| |
| |
| |
Een knaleffect.
Oorspronkelijke schets van F. de Sinclair.
I.
‘Ik wou, dat die vervelende Engelschman met z'n handen van den barometer afbleef’, mopperde de directrice van 't hotel Adler in Lauterbrunnen, terwijl ze voor de derde maal op dien morgen den beweegbaren wijzer van dat instrument 'n flink eind terugzette, ten einde haren gasten de illusie te geven, dat er ten opzichte van het weder inderdaad 'n verandering ten goede op til was.
De bedoelde Engelschman was alweer uit de hal verdwenen en naar boven gegaan, naar z'n kamer; maar ieder uur - dat wist ze - kwam hij terug, ging regelrecht op 't weerglas af en begon daar op te tikken; dan werden ook de andere gasten nieuwsgierig en wilden kijken.
‘It's always going back,’ zei dan de Engelschman met 'n grijns op z'n gladgeschoren acteursgezicht en dan begon het koor van internationale verzuchtingen.
‘So pityfull!’
‘Ach, schon wieder zurück!’
‘C'est épouvantable!’
De directrice werd er radeloos onder.
‘Aber es wird besser, meine Herrschaften..... Sie können sich d'rauf verlassen..... oben war's diesen Morgen ja ganz hell!.....’
Dat troostte, voor 't oogenblik althans, en de directrice had zoo iets heel gedecideerds in haar optreden en haar voorspellingen, dat de pessimistische vermoedens van den Brit telkens weer vergeten werden. Geduldig zaten de gasten op 't betere weer te wachten in de hal van 't hotel; 'n paar oudere Fransche dames fluisterden met elkaar, maar gesticuleerden daarbij zoo druk, dat ze toch telkens de algemeene aandacht trokken; in de rieten fauteuils gaapten enkele heeren achter hun uitgelezen kranten; 'n bijziende Duitsche dame, die met Frau Bürgemeisterin werd aangesproken, lag met haar neus op 't vreemdelingenboek de namen der logé's te ontcijferen; 'n paar clubjes jongeren waren er, die ronddrentelden, dan hier, dan daar; onzeker in hun plannen, of ze toch maar gaan zouden of niet.
Maar allen keken telkens naar buiten, waar de mistwolken troosteloos en gestadig langs 't open deurvak bleven jagen.
| |
| |
Aan den balustraderand van de portiek hingen druppels; 't kantwerkstertje, aan den overkant van den weg, liet haar klosjes onaangeroerd; verveeld en slaperig keek ze rond, ging eindelijk achterover leunen, sloot de oogen.
Niemand had de manipulatie van de directrice aan den barometer opgemerkt en met 't stereotiepe lachje van altijd minzaam en opgewekt zijn om haar mond, schreed ze met 'n paar ‘Pardon's’ langs de lanterfantende gasten en verdween in haar kantoortje.
'n Wel wat luide geeuw achter een der couranten trok 'n oogenblik de algemeene aandacht, bracht zelfs 'n hapering in 't snelle gefluister der Francaises op de kanapee, maar dan dwaalden de blikken weer naar elders en gingen de trage gesprekken weer voort, werd de slappe aandacht nog eens getrokken naar de couranten.
‘Ach, wie langweilig!’ zuchtte de bijziende dame aan 't vreemdelingenboek en met toegeknepen oogen staarde ze naar buiten.
‘Immer Nebel!’ constateerde de meneer, die gegeeuwd had en met 'n geweldige trilling in z'n kaken 'n nieuwen geeuw onderdrukkend, legde hij z'n blad neer, stond met 'n zucht op en begon met z'n handen in z'n zak op en neer te loopen.
Als 't 'n feit is en geen fantastisch bedenksel van een of anderen ethnoloog, dat de Perzen of een ander volk er speciale kamers op nahouden, waarin ze zich afzonderen, zoodra ze uit hun humeur zijn, dan zouden de Zwitsersche hotels, wilden ze die Perzische gewoonte nastreven, wel 'n speciale dépendance mogen laten bouwen met humeurkamertjes voor hun gasten op neveldagen.
Al drie etmalen hing die natte mist in 't dal. Verscheiden touristen waren troosteloos vertrokken, naar Interlaken, naar Luzern, waar tenminste amusementen waren, concerten of theathers, maar de meesten konden tot 'n vertrek niet besluiten; 't zij, dat ze even bij 'n nevelscheuring den Silberhorn hadden zien blinken, schitterend wit tegen 't hemelblauw en nu blijven wilden, blijven moesten, tot ze de reine majesteit van de Jungfrau konden genieten in ongebreidelde verrukking; 't zij, dat ze elders in Zwitserland al evenmin op helder weer durfden te rekenen en 't in 't hotel Adler tenminste goedkoop en goed was.
En ‘es wird bald besser!’ van de directrice, dat klonk zoo overtuigend en 't werd zoo gaarne geloofd, dat er dan in godsnaam maar in berust moest worden.
De menschen, die in Zwitserland wonen, hebben bovendien zooveel verstand van 't weer en in 't hooggebergte werkt de natuur zoo heel anders dan op 't lage land..... Geduld dus maar, geduld, ‘... es wird bestimmt besser!’
| |
| |
Maar langs 't open deurvak van 't hotel gleden de mistwolken in gestadige vaart; grijs en stil joegen ze voorbij, drongen soms even in de hal, waar ze 'n klamme kilte brachten, die de menschen deed huiveren van onbehagelijk koud zijn.
‘Tiens... tiens, l'Anglais!’ fluisterde de eene Française, terwijl ze met haar oogen op den Engelschman duidde, die zich plotseling weer vertoonde en dadelijk rechtaf op den barometer toe stapte.
Even was de algemeene aandacht op den man voor 't weerglas.
Hij tikte er op, 'n nijdige harde tik met z'n knokkel, scheen dan plotseling ten uiterste verbaasd en wendde zich om, zag vorschend rond, of niemand lachte.
Maar iedereen keek verwonderd.
‘Somebody touched it!’ zei de Engelschman verwijtend, met 'n vinger uitgestrekt, als gereed om dadelijk den schuldige uit te pikken.
‘How's that, mr. Brooks?’ vroeg 'n Engelsche dame, die in 'n hoek had zitten dutten op knauwerigen toon.
Hij trad op haar toe, begon 'n lange explicatie, dat 't onmogelijk was; iemand was er aan geweest, zooveel wàs-ie niet vooruitgegaan, en hij nam haar mee tot vlak voor den barometer, wees met overtuigend duidelijke handgebaren, hoeveel 't wel scheelde met zooeven en opnieuw zag hij wantrouwend den kring rond, zocht den schuldige, die hem zoo bedriegen wilde.
Uit 't bureau trad juist de directrice, wilde naar de eetzaal gaan.
De Engelschman klampte haar aan, begon alweer te betoogen en te wijzen.
Met haar lachje van altijd vriendelijk, altijd minzaam zijn, luisterde ze toe, maar toen hij z'n vermoeden uitte, dat iemand er aan had gedraaid, werd ze opeens ernstig, schudde ongeloovig 't hoofd. Dan tikte ze voorzichtig op 't glas, wendde zich snel om, wierp 'n blik naar buiten in de jagende mistwolken.
Haar gelaat verhelderde.
‘Nein, nein, niemand hat's berührt.... ich hab 's Ihnen ja gesagt... da wird 's schon besser...!’
En met 'n lichte toeknijping van haar oogen, alsof de zon reeds àl te fel scheen, gleed ze weg uit de hal.
'n Paar heeren traden uit 'n zijgang en liepen door naar 't bordes.
‘'t Is zoo dik als 'n pot!’ sprak de een, 'n tamelijk gezette veertiger, gekleed in 'n bronskleurig reispak met korte broek en stevige bergschoenen en hij zag links en rechts den weg op.
‘Toch zitten ze daar allemaal gekleed en wel om uit te gaan,’ sprak de ander, 'n magere lange man, die er in deze omgeving 'n beetje nuchter uitzag in z'n zwart kamgaren paletot en gewone lange broek en hij duidde met 'n hoofdbeweging naar de menschen in de hal.
| |
| |
‘Ja, daar kom je ook voor hier’, merkte de ander 'n beetje bitter op.
‘Maar Regus, wat wou je nu eigenlijk.... je deed zoo geheimzinnig... wat is er?’
Regus zag even om, glimlachte dan en sprak:
‘Laten we even naar dat winkeltje loopen... ik moet je es spreken...’
De beide heeren liepen 't bordes af en wandelden in de mist de dorpsstraat op.
‘Kijk es Leeman,’ sprak Regus, ‘ik weet niet of je 't gemerkt hebt, maar Van Elden is ineens doodelijk geworden van je nichtje...’
‘Van Suze?...’
‘Van Suze. Heb je 't niet gemerkt? Des te beter, dat 's'n bewijs, dat je vrouw 't al evenmin gemerkt heeft als de mijne, maar dat 't zoo is, kun je op mijn gezag wel aannemen. Van Elden en ik zijn ouwe academievrinden en hij heeft me van morgen in 't vertrouwen genomen.’
‘Wel allemachtig!’ en de heer Leeman zag z'n metgezel 'n beetje verbaasd en schaapachtig aan. ‘En... e... is zij ook... doodelijk van hem?’
