De Tijdspiegel. Jaargang 64
(1907)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenvoeging der gesplitste inkomstenbelasting.De tarievenGa naar voetnoot(*).Hier naderen wij de kern van het ontwerp. Als men die eens goed ontleedt, dan zal zeer zeker blijken, dat het geheele Gedrukte Stuk, Zitting 1906-1907, No. 98, ongedrukt had kunnen blijven. Het ontwerp beoogt de omwerking der gesplitste inkomstenbelasting tot een algemeene inkomstenbelasting, maar uit art. 2 blijkt al dadelijk, dat deze bedoeling slechts voorgewend is, dat men met de omwerking iets anders wil bereiken dan hetgeen men zegt. Art. 2 zegt n.l. dat voor de berekening der belasting de inkomsten worden verdeeld in inkomsten uit vermogen en andere inkomsten. Het ontwerp bepaalt voorts, hoe de waarde der andere inkomsten moet worden berekend, maar voor de belasting der inkomsten uit vermogen zegt het dit niet. Het zegt alleen, dat de waarde wordt geschat op 4% van het vermogen. De wetsvoordracht geeft dus wel aan, hoe de waarde van het vermogen moet worden bepaald, maar niet hoe de waarde van het inkomen moet worden vastgesteld. Het belastingobject is hier dus niet het vermogensinkomen, maar het vermogen, en als maatstaf voor die belasting wordt genomen het inkomen, hetwelk wordt vermoed, dat het overeenkomstig de voorgestelde bepalingen berekende vermogen kan opleveren, namelijk 4%. In de bestaande wetten geschiedde die herleiding alleen voor de gemengde inkomsten: die, welke zoowel uit vermogen als uit andere bronnen spruiten. De uitzondering van vroeger is nu tot regel gemaakt. De zaak zelf is overigens onveranderd gebleven. Wij hebben en wij houden een gesplitste inkomstenbelasting, welke belast: a. het vermogensbezit en het inkomen, dat het vermogen wordt geacht op te brengen; b. de inkomsten, die geacht worden niet uit vermogen te stammen. Ware het een zuivere algemeene inkomstenbelasting, die alleen inkomsten belastte, dan zou er geen reden zijn waarom van het eene inkomen meer betaald zou moeten worden dan van het andere. Hetgeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men van het vermogensinkomen meer betaalt, is niet, omdat het vermogensinkomen is, want het eene inkomen geeft niet meer betalingskracht dan het andere; maar omdat in die belasting de belasting van een tweede element verscholen ligt, namelijk de belasting der meerdere betalingskracht, die men heeft, omdat men, behalve over het inkomen, ook over de bron beschikt, waaruit het inkomen vloeit, en dus op een gegeven oogenblik het recht kan vervreemden om over beide te beschikken. Het ontwerp berust dus op een minder juisten gedachtengang. Het is blijkbaar ingediend om een andere reden, dan omdat men een algemeene inkomstenbelasting wilde maken. De waarheid ligt echter niet diep verborgen, al beslaat het ontwerp ook 24 vellen druk. De waarheid is deze: Men wilde de tarieven der gesplitste inkomstenbelasting verhoogen om meer geld daaruit te slaan. Dit blijkt uit het geheele ontwerp, want eigenlijk is alles hetzelfde gebleven, behalve de tarieven. Dit had men kunnen doen door eenvoudig een tariefswijziging voor te stellen, maar men vond dit blijkbaar tevens een geschikte gelegenheid om op vroegere compromis terug te komen en sommige bedrijven te gaan belasten, die Pierson indertijd had beloofd vrij te laten om zijn belastingplannen er door te kunnen sleepen. Voorts schijnt er nog een derde, minder bekende en meer verborgen, reden te zijn, waarover misschien later. De hoofdzaak is eigenlijk onveranderd gebleven. Men heeft gedaan, wat Pierson altijd beweerde dat niet mogelijk was, omdat het toen niet in zijn kraam te pas kwam, maar wat hij nu een verbetering van zijn kinderen noemt, omdat dit nu om politieke redenen wel in zijn kraam schijnt te pas te komen. Men heeft eenvoudig, wat thans in twee wetten staat, in één ontwerp samengevat, en vermoedelijk om den geachten vader der bekende wonderkinderen te sparen, de zaak wat ingewikkelder gemaakt dan voor een eenvoudige vereeniging der beide wetten tot één noodig zou zijn geweest. De fundamenteele fout, die onze gesplitste inkomstenbelasting ontsierde, is dan ook behouden gebleven: de samenkoppeling van de belasting der rente en van de rentebron. De voorgestelde omwerking der gesplitste inkomstenbelasting is daardoor veroordeeld. Inderdaad is er niets verbeterd. Alles is slechts omslachtiger en ingewikkelder geworden, terwijl bij de heffing de administratie der Directe Belastingen de hoofdrol gaat spelen, waarvan het personeel voor die taak niet is opgeleid. Het eenige voordeel, dat de splitsing gaf, namelijk dat iedere tak van dienst het werk deed, waartoe het het meest geschikt is, zal, als dit ontwerp wet wordt, verloren gaan. Het is echter mijn stellige overtuiging, dat zoolang de opleiding tot en de organisatie van onzen financiëelen dienst niet afdoende verbeterd is, aan de invoering eener deugdelijke algemeene inkomstenbelasting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet is te denken. Tot zoolang zal men zich moeten bepalen tot partiëele verbetering. Men zal op de wijze, zooals ik heb aangegeven, moeten verbeteren de tarieven der vermogens- en der bedrijfsbelasting in dier voege, dat zij samen het tarief vormen eener algemeene inkomstenbelasting; daarnaast zal men dan moeten maken een belasting op het vermogensbezit, die ik, in navolging van hetgeen ik vroeger deed, ‘Kapitaalsbelasting’ zal noemen. Totdat deze laatste heffing is tot stand gekomen, zal de vermogensbelasting hooger kunnen zijn dan de bedrijfsbelasting, mits het verschil tusschen beide geve een gestadige progressieve belasting van het vermogensbezit. Vroeger heb ik aangetoond, dat dit zeer goed mogelijk is. Inmiddels zal men dan de organisatie van onzen financiëelen dienst, waarover later, kunnen ter hand nemen, om te komen tot de vorming van een corps, dat door opleiding, algemeene beschaving en karakterontwikkeling in staat is een algemeene inkomstenbelasting en een zoogenaamde ‘kapitaalsbelasting’ met fijnvoelende bescheidenheid, takt en oordeel uit te voeren. Tot zoolang zal men zich een regeling moeten getroosten, ongeveer overeenstemmende met hetgeen ik aangaf. Ook het aanhangige ontwerp geeft niet meer, maar wel minder. Eigenlijk is er in het ontwerp niets anders veranderd dan de tarieven; en zelfs die verandering is slechts schijn. Ik constateerde reeds, dat het ontwerp feitelijk hetzelfde bevat, wat vroeger in twee wetten voorkwam:
Men heeft daarbij weer het zoogenaamde Benthamsche stelsel toegepast. Aangezien echter daaraan het onvermijdelijk nadeel verbonden is, dat de progressie snel verloopt, heeft men eenige bulten in het tarief gebracht. Het is dus eigenlijk het Benthamsche stelsel niet meer, maar iets dat daaruit is afgeleid. De regeling is zeer omslachtig geworden, en daar men bovendien voor ieder der vijf klassen een eenigszins andere regeling heeft gemaakt, niet alleen zeer omslachtig en zeer ingewikkeld, maar tevens zeer tijdroovend voor hen, die met de uitvoering er van zijn belast. Zij, die dit niet willen gelooven, moeten maar eens de voorbeelden nacijferen, die ik verder ga opgeven. Indien zij er dan nog bij bedenken, dat het werk, dat zij dan zullen hebben gedaan, slechts een heel klein stukje is van hetgeen men op de belastingkantoren dagelijks moet verrichten, dan kunnen zij een indruk krijgen van de vervelende en geestdoodende taak, die men hier 's lands dienaren wil opleggen. Men zal mij dan tevens wel willen toegeven, dat het voorgedragen systeem zoo omslachtig is, dat men zonder de intellectueele eigenschappen der belastingplichtigen te onderschatten, gerust kan beweren, dat het publiek er den weg niet in kan vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangezien de vermogens- en de bedrijfsinkomens ieder een afzonderlijk tarief hebben, en ieder tarief vijf klassen heeft, komt de waarheid hierop neer, dat dit model eener algemeene inkomstenbelasting maar liefst tien tarieven telt. Die tien tarieven behoef ik gelukkig niet te bespreken, want zij berusten alle op hetzelfde systeem. Ik zal mij tot de eerste klasse bepalen. De beide hoofdgroepen heeft men verschillend getarifieerd. Voor de belasting van het vermogensinkomen wordt, nadat dit met f 240 is verminderd, nog eens f 260 afgetrokken, en op het overblijvende het tarief toegepast. Voor de belasting der bedrijfsinkomens heeft geen eigenlijk gezegde aftrek plaats, maar volgt de vrijstelling van een gedeelte uit het systeem. Terwijl men voor de vermogensinkomsten de belasting begint bij f 520, begint men bij de bedrijfsinkomens bij f 700. Voor ieder van deze bedragen is hetzelfde bedrag, f 0.75, verschuldigd. Een tweede hoofdverschil bestaat hierin, dat terwijl de vermogensinkomens voor het volle bedrag in rekening worden gebracht, de bedrijfsinkomens slechts gedeeltelijk in aanmerking komen; namelijk onbelast blijven 60% van de eerste f 1500, 40% van de volgende f 6500 en 20% van het meerdere. Daardoor zijn de vermogensinkomsten zwaarder belast dan de andere, en heeft men hetzelfde bereikt, wat in de bestaande wetten verkregen is door de samenwerking van art. 10 der vermogensbelasting en art. 9 der bedrijfsbelasting. In de belasting der vermogensinkomsten is op deze wijze weer precies eender de belasting van het vermogensbezit tot stand gebracht. Wij hebben mitsdien, zooals ik zeide, voor ons liggen de oude gesplitste inkomstenbelasting, samengevoegd in één ontwerp. Ontleden wij nu de tarieven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inkomsten uit vermogen.Uit art. 24 blijkt, gelijk ik reeds opmerkte, dat inkomens beneden f 520 nog vrij van belasting zijn, want art. 24 zegt: Ter berekening der belasting worden de inkomsten verminderd, wanneer zij uitsluitend uit vermogen of voor niet meer dan f 400 uit andere bronnen spruiten, met f 240. Is de overblijvende som niet grooter dan f 2500, dan is verschuldigd f 0.75 voor ieder geheel bedrag van f 20, waarmede zij f 260 te boven gaan. Er blijven dus onbelast de inkomsten, die f 240 + f 260 of f 500 niet te boven gaan. Bedragen de inkomsten f 520, dan is pas belasting verschuldigd. f 519.995 is derhalve nog vrij. Men heeft nu krachtens 24a f 520 - f 240 = f 280, f 280 - f 260 = f 20; en van die f 20 is dan f 0.75 verschuldigd, en mitsdien het geheele bedrag van f 520 met f 0.75 belast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar in de wet is aangenomen, dat het vermogen 4% rente afwerpt, is f 0.75 de belasting, die van een vermogen van f 13000 verschuldigd is. Volgens de bestaande wet betaalt men in dit geval f 2. Voor elke f 20 (dus f 500 vermogen) waarmee de inkomsten toenemen, is f 0.75 verschuldigd, zoodat voor f 2740 inkomsten verschuldigd is f 84 (thans f 72.50). Omdat de progressie nu langzamerhand te slap zou gaan worden, krijgen wij hier een bult in het tarief. Is het inkomen grooter dan f 2740 (het vermogen grooter dan 25 × f 2740 = f 68500), dan is een vaste som van f 84 verschuldigd, bevevens f 2.25 voor elk geheel bedrag van f 50, waarmee de inkomsten f 2740 te boven gaan, enz. Uit het geheele artikel blijkt, dat f 500 vermogensinkomen nog vrij van belasting is, en dat voor elke f 20 meer 75 cent, of voor elke f 100 meer f 3.75 verschuldigd is, tot een bedrag van f 2740 is bereikt. Voor elke f 50 daarboven zal men f 2.25, of, wat hetzelfde is, voor elke f 100 daarboven f 4.50 betalen, tot f 7940. Daarna moet van elke f 100 meer f 5 worden opgebracht, tot een inkomen van f 14240. Boven dit bedrag is van iedere f 100 verschuldigd f 5.50 tot f 28240 en verder f 6 voor iedere f 100 inkomen daarboven. Hieronder volgt de uitwerking van enkele posten van het tarief.
