oogpunt werd door hem het beursvraagstuk behandeld. Kalm in de voordracht, indrukwekkend door groote kennis van zaken zoowel als door haren somberen achtergrond, werd deze beschouwing blijkbaar met de meeste belangstelling aangehoord, en gaarne volgde de vergadering den spreker op het gebied der practische politiek. Op mij, in wiens vaderland gelijktijdig eene vredesconferentie aan het verhandelen was, maakte het een eigenaardigen indruk, de eischen van krijgstoerusting als bijzondere drangreden voor de herziening der Duitsche beurswet te hooren aanvoeren.
De voorgestelde resolutie gaf tot geene beraadslaging, zelfs niet tot gedachtenwisseling aanleiding. Reeds bij het openen der vergadering had men van den Rijkskanselier, Vorst von Bülow, eene betuiging van bijzondere belangstelling in dit vraagstuk ontvangen, en door de vertegenwoordigers der betrokken Departementen van Rijksbestuur werd, op eene wijze die vol vertrouwen wekken moest, de verzekering gegegeven van het ernstig streven om door herziening der wet van 1896 spoedig tot opheffing der gerezen bezwaren te geraken.
Wat te dien einde blijkens de resoluties door de belanghebbenden zelve, ten getale van ettelijke honderden vergaderd, noodig of wenschelijk werd geacht, heeft voor den Nederlandschen lezer niet dan een verwijderd belang en zou, tot juist verstand, zeer breedvoerige toelichting vereischen. Bij acclamatie werd het voorstel van het Bestuur met eenparige stemmen tot besluit der vergadering verheven.
Na de pauze traden als inleiders van het onderwerp: middelen en wegen tot besparing van den omloop van baar geld, drie sprekers op: de heeren Kaemp, 2de Vice-president van den Rijksdag, Voorzitter van den Duitschen Handelsdag en van de Berlijnsche Kamer van Koophandel (Aelteste der Berliner Kaufmanschaft); Kaemmerer, lid van het Bestuur der Norddeutsche Bank, en Plaut, lid der firma Mauer en Plaut te Cassel. Hoe weldadig het ook in onderscheiden en hoogst gewichtig opzicht zijn moge, de aanwending van het gereede betaalmiddel in metaal of in papier zooveel mogelijk te beperken tot de gevallen, waarin schuldverevening (giro-verkeer) uitgesloten is, zoo rust toch niet op goeden grond de bij velen bestaande verwachting, dat daardoor lager disconto, minder ‘duur geld’ zal worden verkregen. De inleiders en eenige gezaghebbende stemmen, die zich na hen over dit onderwerp lieten vernemen, toonden aan, hoe weinig die verwachting rekening houdt met de feiten. Zeer actueel is niettemin ook dit vraagstuk in Duitschland, te meer wijl het verevenings- en verrekeningsverkeer door velen, zelfs vrij algemeen, wordt vereenzelvigd met betaling door middel van den cheque. In 't wezen der zaak zijn van elkander onderscheiden
| |
| |
de aanwijzing op het saldo-credit, dat de afgever bij een kashouder of bankier heeft, en de order om uit het credit van den eenen rekeninghouder in dat van een ander een bedrag over te schrijven. Maar voor het giro-verkeer in wijderen kring levert de cheque een bij uitnemendheid geschikt materiaal, en uit dat oogpunt had voor den in 1907 gehouden Duitschen Bankiersdag bijzonder belang de quaestie der wettelijke regeling van het cheque-verkeer. Sedert eenigen tijd is een desbetreffend wetsontwerp aanhangig bij de openbare, meening. Herhaaldelijk heeft de Duitsche Regeering, en hebben, herinner ik mij wel, ook andere Duitsche Regeeringen het navolgenswaardig voorbeeld gegeven, eene in gereedheid gebrachte wetsvoordracht, ontwerp en toelichting, openbaar te maken en aldus eerst aan de kritiek van belanghebbenden en deskundigen en niet dan daarna aan de beslissing der volksvertegenwoordiging te onderwerpen. Met haar ontwerp van eene cheque-wet (niet indertijd met dat der beurswet) is de Rijksregeering aldus te werk gegaan. Blijkens onderscheidene, naar aanleiding daarvan in vaktijdschriften en dagbladen verschenen stukken, bestaan er in Duitschland nog velerlei usanties in het verkeer en regelen, door openbare besturen gevolgd, die aan het veldwinnen van den cheque als betaalmiddel in den weg staan. Niet iedereen en vooral niet ieder ten dezen bevoegde zal eene zóó krachtige bevordering van het cheque-verkeer, als in Oostenrijk-Hongarije door middel der posterijen plaats vindt, vrij van bedenking achten. Is echter kunstmatige bevordering een euvel, belemmeringen door administratieve routine, ook door fiscaliteit, aan het vrije verkeer in den weg gelegd, op te heffen, is steeds ware vooruitgang. En zoo ook, op ieder gebied, het voorbeeld te volgen van den nabuur, waar deze zich op den rechten weg bevindt.