‘Dat 's nou juist 't cardinale punt. Dat weet-ie nog niet zeker. 'n Hekel heeft ze niet aan hem, maar dat 's natuurlijk...’
‘Nee... dat 's nog niet...’ bevestigde Leeman peinzend.
Het dikke goedmoedige gezicht van Regus verplooide zich tot 'n lach, 'n slimmen, guitigen lach, waarbij hij een oog op veelzeggende wijze dichtkneep.
‘Maar ik weet wel, hoe of ze over hem denkt!’ fluisterde hij gewichtig en hij zag z'n mageren vriend met spanning aan, om van 't effect te genieten, dat deze mededeeling zou te weeg brengen.
‘Jij?’
De verbazing van Leeman was volkomen; Regus genoot, grinnikte en knikte 'n vijftal malen snel met z'n dik hoofd.
‘Ik heb 'r gepolst,’ sprak hij eindelijk. ‘Ja, wat drommel is dat, gebroken harten en ongelukkige liefdes zijn er genoeg in de wereld en toen Van Elden, 'n goeie, beste, solide jongen, dat weet je ook wel, me die confidentie deed, toen dacht ik bij mezelf: dan wil ik toch ook weten hoe of zij er over denkt...’
‘En.... e... wat zei ze?... wat zei ze? en wat zei jij?’ vroeg Leeman sterk geïnteresseerd.
Regus haalde even z'n schouders op.
‘Och, 'n praatje, 'n anloopje, hé.... Ja, je begrijpt wel, direct gezegd: “Ik ben dol op 'm”, dàt heeft ze niet...’
‘Nee, nee... dat zegt 'n vrouw niet!’ bevestigde Leeman op den toon van 'n kenner.
‘Natuurlijk niet... maar ze gaf dan toch wel te verstaan, dat ze Van Elden... hi, hi... enfin, dat z'm toch 'n heel aardigen jongen
| |
| |
vond...’ en Regus kneep opnieuw z'n eene oog op veelzeggende wijze dicht.
‘'t Doet me veel plezier... allemachtig veel plezier...’ sprak Leeman... ‘Zoo, ik had er heel geen idee op... en Marie ook niet... ik zal 't er es dadelijk...’
‘Sssst!’ deed Regus gewichtig. ‘Bè-je nou heelemaal...! Dat 's juist de reden waarom ik je nu meeneem; ik wou d'r 'n mop mee hebben.’
‘'n Mop?’ En de heer Leeman keek opnieuw verbaasd z'n metgezel aan.
‘Kijk es,’ sprak de laatste, ‘maar laten we en passant teruggaan, anders valt 't op.... Kijk es, Suze is 'n onafhankelijk meisje; ze is aan geen mensch rekenschap schuldig...:’
‘Ho, ho... ik ben haar voogd....’ riep Leeman, 'n beetje in z'n wiek geschoten.
‘Geweest!’ verbeterde Regus ‘ze is meerderjarig, beste jongen...’
‘Nou ja... maar...’ protesteerde de ander zwakjes, weinig geneigd, z'n voogdijschap te zien verkleinen.
‘Doet er niet toe...’ suste Regus ‘ik bedoel maar, dat als Van Elden en zij 't eens zijn, hij niet nog eens eerst met 'n gekleede jas en z'n hoogen hoed ergens heen moet, om officieel acces te vragen...’
‘Nee... nee, dat is zoo... hoewel...’ gaf Leeman nog half aarzelend toe.
‘Enfin, jij wordt er in ieder geval nu toch in gekend,’ troostte Regus, maar nou de mop...!’ en daar ze alweer dicht bij 't hotel waren, bleef Regus staan en greep Leeman bij 'n knoop van z'n openhangende paletot.
‘Kijk es kerel... dat engagement komt wel in orde... maar nu zou ik 't zoo almachtig leuk vinden, als 't voor Marie en Trees 'n verrassing bleef...’
Leeman grinnikte even, maar trok dan toch 'n bedenkelijk gezicht.
‘Zou dat gaan, denk je?’
‘En waarom niet... wacht, laten we nog een endje terug loopen... kijk es, Trees heeft geen flauwe Ahnung, dat er iets hangende is en jij zegt, Marie evenmin...’
Leeman knikte bevestigend.
‘Welnu... dan hebben we niks anders te doen, dan hun aandacht af te leiden en zoodra ze maar even op de mogelijkheid zinspelen, dadelijk te roepen, dat 't belachelijk is en dat we zeker weten, dat van Elden al in stilte geëngageerd is met 'n meisje uit Heerenveen of zoo iets...’
Leeman grinnikte opnieuw, zag dan onwillekeurig om naar 't hotel met 'n trek van vage onrust op z'n gezicht.
‘Natuurlijk,’ vervolgde Regus, ‘moeten wij er meteen voor zorgen, dat de jongelui elkaar spreken, want zij hebben de hoofdrollen in 't blijspel...’
| |
| |
‘Als.... 't maar geen drama wordt...’ zuchtte Leeman, ‘die geheimzinnigheid... dat 's niks voor mij... ik kan zoo slecht komedie spelen...’
‘Kom, bé-je be...’ viel Regus uit, ‘je hebt er net zoo'n uitgestreken gezicht voor, om te huichelen; doe net as ik met 'n lachje en 'n mop er tusschendoor...’
‘Nou goed, goed... ik zal 't probeeren,’ verzekerde Leeman, ‘dus als Marie d'r naar vraagt, dan mag ik niks zeggen en maar zoo'n beetje d'r op los fantaseeren...’
‘Precies... en dan, op 'n gegeven moment, laat ik champie aanrukken, gooi 'n deur los en de jongelui komen gearmd te voorschijn. Tableau! Dan zul je de gezichten van de dames es zien!’
En de dikke Regus lachte, dat de tranen over z'n wangen liepen.
Leeman wilde ook lachen, maar z'n mond trok zoo vreemd bij die poging, dat 't er meer van had of hij in iets heel wrangs had gebeten.
‘Nou gaan we weerom...’ sprak Regus... ‘denk aan 't consigne, hoor!’
In de hal was de lethargie na de laatste interruptie van den Engelschman weer toegenomen. De bijziende Duitsche dame aan 't vreemdelingenboek sliep formeel; de drukke Françaises zwegen; de een haakte langzaam aan 'n kantje, de andere gaapte, zag den kring eens rond.
'n Blauwe sigarettenrook hing benauwend in de ruimte, week slechts traag in ombuigende wolken langs den bovenkant der deur naar buiten.
Uit 't salon waren de boeken gehaald, oude dikke jaargangen van de Fliegende Blätter, Meggendorff's in bruine prachtbanden, maar in dezen troosteloozen atmospheer van Zwitsersche verveling sloeg zelfs de gezonde Duitsche humor klam en kleurloos neer. De handen keerden moeizaam de bladen en dan keken de oogen verveeld op de figuren en klein gedrukte grappen, die ook al niet meer boeiden, omdat iedereen ze toch eigenlijk al eens eerder gezien had, thuis in 't leesgezelschap 'n paar jaar geleden, of op de soos, in de stamkroegen.
En de enkelen, die nog discours hadden, begonnen zich te geneeren, omdat hun stemmen zoo luid klonken in het gezwijg rondom; ze praatten zachter, gingen fluisteren, zoo verstolen en onduidelijk, dat ze elkaar maar half begrepen; dat gaf ergenis over en weer en zoo kwamen ze ook tot zwijgen en staren met gegeeuw en diepe zuchten.
Een dame schreef 'n brief, ongemakkelijk zittend op 'n pouf voor 'n te hoog tafeltje. De pen kraste over 't papier, 'n slijpend gekras als 'n harde griffel op 'n lei.
Dat trok ergenisblikken van half soezenden, die nerveuzig prikkelbaar waren voor geluid. Maar de schrijvende merkte niets, scheen wel woorden te onderstrepen; toen krijschte de pen zoo doordringend, dat er 'n huivering trok over 'n paar gezichten.
Buiten joegen maar steeds de nevelwolken langs 't open deurvak.
| |
| |
Ineens jubelde in de stilte 'n forsch pianogespeel; de jubelouverture van Weber, 'n beetje hard en hoekig maar correct uitgevoerd door vier handen. 't Gaf 'n schok door de hal, zelfs de briefschrijfster zag even verbaasd op en de slapende dame aan 't vreemdelingenboek schrok wakker, keek verward rond met snel knippende oogen en trachtte 'n gezicht te zetten of ze niet geslapen had.
't Pianospel hokte; de rechterhand struikelde over 'n snelle passage, 'n oogenblik stilte, dan bonkten de beginaccoorden opnieuw hard en opdringerig door 't hotel.
De hotelgasten luisterden, ineens waren ze allemaal weer wakker geworden; 'n paar stonden op, traden naar 't bordes om naar buiten te kijken.
Eensklaps klonk 't pianogeluid veel harder, de deur werd geopend van 't salon, dan verdofte 't weer, de deur was opnieuw gesloten.
Twee dames traden in de hal, keken verwonderd de menschen rond, die haar aanstaarden, 'n enkele knikte ter begroeting als vluchtige table d' hôte kennissen, die mekaar wel eens 'n schaaltje doorgeven of in verstandhouding glimlachen, als de kelner onhandig of 'n gerecht vreemd is.