Het percentage stijgt van bijna 0.15% tot bijna 6%. In het begin is de progressie nog al sterk, langzamerhand vermindert ze. Het tarief geeft een gestadige, gelijkmatige progressie, die aan alle redelijke eischen voldoet. Vergelijken wij nu dit nieuwe voorgestelde tarief met het oude van art. 10 der vermogensbelasting. Men leest daar: Is de waarde van het vermogen f 15000 of meer, doch niet meer dan f 200.000, dan is verschuldigd f 1.25 van elke geheele som van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 1000, waarmede zij het bedrag van f 10000 te boven gaat. Is zij grooter dan f 200000, zoo is een vast bedrag van f 237.50 verschuldigd, benevens f 2 voor elke geheele som van f 1000, waarmede de waarde van het vermogen het bedrag van f 200000 te boven gaat. In dit artikel is de belasting afhankelijk gesteld van de grootte van het vermogen zelf; in het voorgestelde ontwerp is zij afhankelijk gesteld van de grootte van het vermogensinkomen; maar daar dit op een vast gedeelte (zie art. 3) namelijk 1/25 van het vermogen wordt gesteld, is er eigenlijk geen verschil tusschen de beide stelsels. Men zou, wat de belasting der inkomens uit vermogen betreft, hetzelfde doel, dat de Minister beoogt, ook kunnen bereiken door een eenvoudig wetje, ongeveer aldus luidende: Art. 10 der wet van 27 September 1892, Staatsbl. no. 223, wordt gelezen als volgt: Indien de waarde van het vermogen overeenkomstig de vorige artikelen bepaald, bedraagt f 13000 of meer, doch niet meer dan f 68500, dan is verschuldigd f 0.75 voor elke geheele som van f 500, waarmede zij f 12500 te boven gaat. Is zij grooter dan f 68500, doch niet meer dan f 198500, zoo is een vast bedrag van f 84 verschuldigd, benevens f 2.25 voor elke geheele som van f 1250, waarmede de waarde van het vermogen het bedrag van f 68500 te boven gaat. Is zij grooter dan f 198500, doch niet meer dan f 356000, zoo is een vast bedrag van f 318 verschuldigd, benevens f 5 voor elke geheele som van f 2500, waarmede de waarde van het vermogen f 198500 te boven gaat. Is zij grooter dan f 356000, doch niet meer dan f 706000, zoo is een vast bedrag van f 633 verschuldigd, benevens f 11 voor elke geheele som van f 5000, waarmede de waarde van het vermogen f 356000 te boven gaat. Is zij grooter dan f 706000, zoo is verschuldigd een vaste som van f 1403, benevens f 30 voor elke geheele som van f 12500, waarmede het vermogen het bedrag van f 706000 te boven gaat. Indien de Minister dit wetje had ingediend, dan zou daardoor ongetwijfeld Pierson's eerstgeborene verbeterd zijn. Het is mij vooralsnog niet recht duidelijk, waarom al die omhaal, dien deze Minister maakt, eigenlijk noodig is. Duidelijk heb ik aangetoond, dat het stelsel der vermogensbelasting, indien het ontwerp er door komt, geen verandering hoegenaamd zal hebben ondergaan. Alleen het aantal klassen zal dan vermeerderd en het percentage der hoogere klassen vergroot zijn. Hierdoor zal het voordeel zijn verkregen, dat de grootere vermogens meer dan nu, en de kleinere vermogens minder dan nu zullen betalen. Heel groot is dit laatste voordeel niet, want in de eerste klasse wordt reeds bij f 900 inkomen of f 22500 kapitaal hetzelfde betaald als in de bestaande wet. In de andere klassen is dit gunstig verschil nog geringer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is wel wonder, dat de oud-Minister Pierson thans zoo toejuicht, hetgeen zijn ambtgenoot De Meester doet, terwijl diezelfde oud-Minister, toen hij Minister was, zich met hand en tand verzette tegen amendementen, voorgesteld op het door hem ingediende tarief, welke hetzelfde beoogden wat hij thans zoo mooi vindt. Naar een Minister van Financiën behoeft men althans nimmer te zoeken: Mr. Pierson kan in alle Kabinetten zitten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijfsinkomsten.Enkele bladzijden vroeger zagen wij reeds op welke wijze men er in geslaagd is in dit ontwerp de inkomsten uit vermogen hooger te belasten dan de bedrijfsinkomsten:
Het evenredig deel, dat van belasting vrij blijft, wordt kleiner, naarmate het inkomen grooter wordt. Daardoor verschillen de eind-limieten. Terwijl voor de belasting van het vermogensinkomen het hoogste percentage, dat geëischt wordt, 6% van het inkomen, steeds meer wordt genaderd maar nimmer wordt bereikt, nadert het percentage, dat voor bedrijfsinkomen moet worden betaald, naarmate die inkomens grooter worden, hoe langer hoe meer de maximum-limiet 4.8%. Het voornaamste verschil tusschen het voorgedragen nieuwe tarief en dat van art. 9 der bestaande bedrijfsbelasting, bestaat hierin, dat het tarief van het nieuwe ontwerp meer punten bevat, waar het percentage een nieuwe stijging ondergaat. Dat dit en niets anders den schijn veroorzaakt, dat men met iets nieuws te doen heeft, blijkt duidelijk, zoodra men de regeeringsredactie van het nieuwe tarief omstelt in de oude bewoordingen van art. 9 A der Bedrijfsbelasting. Ten einde dit goed te doen uitkomen, geef ik hier onder elkaar het oude tarief van art. 9 A der Bedrijfsbelasting en het nieuwe tarief van den Minister, overgezet in den stijl van zijn ambtsvoorganger Pierson. Ofschoon de woorden veranderd zijn, geeft mitsdien het tarief, dat hieronder volgt, precies dezelfde tarifieering als het Regeeringstarief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 9 A der Bedrijfsbelasting (bestaande wet).De belasting bedraagt: A. voor binnen het rijk wonenden, die niet in de Vermogensbelasting zijn aangeslagen, wanneer de zuivere inkomsten bedragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedragen zij meer dan f 1500, doch niet meer dan f 8200, zoo is verschuldigd eene vaste som van f 14, benevens f 2 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 1500 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 8200, zoo is verschuldigd eene vaste som van f 148, benevens f 3.20 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 8200 te boven gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorgestelde tarifieering der Bedrijfsinkomsten.Wanneer de zuivere inkomsten minder dan f 700 bedragen, dan is geen belasting verschuldigd. Bedragen zij f 700 of meer, doch niet meer dan f 1500, zoo is verschuldigd f 0.75 voor elke geheele som van f 50, waarmede zij het bedrag van f 650 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 1500, doch niet meer dan f 4666⅔, zoo is verschuldigd een vaste som van f 12.75, benevens f 2.25 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 1500 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 4666⅔, doch niet meer dan f 8000, zoo is verschuldigd een vaste som van f 84, benevens f 2.70 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 4666⅔ te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 8000, doch niet meer dan f 12000, zoo is verschuldigd een vaste som van f 174, benevens f 3.60 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 8000 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 12000, doch niet meer dan f 19875, zoo is verschuldigd een vaste som van f 318, benevens f 4 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 12000 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 19875, doch niet meer dan f 37375, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is verschuldigd een vaste som van f 633, benevens f 4.40 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 19875 te boven gaan. Bedragen zij meer dan f 37375, zoo is verschuldigd een vaste som van f 1403, benevens f 4.80 voor elke geheele som van f 100, waarmede zij het bedrag van f 37375 te boven gaan. Behalve het eerste gedeelte van het oude tarief, heb ik nu het nieuw voorgestelde tarief precies in dezelfde bewoordingen van het oude geschreven. Indien men kan zeggen, dat het oude tarief twee bulten heeft, dan heeft het nieuwe er zes. Op dien grond alleen reeds is het nieuwe tarief beter dan het oude. Indien de Minister een wetje had ingediend, waarbij art. 9 der Bedrijfsbelasting werd omgewerkt, zooals ik daareven het regeeringstarief redigeerde, dan was ongetwijfeld Pierson's tweede aanvallige spruit daardoor verbeterd. Den verderen omhaal, dien de Minister maakt, kunnen wij best ontberen. Immers wij zagen, dat de voorgestelde verdeeling der gemeenten in klassen de zaken wel ingewikkelder maakt, maar eigenlijk geen nut heeft. Men kan op eenvoudiger en meer afdoende wijze de minder gegoede gezinnen te gemoet komen, door rationeele progressieve tarieven te ontwerpen, waarbij de kleine inkomens meer worden ontlast en de groote inkomens zwaarder worden belast dan in 's Ministers ingewikkeld stelsel. De opbrengst verbetert daardoor nog bovendien. Dat dit mogelijk is, toonde ik vroeger aan, en later zal ik aantoonen, dat dit ook mogelijk is in het systeem van den Minister. Tot nu toe is ons niet gebleken, dat al die drukte, die deze Minister maakt, iets anders is dan franje en draperie, waarmee men een mislukten arbeid omhult om de gebreken er van aan het oog te onttrekken, en wat leelijk is, mooi te doen schijnen. Een afzonderlijke uitwerking van het regeeringstarief zal ik hier niet geven, maar hier onder volgt een staatje, zooals ik er vroeger ook wel heb gemaakt, dat een overzicht geeft van de verhouding der belasting, verschuldigd voor inkomens uit vermogen en die uit bedrijf. Kolom 2 van dien staat geeft een beeld van het regeeringstarief der bedrijfsinkomens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding wordt kleiner, naarmate de inkomens grooter worden. De Minister heeft derhalve, gesproken in den trant, die in Pierson's dagen gebruikelijk was, een veranderlijke verhouding aangenomen tusschen de draagkracht, toegekend aan vermogensinkomen en bedrijfsinkomen. De Minister heeft dus hier gedaan, datgene, wat mij vroeger rationeel toescheen. Ik gaf toen in overweging die verhouding langzamerhand te doen dalen tot 1. Sedert ik dat boek schreef, ben ook ik op sommige ondergeschikte punten van gevoelen veranderd, of liever, het is mij duidelijk geworden, waar de fout school bij sommige van Pierson's redeneeringen. Sedert heb ik ingezien, dat het niet juist is aan de eene soort van inkomen meer draagkracht, dat is meer waarde, toe te kennen dan aan de andere. Inkomen is inkomen. Ik betoogde, dat het verschil, hetwelk men terecht waarnam, niet een gevolg was van den aard van het inkomen, maar van het feit, dat hij, die vermogensinkomen geniet, in den regel ook beschikt over de bron, waaruit dat inkomen vloeit. Heeft hij de beschikking niet over die bron, dan heeft het vermogensinkomen geen grooter waarde dan ieder ander inkomen, waarvan de genieter ook niet beschikt over de bron. In een vermogensbelasting, zooals wij hebben, en zooals ook in dit ontwerp aangeboden wordt, is mitsdien in de belasting van het vermogensinkomen tevens de belasting van een ander element begrepen, namelijk van de beschikking over de bron. Welke waarde de wetgever aan dit element hecht, blijkt uit een vergelijking der beide tarieven. Immers, het verschil tusschen de beide tarieven is niets anders dan de belasting der waarde, die de wetgever | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toekent aan de beschikking over de bron, welke belasting ik ‘Kapitaalsbelasting’ heb genoemd. Hieronder heb ik een staat ontworpen, die het verlangde overzicht geeft. De inrichting verschilt niet van den staat, dien ik gaf in mijn opstel: ‘De fundamenteele fout onzer Gesplitste Inkomstenbelasting’, Tijdspiegel, Maart 1905, blz. 281.