Ongetwijfeld kan dit van Hamburg zelf getuigd worden, van de groote handelsstad, tevens dus aanzienlijk centrum van geldverkeer, die in het bezit is eener opmerkelijke organisatie van het giroverkeer. Dit in oorsprong en ontwikkeling der vergadering voor oogen te stellen, was de taak, waarmee zich in 't bijzonder had belast de tweede inleider over het onderwerp: besparing van den omloop van baargeld. Eene moeilijke taak, want de mondelinge voordracht over zulk een onderwerp moet zich grootendeels tot vrijwel bekende algemeenheden bepalen, en juist op de bijzonderheden, op de regelen der gewone Geschäftspraxis, komt het ten dezen aan. Voor noodige inlichting dienaangaande door middel van gedrukte stukken, formulieren enz. was gezorgd. Intusschen, mocht de eene of andere handelsstad, in Duitschland of elders, zich tot navolging van dit door Hamburg gegeven voorbeeld bewogen voelen, dan zal het ongetwijfeld geraden zijn, de werking der daar bestaande organisatie door mannen van de praktijk an Ort und Stelle nauwkeurig te doen bestudeeren.
| |
| |
| |
II.
In den voormiddag van den tweeden vergaderingsdag nam in de eerste plaats het woord over het onderwerp: hernieuwing van het privilegie der Rijksbank, de heer Max Schinckel, lid van het bestuur der thans met elkander verbonden groote bankinstellingen: Norddeutsche Bank te Hamburg en de Disconto-Gesellschaft te Berlijn, Voorzitter der Kamer van Koophandel van eerstgenoemde stad. Al te groote uitbreiding zou dit opstel verkrijgen, wilde ik, ook maar geheel oppervlakkig, den tegenwoordigen stand van dit vraagstuk uiteenzetten. Nederlandsche belanghebbenden - ben ik goed ingelicht, dan bevindt zich voortdurend een niet gering aantal der acties van de Duitsche Bank in het bezit van landgenooten - zullen uit eene andere bron moeten putten, indien zij zich bekend willen maken met de ter zake op den derden Duitschen bankiersdag gevoerde beraadslagingen en aangenomen resoluties. Te dezer plaatse wil ik slechts vermelden, dat ik, uit principieel oogpunt, met de levendigste voldoening den heer Schinckel een klemmend betoog hoorde voeren:
niet alleen tegen het stelsel der Staatsbank, maar ook voor het zooveel mogelijk ongeschonden behoud van het karakter der Centrale Bank van uitgifte als eene instelling der oeconomische maatschappij, wel is waar werkende onder staatstoezicht, als noodzakelijke voorwaarde van het haar toegekende recht van uitgifte, doch in de leiding van hare zaken onafhankelijk van, gewaarborgd tegen alle inmenging van politieke, uitteraard steeds partijdige belangen; - alsmede
voor zóó langdurige verlenging der concessie, als noodig om aan het beleid der Bank de voor alle oeconomische belangen des Lands zoo weldadige stabiliteit te verzekeren. Verlenging voor den tijd van vijf en twintig jaren werd ook in de aangenomen resolutie wenschelijk verklaard.