‘Hier zijn ze niet, Trees,’ sprak de eene dame, die gekleed in 'n slechtzittend reformtje van 'n twijfelachtige kleur tusschen groen en grauw, vergeefs de aanwezigen monsterde.
‘Misschien zijn ze boven,’ antwoordde de andere, 'n groote, corpulente vrouw, gekleed in 'n onberispelijk zittend reispak van bronskleurig laken, waarvan alleen de jupe trotteur iets tekort en de pofmouwen van de figaro iets te kolossaal waren.
‘Wat ze hadden, weet ik niet,’ vervolgde de eerste spreekster. ‘Regus gaf Gerrit 'n wenk om mee te gaan, dat merkte ik wel op...’
‘Komen ze daar niet aan?’ vroeg de dikke dame, die niemand anders dan mevrouw Regus was en ze wees op 'n paar onduidelijke figuren, die in de mist aan kwamen wandelen.
Mevrouw Leeman tuurde.
‘Ja, dat 's Gerrit... 'k zie 't aan z'n lengte.’
De beide heeren naderden snel en stapten weldra 't bordes op.
‘Waar zijn jullie geweest... we zoeken je overal!’ riep mevrouw Regus.
‘O... even 'n boodschap...’ antwoordde haar echtgenoot met iets van 'n ingehouden lach op z'n gezicht.
‘'n Boodschap?... wat heb je dan gekocht?’ drong mevrouw Regus aan.
‘Och... ik niet... hier Leeman moest Ansichten hebben.’
De beide dames wisselden snel 'n blik.
‘La's kijken, Gerrit, welke heb je genomen?’ sprak nu mevrouw Leeman.
‘Wat genomen?’ vroeg die heer, die Regus' uitvlucht niet gehoord had.
‘Wel, die Ansichten...’
| |
| |
‘Ansichten?... Hoe kom je daar an? ik heb geen Ansichten...’
‘En Regus zegt 't...!’
Leeman zag z'n vriend aan, die z'n hoofd medelijdend schudde; dat maakte hem korzelig, hij hield niet van dat gedraai.
‘Och... Regus kletst...’ sprak hij gemelijk.
De beide dames wisselden opnieuw een blik; mevrouw Regus humde.
Men trad gezamenlijk de hal in; de jubelouverture was in vollen gang.
‘Wie spelen daar?’ vroeg Regus, terwijl ze met z'n vieren plaats namen aan 'n leeg tafeltje.
‘Wel, Suze met van Elden...’ sprak mevrouw Leeman.
't Scheen wel, dat Regus' gelaat betrok; hij schudde afkeurend z'n hoofd, nam dan z'n sigarenkoker, presenteerde Leeman en begon ook zelf te rooken.
Mevrouw Regus had haar vriendin snel aangezien, deze trok haar wenkbrauwen even vragend op, dan glimlachten beiden spottend.
‘Vind je dat niet goed?’ vroeg de eerste zacht aan haar man.
‘Wat?’
‘Nou, dat die twee samen spelen?’
Regus haalde z'n schouders op.
‘'t Gaat mij niet aan... maar van Van Elden vind ik 't niet fair... hoofd-op-hol-brengerij... dat doe je niet meer in zijn omstandigheden...’ en de heer Regus, als had hij behoefte om elders z'n ergenis bot te vieren, stond brusque op en verliet de hal.
De dames waren 'n oogenblik verplet.
‘Wat zegt-ie nou toch?’ vroeg mevrouw Leeman ten uiterste verbaasd.
‘'k Begrijp er geen jota van!’ sprak mevrouw Regus.
‘Weet jij, wat-ie bedoelt, Gerrit?’ vroeg de eerste weer.
Des heeren Leeman gelaat betrok. Regus liet hem daar leelijk achter op zoo'n kritiek moment.
Nu moest-ie aan z'n komedierol beginnen, maar hij had geen sprankje talent, dat wist-ie immers; 'n stroom van verwarde gedachten doorkruiste z'n brein.
‘Och... e... Van Elden, die is eigenlijk al lang geëngageerd...’ stotterde hij.
‘Watblief?’ riep z'n vrouw, zoo luid, dat de menschen rondom opkeken.
‘Ja... ja...’ bevestigde Leeman, ‘daarom... zie je... Regus, die weet 't precies.... 'n schatrijk meisje uit Kampen.... de dochter van 'n fabrikant...’
‘God allemachtig... 'n schatrijk meisje uit Kampen?’ herhaalde z'n vrouw, terwijl ze haar hand in vertwijfeling op de tafel sloeg en mevrouw Regus met saamgeknepen lippen aanstaarde.
‘Nou; maar dan vind ik het gedrag van meneer Van Elden tegenover je nichtje allesbehalve netjes...’ sprak de laatste, terwijl ze 'n kleur kreeg van verontwaardiging.
| |
| |
‘Nee.. juist, daarom..’ stemde Leeman toe.
‘Daar krijg ik nou waarachtig 'n hartklopping van...’ hijgde z'n vrouw, ‘ik dacht zoo vast en zeker... dat wordt wat... en jij Trees?’
‘Ja... och...’ aarzelde deze, met 'n lichte schouderophaling, ‘je weet wel, ik hou niets van dat gekoppel...’
‘Gekoppel?... ik dank je wel... heb ik gekoppeld?’... riep mevrouw Leeman gebelgd uit.
‘Nou ja, gekoppeld is wat sterk misschien.... maar je hebt het toch wel 'n beetje geëncourageerd.’
‘Nee Trees, dat 's 'n gemeen zeggen van je...’ riep mevrouw Leeman uit, terwijl ze half begon te huilen van verontwaardiging... ‘vraag dat maar aan George, ik bemoei me nooit met zulke...’
‘Je wou ze nou toch nu ook per sé alleen muziek laten maken!’ hield mevrouw Regus vol op verwijtenden toon.
‘Dat 's heel wat anders... als je muziek wilt maken, hindert 't, als er achter je menschen zitten te praten en daarom zei ik: kom Trees, laten wij es gaan zien, waar of de heeren blijven...’ en mevrouw Leeman, wier gelaat zenuwachtig trok, nam haar zakdoek en snoot vrij omslachtig haar neus.
‘Nou ja...’ meesmuilde mevrouw Regus met 'n lachje.
‘Maar ik hoor geen muziek meer!’ sprak op dat oogenblik de heer Leeman, die met klimmende ongerustheid de gevolgen van z'n verzinsel had gadegeslagen.
Inderdaad; de piano liet zich niet meer hooren; in de opwinding van 't gesprek was 't hun aandacht ontsnapt.
‘Dan ga ik dadelijk naar de salon...’ riep mevrouw Leeman... ‘God weet, wat 'n schandelijk spel die kerel op 't oogenblik met m'n lieve Suze speelt...’
‘Nou, dan ga ik ook mee...’ sprak mevrouw Regus strijdvaardig.
‘Ja maar... e... is dat niet gek?’ vroeg de heer Leeman, beducht voor 'n scêne.
‘Gek...?... Dat kan mij wat schelen!... Denk je dat ik me voor dien vent geneer?... Kom Trees...!’
En mevrouw Leeman, wier lippen trilden van boosheid, liep met haar vriendin de gang in naar 't salon.
De heer Leeman volgde met trage schreden.
De salondeur was open; de dames traden binnen, de gezichten opgezet van verontwaardiging. Doch mevrouw Leeman bleef plotseling als aan den grond genageld staan.
In 't salon was niemand!
Een tabouret en 'n stoel stonden naast elkaar voor de opengeslagen piano; de jubelouverture, vierhandig, staarde met z'n zwarte nootjes op de lessenaar.
In 'n hoek stonden eendrachtelijk de parasol van Suze en de wandelstok van Van Elden, op de tafel lag de hoed van Regus.
| |
| |
‘Ze zijn weg...!’ bracht mevrouw Leeman 't eerste uit.
‘Misschien boven...’ veronderstelde haar echtgenoot.
Mevrouw Regus greep den hoed van haar man, bezag hem nauwkeurig en scheen even te peinzen.
Dan, als bij intuïtie, verlieten ze alle drie tegelijk 't salon, gingen zwijgend de trap op, naar de étage, waar ze hun kamers hadden.
Op Regus' kamer niemand, op Leeman's kamer niemand, op Suze's kamer niemand, op van Elden's kamer, die Leeman voorzichtig op verzoek der dames moest betreden.... niemand.
Het drietal was even spoorloos verdwenen, alsof ze in arren moede hun lichamen hadden geworpen in de schuimende Lütschine, die langs 't hotel bruiste.
| |
II.
In de groote eetzaal stonden de lange gedekte tafels eenzaam en glanzend van wit servetgoed en glaswerk te wachten.
Enkele bouquetten met alpenrozen, wilde campanula's en scabiosa's braken de kille, hard-witte kleur met vroolijk roode en paarse tinten.
In 'n hoek bij 't dienkamertje stond 'n tafel met stapels borden in hooge witte kolommen opgesteld.
'n Kamermeisje, dat mee bedienen moest, had haastig haar blauwe schort uitgedaan en die verwisseld tegen 'n coquetter exemplaar met crême kantjes afgezet.
De directrice kwam moe en warm uit 'n geheimzinnige deur, viel even neer op 'n stoel, hijgde.
Dan zag ze op de klok.
‘Anfangen!’