Blijkens kolom f. stijgt het per mille tamelijk geleidelijk tot aan een kapitaal van f 40000 (inkomen f 1600) 0.656 wordt geëischt. Daarna blijft de kapitaalsbelasting tusschen f 40000 en f 75000 om 0.65 per mille ronddraaien, nu eens er boven, dan eens er onder, vervolgens neemt men weer een stijging waar, totdat de kapitaalsbelasting bij f 125000 0.738 per mille heeft bereikt. Nu treedt een regelmatige daling in, zoodat bij twintig millioen het per mille slechts 0.4845 bedraagt. Het per mille nadert hoe langer hoe meer de minimum- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
limiet 0.48, welke echter nooit wordt bereikt. Het beeld lijkt mij niet bevredigend. Het kan een punt van overweging uitmaken, of, indien in een land een progressieve inkomstenbelasting wordt geheven, daarnaast een progressieve dan wel een proportioneele belasting op het vermogensbezit moet worden ingevoerd. Voor een belasting op het vermogensbezit, zooals uit het ontwerp voortvloeit, nu eens meer, dan eens minder, is naar mijn meening echter niets te zeggen. Hoe zal men ooit kunnen verdedigen, dat van f 25000 kapitaal 0.54 per mille en van f 20.000000 kapitaal slechts 0.4845 per mille zou moeten verschuldigd zijn? En wie kan het goed praten, dat terwijl een kapitaal van f 20.000000 met 0.4845 is belast, een kapitaal van slechts f 125000 ruim 1½ maal zooveel, of 0.738 moet opbrengen? Ten einde een en ander nog duidelijker in beeld te brengen, heb ik hier ook weer een overzicht samengesteld, zooals ik vroeger maakte in De Tijdspiegel, Maart 1905, blz. 284.
Voorts is mij gebleken, dat het laagste per mille, 0.058, verschuldigd is van f 13000 en het hoogste per mille, 0.744, van f 118000. In plaats dat de progressie-schaal zich gelijkmatig beweegt van 0.058‰ tot 0.744‰, is van een kapitaal van f 20.0000000 aanmerkelijk minder, namelijk slechts 0.48 per mille, verschuldigd dan van een kapitaal van f 118000. De absurditeit van hetgeen voorgesteld wordt, treedt door bovenstaanden staat duidelijk aan het licht. Er is blijkbaar van dit onderdeel bij Financiën hoegenaamd geen studie gemaakt. Ik zou haast zeggen, men heeft er maar op los geknoeid. De zaak is, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zachtst gesproken, even slecht geregeld als in onze bestaande gesplitste Inkomstenbelasting. Pierson's alleraanvalligste tweelingen, die o wonder, een jaar na elkander het levenslicht zagen, zijn zeer zeker door hun nabaker niet verbeterd. Het goede mensch meent het best, maar bederft de lievelingen voor heel hun volgend leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belasting der gemengde inkomens.Gemengde inkomens noem ik die, welke spruiten gedeeltelijk uit vermogen en gedeeltelijk uit bedrijf, of wat daarmee in het ontwerp is gelijk gesteld. Naar het ontwerp stelt men eerst het deel van het bedrijfsinkomen vast, dat voor belasting in aanmerking komt, telt dit bij het te belasten vermogensinkomen op, en past op het totaal het tarief toe. Dit staat nu eigenlijk wel niet in het ontwerp, dit zwijgt over dit onderdeel als een mof, maar uit de inlichting maak ik op, dat dit de bedoeling is. Bijv. iemand heeft een vermogensinkomen van f 8000, en een bedrijfsinkomen van f 4000. Zooals wij weten, komt het vermogensinkomen geheel voor belasting in aanmerking, het bedrijfsinkomen gedeeltelijk. Van de f 4000 bedrijfsinkomen bijv. wordt van de eerste f 1500 60% of f 900 vrij gesteld; van de volgende f 2500 wordt 40%, dus f 1000 vrijgesteld. Van het bedrijfsinkomen van f 4000 is derhalve f 1900 vrij en f 2100 belast. Deze f 2100 wordt bij de f 8000 vermogensinkomen opgeteld en op de som van f 10100 het tarief toegepast. Nemen wij aan, dat de belastingplichtige woont in de eerste klasse. Voor de berekening der belasting hebben wij derhalve toe te passen Art. 24, 1ste klasse zinsnede 3. ‘Is die som grooter dan f 7700, doch niet grooter dan f 14000, dan is verschuldigd f 318 benevens f 5 voor elk geheel bedrag van f 100, waarmede zij de som van f 77000 te boven gaat.’
In hoofdzaak is hier voor de belasting der samengestelde inkomens het systeem toegepast, dat ik vroeger o.a. daarvoor heb aangeprezen in onze gesplitste Inkomstenbelasting blz. 269. Ik gaf daar n.l. in overweging het bedrijfsinkomen tot vermogensinkomen te herleiden, bij het vermogensinkomen op te tellen en op de som het tarief voor vermogensinkomen toe te passen. Die herleiding was noodig, omdat ik mij toen nog plaatste op het standpunt, ingenomen door Mr. Pierson, dat er een zekere verhouding is aan te nemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen de draagkracht, die vermogensinkomen geeft, en die, welke men aan bedrijfsinkomen moet toekennen. Sedert ben ik van standpunt veranderd en heb ingezien, dat van zulk een verhouding geen sprake kan zijn, aangezien ontegenzeggelijk vermogensinkomen een zelfde waarde, een zelfde koopkracht heeft als een even groot inkomen, spruitende uit andere bron. De Minister heeft dit standpunt nog wel niet ingenomen, maar feitelijk is hij toch eenigszins van het systeem der gesplitste inkomstenbelasting afgeweken. Men kan in het ontwerp niet bespeuren, dat hij zich een zekere verhouding tusschen beide soorten van inkomsten heeft gedacht. Wat hij eigenlijk wel gedacht heeft, bewaart hij blijkbaar voor ons als een verrassing, die ons, misschien eerst bij het mondeling debat, moet worden te huis bezorgd. Hij beweegt zich, voor zoover ik merken kan, nog op den dwaalweg, dat bedrijfsinkomen minder waard is dan vermogensinkomen, en daarom brengt hij het bedrijfsinkomen voor een kleiner deel voor belasting in aanmerking. Nadat deze soort van herleiding van het bedrijfsinkomen is geschied, telt hij het aldus verkregen bedrag bij het vermogensinkomen op en past er een en hetzelfde tarief op toe, dat zoowel van kracht is voor de belasting van het vermogensinkomen als voor de belasting van inkomen, spruitende uit andere bronnen. Het door den Minister voorgestelde systeem en hetgeen ik in overweging gaf, is dus, in hoofdzaak, in theorie eender. Er schijnt echter op alles, wat van Financiën komt, een soort van noodlot te rusten. Nauwelijks geeft dit Departement ons iets, dat bijval verdient, of men past het daar toe op een manier, die van weinig nadenken getuigt. En alsof het ook al weer niet anders kan, zijn weer de allerkleinste inkomens van die inconsequentie de dupe. Ik zou haast zeggen: dat komt zeker, omdat dit Kabinet zoo democratisch is. Wat helpt het al, of men theoretisch een goed systeem krijgt, als het in het ontwerp onvolledig wordt uitgewerkt! In een ongelukkig oogenblik heeft men namelijk voor de tarifieering der kleine bedrijfsinkomens, die met vermogensinkomen gepaard gaan, een afzonderlijk tarief gemaakt, dat voor die kleine bedrijfsinkomens bijzonder schadelijk is. Zoodra namelijk het bedrijfsinkomen f400 of minder bedraagt, heeft daarvan geen herleiding plaats. Het wordt eenvoudig als vermogensinkomen beschouwd, bij het vermogensinkomen opgeteld, en op het totaal het tarief, verschuldigd van vermogensinkomen, toegepast, krachtens art. 24, 1ste lid, luidende: ‘Ter berekening der belasting worden de belastbare inkomens verminderd: a. wanneer zij uitsluitend uit vermogen of voor niet meer dan f 400 uit andere bronnen voortspruiten met f 240.’ De consequenties zijn allerzondelingst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stel, A trekt f 600 uit vermogen en f 400 uit bedrijf, som f 1000. Naar het ontwerp worden die f 4000 geheel als vermogensinkomen beschouwd, waarvan de belasting f 18.75 bedraagt. Had hij niets anders dan f 600 rente, dan zou hij f 3.75 moeten betalen, maar omdat hij daarboven nog f 400 bedrijfsinkomen heeft, moet hij f 18.75 of f 15 meer betalen. Die f 400 bedrijfsinkomen zijn dus naar het ontwerp met f 15 of 3¾% belast, dus met hetzelfde percentage, dat van een bedrijfsinkomen van ± f 40000 geheven wordt. Juist de kleine bedrijfsinkomens, die deel van het gemengde inkomen uitmaken, worden het zwaarst belast. Nemen wij voor een oogenblik aan, dat het vermogensinkomen constant blijft, dan daalt het percentage, dat wegens bedrijfsinkomen verschuldigd is, naarmate dit complementaire inkomen grooter is. Stel, A had nevens zijn vermogensinkomen van f 600, niet f 400, maar f 1500 bedrijfsinkomen. Van die f 1500 is 60% of f 900 vrijgesteld. Hij betaalt dus van f 600, dus in totaal van f 1200. De verschuldigde belasting is nu f 35,25. Over f 600 vermogensinkomen betaalt hij f 3.75, voor de f 1500 bedrijfsinkomen derhalve f 31.50 of 2.1%. Van f 400 bedrijfsinkomen 3¾% en van f 1500 bedrijfsinkomen 2,1%. Wie keurt dit goed? Mag dit zoo blijven? Had ik gelijk, toen ik beweerde, dat er als het ware een noodlot rust op alles, wat van Financiën komt? Men geeft een goed systeem, maar men is zelfs niet eens in staat om het zelfgekozen systeem goed toe te passen. Het systeem Pierson werkt in dit opzicht beter. Daarin telde men, ten behoeve der tarifieering, de kleine vermogensinkomsten bij het bedrijfsinkomen op en paste op het totaal het tarief der bedrijfsbelasting toe. Zoowel Pierson als De Meester vervallen in uitersten. Zij beschouwen alles geheel als vermogensinkomen of alles geheel als bedrijfsinkomen, maar mij dunkt, de middenweg is ook hier de beste. Men kan op tal van verschillende wijzen tot