Waren op dit, wellicht ook op ander punt, sommigen der toehoorders het met den spreker niet eens, een zeldzaam kunstgenot verschafte ongetwijfeld allen zijne in ieder opzicht keurige voordracht. Door den inhoud meesterlijk, in den vorm een waar kunstwerk - ziedaar de indruk dien dit gesproken woord zelfs bij andersdenkenden heeft moeten achterlaten.
Daarop beklom het spreekgestoelte de heer von Klitzing, thans Directeur der Bank für Handel und Industrie (Darmstädtische Bank) te Berlijn, vroeger lid van het Directorium der Rijksbank. Uit den rijken schat zijner ervaring deelde die spreker omtrent het beleid dier instelling tal van bijzonderheden mede, geschikt om veelszins verbreide misvattingen en onjuiste oordeelvellingen te wederleggen. Iedere Centrale Bank heeft van de zijde der Regeering ongegronde inmenging in de leiding van zaken, alsmede te sterke beslagneming op hare middelen voor de behoeften der schatkist te duchten - en, van de zijde
| |
| |
van het publiek, verwachtingen en eischen, die voor verwezenlijking niet vatbaar zijn, terwijl tevens door hen, die niet-aandeelhouders zijn, de overgroote menigte, al te zeer over het hoofd wordt gezien, dat het belang der aandeelhouders is het belang der Bank, en het ware, duurzame belang der Bank - dat van geheel het Land. Beati possidentes, de aandeelhouders! Onder hen zijn er toch velen die, tot hoogen prijs in het bezit hunner aandeelen gekomen, door die geldbelegging zwaar verlies hebben geleden. Maar het hooge dividendcijfer wekt, zoo dikwerf de hernieuwing van het octrooi aan de orde komt, bij het publiek den aandrang op vermeerdering van het winstaandeel van den Staat. Men ziet niet, hoe daardoor de Bank feitelijk meer en meer Staatsbank wordt en hoe aan Land en Staat beide aldus vele der ware voordeelen van deze instelling ontgaan. Zoo ergens, dan is hier van pas het bekende woord: ce qu'on voit et ce qu'on ne voit pas.
Niet zonder bevreemding en zeker zonder instemming hoorde ik den heer von Klitzing ten aanzien der voorschotten der Bank aan de schatkist eene aanwending van dat woord aanbevelen, die niet de ware en zeker ook niet de door Bastiat bedoelde is. Men vindt, zoo gaf hij te kennen, dat de middelen der Bank, in hooger mate dan met de belangen van handel en nijverheid vereenigbaar, tot het beleenen of disconteeren van schatkistbiljetten of -promessen moeten dienen: waarom moeten die der Bank aankomende vorderingen, die buiten twijfel even goed zijn voor haar bedrag als de beste wissels, afzonderlijk op den weekstaat worden genoemd; wat is er tegen, ze geheel te beschouwen en te behandelen als integreerend deel der wisselportefeuille? - Wel het een en ander deden in het debat sommigen der aanwezigen opmerken. Vooral dit m.e., dat de normale handelswissel eene nieuw voortgebrachte en aan het verkeer geleverde waarde vertegenwoordigt, de Schatzanweisung daarentegen eene verbruikte waarde, en niets is dan een middel om een gat in de schatkist te stoppen.
Ik laat geheel in het midden, of het in den gegeven staat van zaken tactisch goed gezien was voor het belang der aandeelhouders op te komen, zooals geschiedde bij monde van den derden inleider, den heer von der Planitz, lid van eene der aanzienlijkste Berlijnsche firma's: F.W. Krause & Co. Na eenige gedachtenwisseling werd door hem een op de resolutie voorgedragen amendement ingetrokken; met eene door den heer Schinckel aanbevolen redactiewijziging van het eerste lid werd zij in haar geheel met schier eenparige stemmen aangenomen: van een afwijkend gevoelen gaven slechts zeer enkele in de hoogte gestoken handen blijk.