Het kamermeisje drukte op 'n knop en 't electrisch belletje rinkelde gelijktijdig op alle étages, waarschuwde, dat de Lunch begon.
De directrice was 'n beetje in de war. Gewoonlijk was voor den Lunch de table d' hôte maar matig bezet en dienovereenkomstig werd in de keuken ook slechts 'n hoeveelheid eten klaargemaakt, die berekend was op 'n klein percentage van de logeergasten.
Maar nu, met dien hopeloozen nevel, die maar àl hangen bleef in 't Lauterbrunnenthal, was er geeneen gast te bewegen geweest het hotel te verlaten, en 't was er vol, propvol.
Soep, ja soep was er, soep is er altijd, soep voor twintig personen is ook soep voor veertig personen, maar de gulasch met aardappelpuree en de kabeljauw met gebakken uien! Gulasch kan je nog verdunnen met azijn of water en weer dik maken met 'n beetje meel, al geeft dat geen substantie, maar met kabeljauw is heelemaal niets te beginnen, die laat zich niet verdikken of verdunnen, die heb je of je hebt ze niet.
Zoo ongeveer had de directrice gejammerd in de keuken en onbillijke standjes uitgedeeld ook.
| |
| |
Maar de dikke kok had gelachen, z'n fornuis es opgestookt en dan kalmpjes gezegd: ‘Ach was, die Leute werden sich halt rund fressen,’ en met die verzekering was de directrice in de eetzaal gekomen, waar ze nu alweer gereed stond, altijd in functie, 't lachje van immer vriendelijk en minzaam om de lippen, 'n blosje van moe en afzijn op de wangen.
Met nevelweer komen de gasten veel gauwer op 't gebel aanloopen dan anders; 't is of ze er dan op zitten wachten en feitelijk doen ze dat ook.
De Engelschman kwam 't eerst, na 'n wantrouwenden blik op den barometer geworpen te hebben.
‘Lunch ready?’ vroeg hij, 'n beetje uit z'n humeur, omdat-ie de eerste in de zaal was.
‘Bitte schön!...’
De directrice boog, glimlachte, gereed tot 'n praatje.
Maar de Brit stak z'n handen in z'n zak, liep de zaal in z'n heele lengte door, ging voor 't raam kijken naar de mist buiten.
Toen kwamen de gasten met clubjes tegelijk, de Françaises, de Frau Bürgemeisterin, de Hollanders en de Engelschen.
Ze zetten zich aan de lange tafels, onregelmatig eerst met vakken van tien, twaalf leege stoelen er tusschen, maar dan in eens vulde zich zoo'n leegte met drie, vier menschen tegelijk, tot het van lieverlede aansloot, gast naast gast.
De Hollanders zaten altijd bij elkaar, de Regussen, de Leeman's, Suze en Van Elden en ook nog drie anderen, 'n heer met twee dames, meneer en mevrouw de Lille uit Nijmegen met de zuster van de eerste, 'n juffrouw de Lille, die leerares was aan de meisjesschool in Middelburg.
Ze hadden zich voorzichtig, gelijk Hollanders plegen te doen, eerst op 'n afstand gehouden, maar van lieverlede was er toch nader kennis gemaakt.
Juffrouw de Lille was 'n forschgebouwde brunette, terwijl mevrouw de Lille 'n klein meisjesachtig dametje was, waardoor de heer Leeman altijd in de war raakte en gedurig het kleine dametje met juffrouw en de zuster van den heer de Lille met mevrouw aansprak, 'n vergissing, die beide dames hem het tegendeel van kwalijk namen.
De De Lille's zaten al, toen mevrouw Regus en mevrouw Leeman eenigszins gejaagd binnen kwamen, op de hielen gevolgd door den echtgenoot van de laatste, die er eveneens onthutst en verward uitzag.
De gewone begroeting bleef vrijwel achterwege en mevrouw Leeman, die naast den heer de Lille zat, was haar zenuwen zoo weinig meester, dat ze zich dadelijk wat water inschonk en dit schielijk opdronk, waarbij haar tanden hoorbaar tegen het glas klapperden.
‘Waar kunnen ze toch zijn?’ vroeg mevrouw Regus, die al 'n bord soep voor zich kreeg en werktuiglijk aan 'n stuk brood plukte.
De heer Leeman ging verzitten en hoestte; hij wist 't ook niet.
| |
| |
‘'k Vind 't ellendig!’ zuchtte mevrouw Leeman met bevende stem, zoodat de heer de Lille even verwonderd opzag en 'n blik van verstandhouding met z'n dames wisselde.
Er was 'n oogenblik van pijnlijke stilte in den Hollandershoek.
‘Ze zullen uit zijn gegaan,’ fluisterde mevrouw Regus.
Op dat oogenblik piepte de glazen deur van de eetzaal en trad de heer van Elden binnen.
‘God,... daar is-ie!’ ontviel mevrouw Leeman met 'n schok en ze legde haar lepel, dien ze juist aan den mond wilde brengen, weer neer.
Van Elden, 'n groote, blonde jonge man, trad rustig naderbij, boog en groette even naar alle zijden en nam z'n plaats naast mevrouw Regus in.
‘'k Zou haast te laat komen!’ sprak hij met z'n zware stem en dan 't menu grijpend, dat tegen de watercaraffe stond: ‘Aha! vandaag krijgen we kabeljauw... waar zouen ze die gevangen hebben? Zou er kabeljauw in de Lütschine zitten, mevrouw Regus?’
De aangesprokene friemelde zenuwachtig met haar hand 'n stukje brood tot 'n kogeltje, dan sprak ze met een stem, die te onvast was om snibbig te kunnen zijn:
‘'k Zou 't u niet kunnen zeggen, meneer van Elden.’
Mevrouw Leeman had met voor zich uit starende oogen de opmerking gehoord, doch ze durfde niet te kijken naar den overkant rechts, waar Van Elden zat.
‘Wat denk jij, Leeman?’ vroeg de laatste door, blijkbaar niet van zins zich zoo te laten afschepen.
Doch de heer Leeman hoorde de vraag niet, want de directrice was hem juist terzijde gekomen met de wijnkaart, die ze hem aanbood met haar lachje van altijd vriendelijk zijn.
‘Ich Veltliner!’ riep Van Elden haar toe, ‘aber ich habe noch keine Suppe!’
De directrice scheen hevig ontsteld.
‘Ach, entschuldigen! Sofort... sofort!...’ en weg gleed ze naar de andere tafel om de wijnbestellingen op te nemen.
Van Elden kreeg z'n soep, nam z'n servet, bevestigde dit met 'n punt in z'n halsboord, greep z'n lepel en toen eerst rustte z'n blik met blijkbare verbazing op de twee leege plaatsen tegenover hem.
‘God, mevrouw Leeman, waar is uw nichtje?... en Regus?...’
Mevrouw Leeman, zoo à bout portant aangesproken, liet den soeplepel bijna uit haar hand vallen, mevrouw Regus zag den vrager met dreigend verontwaardigden blik van terzijde aan, de heer Leeman verslikte zich, hoestte nog lang na in z'n servet.
‘Ik zou 't u niet kunnen zeggen, meneer van Elden.’
Even onvast als mevrouw Regus' stem klonk ook de hare, maar er was bovendien iets in hààr toon, dat geen twijfel liet, of de spreekster was zeer verbolgen.
De De Lille's wisselden wederom blikken, werden aandachtig, het
| |
| |
kleine mevrouwtje haalde tersluiks haar wenkbrauwen op tegen haar man, ten teeken, dat ze 't niet begreep; haar schoonzuster had 'n neiging om te gaan lachen en peinsde vergeefs op 'n kwinkslag of 'n opmerking, die dit lachen gemotiveerd zou maken.
‘O, daar heb je ze allebei!’ riep op dat oogenblik Van Elden en inderdaad verscheen Regus juist in de zaal, voorafgegaan door Suze, 'n lieve blonde, jonge dame, die momenteel echter 'n beetje stuursch keek om 'n zekere verlegenheid te verbergen.
Mevrouw Regus en mevrouw Leeman wisselden vreeselijke blikken en zwegen, toen Regus, die 't blijkbaar erg warm had, met veel onnoodig misbaar z'n plaats aan tafel innam.
‘Sakkerloot, heb jullie je soep al op?... We komen te laat Suze...!’
Suze glimlachte verlegen, zweeg en vestigde haar aandacht op 't menu.
De directrice was dadelijk op Regus toegeijld, bood hem de wijnkaart aan.
‘Ach, ja, ja... wie immer... Schaffhäuser... bitte schön’, en weg was ze weer in nimmer verslappenden ijver.
In drukkend zwijgen gingen de eerstvolgende momenten voorbij.
De beide oudere dames keken strak voor zich uit met saamgeperste lippen, Suze lepelde langzaam haar soep, naast Regus, die er tusschen in telkens blies en lachaanvechtingen scheen te hebben, wanneer hij tersluiks keek naar Van Elden, die rustig, doch 'n tikje spottend 't gezelschap rondzag.
Leeman was geheel in de war, durfde niet naar de overzijde en niet naar links, te kijken, knoopte onhandig 'n praatje aan met juffrouw de Lille naast hem.
‘Onaangenaam nevelachtig vandaag, mevrouw!’
‘Ja meneer... 't is heel jammer.’