de tarifieering der gemengde inkomens geraken, zoodat de einduitkomst, die men verkrijgt, altijd beter is dan die, welke het ontwerp geeft. Vroeger heb ik reeds meer dan een methode aangegeven, en nu wil ik ten bewijze van hetgeen ik zeg, nog weer een andere onder de aandacht brengen. Soms weet ik zelf niet, waaraan ik de voorkeur zou geven. Er is hier embarras de choix. Komt men echter tot het ontwerpen van een tarief, dan kiest men de methode, die het meest in het kader past. Zulke gemengde inkomens kan men bijv. aanslaan, voor zoover ze als rente worden beschouwd, als vermogensinkomen en voor zoover ze geacht worden uit andere bronnen te vloeien, als bedrijfsinkomen. Bijv. A heeft f 600 vermogens en f 400 bedrijfsinkomen, of in totaal f 1000 inkomen, waarvan ⅗ uit vermogen en ⅖ uit bedrijf. Hij betale dan ook voor ⅗ de belasting, verschuldigd voor f 1000 vermogensinkomen en voor ⅖ de belasting, verschuldigd voor f 1000 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedrijfsinkomen, of naar het ontwerp ⅗ van f 18.75 + ⅖ van f 5.25 = f 13.35. (Volgens het ontwerp f 18.75). B heeft f 600 uit vermogen en f 900 uit bedrijf, totaal f 1500. Hij betale dus ook ⅖ van het belastingbedrag, verschuldigd van f 1500 als vermogensinkomen beschouwd en ⅗ van het belastingbedrag, verschuldigd van f 1500 als ander inkomen beschouwd. Hetzelfde beginsel toepassende op groote inkomens: C heeft f 20000 uit vermogen en f 10000 uit bedrijf. Hij betale ⅔ der belasting van f 30000 als vermogensinkomen en ⅓ der belasting van f 30000 als ander inkomen, of ⅔ van f 1493 en ⅓ van f 1073 samen f 1353. (Volgens het ontwerp f 1293). Ten slotte: D heeft f 400000 uit vermogen en f 100000 uit bedrijf, samen f 500000. Van hem worde gevorderd: ⅘ van f 29693 + ⅕ van f 23603 = f 28475. (Volgens het ontwerp f 28403.) Op deze wijze worden de kleine gemengde inkomens gebaat, de groote betalen iets meer. Mij dunkt, deze regeling is ook nog al eenvoudig, zij het dan ook niet zoo eenvoudig als het regeeringsvoorstel. Dit tweede woord ‘eenvoudig’ is hier eigenlijk van te veel parlementaire onduidelijkheid. Als iemand met maar één been in plaats van met twee beenen geboren wordt, zegt men niet, dat zijn lichaam ‘eenvoudiger’ is dan dat van een normaal mensch, maar men noemt dat lichaam gebrekkig. Zoo is ook het regeeringssysteem niet eenvoudig, maar gebrekkig; er ontbreekt een stuk aan. De gemengde inkomens kunnen er niet behoorlijk door worden belast. Het is een heel aardig denkbeeld om het met één tariefsysteem te willen doen, en ik zal mij gaarne laten overtuigen, dat het ook met één kan, zoodra men er maar een ontwerpt, dat aan een minimum redelijke eischen voldoet. Zulk een systeem heeft De Meester echter niet gegeven. De kleine bedrijfsinkomens, die met een klein vermogen gepaard gaan, worden buitensporig zwaar belast. Naarmate hetzelfde vermogen met een grooter bedrijfsinkomen gepaard gaat, wordt dat bedrijfsinkomen percentsgewijze lichter belast, dan wanneer een kleiner bedrijfsinkomen met datzelfde vermogen gepaard gaat. De Regeering heeft uit het oog verloren, dat men in haar systeem moet hebben: een tarief voor de belasting van het bedrijfsinkomen; een tarief voor de belasting van het vermogensinkomen, wanneer dit met een kleiner bedrijfsinkomen gepaard gaat; een tarief voor de belasting van het bedrijfsinkomen, wanneer het met een kleiner vermogensinkomen gepaard gaat. Het ontwerp wil het met minder afdoen. Men heeft hier nu eens geniaal eenvoudig willen zijn, maar is daardoor onvolkomen en de geleverde arbeid gebrekkig. Voorts hebben wij aangetoond, dat in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeboden systeem de belasting van het vermogensbezit, die uit de verschillende tarifieering naar den aard van het inkomen moet voortvloeien, even slecht is geslaagd als in onze bestaande gesplitste Inkomstenbelasting. Zij is in het aangeboden ontwerp zelfs slechter geslaagd, dank zij het uitgevoerde kunstje om de samenvoeging tot stand te brengen door in stede van een behoorlijke belasting van het vermogensinkomen te ontwerpen, dit inkomen eenvoudig op 4% van het vermogen te schatten. De fraaie kapitaalsbelasting, die deze Minister ons biedt, vloeit niet, evenals vroeger, alleen voort uit het verschil tusschen de tarieven, maar de aanslag van het vermogensbezit is tevens afhankelijk geworden van de rente, die men maakt. Onderstellen wij voor een oogenblik iets, dat in den tegenwoordigen tijd volstrekt niet onmogelijk is, dat men meer dan 4% van zijn vermogen maakt. Stel A maakt 4%. Hij heeft f 20000. De wet schat zijn inkomen op f 800. Daarvoor betaalt hij in de eerste klasse f 11.25 of ongeveer 1.4%. Van f 800 bedrijfsinkomen betaalt hij in de eerste klasse f 3.50. Wegens kapitaalsbezit betaalt hij dus f 11.25 - f 3.50 = f 7.75. Dit betaalt hij van f 20000 of 0.387 per mille. Stel nu, hij maakt niet 4%, maar 5% van zijn geld, dus f 1000 inkomen. Dit vertegenwoordigt, naar het ontwerp, de rente van een vermogen van f 25000. Hij betaalt dus nu niet meer f 7.75 kapitaalsbelasting van f 20000, maar van f 25000, of 0.31 per mille. De belasting, die wegens kapitaalsbezit feitelijk wordt voldaan, daalt dus, naarmate het vermogen voordeeliger is belegd. Het tegenovergestelde is het geval, wanneer het vermogen minder dan de wettelijke onderstelling oplevert. Stel, A maakt van f 20000 niet 4% = f 800, doch maar 3% = f 600. f 600 vertegenwoordigt naar de onderstelling van het ontwerp een kapitaal van f 15000. De f 7.75, die A wegens vermogensbezit betaalt, wordt dus in werkelijkheid niet geheven van f 20000, maar van f 15000, of ongeveer 0.517 per mille, in plaats van 0.387 per mille naar de wettelijke onderstelling. Wij zagen vroeger, dat de kapitaalsbelasting, die uit het ontwerp heet voort te vloeien, zeer onregelmatig werkt. Nadat van f 125000 vermogen 0.738 per mille is geëischt, daalde deze regelmatig tot de limiet 0,48 was bereikt. De snelheid, waarmede die limiet genaderd wordt, hangt echter in het ontwerp De Meester slechts schijnbaar alleen af van de grootte van het vermogen; in werkelijkheid is die echter ook afhankelijk van de rente, die men inderdaad maakt. Keeren wij nu tot ons voorbeeld terug. A maakt niet 4%, maar 5%. Hij heeft f 20000. Het ontwerp onderstelt, dat hij daarvan f 800 trekt. Hij betaalt dus f 11.25 vermogensbelasting, die voldaan wordt van zijn werkelijke rente f 1000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van f 1000 bedrijfsinkomen zou hij f 5.25 betalen; het verschil is aanmerkelijk. Stel echter, zijn vermogen is f 100000. Hij betaalt naar het ontwerp f 140.25 van f 4000 rente. Hij maakt echter f 5000. Van f 5000 bedrijfsinkomen zou hij betalen f 93. Het verschil wordt al kleiner. Eerst bedroeg de vermogensbelasting bijna tweemaal zooveel als de bedrijfsbelasting, nu is de verhouding reeds geworden 1:1.5. Bij f 1.000000 vermogen betaalde hij, volgens het ontwerp, voor f 40000 rente f 2093. Hij heeft echter f 50000 rente. Van f 50000 bedrijfsinkomen zou hij betalen f 2003, of, het groote inkomen in aanmerking genomen, ongeveer evenveel. Dank zij de wettelijke fictie betaalt deze rijkaard eigenlijk heelemaal geen belasting wegens vermogensbezit. Steeds naderen de belastingbedragen tot elkaar; praktisch gesproken, worden ze ten slotte gelijk. De limiet der belasting voor inkomens uit vermogen is, zooals wij weten, in het ontwerp op 6% gesteld. Maar daar iemand, die niet 4% maar 5% rente maakt, slechts betaalt over ⅘ van zijn inkomen, is de limiet in dit geval ook maar ⅘ van 6% of 4.8%. Dat is de limiet, die naar het ontwerp voor de belasting der bedrijfsinkomens nimmer wordt bereikt. Zoo is de toestand, wanneer men niet 4%, de wettelijke onderstelling, maar 5% maakt. Maakt men echter 6%, dan staat de zaak zoo: A heeft f 200000. Onderstelde rente f 8000, feitelijke rente f 12000. Naar het ontwerp betaalt hij voor f 8000 vermogensinkomen f 318 en voor f 12000 bedrijfsinkomen ook f 318. Waar is de belasting op het vermogensbezit? Geldt het zeer groote kapitalen, dan worden de consequentiën nog zonderlinger. Men zegge niet, dat komt in de praktijk niet voor, want nog niet lang geleden kon men in de couranten lezen, dat een der allerrijkste Amerikanen gemiddeld 8¾% rente van zijn particulier vermogen maakte. Het ontzaglijke vermogen, dat hij vormde, pleit zelfs niet eens voor de leer, dat lage rente in den regel met grooter soliditeit gepaard gaat. De waardevermindering, die de Consols in enkele jaren hebben ondergaan, pleit daar ook niet voor. De waarheid is eigenlijk deze: de soliditeit eener belegging hangt niet af van de rente, maar van de degelijkheid der belegging. Het vermogen van A zij f 2,000000, de wettelijke rente f 80000, de belasting naar het ontwerp f 4493, maar hij maakt feitelijk f 120000. Van dit bedrag zou in de bedrijfsbelasting f 5363 of een kleine f 900 meer verschuldigd zijn. Tot zulke eigenaardige consequentiën leidt het regeeringsontwerp, dat van de belasting van de inkomens uit vermogen niet dat inkomen zelf, maar een wettelijke fictie, 4% van dat inkomen, tot grondslag der belasting neemt. Een vreemde toepassing ook van het beginsel, in de Memorie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelichting verkondigd, dat, bij heffing eener belasting naar het inkomen, inkomsten