De namiddag-bijeenkomst was uitsluitend gewijd aan de behandeling der vraag, of het deposito-verkeer (Depositenwesen) in Duitschland behoefte heeft aan wettelijke regeling. Ook over dit onderwerp drie
| |
| |
sprekers: een geleerde, de privaat-docent Dr. Edgar Jaffè te Heidelberg; een ‘Provinzialbankier’ Dr. Paul Damme, lid der firma R. Damme, te Dantzig, en de bestuurder van een der grootste Duitsche bankinstellingen, de Dresdner Bank, de Geheime Oberfinanzrat Waldemar Mueller. Zonder aan de theoretische en de practische waarde der door de beide eerstgenoemden gehouden voordrachten tekort te willen doen, mag men ook hier van pas vinden het woord: last not least. Het laatste op deze bijeenkomst van Duitsche bankiers gehouden Referat was in geheel bijzondere mate belangrijk, en als het ware eene indrukwekkende peroratie der verhandelingen van het Congres. Gelezen, aandachtig gelezen en bestudeerd wil deze rede dan ook worden. Omtrent kapitaalvorming in eersten aanleg en in breede kringen der bevolking door bemiddeling der spaarkassen en -banken in Duitschland behelst zij een schat van gegevens, feiten en cijfers, ook uit het oogpunt der leer van het geld in het algemeen van zeer groot belang. Zij levert bovendien op stellige gronden het bewijs, dat in den tegenwoordigen tijd, tot welke bezwaren ook de te groote concentratie van het bankbedrijf in Duitschland aanleiding geven kan, de soliditeit der groote bankinstellingen ontwijfelbaar is. Zal het zoo zijn, ook wanneer eenmaal de Beurs niet te worstelen zal hebben met de belemmeringen eener beurswet, maar zich geroepen zal zien om de eischen der Kriegsbereitschaft te bestrijden? Ook wanneer binnenslands heftige krijg tusschen kapitaal en arbeid uitbreekt, of, in 't algemeen, de oeconomische belangen meer en meer in het teeken van den strijd van allen tegen allen komen te staan? In de dikwerf door mij verkondigde overtuiging, dat hierop noodzakelijk uitloopt de steeds toenemende uitbreiding der staatsbemoeienis, die het
kenmerk is van onzen tijd, hebben ook de verhandelingen van den derden Duitschen bankiersdag mij bevestigd.
| |
III.
Bijeenkomsten van vakgenooten als die, waaraan deze bladen gewijd zijn, heeten te recht ‘dagen.’ Weken en maanden zouden zij moeten duren, indien zij tot doel hadden, omtrent de te behandelen vraagstukken voorbereidend onderzoek in te stellen, en op grond daarvan ter vergadering uit den strijd der meeningen tot stellige besluiten te komen. Vooraf moeten deze zijn vastgesteld, door gedachtenwisseling bij monde en in geschrifte alle voorbereidende werkzaamheden zijn verricht, zoodat ter vergadering geen voorstellen worden gedaan, dan de zoodanige waarvan de aanneming bij eenparige stemmen of bij overgroote meerderheid bij voorbaat verzekerd is. Het mondeling verslag der inleiders strekt dan om niet slechts voor de aanwezigen, ook voor het publiek, èn den gegeven stand der zaak èn de strekking der desbetreffende resoluties toe te lichten, alsmede om gelegenheid tot
| |
| |
enkele vragen en opmerkingen te geven. Deze methode is, om het in 't voorbijgaan te zeggen, ook voor internationale conferenties van Regeeringen, het meest wellicht voor eene internationale vredesconferentie van 44 staten, alle doordrongen van de oude leer: si vis pacem, para bellum - meer practisch dan die volgens welke eene conferentie, zonder voldoende voorbereiding bijeentredend, geruimen tijd onder het oog van het publiek aan het werk moet blijven.
Voor zaken, tot het nemen van besluiten in gewichtige aangelegenheden vergadert men: een feestelijk karakter moet de bijeenkomst ook hebben. Daardoor biedt zij tevens te ruimer gelegenheid tot het aanknoopen of hernieuwen van persoonlijke betrekkingen, tot ongedwongen en vertrouwelijke gedachtenwisseling, voor menigeen van niet geringer nut dan het aanhooren van voordrachten en van de daarop volgende, niet dan formeele beraadslaging. Ook de Hamburgsche bankiersdag heeft op die wijze voor de leden en voor de genoodigden nut en genoegen willen verbinden en aan laatstbedoelden ruime gastvrijheid betoond.