Het kleine mevrouwtje kreeg 'n lachbui, zei iets tegen haar man, dat 't lachen moest verklaren, werd geweldig rood, waarna de heer de Lille haar gelukkig te hulp kwam door te veronderstellen, dat ze zeker ineens dacht aan die malle kwestie van verleden week, toen ze in Meiringen waren.
‘Wat blijft die nevel hier toch lang hangen!’ sprak Van Elden luid, zonder zich nochtans, speciaal tot iemand te wenden.
Een diepe stilte volgde op 't geluid dier stem. Van Elden zag verbaasd rond, keek Regus aan.
‘Ja, 't is kolosaal!’ sprak deze met vollen mond, want hij had zich juist van de gulasch met aardappelpuree bediend.
‘Die gulasch bestaat vandaag uitsluitend uit saus,’ merkte juffrouw de Lille tot haar schoonzuster op, die in de ragout vergeefs naar eenige vleeschsubstantie zocht.
‘Wat blieft u, mevrouw?’ vroeg Leeman verschrikt, omdat hij meende, dat ze tegen hèm sprak.
| |
| |
‘Pardon, ik maakte 'n opmerking tegen m'n buurvrouw, meneer...’
‘O, neem me niet kwalijk!...’ stamelde Leeman verlegen.
Toen lag het gezwijg weer drukkend in den Hollandershoek; het kleine mevrouwtje de Lille school weg achter haar schoonzuster, tranen in de oogen van 'n ingehouden fou rire, dien haar man plagenderwijs nog benauwender maakte door quasi verbaasd en vragend z'n zuster aan te zien.
‘Er schijnt hiernaast ontstemming te zijn,’ fluisterde de laatste, ‘de dames zijn allemaal uit hun doen en de heeren ook, er is onderling ruzie...’
Ze zweeg plotseling, meende dat mevrouw Leeman naar haar luisterde.
Verder op aan tafel werd druk gepraat.
De Engelschman van den barometer was aan 't praten geraakt met de twee Françaises, die vergeefs hun best deden iets van z'n zonderling Fransch te begrijpen en al lachend en knikkend maar telkens riepen:
‘Ah.. oui, oui.. m'sieur!’
‘Le temps.. pas bong.. for promener!’ en hij wees met z'n hand naar buiten.
‘Ah oui, oui.. m'sieur!’ lachten de Françaises welwillend.
Met 'n hartklopping zag de directrice de kabeljauw ronddienen.
Haar lachje was nu verdwenen, haar oogen vlogen rond, volgden de meisjes, die presenteerden, zich telkens bukten tusschen de gasten. Goddank, de Françaises bliefden geen visch, nu de Engelschman... de ellendige kerel.. was dat nou 'n stuk nemen.. hij leek wel uitgehongerd... o, die Marie, hoe durfde ze... nog presenteerde ze door en er lag haast niets meer op dan graten... o, de Frau Bürgemeisterin bedankte ook... zou er nu nòg wat op liggen?... nee, Marie presenteerde niet verder, kwam op haar toe, gaf 'n wenk, dat er geen visch meer was.
Tegelijk kwam 'n ander meisje met 'n schotel terug; daar lagen nog witte stukken op, in haar afdeeling hadden er veel bedankt.
‘Hier... schnell!’ De directrice schepte de stukken over, gaf den schotel aan Marie terug, die vlug haar onderbroken bediening voortzette.
De directrice herademde; ze kwam toe.
De dikke kok gluurde met 'n grijns om den hoek in 't dienkamertje. ‘Geht's?’
Ze knikte lachend.
‘Hab's wohl jewusst!’
Hij verdween weer, dook de trap af naar onder om compôte voor 't dessert te scheppen.
Dat de kabeljauw en de gulasch toereikend waren geweest, was stellig, zij het dan ook niet voor een overgroot deel, toch ook wel te danken aan den zenuwachtigen toestand, waarin eenige leden van het Hollandsche gezelschap zich tijdens den maaltijd bevonden, een zenuw- | |
| |
achtigheid, die den anders zoo gragen eetlust van het echtpaar Leeman, van Mevrouw Regus en ook van Suze totaal bedierf. De heer Leeman leed onder 't effect, dat z'n onverwachte mededeeling had teweeg gebracht en een vaag, maar somber voorgevoel zeide hem, dat dit nog slechts het voorspel was van 't drama, waarin hij nolens volens 'n soort verradersrol speelde.
Mevrouw Leeman, die met zooveel welgevallen de nadere kennismaking van Van Elden met Suze bevorderd had en bevorderd met een ijver, dien zelfs eene moeder van twaalf huwbare dochters niet krachtiger aan den dag had kunnen leggen, mevrouw Leeman was tot in 't diepst van haar ziel geschokt door de mededeeling van haar echtgenoot.
Van Elden reeds in stilte verloofd! En Suze, die al de komplimentjes en attenties zoo blijde en argeloos aanvaardde. 't Is waar, toen ze er tegenover haar op zinspeelde en met 'n veelbeteekenend lachje gezegd had: ‘Nou, kind, die Van Elden is 'n heel aardige jongen, hé?... Suusje...?’ toen had Suze zoo heel droogjes en gewoon geantwoord: ‘Zeker tante, 'n heel aangenaam mensch’, maar verder had ze geenerlei confidentie gedaan.
Evenwel, ze was toch niet blind! Ze had ze toch al eens verrast, toen ze stonden te fluisteren achter op 't balcon, terwijl ze keken naar de maan, die zoo mooi op de Jungfrau scheen! En bovendien, ze had toch ervaring genoeg om gewone flirt te kunnen onderscheiden van serieuze hofmakerij. En nu, nu zou ze zich toch vergist hebben? Nee, vergist had ze zich niet, maar Suze koesterde 'n slang aan haar boezem, 't arme kind! En waar waren ze geweest, even voor 't dinee, toen Regus plotseling wegging en de muziek ineens niet meer klonk uit 't salon?
De beantwoording van die laatste vraag was 't voornamelijk, die mevrouw Regus' geest zoo ingespannen bezig hield, dat haar maag aan eten niet kon denken.
Regus was van hen weggeloopen, blijkbaar diep verbolgen, maar hij was daarna in 't salon geweest bij Suze en Van Elden, want z'n hoed lag er nog, toen ze er binnenkwamen met z'n drieën.
En waar was hij toen geweest? Had hij gesproken met Suze? Dat was niet onmogelijk, want Suze scheen niet erg op haar gemak. Of had-ie gesproken met Van Elden? Dat leek niet waarschijnlijk, want de laatste had hem zooeven nog gewoon aangesproken. Wat 'n gemeen sujet was die Van Elden, in stilte verloofd met 'n rijke fabrikants-dochter uit Kampen en dan zóó in 't oogvallend z'n hof te maken aan 'n ander. O, als ze 't adres van dat meisje in Kampen maar wist, dan zou ze die es even inlichten!
't Dessert was 'n compôte van pruimen en abrikozen met colombijntjes en de hoeveelheid was ditmaal zoo overvloedig, dat zelfs zij,
| |
| |
die door de weinig substantieele gulasch en de àl te kleine portietjes kabeljauw nog hongerig gebleven waren, hiermede ruimschoots de overgebleven ruimte in hun magen konden opvullen.
Voor de dames Regus en Leeman was het dessert slechts het welkome teeken, dat de lunch ten einde liep, en beiden zagen met ergernis en bevreemding, welk een reusachtige portie de heer Regus op z'n bord schoof en met welk een smaak hij in de brosse colombijntjes hapte. Er was iets in zijn rust, dat de beide dames hevig irriteerde. Ook Suze at nog van 't dessert en Van Elden kraakte hazelnoten.
Eindelijk stond mevrouw Leeman op; haar gezicht vertrok wonderlijk van agitatie; toch had ze nog de kracht even te buigen tegen de De Lille's, dan zag ze met 'n vreeselijken blik van verstandhouding mevrouw Regus aan, die al even zenuwachtig haar stoel terugschoof en opstond.
Tegelijkertijd was ook Suze reeds opgerezen en al 'n beetje vreemd haastig naar de deur geloopen.
‘Suze!.... wacht even!’ fluisterde mevrouw Leeman zich snel omwendend.
Suze, met de kruk van de deur al in de hand, zag haar tante even aan, sloeg dan haar oogen neer, deed de deur open en verliet de eetzaal.
Mevrouw Leeman haastte zich om haar na te gaan.
‘Suze!’ riep ze nog eenmaal met een van zenuwachtigheid toegeknepen keel.
Maar in de gang of in de hal was Suze reeds niet meer.
‘Ze is al naar boven!’ mompelde mevrouw Leeman half luid.. ‘God... 't arme kind!’ en ze snelde de gang door en de trap op.
Op 't portaal boven was niemand.
No. 6, dat was Suze's kamer.
Ze tikte.
Geen geluid.
Ze tikte nog eens, draaide de kruk om.
De deur was op slot.
‘Suze!’
Er was wezenlijke angst in haar stem.
Van binnen klonk eenig gerucht.
‘Wie is daar?’ 't Was Suze's stem.
‘Ik.’
‘U, tante?’
‘Ja’.
‘Och tante, ik kan u onmogelijk open doen!’ klonk het bijna smeekend.
‘Kindlief, ik moet je spreken.... heusch.... iets heel ernstigs!’
‘Strakjes dan, tante.... toe, nu niet... als 't u belieft!’
