bladzijden eene manier van zeggen heerscht, die men wél doet met Busken Huet (over Florence) de ongepermitteerde te noemen.
Hoe dat ongeoorloofde van een beroemd auteur in sommige kringen nawerkt, daarvan wensch ik hier een sprekend voorbeeld te geven. Op examens voor de hoofd-acte is het sinds jaren in sommige districten regel geworden de zoogenaamde paraphrase (omzetting van regels poëzie in proza) uit Huygens' raadsel-sneldichten en Potgieters' lastigste verzen te kiezen. In dergelijk proef-stelsel zou ook menige bladzij van Potgieter's Leven van Bakhuizen passen. De formule van dat proza kan in eenvoudiger termen worden herleid, en zeker tot natuurlijke ongedwongenheid.
Mochten onze heeren Schoolopzieners echter permitteeren, dat het stelsel zelf der ongepermitteerde dictie ongeoorloofd wierd - mij dunkt taal- en stijloefening bij de examinandi zou leerrijker gevolgen kunnen hebben.
Een duistere stijl in dicht of ondicht kan uit een gecompliceerd brein ontstaan, uit een heldere gedachtenwereld ontstaat hij geenszins. En het denkvermogen belemmert, maar bevordert hij niet. Zoodra men worsteling met de stof bemerkt - in phrase, periphrase, periode, wending, klimming of val - is het lettervoortbrengsel niet afgerond, omdat er bij de voortbrenging iets haperde. Potgieter speelt de gewilde eruditie met de ingeboren deftigheid parten. Hij moet, tegen wil en dank, een inhoud in den vorm persen, waaronder deze bezwijkt. Vandaar dat zijn volzin hem, niet dan na eindeloos woord- en stijlgehaspel, voldoet. Schijnbaar althans, want is het niet bekend, hoe hij bij het Leven van Bakhuizen van sommige gedeelten kopij 6 à 7 revisies eischte en de laatste er nog even spinnewebbig uitzag als de eerste?!
Hoe geheel anders bij Busken Huet! Ik heb vier jaar achtereen het literaire geluk gesmaakt - een zeer broos artikel - in het tijdschrift Nederland de revisievellen van Huet's bijdragen te vergelijken met de proefvellen, door Busken Huet zelven verbeterd. Het was een genot de weinige veranderingen in de proef te zien, zich bepalend tot een duidelijker naam- of een scherper voegwoord, tot de omzetting van een tusschen- in een hoofdzin, tot de verplaatsing van een adjectief of van een leesteeken - nooit tot afronding, door toevoeging of schrapping in den stijl. Alles vloeide uit een zuiver, schoongehouden denkbron: alles was helder en bevallig, keurig geijkt op romaansche keur.
Indien het dan ook in Nederland geoorloofd ware, dat een geletterd schrijver - buiten schoolkringen staande - wenken mocht geven aan een savante examen-commissie - maar ik zeg u vooraf, dat het even ongepermitteerd is als Potgieter's dictie - zou ik voor Busken Huet's proza bij de paraphrase een goed woord willen doen, evenals voor dat van Allard Pierson, Vosmaer en Naber.
Bij acte-examens geloof ik, dat voor de candidaten naar verstandshelderheid door bevordering van rustig denken moet worden getracht -