uit vermogen zwaarder behooren te worden getroffen dan inkomsten uit bedrijf. Het zou nu niet zoo bijzonder de moeite waard zijn geweest op dit punt de aandacht te vestigen, ware het niet, dat ik daarin aanleiding vind tot een andere stelling, die, dunkt mij, van groote waarde is voor de heffing eener zuivere belasting van het vermogensbezit. Die stelling is deze: de belasting op het vermogensbezit, de kapitaalsbelasting, mag niet afhankelijk zijn van het inkomen, dat het vermogen opbrengt. Met name mag die belasting niet dalen, naarmate het vermogen meer inkomen oplevert, want het vermogensbezit is in den regel meer waard, naarmate het beter rendeert. Evenmin mag die kapitaalsbelasting stijgen, naarmate het vermogen minder rente oplevert. Het is dan in den regel misschien wel solieder belegd, maar de Staat heeft ook ongetwijfeld bij soliede belegging belang, omdat daardoor het behoud van het nationaal vermogen meer verzekerd wordt. Bovendien behooren dergelijke weinig rentegevende kapitalen niet zelden aan personen, die het vrije beheer over hunne bezittingen missen, terwijl de wet aan de beheerders van die kapitalen beleggingswijzen voorschrijft, die in den regel slechts een matige rente afwerpen. Zulke kapitalen mogen voorzeker niet zwaarder in de Kapitaalsbelasting getroffen worden dan andere, die voordeeliger zijn belegd. Met deze verschillende schakeeringen kan een belasting, die in een heffing treft de rente en het kapitaal, dat de rente voortbrengt, nimmer voldoende rekening houden. Hieruit volgt weer opnieuw, dat het geen aanbeveling verdient het vermogensbezit indirect te treffen door van het vermogensinkomen meer belasting te heffen dan van andere inkomens. Gezwegen dus van alle andere kleinere en grootere smetten, die uit de regeling, die het ontwerp geeft, voortvloeien, is het systeem, dat de Minister ons aanbiedt, zuiver als stelsel beschouwd, verwerpelijk. Er schijnt slechts één goede oplossing mogelijk. Een algemeene progressieve inkomstenbelasting, die geen rekening houdt met de bron, waaruit het inkomen vloeit, en daarnaast: een belasting op het vermogensbezit, een kapitaalsbelasting, welke geheven wordt naar de reëele waarde van het vermogen. Volle eigendom worde daarin dus hooger belast dan bloote eigendom, bloote eigendom anders dan vruchtgebruik. De waarde van blooten eigendom immers stijgt, naarmate het genot van den vruchtgebruiker korter duurt. Naar mijne meening zou ook deze belasting progressief moeten zijn. Meer en meer blijkt, dat Mr. Sprenger van Eyk gelijk had, toen hij decreteerde: door bij de Inkomstenbelasting rekening te willen houden met de bron, waaruit het inkomen vloeit, bederft men de heffing. Hij vergat echter zijn aandacht te wijden aan het feit, dat de algemeene inkomstenbelasting alleen niet tot bevredigende uitkomst kan leiden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want ieder voelt, dat er toch wel een zeer duidelijk element in de rente verscholen ligt, dat de rente in den regel verkieselijker maakt dan arbeidsinkomen, omdat degeen, die over beide bronnen beschikt, in staat is, wanneer het hem goed dunkt, over meer geld te beschikken, dan hij, die alleen van zijn arbeid bestaat. Daarom is ook een hoogere belasting van de rente vereischt, wanneer rente en rentebron zich in dezelfde hand bevinden. Zoolang men het doel, waarnaar men streven moet: een progressieve algemeene inkomstenbelasting, met een progressieve algemeene kapitaalsbelasting daarnaast, niet bereiken kan, moet men, wanneer men met alle geweld tot eene herziening wil komen, het bestaande zooveel mogelijk ongerept behouden, en zich met een partiëele herziening der tarieven behelpen, waardoor de grootste misstanden worden weggenomen. In een vorig artikel in De Tijdspiegel heb ik aangetoond, hoe dit het beste kan geschieden. Ik geloof niet, dat het Regeeringsontwerp door amendeering op geheel bevredigende wijze kan worden gewijzigd. Misschien kan men langs dezen weg echter nog wel iets krijgen, dat beter is dan het aangebodene. Zoo niet, dan verwerpe men het ontwerp, want daar komen nog enkele nieuwigheden in voor, die eigenlijk met de goede trouw, althans voor zoover de liberale partij betreft, niet wel zijn overeen te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vrijstellingen.Zooals men weet, komen er in de bestaande Bedrijfsbelasting eenige vrijstellingen voor, die uitdrukkelijk in de wet zijn genoemd, of indirect, door speciale redactie, daaruit voortvloeien. Zulk een vrijstelling, die indirect uit de wet voortvloeit, is, kort uitgedrukt, de vrijstelling van den landbouw. Art. 3 § 8 van het indertijd ingediende ontwerp, eerste lid, luidde als thans art. 3 § 7 eerste lid der Bedrijfsbelasting:
‘Inkomsten, uit hier te lande gedreven land-, tuin- of boschbouw, boom- of boomkweekerij, onverschillig of daarbij eenige bloemisterij op kleine schaal wordt gedreven, veehouderij of veenderij, met inbegrip der daarmede gewoonlijk samengaande bereidingen van het voortgebrachte door de voortbrengers zelve, als ook de winsten uit steengroeven en uit groeven of mijnen van andere delfstoffen hier te lande, voor zoover zij voortkomen uit verkoop in natura der uitgegraven stoffen, worden geacht, na aftrek van alle kosten, vier ten honderd in het jaar van het daartoe aangewende kapitaal te bedragen, of voor zoover daartoe opgenomen kapitaal is gebezigd, zooveel ten honderd als bedongen is.’
Krachtens deze bepaling worden de winsten, die de daarin genoemde bedrijven opleveren, geacht niet meer te bedragen dan 4% van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarin aangewende kapitaal en niet meer dan de bedongen rente van het opgenomen kapitaal. Hieruit volgt, dat indien A f 10000 eigen kapitaal in zijn bedrijf heeft gestoken, dit geacht wordt niet meer dan f 400 zuivere winst op te leveren, en wanneer A ditzelfde bedrijf uitoefent met f 10000, opgenomen tegen 5%, dat het dan wordt geacht niet meer dan f 500 winst op te leveren. Aangezien A in beide gevallen de door de wet onderstelde rente 4% of de werkelijk bedongen rente 5% van de bruto winst mag aftrekken ter berekening van het cijfer, waarvoor hij belastingplichtig zal zijn, volgt er uit, dat uit het landbouwbedrijf van A nooit voor den Staat belastbare winst kan voortvloeien. Ten gevolge van een wettelijk vermoeden is derhalve in onze Bedrijfsbelasting het landbouwbedrijf van belasting vrijgesteld, ja, wat meer zegt, buiten iedere aanraking met den fiscus gebracht. Over deze vrijstelling is indertijd heel wat te doen geweest. In onze Vermogensbelasting is, zooals men weet, niet alleen het roerend vermogen, maar ook het onroerend, de grondeigendom, belast. Hiertegen hadden de agrariërs bedenkingen. Zij vonden het onbillijk, dat de grond, die reeds door de grondbelasting meer dan ander eigendom was belast, nu ook weer in de Vermogensbelasting zou worden getroffen. De oppositie was zoo fel, dat de totstandkoming der Vermogensbelasting gevaar liep. Er is toen een compromis gesloten. De Regeering beloofde het landbouwbedrijf in de nog in te dienen Bedrijfsbelasting te zullen vrijstellen, mits de agrariërs vóór de Vermogensbelasting stemden. Ter voldoening aan die belofte werd de hierboven aangehaalde bepaling door Pierson in zijn ontwerp Bedrijfsbelasting opgenomen. Daarover is heel wat te doen geweest, dat het toen zittend Kabinet nu juist niet tot eere strekt. Bij de Radicalen en andere Kamerleden wekte het privilegie, aan den landbouw verleend, een zekeren wrevel op, die zich uitte in een amendement van den Heer Poelman, om § 8 art. 3 van het ontwerp, nu § 7 art. 3, der wet te schrappen. Mr. Pierson verdedigde de vrijstelling hoofdzakelijk op grond dat de landbouw ook niet in de Patentbelasting was aangeslagen. Die vrijstelling had nu al zoo lang geduurd, dat het als het ware een verkregen recht was geworden. Zij was geamortiseerd. Men had, meende de toenmalige Minister van Financiën, niet alleen amortisatie van lasten, maar ook amortisatie van vrijstelling. Die de eerste aannam, moest, volgens hem, ook met de tweede rekening houden. ‘Er zijn lasten,’ sprak de Minister in de zitting van 30 Mei 1892, ‘die geamortiseerd worden, en er zijn er, met welke dit niet zoo is; er zijn vrijstellingen, die geamortiseerd worden, en die dit niet worden. En nu is mijn conclusie deze, dat er in dit speciale geval wel amortisatie is.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handel. 1891-92. Blz. 1248. Later, toen Pierson het amendement Poelman bestreed, hield hij nog een breedsprakige rede, maar betere argumenten voerde hij niet aan. Toch had hij een machtig motief om de vrijstelling te verdedigen. Er was bij de behandeling der Vermogensbelasting een compromis, een soort van vergelijk met de agrariërs gesloten. Dit blijkt uit de discussiën. De agrariërs, die het konden weten, hebben het meer of minder onomwonden gezegd en de toenmalige Minister Pierson heeft het niet tegengesproken. De Heer Roessingh, een der eersten, die het amendement Poelman kwam bestrijden, constateerde het compromis. Hij zei n.l. in de Zitting van 7 Juni 1893 (Handel., blz. 1359). ‘Nu heeft men gezegd: er is geen compromis gesloten, men is vrij ten opzichte van het amendement. Indien men onder compromis verstaat het geven en ontvangen van beloften, dan stem ik dat volkomen toe; van eenige belofte heb ik niets vernomen en zou die noch gegeven noch gevraagd hebben. Maar zij die oordeelden, dat het opnemen van het grondbezit in de Vermogensbelasting de eenige mogelijke weg geopend was om te komen tot een belasting van het roerend vermogen, en in dien zin hun stem aan die belasting gaven, deden het in de veronderstelling, dat het, toen de vrijstelling in uitzicht gesteld was, onbillijk zoude zijn later daar aan te tornen.’ De Heer de Kanter liet zich op dienzelfden dag als volgt uit: ‘Is er van een compromis hier sprake? Neen en ja, wanneer men wil spreken van een compromis, zooals dit door verschillende sprekers gedaan is, in den zin van een voor den rechter bewijsbaar contract, waarop men zich zal kunnen beroepen. Neen, wanneer hier sprake zou moeten zijn van het do ut des. Maar stelt men de vraag anders, vraagt men: is er niet een zoodanig verband tusschen de verschillende belastingvoorstellen en de behandeling daarvan, dat daardoor geschapen wordt een band, enz. Ja, dan moet die vraag bevestigend worden beantwoord.’ De Heer de Kanter vestigde er voorts de aandacht op, dat de Heer Rutgers van Rozenburg op 24 Juni van het vorig jaarGa naar voetnoot(*), toen hij annonceerde zijn stem te zullen uitbrengen vóór de Vermogensbelasting, er aan toe voegde: ‘maar om die hoop te wettigen, moeten zij (de agrariërs) op twee dingen kunnen rekenen: in de eerste plaats hierop, dat de landbouw niet bovendien betrokken wordt in de Bedrijfsbelasting, gelijk trouwens de Minister voor zijn persoon reeds heeft verklaard niet voornemens te zijn.’ De Heer de Kanter had daar vier dagen later nog aan toegevoegd: ‘Dankbaar aanvaard ik, wat de Minister ons biedt, mits onder de conditie, ook door den Heer Rutgers gesteld, geen bedrijfsbelasting van de boeren.’ (Handel. 1891-1892, blz. 1104). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de Heer Zijlma sprak van ‘een getroffen overleg,’ ‘eene gedane belofte’ (Handel., blz. 1372), terwijl de Heer Rutgers het compromis karakteriseerde als eene zekere entente, een stilzwijgende afspraak tusschen den Minister en enkele leden dezer Kamer, wier stemmen noodig waren voor de aanneming van de Vermogensbelasting. (Handel., blz. 1380). De Heer Harte, de vrijstelling van den landbouw verdedigende, noemde als hoofdgrond er voor: ‘het feit, dat bij de behandeling der Vermogensbelasting is tot stand gekomen, wat men in den loop van het debat wel eens genoemd heeft compromis’; en verder: ‘Voorzeker is bij de behandeling toezegging gedaan, dat de landbouw zou worden vrijgesteld van de Bedrijfsbelasting en daarop vertrouwende, hebben tal van leden aan het wetsontwerp der Vermogensbelasting hun stem gegeven, die zij er anders aan hadden onthouden’ (Handel., blz. 1387). Het hielp niet, of Poelman, De Meyier, Van Houten, Heldt en Pyttersen zich tegen de vrijstelling van den landbouw kantten. Zij moest, zij zou er door. De Minister had zelfs geen oor voor het betoog van den Heer Pyttersen, die constateerde, dat uit die vrijstelling een schreeuwend onrecht werd geboren. ‘Indien de landbouw,’ zei de Heer Pyttersen, (Handel., blz. 1370) ‘volgens het voorstel der Regeering wordt vrijgesteld, dan zal, naar ik meen, elk vermogen beneden de f 13000 bij de landbouwers zijn vrijgesteld. Een landbouwer, die f 12500 bezit, zal dus van deze belasting zijn vrijgesteld, zoowel van de Vermogens- als van de Bedrijfsbelasting. Is dit het geval, dan zou ik daarin zien een ongeoorloofde en onrechtmatige bevoorrechting van den eenen stand boven den anderen en dan zal die bevoorrechting aanleiding geven tot tal van zonderlinge misstanden. Dan zal men kunnen zien, hoe een landbouwer, die in het bezit is van een kapitaal van f 12500, en daarnevens zijn bedrijf uitoefent, zal uitgesloten zijn van het betalen van alle belasting, terwijl een kleine timmermansbaas daarnaast in zijn bedrijf wordt aangeslagen en belasting schuldig zal zijn. ‘Dan zullen wij het zonderlinge geval beleven, dat de veenbaas zal worden vrijgesteld, terwijl de turfmaker, die met zijn gezin misschien een f 700 verdient, zal worden aangeslagen.’ ‘Zullen dergelijke wanverhoudingen inderdaad mogelijk zijn?’ De Minister poogde niet aan de gegronde grieven des Heeren Pyttersen tegemoet te komen. Hij trachtte niet eens ze te weerleggen. Hij maakte zich met een grap van de zaak af. De Heer Pyttersen liet dan ook niet na in de Zitting van 8 Juni 1893 's Ministers houding te laken. Het amendement Poelman werd verworpen. Door de vrijstelling, hier besproken, is zeer zeker indertijd aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recht te kort gedaan, en voor hen, die er zoo over denken, is voorzeker zeer veel voor de intrekking dier vrijstelling te zeggen. Toch kan ik mij ook best begrijpen, dat iemand, die zich vroeger zeer tegen de vrijstellingen kantte, thans, nu zij er eenmaal zijn, niet bereid wordt gevonden om ze weer in te trekken. Tusschen zijn medewerking weigeren aan een voorgestelden maatregel, of dien maatregel te helpen intrekken, als die eenmaal is tot stand gekomen, is, naar het mij voorkomt, nog een groot verschil. Hoe dit echter zij, de Kamerleden, die de vrijstellingen doordreven, en zeer zeker de oud-Minister Pierson, die de vrijstellingen verdedigde, zijn eershalve aan het compromis gebonden, tot zij er in zullen geslaagd zijn aan te toonen, dat bedoelde industrieën die vrijstelling niet meer behoeven en het algemeen belang de intrekking eischt. Vroeger is de goede trouw in dien zin opgevat. Toen Mr. Gleichman zijn successierecht in de rechte lijn verdedigde, beloofde hij, dat hij nimmer zou meewerken tot verhooging van het percentage 1%. Hij en zijn vrienden hebben dit woord steeds gestand gedaan. Het was misschien niet goed, die belofte te geven, want Mr. Gleichman mocht m.i. op deze wijze zijn invloed niet gebruiken om anderen in de toekomst te binden, maar eenmaal die belofte gegeven, pleit het voor zijn karakter, dat hij alles in het werk heeft gesteld om haar te houden. Hoe ongunstig steekt bij dit gedrag de opportunistische houding af, die Mr. Pierson in zijn rede in de Liberale Unie tegenover het ontwerp aanneemt. Als goede trouw niet meer in eere is bij de eersten in den lande, wie zullen dan door eigen voorbeeld het Nederlandsche volk daartoe moeten opwekken? Het treurigste is nog, dat dit heele schandelijke compromis eigenlijk niet eens noodig was. Er zijn andere, zeer gewichtige bezwaren, die zich tegen een aanslag van het landbouwbedrijf in een inkomstenbelasting verzetten. Praktisch is de aanslag bijna niet uitvoerbaar. Pierson zelf heeft dit zeer helder betoogd. Hij zei in de Zitting van 8 Juni 1893, blz. 1391: ‘Wat de moeilijkheden betreft om te kunnen constateeren, wat winst is in het landbouwbedrijf - en dit geldt ook tot antwoord aan den heer Heldt, die deze moeilijkheden evenzeer gering schatte - ik kan mij die geringschatting niet begrijpen; de moeilijkheden zijn waarlijk zoo gering niet. Integendeel, tot de voordeelen van art 8 § 1 behoort ook dit - laat het een betrekkelijk klein voordeel zijn, een voordeel is het toch zeker - dat de administratie zal ontslagen worden van de zeer zware taak om te constateeren of een landbouwer meer dan 4% van zijn kapitaal maakt. Hoe zal men dat constateeren? Het groote bezwaar bestaat hierin, dat nergens zoozeer als bij het landbouwbedrijf bedrijf en huishouden zijn dooreengemengd. Men moge beweren, dat dit elders ook wel plaats heeft, maar nergens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedt het in die mate als in het landbouwbedrijf. In tal van gevallen zou de administratie verlegen staan, als zij tegenover belastingplichtige landbouwers het bewijs moest leveren, dat hunne inkomsten, verminderd met de bedrijfskosten, meer bedragen dan 4%’. In het aangeboden ontwerp bespeurt men van deze moeilijkheden niets meer. Zijn zij verdwenen, enkel door te beweren, dat bedoelde industrieën de vrijstelling niet meer noodig hebben? Het schijnt mij zeer bedenkelijk zoo maar met één pennestreek verkregen rechten te schrappen en terug te komen op besluiten, die vroeger èn op wetenschappelijke èn op praktische gronden werden genomen; vooral nu het er blijkens het ontwerp minder op aankomt of iemand naar recht en billijkheid wordt aangeslagen, naar de winst, die hij werkelijk heeft genoten, of naar de winst, die alleen bestaat in de verbeelding van een belastingman, mits er maar een aanslag tot stand komt. Neemt men nu hierbij in aanmerking, dat het publiek, zij het misschien ten onrechte, over het algemeen schijnt te meenen, dat de ambtenaren der Directe Belastingen gewoonlijk meer geneigd zijn naar een mooie opbrengst te streven dan hun collega's der Registratie, dan verschijnt, in verband met het voorgaande, het feit, dat de Minister juist den aanslag bij voorkeur wil doen uitvoèren door eerstbedoeld corps, in een eenigszins vreemd licht. Bovendien vind ik geen woord in de Gedrukte Stukken, dat voor mij de onderstelling wettigt, dat een behoorlijk onderzoek is vooraf gegaan naar de behoeften van den landbouw, vóór men overging tot de belasting van dit bedrijf. Die zekerheid mag men toch wel vragen, nu men telkens ziet hoe slecht de zaken aan Financiën worden voorbereid. De zaak is nog ernstiger, dan zij oppervlakkig schijnt.