Mevrouw Leeman zuchtte.
| |
| |
‘Och God, 't arme schaap weet zeker al iets en nu wil ze alleen zijn met 'r verdriet.... als ze... als ze zich 't nu maar niet zóó aantrekt... dat ze... 'n dwaasheid begaat... God... 'n Zelfmoord!...’
Opnieuw tikte ze hard en lang.
‘Suze!’
‘Ja, tante!’
‘Och kindlief, laat me nu bij je...’
‘Toe tantelief, laat u me nu alleen... straks...’
‘Mag ik je dan niet troosten lieveling?’
Mevrouw Leeman praatte nu zacht, vlak tegen de reet van de deur.
‘Wat zegt u?’ vroeg de stem binnen.
‘Trek het je toch niet zoo aan...’
‘Ik versta u niet tante... toe, ik kom dadelijk benee...’
‘Zul je... heusch niet...?’
‘Wat?’
‘Heusch... geen... geen...’ en mevrouw Leeman duwde haar neus bijna plat tegen de deur en fluisterde dan smeekend: ‘geen gekke dingen doen...?’
‘Over 'n half uurtje, tante!...’ klonk Suze's stem.
Op dat oogenblik hoorde mevrouw Leeman 'n voetstap achter zich. Verschrikt zag ze om.
't Was Van Elden.
‘'t Blijft maar misten!’ sprak hij in 't voorbijgaan, dan wipte hij luchtig de volgende trap op naar de tweede étage, waar zijn kamer was.
Mevrouw Leeman's hart bonsde zoo, dat ze zich 'n oogenblik aan den stijl van de deur moest vasthouden, om tot bedaren te komen.
Dan, ten einde raad, liep ze 't portaal op naar haar eigen kamer, dronk 'n glas water, bette haar gloeiend hoofd, keerde terug, luisterde nog even aan Suze's deur, ging dan weer naar beneden om mevrouw Regus te zoeken.
Den heer Regus was het met veel inspanning, gedraai en moeite gelukt z'n vriend Leeman even mee te trekken naar 't achterbalcon.
‘De zaak marcheert prachtig, kerel... samen waren ze 't eens, wat ik trouwens wel dacht... we zijn met z'n drieën uit 't salon gevlucht naar de bovenste étage van 't hotel... den zolder... almachtig leuk... daar hebben we krijgsraad gehouden en...’
‘Ja, ja, ja,’ viel Leeman hem in de rede, ‘maar ik heb verteld van dat stille engagement en...’
‘Prachtig... bravo!’
‘Nee... nee... dat 's niet prachtig. Ze waren perplex!’
‘Uitstekend!’
‘Ze waren woedend...’
‘Om je dood te lachen... ha, ha...!’
| |
| |
‘Nou, maar ik heb niet gelachen!’ zuchtte Leeman ‘ze vatten 't almachtig sérieus op en Suze...’
‘Stil es...’ viel Regus hem in de rede, ‘we moeten voortmaken. Suze had bezwaren; ze dacht, dat je vrouw 't niet aardig zou vinden...’
‘Nee juist... dat is 't...’
‘Maar ik zeg: laat dat maar aan mij over. Een flink glas champie en alles komt terecht. Goed, zegt ze, maar dan moet 't gauw gebeuren; nou, dat wou Van Elden ook. Puik, ik naar de directrice om 'n kamer apart voor de vertooning. Zullen we hebben. Haar huiskamer. Champie is besteld, 't is nou één uur, om half twee... Sssst!’ Regus kneep z'n vriend in z'n arm.
‘Ja, die lamme mist blijft maar hangen, vervelend hé, Truus?’ en hij wendde zich tot z'n vrouw, die overal zoekend hem juist had gevonden.
‘Waar zit jullie toch?... M'n God Regus, wat doe je toch zonderling met dat telkens verstoppertje spelen!’ riep de aangesprokene uit.
‘Verstoppertje?... Lieve kind, ik schep 'n luchtje na den lunch!’
De heer Leeman verdween.
‘Heb je Marie ook gezien?’ vroeg mevrouw Regus.
‘Nee,’ antwoordde haar man.
‘Hier ben ik!’ sprak 'n zwakte stem en mevrouw Leeman kwam doodsbleek te voorschijn.
‘God Marie, wat heb je?’
Mevrouw Regus schoot toe, dwong haar vriendin om even te gaan zitten.
‘Leeman heeft 't jullie verteld van Van Elden, hé?’ vroeg Regus.
‘Ja... dat mispunt...’ siste mevrouw Leeman.
‘Weet je 't adres ook?’ vroeg mevrouw Regus, ‘dan zal ik dat meisje es inlichten.’
‘Haar adres?’ vroeg de heer Regus, terwijl hij zich omwendde om z'n lachen te verbergen. ‘Mietje Klomp heet ze, geloof ik; 't is 'n dochter van 'n schipper uit Heerenveen...’
‘Wat?’ schreeuwden de beide dames gelijktijdig.
‘Ja... zeker... zeker!’ knikte de heer Regus, die vond, dat ie zich erg goed hield... ‘De kerel mésalliëert zich verschrikkelijk...’
‘En Leeman zei, dat 't meisje uit Kampen was...!’ riep mevrouw Regus uit.
‘'n Rijke fabrikantsdochter!’ vulde mevrouw Leeman aan.
De heer Regus zag verward om zich heen.
‘Leeman?... Och wat, de vent is gek...! Wacht, ik moet hem es even...’ en de heer Regus, die 't benauwd kreeg, glipte weg door de deur, de hal in.
| |
| |
| |
III.
De particuliere woonkamer van de directrice was niet heel groot, maar 't was er alles keurig netjes en aan kant.
'n Kanapee was er in 'n hoek; daarvoor stond 'n tafeltje, waaromheen nog 'n paar crapauds waren aangeschoven.
Boven den schoorsteen hing 'n spiegel met gouden lijst; 't glas ervan 'n beetje verweerd en met 'n vreemden blauwen gloed, die je lijkkleurig maakte, als je er in keek. Aan den wand hingen crayonportretten in zwarte lijsten, familieleden van de directrice, wier eigen conterfeitsel ook aanwezig was in olieverf, werk van 'n Duitschen schilder, die 't in betaling had gegeven voor 't geen hij op z'n rekening niet in contanten had kunnen aanzuiveren.
‘Uitstekend... uitstekend!’ sprak de heer Regus, die gevolgd door de directrice binnentrad. ‘Und den Champagner lassen Sie sofort hier bringen!’
‘Sehr gern...’
En de directrice verdween, terwijl de heer Regus nauwlettend rondzag om de geheele situatie goed op te nemen.
'n Kamermeisje bracht drie flesschen Heidsieck en 'n blad met glazen.
De heer Regus nam alles in ontvangst, zette de flesschen achter de kanapee en de glazen in een hoekbuffetje, dat eveneens 'n deel van 't ameublement uitmaakte.
Het toilet van den heer Regus had 'n groote verandering ondergaan. Z'n sportpak had-ie uitgetrokken, hij prijkte nu met 'n gekleede jas van zwart laken en droeg 'n wit dasje op z'n vlekkeloos overhemd, waarvan 't laag uitgesneden vest 'n groote gesteven oppervlakte blootliet.
Hij zag op z'n horloge.
‘'t Wordt tijd,’ mompelde hij, ‘want anders moet Suze opbiechten tegen haar tante, want die achtervolgt haar al, om haar uit te hooren, ... hi hi... ik ben benieuwd naar die verbaasde gezichten en Trees is ook al volkomen dupe...’
Door 'n zijdeur bereikte de heer Regus een trap, die hem dadelijk naar de eerste étage bracht, 'n soort geheimen toegang, die in de gegeven omstandigheden eenvoudig onmisbaar was.
Op z'n teenen sloop hij naar kamer No. 6 en tikte.
‘Wie is daar?’ klonk Suze's stem.
‘Ik... ben je klaar?’
De deur werd voorzichtig open gedaan en Suze's gelaat keek om 'n kier.
‘O, meneer Regus... is 't al tijd?’
‘Ja, ja... gauw maar...’
Suze trad nu geheel te voorschijn, ze was in 't wit, 'n klein bouquetje edelweiss prijkte op haar blouse.
‘M'n kompliment!’ boog Regus met veel oprechte bewondering.
Ze bloosde.
| |
| |
‘Waarheen nu?...’
‘Die deur daar... de trap af... en dan de deur recht vooruit... je kan niet missen... ik kom dadelijk na met Van Elden.’
Suze nam haar japon op, liep snel 't gedeelte portaal over en verdween.
Regus vloog met vier treden tegelijk de trap op naar de volgende étage, tikte op nummer 20, ging op 'n dof ‘ja’ dadelijk naar binnen.
Van Elden stond in z'n hemdsmouwen voor 'n waschtafel, was bezig 'n wit dasje om te doen.
‘God kerel, bé-je nog niet klaar?’
‘Dadelijk... dadelijk... is 't al half twee?’
‘Op slag... Suze is al benee.’
‘Prachtig... hebben de dames nog geen vermoeden?’ en Van Elden ging naar z'n koffer, om z'n smoking er uit te krijgen.
‘Vermoeden? geen sprake van... ze denken dat jij...’
De heer Regus zweeg, want hij bedacht plotseling, dat Van Elden met dat zoogenaamde stille engagement van hem niks te maken had.