Op de beide, tot behandeling van zaken bestemde dagen was in de pauze voor lafenis en versterking van den inwendigen mensch door eene goed voorziene Frühstücks-tafel zorg gedragen. Een groot feestmaal vereenigde de leden en de Ehrengäste in den avond van den eersten dag in het fraai gelegen Uhlenhorster Fährhaus: op den lof dien Heinrich Heine aan het toenmalig Hamburg van wege zijne ‘Gerichte’ toezwaait, bleek te dier gelegenheid ook het tegenwoordig Hamburg volle aanspraak te hebben; maar niet alleen werd door keur van spijs en drank lichamelijk genot geboden, eene lang reeks van tafelreden voldeed ook aan de behoeften van den geest. Zijn, bij dergelijke gelegenheid, de sluizen der welsprekendheid eenmaal geopend, dan is het niet altoos gemakkelijk ze weder te sluiten: het congres-comité had dus, wijselijk, op de menu's het bericht doen afdrukken: Die Tischreden sind bereits vergeben. Ik kan niet nalaten een woord van ingenomen herinnering te wijden aan den van geest tintelenden toast van den heer Paasche, den eersten Vice-President van den Rijksdag. Goed spreken kan slechts wie voor de vuist spreekt; ook de beste, ja misschien vooral de beste spreker is weleens te wakker, laat zich soms door de stemming van 't oogenblik verder vervoeren, dan met zijne ware bedoeling overeenstemt: te dezer gelegenheid toonde de heer Paasche zich geheel meester van het woord.
Eene feestvoorstelling in het Stadttheater besloot den tweeden da g: voor mij slechts een half feest, want na eene eerste acte die mij eindeloos voorkwam, had ik genoeg van de ten tooneele gevoerde liefdesgeschiedenis, een zangspel, waarvan - in den stijl van sommige onzer muziek-recensenten - de ‘verklanking’ mij noch ‘bij uitstek’ noch ‘bepaald’, zelfs in geen opzicht ‘superieur’ voorkwam.
Voor Zaterdag 7 September, den derden en laatsten dag, luidde het
| |
| |
program: des morgens rondvaart in Hamburgs haven, daarna Frühstück in het Park-Hotel te Flottbeck, des avonds, aan boord van den Doppelschraubeschnelldampfer Fürst Bismarck, een door de Hamburg-Amerikanische Paketfahrt-Actien-Gesellschaft aangeboden diner. Aan de bezichtiging van Hamburgs grootsche havenwerken zou ik met levendige belangstelling hebben deelgenomen, en, op de reeds aangeduide wijze, door persoonlijke kennismaking en gesprekken met onderscheiden somniteiten van Duitschlands financieele wereld had die dag voor mij het nut van mijn uitstapje naar de beroemde Hanzestad aanmerkelijk kunnen verhoogen. Maar persoonlijke omstandigheden noopten mij, reeds met den ochtendsneltrein de terugreis te aanvaarden.
In de aangenaamste en in zeer erkentelijke herinnering blijven mij de beide eerste dagen van het Duitsche bankiers-congres. Mannen van den eersten rang in de practijk, ook wetenschappelijk ver boven mij verheven, mocht ik het woord hooren voeren voor beginselen door mij, op grond uitsluitend van theoretisch onderzoek, dikwerf in woord en schrift verkondigd. Door het Bestuur, door leden van het Congres en door die mijner mede-genoodigden met wie ik te dezer gelegenheid in aanraking kwam, werd mij eene welwillendheid betoond, die dubbele waarde gaf aan de onderscheiding, mij in de uitnoodiging te beurt gevallen.
Zooals reeds gezegd: de te Hamburg behandelde, speciaal Duitsche vraagstukken hebben, hoe gewichtig ook, voor het Nederlandsch publiek geen rechtstreeksch belang, en een verslag ook over de bijzonderheden der gevoerde verhandelingen zou een boekdeel innemen. Maar een beeld in algemeene omtrekken, geschetst door een oog- en oorgetuige, zou, meende ik, den lezers van De Tijdspiegel, en zal, naar ik hoop, ook anderen landgenooten niet van alle belang ontbloot voorkomen.
Rochussen.
's Gravenhage, 10 October 1907.
|
|