Art. 11 van de ontwerp-inkomstenbelasting zegt: ‘Ter bepaling van het zuiver bedrag van winst of belooning uit bedrijt of beroep wordt - behalve de kosten noodzakelijk tot de uitoefening daarvan of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, en behalve de noodige afschrijvingen - in rekening gebracht een interest van vier ten honderd 's jaars over de waarde van het vermogen van den belastingplichtige, dat in het bedrijf of beroep is belegd.’
De Minister, rekening willende houden met de woonplaats en het gezin van den belastingplichtige, heeft, zooals wij zagen, het land in vijf klassen verdeeld. Het deel van het inkomen, dat niet voor belasting in aanmerking komt, is het grootst in de eerste klasse, het kleinst in de vijfde. De eerste klasse is Amsterdam, de tweede 's-Gravenhage; in de andere klassen is ook het platteland begrepen. Van het inkomen van den plattelander, in den regel ook van den boer, is derhalve een geringer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedrag van belasting vrijgesteld dan bijv. van iemand, die in Den Haag woont. Zoo begint de belasting, krachtens het ontwerp, indien het vermogensinkomen betreft:
of in kapitaal uitgedrukt:
In de bestaande Vermogensbelasting betaalt men niets, indien de waarde van het vermogen minder dan f 13000, of het inkomen minder dan f 520 bedraagt. Voor de heffing van de belasting der bedrijfsinkomens geldt als systeem iets dergelijks. Men begint belasting te betalen in de eerste klasse van f 700, in de tweede van f 650, in derde van f 600, in de vierde van f 550, in de vijfde van f 500. In de vijfde klasse zal dus ieder, die maar iets verdient, moeten betalen, en als hij maar f 500 verdient, vijftig centen, zegge vijftig centen, naar den ontvanger moge dragen. Van het gemeentestuk, dat ik in mijn vorig artikel aanhaalde, heeft men bij Financiën blijkbaar nooit kennis genomen. Het aantal oninbare posten zal belachelijk groot worden. Een boer, die vroeger - stel, het compromis ware er nooit geweest - nog vrij van belasting zou zijn geweest, valt er nu in. In de bestaande Bedrijfsbelasting betaalt men pas als de winst f 650 bedraagt, en tal van lieden, die vroeger niets met den fiscus te maken hadden, zullen dus thans het genoegen hebben van tijd tot tijd met de belastingheeren van gedachten te wisselen. Hiermede is het echter met de narigheid nog niet gedaan. Ik toonde aan, hoe juist de kleine bedrijfsinkomens, die voor niet meer dan f 400 met vermogensinkomen gepaard gaan, bijzonder zwaar worden belast, omdat deze kleine bedrijfsinkomens door de wettelijke fictie van art. 24a van het ontwerp voor de regeling der belasting met vermogensinkomen worden gelijk gesteld. Kleine boeren, die misschien nog geen f 400 zuivere winst maken, zullen die winst niet alleen bij 4% van het kleine vermogensinkomen moeten optellen, maar voor het cijfer, dat per slot voor de belasting in aanmerking komt, moeten betalen, alsof zij hun brood niet in het zweet huns aanschijns verdienden, maar met coupon-knippen. Men kan zeer gekant zijn - zooals ik was en ben - tegen de privilegiën, die uit onze tegenwoordige Bedrijfsbelasting voortvloeien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en toch ernstig bezwaar er tegen hebben, dat rechten, die nu eenmaal door den loop der jaren zijn ontstaan, en later door de wet bevestigd zijn, uitdrukkelijk willens en wetens, na lang en heftig debat, op zulk een ondoordachte en meedoogenlooze wijze worden ingetrokken. De vrijstellingen, zooals Pierson ze doordreef, blijven een smet, die op de belastingherzieningen dier jaren drukt; maar als ze op de voorgestelde wijze worden te niet gedaan, dan moge de stembus straffen hen, die tot het compromis toetraden en thans tot deze trouwelooze en karakterlooze daad medewerken. Deze Minister staat echter, zooals van zelf spreekt, geheel buiten deze zaak. Indien Z. Exc. de vrijstelling onrechtmatig acht, kan niemand van hem verwachten, dat hij ze zal bestendigen, mits tevens blijke, dat hij het oog gevestigd heeft op de bezwaren, die aan de intrekking verbonden zijn. Nergens treft men echter in de stukken ook maar het geringste aan, waaruit blijkt, dat men zich bewust is van de moeilijkheid om de bedrijfswinsten van den boer te bepalen. Te vergeefs vraagt men zich af, hoe Financiën zich voorstelt dit te doen. Men is toch niet van plan om de bedrijfswinsten van den boer eenvoudig maar door schattingscommissiën te doen taxeeren, zoodat de boer op een of anderen dag een mijnheer op zijn erf zal zien komen, die hem eenvoudig komt vertellen: Boertje, gij hebt dit jaar a. gulden in je bedrijf verdiend; je bedrijfskapitaal bedraagt b., ge zijt c. gulden belasting schuldig; of korter misschien nog: jij bent aangeslagen voor a gulden; voor de beurs van den boer maakt dat toch geen verschil. Wat een prachtig middel tot politieke propaganda! Wat zal dat een wedstrijd zijn tusschen de verschillende Kabinetten om de boertjes te believen. Wat zullen de ambtenaren in moeilijkheden komen met den Minister tegen het naderen van den stembustijd! Tot ons genoegen kunnen wij echter constateeren, dat deze leelijke daad, de intrekking van den vrijdom van den landbouw, op het oogenblik althans zeer weinig te pas komt en in de toekomst onnoodig kan blijken. Als men er eenmaal eens toe zal komen, naast de algemeene inkomstenbelasting, deze zij gesplitst of niet gesplitst, een kapitaalsbelasting in te voeren, dan kan ook deze aangelegenheid geregeld worden zonder de boeren aan te slaan in de Bedrijfsbelasting. Men zal dan het gegeven woord kunnen gestand doen: ‘Geen bedrijfsbelasting van de boeren.’ Die vrijstelling kan behouden blijven, maar men zal dan de boeren in de kapitaalsbelasting kunnen aanslaan wegens vermogensbezit. De kleine pachtboer zal vrij uit kunnen gaan, maar de groote boer, die werkt met een flink kapitaal, zal in de kapitaalsbelasting worden getroffen. Aangezien deze uit den aard der zaak zeer matig zal moeten zijn, zal zij ook den rijken boer niet drukken. De lichtvaardige wijze, waarop deze materie, de intrekking van den bestaanden vrijdom van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tal van industrieën, wordt behandeld door dit Kabinet, dat nog wel zooveel geld heeft verkwist voor de oprichting van een nieuw Landbouw-departement, doet mij ook daarom dit ontwerp zeer onaannemelijk voorkomen, tenzij de door lange jaren verkregen rechten door middel van amendementen alsnog worden gehandhaafd Het onderzoek, dat ik instelde, heeft niet tot de conclusie geleid, dat, in zijn geheel beschouwd, het aangeboden ontwerp een verbetering is van onze gesplitste Inkomstenbelasting. Alleen moet worden toegegeven, dat het tarief van de belasting der inkomens uit vermogen en het tarief, ter belasting van inkomens uit bedrijf, over het algemeen is verbeterd. De tarifieering der gemengde inkomens, - vooral wanneer bedrijfsinkomens van f 400 of minder met vermogensinkomen gepaard gaan, - is echter slechter geregeld dan in de bestaande wet. Eigenlijk gezegd is de belasting der gemengde inkomens, wanneer de bedrijfsinkomsten meer dan f 400 bedragen, daar heelemaal niet in geregeld. Zooals ik nader zal aantoonen, kan men wel hetgeen De Meester bedoelt, met veel goeden wil, uit de karige Toelichting afleiden, maar als het ontwerp eenmaal wet is, dan houdt de rechter zich aan den tekst. De tarieven geven voorts, zooals zij zijn, evenmin als de bestaande gesplitste Inkomstenbelasting, een redelijke kapitaalsbelasting. Mij dunkt, als men het ontwerp niet wil verwerpen, dan ware het het beste, dat een of meer invloedrijke Kamerleden een amendement indienden, waardoor de tarieven eenigszins verbeterd en de bestaande vrijstelling worde geeerbiedigd. Het grootste gedeelte van het ontwerp kan dan vervallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verbetering van het ontwerp.Gelijk ik zoo even zeide, heeft men verzuimd de gemengde inkomens in het Ontwerp te tarifieeren. De redactie van Art. 2 schijnt minder juist. Wij lezen daar in de eerste zinsnede: ‘De hier te lande wonende natuurlijke personen zijn belastingplichtig naar hunne inkomsten, die voor de berekening der belasting worden verdeeld in inkomsten uit vermogen en andere inkomsten. Blijkens de Memorie van Toelichting, blz. 12 regel 3, luidende: ‘Splitsing van het totaal inkomen in inkomsten uit vermogen en andere ‘inkomsten,’ enz., heeft het woord ‘verdeeld’ hier de beteekenis van ‘gesplitst.’ Deze redactie geeft m.i. een minder juiste voorstelling der zaken. Het tegenovergestelde heeft plaats van hetgeen daar staat. De inkomsten komen bij den belastingplichtige verdeeld of gesplitst voor, maar worden ter berekening der waarde samengevoegd. Men had, dunkt mij, liever moeten schrijven; ‘worden onderscheiden in inkomsten’ enz. Dit zou ook in overeenstemming zijn geweest met de stofverdeeling, welke wij in de wet waarnemen, namelijk onmiddellijk volgende op art 2: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. inkomsten uit vermogen en later C. ‘andere inkomsten.’ Een derde soort van inkomsten treffen wij niet aan. Art. 24 regelt de tarifieering. De eerste alinea luidt: ‘ter berekening der belasting worden de belastbare inkomsten verminderd:
Duidelijkheidshalve zal ik nu voortaan, als ik die ‘andere inkomsten’ bedoel, spreken van ‘bedrijfsinkomsten.’ Nadat is gezegd, welke vermindering de vermogensinkomsten en de bedrijfsinkomsten ter berekening der belasting ondergaan, leest men: ‘de belasting wordt daarna als volgt berekend.’ Nu volgt het tarief, dat op de beide soorten van inkomsten: de verminderde vermogensinkomsten en de verminderde bedrijfsinkomsten van toepassing is. Van een tarifieering van ‘Gemengde Inkomsten’ hebben wij in het geheel nog niets gehoord, behoudens de uitzondering in a, die spreekt van inkomsten voor niet meer dan f 400, ‘uit andere bronnen voortspruitende.’ Dat zijn dus alweer diezelfde ‘andere inkomsten’ of ‘niet uit vermogen voortspruitende inkomsten’, door mij kortheidshalve ‘bedrijfsinkomsten’ genoemd. De redacteurs van het ontwerp hebben vermoedelijk verschillende indrukkingen ter aanduiding van dezelfde zaak gebezigd om den stijl wat levendiger te maken. Dat mijn opvatting volkomen past in het kader van het ontwerp en deze leemte aan de aandacht van de redacteurs van dit staatsstuk is ontsnapt, blijkt overtuigend juist uit art. 2, hetwelk spreekt van de ‘inkomsten worden verdeeld, enz.’ Dit is van den ontwerper der Inkomstenbelasting een kleine vergissing, een minder juist woord, dat onwillekeurig aan zijn pen is ontsnapt; hij heeft blijkbaar willen zeggen, dat hij de inkomsten onderscheidde in inkomsten uit vermogen en andere inkomsten. Op blz. 12 der Memorie van Toelichting worden wij plotseling met de mededeeling verrast: ‘het is duidelijk, dat nevenstaande regeling, voor zooveel gemengde inkomsten betreft (ik cursiveer), alleen geldt voor die, waarvan het bedrijfsinkomensdeel (fraai woord!) grooter is dan f 400; is het f 400 of minder, dan bedraagt de aftrek steeds f 240’. Hier vinden wij voor het eerst gewag gemaakt van ‘Gemengde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inkomens.’ In het wetsontwerp komt die uitdrukking in de artikelen, regelende de tarifieering, niet voor. Wat verstaat het ontwerp dan nu eigenlijk onder ‘Gemengde inkomens’? Het staat nergens. In tegenstelling met art. 24a, dat spreekt van inkomsten, die uit vermogen of voor niet meer dan f 400 uit andere bronnen voortspruiten, en in verband met art. 24b, dat uitsluitend over ‘bedrijfsinkomen’ handelt, kan men tot geen andere conclusie komen dan dat de Memorie van Toelichting, sprekende van gemengde inkomens, bedoelt inkomens, die voortspruiten noch alleen uit vermogen, noch alleen uit bedrijf, noch uit vermogen, samengaande met niet meer dan f400 uit bedrijf, maar inkomsten bedoelt, die voortspruiten uit vermogen en samen genoten worden met meer dan f 400 uit bedrijf (andere bronnen). Indien men nu wel eens vroeger iets heeft gehoord van het systeem, waarop onze tegenwoordige gesplitste Inkomstenbelasting berust, kan men, zooals ik gedaan heb, met eenige welwillendheid tegenover de redacteurs van het ontwerp als tamelijk zeker aannemen, dat dezen er op hoopten, dat men ter berekening der belasting bij elkaar zal tellen het vermogensinkomen (4% van het vermogen) zonder eenigen aftrek, en het bedrijfsinkomen, voor het geval dit meer dan f 400 bedraagt, nadat dit de in de wet bevolen vermindering heeft ondergaan, en op het totaal het tarief zal toepassen. Niet alleen, dat het artikel onvolledig is ontworpen en slordig geredigeerd, maar de Memorie van Toelichting geeft zelfs niet eens een toelichting van hetgeen de ontwerper wil. Bij het Ontwerp Inkomstenbelasting is dus eigenlijk gevoegd een Memorie van Toelichting zonder ‘toelichting.’ Zelfs de staat, die voorbeelden geeft van de uitwerking der tarieven, verschaft geen licht omtrent de tarifieering der gemengde inkomens. Wij worden afgescheept met een Jantje van Leiden in den vorm van een: ‘N.B. Voor de personen, wier inkomen ten deele uit vermogen, ten deele uit andere bronnen voortspruit, kan niet in een klein bestek (lees: een onbegrensd bestek, want het staat Z.Exc. vrij, behalve de 39 vellen druks, die hij gebruikt heeft, nog zooveel vellen er bij te drukken, als Z.Exc. mocht goed vinden en verstaan) een vergelijking als de bovenstaande worden gegeven. Voor die personen is de belasting, volgens het Wetsontwerp, gelegen tusschen de bedragen, vermeld in de kolom 3-12 (maximum) en de bedragen, vermeld in de kolom 14-23 (minimum). De belasting wordt lager, naarmate de niet uit vermogen voortspruitende inkomsten toenemen in verhouding tot het totaalbedrag van het inkomen.’ Nu weet u het.
Indertijd werd de Vermogensbelasting hoofdzakelijk aangenomen, omdat er in de laatste vijftig jaar zoo weinig op belastinggebied was gebeurd. Nu kan men misschien wenschen, dat dit ontwerp wordt aangenomen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘omdat er al zoolang over de samenvoeging der gesplitste Inkomstenbelasting is gepraat.’ Mocht dit zoo zijn, dan zal men in ieder geval in het wetsontwerp nog bepalingen moeten opnemen, regelende de tarifieering der gemengde inkomens, voor geval het bedrijfsinkomensdeel (terminologie van het ontwerp) meer bedraagt dan f 400. Doet men dit, en wordt het ontwerp dan aangenomen, wat ik zou betreuren, dan zal men een wet hebben, waarmee op den duur niemand vrede zal kunnen hebben en die vooral groote verbittering zal veroorzaken onder de kleine luiden, vooral onder hen, die, dank zij die nieuwe wet, zullen komen van vrijstelling tot piepsysteem. Vooral de landbouwende bevolking zal van dat piepsysteem profiteeren. En dan moet men nog lezen in het verslag der rede, die Mr. Pierson in de Liberale Unie uitsprak, dat deze oud-Minister, de man van het compromis, sprekende over de intrekking van den vrijdom voor den landbouw, heeft gezegd:
‘Een gewichtig punt mag niet achterwege blijven, namelijk het vervallen van den belastingvrijdom van land- en tuinbouw. Dit juich ik zeer toe. In 1892 is men tot die vrijstelling gekomen niet zonder strijd, en ik geloof, dat de Kamer op dat oogenblik goed deed aan het instellen van dien vrijdom. De bedrijfsbelasting kwam toch voort uit de sedert 1819 bestaande patentbelasting, waarvan de landbouwers steeds verschoond waren gebleven. Aan die bevoorrechting moest een eind komen, doch in 1892 verkeerde de landbouw onder grooten druk, ten gevolge van groote daling in prijzen. Sedert is daarin groote verbetering gekomen en thans is er tot bestendiging van den toestand geen reden meer. Vele verbeteringen, die thans in het land- en tuinbouwbedrijf zijn tot stand gekomen, zouden zeker niet verkregen zijn, wanneer men destijds den vrijdom van belasting niet bestendigd had.’
De boeren, en zij die maar weinig verdienen, weten nu wat zij hebben te wachten: Piepsysteem. Een wet, zoo vol gebreken, mag niet in het Staatsblad komen. Ik constateerde in het October-nummer, dat de poging, die in het ontwerp is gedaan, om rekening te houden met de woonplaats en het gezin van den belastingplichtige, mislukt is. Ten onrechte werd in dit ontwerp een andere indeeling der gemeenten in klassen gemaakt, dan die, voorkomende in de Personeele belasting. Om te kunnen weten, hoe die indeeling is, zal men, wanneer dit ontwerp wordt aangenomen, daarnevens steeds de belasting op het Personeel moeten raadplegen. De wijze, waarop in dit ontwerp rekening wordt gehouden met de samenstelling van het gezin, geeft resultaten, die precies het omgekeerde zijn van die, welke door de belasting op het Personeel worden verkregen. Immers, het percentage van het inkomen, dat krachtens de belasting op het Personeel per kind mag worden afgetrokken, daalt, naarmate het inkomen grooter is; en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het percentage van het inkomen, dat krachtens het ontwerp per kind mag worden afgetrokken, stijgt, naarmate het inkomen grooter is. De aftrek, dien de weinig gegoede gezinnen genieten, is zeer gering, niet veel meer dan een aalmoes; de aftrek beteekent alleen iets voor de rijkere gezinnen. Men had de minder gegoede gezinnen meer afdoende kunnen helpen door een betere tarifieering, er toe leidende, dat de weinig gegoeden werden ontlast en meer gegoeden onvoelbaar weinig zwaarder werden belast. Naar het voorgestelde systeem moeten de armeren blijkbaar den aftrek betalen, dien de rijkeren zullen ontvangen. In dit artikel constateerde ik: De fundamenteele fout, die onze gesplitste inkomstenbelasting ontsierde, is behouden gebleven, namelijk: de samenkoppeling van de belasting der rente en van de rentebron. De kleine vermogens zijn in vergelijking tot de kleine bedrijfsinkomens veel te zwaar belast. De kapitaalsbelasting komt niet tot haar recht. De belasting, die geheven wordt wegens vermogensbezit, werkt zonder eenig systeem; van een klein vermogen wordt dikwijls meer geëischt dan van een groot. De belasting der gemengde inkomens is niet geregeld. Indien vermogen gepaard gaat met een klein bedrijfsinkomen, dan wordt dit kleine bedrijfsinkomen als vermogensinkomen beschouwd, en daardoor bovenmatig zwaar belast. De intrekking van den vrijdom van het landbouwbedrijf is in strijd met het indertijd gesloten compromis. Door de wijze, waarop het geschiedt, ontstaat een groot onrecht, dewijl het kleine bedrijfsinkomen, dat met vermogen gepaard gaat, - een combinatie, die bij het landbouwbedrijf veel wordt aangetroffen - als vermogensinkomen wordt getarifieerd. De belasting van het landbouwbedrijf is niet afzonderlijk geregeld; zij kan alleen geschieden door willekeurige taxatie, aanleiding gevende tot de toepassing van het piepsysteem. Het ontwerp bederft het goede, dat er nog in onze gesplitste Inkomstenbelasting is, en geeft er iets slechters voor in de plaats. Het ambtenaarscorps is niet opgeleid noch voorbereid voor het werk, dat noodig is om een algemeene Inkomstenbelasting uit te voeren, zooals het behoort. Bovenstaande punten leiden mij tot de conclusie: Indien men als voorloopigen maatregel tot een herziening onzer gesplitste Inkomstenbelasting wil komen, moet men alleen de tarieven onzer Vermogens- en Bedrijfsbelasting zoodanig wijzigen, dat zij te zamen het tarief vormen eener algemeene Inkomstenbelasting. Die tarieven behooren tevens te geven een gestadige, gelijkmatig stijgende kapitaalsbelasting. De kleine inkomens behooren daardoor te worden ontlast en de grootere ietwat zwaarder te worden belast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opbrengst moet ongeveer gelijk zijn aan hetgeen de Minister van zijn ontwerp, blijkens de daarbij gevoegde toelichting, zegt te verwachten. Dit doel kan, dunkt mij, worden bereikt, indien het ontwerp wordt geamendeerd op de wijze zooals ik in een volgend artikel zal aangeven. Ik zal tevens de gelegenheid hebben een en ander te zeggen over de organisatie van onzen financiëelen dienst. A.G.A. Elias Schovel. |
|