‘Onder den lunch verbeeldde ik me, dat er 'n beetje 'n ontstemming heerschte’, sprak Van Elden terwijl hij op de revers van z'n smoking een bouquetje edelweiss bevestigde, ‘heb jij dat niet gemerkt?’
‘Welnee’, antwoordde Regus, ‘waarom zou er ontstemming zijn? ze waren mogelijk uit hun humeur, omdat 't zoo blijft misten.’
‘Zooeven stond mevrouw Leeman voor de deur van Suze iets te fluisteren; wat, dat verstond ik niet, maar ze schrok geweldig, toen ik daar passeerde... kijk es... hoe zie ik er nou uit... net 'n bruigom, hé?’ en Van Elden bekeek zichzelf in den spiegel.
‘Prachtig! prachtig!’ riep Regus uit, ‘dat bouquetje edelweiss is volkomen in stijl. A propos, ik heb die familie de Lille ook met 'n enkel woord op de hoogte gebracht en gezegd, dat er om twee uur receptie was en of ze dan 'n glas champie kwamen meedrinken.’
‘Kerel, je geeft je veel te veel moeite voor ons! Maar 't is allemachtig hartelijk van je, hoor!’ en Van Elden drukte geroerd Regus' hand.
‘Vooruit, maak nou maar, dat je beneden komt’, joeg Regus, ‘ik zal je voorgaan.’
En de beide heeren liepen snel de trap af naar de eerste étage, verdwenen door de geheime deur.
‘Trees, ik ben zoo van streek door die geschiedenis... laten we asjeblieft in 't salon gaan, dan zijn we alleen...’ sprak mevrouw Leeman.
‘Trek het je toch niet zoo aan, Marie’, suste mevrouw Regus, terwijl ze haar vriendin naar dat vertrek volgde, waar ze naast elkaar op de sofa plaats namen.
‘Och...’ vervolgde mevrouw Leeman met zachte stem, terwijl ze achteroverleunend haar oogen sloot, ‘ik heb zoo vreeselijk te doen met Suze...’
| |
| |
‘Zou ze al zooveel van hem..?’
‘Ik geloof 't wel... ik geloof 't wel. En nu wou ik haar zoo graag troosten, 't arme kind, ze neemt me altijd zoo in vertrouwen; och, je begrijpt, ik ben eigenlijk net eender als een moeder voor haar. Ik heb op de deur geklopt en gevraagd of ik binnen kon komen. 'k Zeg: kind, trek het je toch niet zoo an... maar ze gaf geen antwoord. Och, ik begrijp 't wel, ze ligt op bed zachtjes te huilen...’
‘Zoo'n gemeen exemplaar van 'n vent!’ riep mevrouw Regus uit, geroerd door de aandoenlijke veronderstelling van haar vriendin.
‘Regus heeft 't haar zeker gezegd?’ vroeg deze laatste.
Mevrouw Regus haalde haar schouders op.
‘Ik weet 't niet; ik begrijp Regus ook niet; hij doet zoo raar en geheimzinnig...’
‘Och, ik begrijp 't best,’ antwoordde mevrouw Leeman. ‘Regus en Van Elden zijn vrinden en nu hindert het hem blijkbaar, dat Van Elden zoo'n gemeene rol heeft gespeeld en dat hij hem heeft moeten ontmaskeren.’
Mevrouw Regus knikte aandachtig en toestemmend.
‘Ja... daar heb je gelijk in. Daarom ontwijkt hij ons; hij spreekt er niet graag over. Hij is ook ijselijk gevoelig, weet je.’
‘Zoo...?’
‘Ja... ijselijk...’ en mevrouw Regus was even aangedaan, snoot haar neus. ‘Hij heeft anders nooit geheimen voor me, zie je, net zoomin als Leeman voor jou; wij bespreken altijd alles samen en hij zal nooit iets op touw zetten, of hij vraagt mij eerst om raad.’
Mevrouw Leeman knikte.
‘Ja, zoo is Gerrit ook... dat's wel heerlijk; maar anders is 'n huwelijk ook niet gelukkig...’
‘Natuurlijk niet... Waar is Gerrit, je man...?’
‘Ik weet 't niet. Die ontwijkt ons ook; je begrijpt, hij heeft er ook veel hinder van en die Van Elden loopt maar met z'n valsche gezicht rond, of-ie van den prins geen kwaad weet.’
‘Enfin, van die schippersdochter kan-ie nog pleizier hebben!’ en mevrouw Regus lachte schamper.
‘Och, Suze kan nog wel 'n betere partij doen dan meneer Van Elden!’ troostte mevrouw Leeman zichzelf.
‘O zoo... dat zou ik toch ook...’
‘Mij heeft-ie van begin af an niet bevallen. 't Was, omdat ie 'n ouwe kennis van Regus was, maar anders...’
‘Ja... 'n mensch kan veranderen, hé... vroeger was 't 'n soliede jongen...’ zei mevrouw Regus.
‘Vroeger... ja wat is vroeger... toen-ie twaalf jaar was misschien. Maar nou vind ik, dat-ie er soms knapjes verloopen en versjouwd uit kan zien.’
Mevrouw Regus viel niet dadelijk volmondig bij, zoodat mevrouw
| |
| |
Leeman, haar van ter zijde aankijkend, met nadruk vroeg: ‘Vind je ook niet?’
De aangesprokene maakte 'n vaag gebaar.
‘Och, 'k heb er nooit zoo speciaal op gelet, zie je.’
‘Nou, ik wel... en ik ken m'n menschen, dat kan 'k je verzekeren.’
‘Nee, 'n gunstig uiterlijk heeft-ie zeker niet,’ vond nu ook mevrouw Regus. ‘Niet rechtuit... zoo iets spottends...’
‘Zeg maar gerust valsch, in-valsch...’ riep mevrouw Leeman uit.
Op dat oogenblik stak de directrice haar hoofd om de deur, keek naar binnen, zei, ‘ach so!’ trad het vertrek in en vroeg de dames in opdracht van den heer Regus, of zij zoo goed wilden zijn, haar even te volgen naar haar particuliere kamer.
‘Warum denn... was giebt's!’ vroeg mevrouw Regus verschrikt.
‘God Trees, als er maar niks is met Suze!’ beefde mevrouw Leeman.
‘Ich kann Ihnen keinen Bescheid sagen...’ verontschuldigde zich de directrice met 'n glimlachje... ‘ich bestelle nur, was der Herr mich gefragt...’
De beide dames waren onthutst van de kanapee opgevlogen, volgden de directrice, die de gang doorliep, 'n zijportaaltje, waarna ze 'n deur opende.
‘Bitte schön...’
Toen trok ze zich terug.
Een vreemd schouwspel vertoonde zich voor de oogen der twee dames, die schoorvoetend over den drempel van het kamertje naar binnen stapten.
De heer Regus was daar, deftig in 'n gekleede jas met laag uitgesneden vest en witte das, 'n takje alpenrozen in z'n knoopsgat, de heer Leeman was daar op dezelfde wijze uitgedost, 'n hoogen hoed in z'n hand.
‘Kom binnen, dames, kom binnen!’ sprak de eerste, terwijl hij door 'n handbeweging z'n uitnoodiging aanvulde met 'n verzoek of ze zoo goed wilden zijn op de kanapee plaats te nemen.
‘Wat is er... wat heb jullie?’ vroeg mevrouw Regus verbaasd.
‘M'n God Gerrit, wat zie-je d'r raar uit... en wat moet die hoed?’ riep mevrouw Leeman verschrikt.
Het roode goedmoedige gezicht van den heer Regus glom van ingehouden pret.
‘Gaan jullie maar zitten... neem plaats... neem plaats!’
De heer Leeman zag ongerust en verlegen z'n vrouw aan, die hem in stomme verbazing aan bleef staren, dan naar z'n gekleede jas, dan naar z'n hoed en dan weer naar z'n witte das keek.
‘Nee, ik ga niet zitten... jullie verbergt iets akeligs voor me... ik begrijp 't wel... ik kan alles verdragen... je hoeft me niet voor te bereiden... zeg 't maar ineens... ik... ik...’
En plotseling begon mevrouw Leeman krampachtig te snikken.
‘Nou, daar hé-je 't nou... God nog an toe!’ mopperde Leeman, 'n verwijtenden blik op Regus werpende, ‘'k heb 't wel gedacht...’
| |
| |
‘Maar wat is er dan...? wat is er dan...? Regus, wat heb je...? Heer in den Hemel! zie je dan niet, dat we òp zijn van zenuwachtigheid en ellende!’ riep mevrouw Regus nu uit.
‘Wees jullie nu kalm en gaat zitten... waarom windt je je zoo op...?’ suste de heer Regus.
‘Ik wil niet zitten.... ik... hik.. ik.. wil weten... wat er... is!’ snikte mevrouw Leeman, die in de armen lag van haar echtgenoot, welke laatste vergeefs trachtte z'n vrouw te kalmeeren door stelselmatig op haar rug te kloppen en te zeggen:
‘Toe nou, Marie.... toe nou..’
Het zweet brak den heer Regus uit. Wat drommel mankeerden die twee vrouwen nu in eens, dat ze zoo'n misbaar maakten?
‘D'r is niks, ga nu samen rustig op de kanapee zitten...’ herhaalde hij... ‘dan zul je 't wel zien....’
‘M'n God, mensch! waar dient al die bereddering en dat rare gedoe toch voor?’ riep mevrouw Regus uit... ‘zie je dan niet, dat je ons gek maakt met dien nonsens...?’
‘Nou, dan kan ik er niks an doen... als jullie zoo dwars zijn...’ mompelde de heer Regus teleurgesteld. ‘Vooruit dan maar...’ en hij klapte in z'n handen.
Op dat teeken ging 'n zijdeur open en traden binnen: Van Elden van top tot teen in gala, en aan z'n arm, Suze, gekleed in 'n wit baltoiletje, blozend van verlegendheid.
‘Herr Von Elden, Fraülein Herkmans, Verlobte!’ annonceerde Regus komisch plechtig, maar hij speelde z'n rol nu toch niet meer zoo van harte en er was iets in z'n stem en z'n blikken, dat 'n zekere ongerustheid verried.
‘Dat moest er nog bijkomen!’ zuchtte mevrouw Leeman verplet.
‘He jasses... wat 'n minne grap!’ bracht mevrouw Regus uit met 'n van woede bevende stem.
Van Elden zag Regus aan, de overmoedige glimlach was van diens gelaat verdwenen; Suze keek met verschrikte oogen naar mevrouw Leeman.
‘Tante.... feliciteert u me niet?’ sprak ze zacht.
Pang!
De kurk van 'n champagneflesch vloog tegen den zolder.
‘Feliciteeren?... feliciteeren?’ siste mevrouw Leeman met heesche stem, ‘omdat je je voor den gek laat houden door die... die...’ en in snikken uitbarstend riep ze: ‘Och Suusje... Suusje... dat je me zoo iets aan kon doen...!’
‘Ik zou me schamen, meneer Van Elden,’ beet mevrouw Regus dien heer toe, terwijl alle kleur uit haar gezicht was verdwenen, ‘ik zou me schamen om met zulke antecedenten....’
Haar stem beefde zoo, dat ze niet verder kwam.
‘Neem me niet kwalijk,’ sprak Van Elden, ‘maar ik had me onze
| |
| |
entree wel 'n beetje anders voorgesteld en ik begrijp trouwens niet... Regus, wat is eigenlijk de kwestie?’
De arme heer Regus was totaal uit 't veld geslagen, z'n hoofd liep om.
‘M'n lieve menschen...’ begon hij, met z'n armen wijd uitgespreid, als om den storm te bezweren.
‘Breng me weg... weg... hier vandaan!’ hijgde mevrouw Leeman, die, 'n onmacht nabij, op 'n stoel was neergevallen.
‘Hij heeft 'n liaison met 'n schippersdochter!’ krijschte mevrouw Regus tegen Suze, terwijl haar oogen vuurschoten.
Suze werd doodsbleek, liet Van Elden's arm los.
Ook de laatste verschoot van kleur.
‘Mevrouw!’
‘Ja Suze.. 't is zoo.. 't is zoo..!’ riep mevrouw Leeman met 'n uiterste krachtsinspanning.
‘Och nee, dat 's niet waar... dat 's 'n mop!’ riep de heer Regus wanhopig.
‘'n Mop?’ vroeg Van Elden, die ook al bleek was geworden, ‘maar dat is dan 'n mop van 'n allemachtig min allooi..’
‘Daar hé-je 't nou... daar hé-je 't nou...’ riep de heer Leeman verwijtend tot Regus.
‘Trees.. laten we weggaan.. dadelijk... geen seconde wil ik hier in deze kamer blijven... ik stik... ik... bah..! Wat 'n... wat 'n...’ hijgde mevrouw Leeman, terwijl ze opstond en mevrouw Regus bij den arm greep.
‘Nee meneer...’ riep deze met 'n zenuwachtig schelle stem tegen Van Elden, ‘U hoeft de beleedigde onschuld niet te spelen in... Heerenveen, dààr kennen ze U... Suze, ga mee met ons...’ en mevrouw Regus greep op haar beurt Suze bij den arm om haar weg te trekken.
‘Suze blijft hier!’ gelastte Van Elden met heesche hoewel vaste stem, ‘Regus, ik vorder van jou en van Leeman...’
‘Ik ben er subiet tegen geweest’, stamelde de laatste.
‘Suze, ga mee, zeg ik je!’ riep Mevrouw Leeman.
‘Nee, Suze blijft hier!’ schreeuwde thans Van Elden in woede ontstoken.
Mevrouw Leeman begon te gillen.
‘Wat moeten al die menschen hier?’ sprak mevrouw Regus met ontzetting, want plotseling waren in 't vertrek twee dames en 'n heer gekomen.
‘'t Is hier 'n gereserveerde kamer!’ riep de heer Leeman, op de familie de Lille toetredend, ‘U kunt hier niet...’
‘Neem me niet kwalijk’, sprak de heer de Lille, ‘maar de dames en ik zijn geïnviteerd om hier 'n intieme aangelegenheid feestelijk te komen meevieren’, en de spreker keek naar den heer Regus, die zoo wit als 'n doek bij de kanapee stond en de nieuwaangekomenen met starende oogen aanzag.
| |
| |
‘Dat is 'n comble!’ zuchtte mevrouw Leeman, ‘'n nachtmerrie kan niet afgrijselijker zijn... Kom Trees...’ en mevrouw Leeman trok mevrouw Regus, die met fonkelende oogen vergeefs haar stem trachtte te beheerschen om Van Elden nog eenige waarheden in z'n gezicht te slingeren, mee de kamer uit.
‘Het is 'n misverstand... 'n reusachtig ingewikkeld misverstand...’ stamelde de heer Regus, ‘ik had het zoo goed bedoeld... Maar alles is tegengeloopen... ik begrijp 't zelf niet... Van Elden... Suze... dames... en meneer... gaan jullie alsjeblieft allemaal weg... weg.... weg... ik zal iedereen voldoening... genoegdoening... satisfactie... of hoe heet dat, geven... maar laat me nou... alleen... Leeman, ga naar je vrouw kijken... expliceer haar... hoe 't zat... ik... ik... pfff...!!’ en de heer Regus greep 'n glas verslagen champagne, zette 't aan z'n mond en dronk het in een teug leeg.
Toen verdwenen schoorvoetend Suze... de familie de Lille... Van Elden, die nog even met 'n woedend gezicht omzag naar Regus, z'n vuisten balde. Toen vertrok ook Leeman.
‘'k Heb 't je voorspeld, Regus...’ sprak hij nog met doffe stem; ‘jij dacht 'n blijspel op te zullen voeren, maar 't werd 'n drama...’
De heer Regus was als vernietigd op 'n stoel neergezonken, mompelde onverstaanbare woorden, trok dan eensklaps 't bouquetje alpenrozen uit z'n knoopsgat en vertrapte 't onder z'n voet.
Den volgenden dag hing de nevel nog steeds in het Lauterbrunnenthal.
De barometer ging niet vóór of achteruit meer en zelfs den Engelschman was 't gaan vervelen om er telkens op te kijken.
De gasten gaven het op.
‘Noch einen Tag hätten Sie warten sollen!’ sprak de directrice mistroostig.
‘Nee... nee... dankje wel...’ antwoordde de heer Leeman.
De portier was al vooruit, droeg de bagage aan 'n riem over z'n schouders.
Mevrouw Leeman wou naar huis, mevrouw Regus ook en Suze en Van Elden werden eveneens mee teruggevoerd naar 't vaderland.
De heer Regus was met Van Elden verzoend, dat ging gemakkelijk genoeg; ook Suze was niet boos meer; de De Lilles hadden koeltjes geknikt, toen hij 't hotel verliet. Mevrouw Leeman sprak niet tegen hem, z'n eigen vrouw had ten minste geluisterd naar de explicatie, maar zij niet. ‘Blijf me met die ellendige historie van m'n lijf af!’ riep ze, telkens als Regus beginnen wou.
Leeman was mopperig en uit z'n humeur.
‘Ik heb toch ook verschrikkelijk gewanboft,’ sprak Regus 'n veertien dagen later, ‘alle menschen, die er in betrokken waren, waren even
| |
| |
kwalijknemend en onbegrijpelijk en letterlijk geen een was er bij, die de zaak nou es van 'n luchtigen kant wou bekijken.’
Leeman, die naast hem liep, schudde z'n hoofd, nadat-ie even gepeinsd had.
‘Ik heb er over nagedacht,’ sprak hij, ‘en ik weet, waar de fout in school.’
‘Waarin dan?’ vroeg Regus.
‘Wel,’ sprak Leeman, ‘'n engagement moet nooit 'n verrassing voor 'n vrouw wezen; dat willen de dames niet, tenzij ze zelf de zaak op touw hebben gezet. Zie je, ze willen wel verrassen, maar nooit verrast worden. Dat heb ik dadelijk voorgevoeld, toen je me 't plan meedeelde, maar toen kon ik het niet onder woorden brengen.’
Regus knikte.
‘Ja, ik geloof, dat je gelijk hebt... maar jammer... jammer was 't.’
En mistroostig sloeg hij met z'n wandelstok 'n paar grassprietjes af, die hun groene scheutjes met moeite tusschen de straatsteenen naar boven werkten.
Nijmegen, Jan. 1907.
|
|