dan die verkiezingen niet onzuiver dreigen te worden; zou vorst Bismark wellicht oppositie kunnen vermoeden, ofschoon de gedachte aan deze geheel verre was van de bedoelingen der oprichters? Blijkbaar maakte de levendigste belangstelling in de zaak de Groothertogin bezorgd. Niemand had nog den ontzaglijken omvang der taak, door den Bund zich gesteld, zóó duidelijk beseft en omschreven als zij. De leiders der beweging hebben zich steeds met groote dankbaarheid deze tusschenkomst herinnerd, die voor hen van ver strekkende beteekenis is geweest. De oproep is inderdaad uitgesteld tot na de verkiezingen. Eene week te voren was aan Bismark daarvan meedeeling gedaan. De vraag, of de gestelde termijn nog bezwaren had, werd, zooals verzocht werd, stilzwijgend beantwoord.
Bovendien werden door de Groothertogin nog meerdere behartigenswaardige raadgevingen geschonken. Ook legde zij er nadruk op, dat het van belang was de toongevende personen te Berlijn vertrouwelijk op de hoogte te brengen van hetgeen men van plan was. Nippold vertelde haar, dat inderdaad de Kroonprins in het vertrouwen genomen was.
‘Ach, hij behoort op 't oogenblik volstrekt niet tot de toongevenden te Berlijn.’ Die uitspraak trof den toehoorder pijnlijk, te meer door den toon waarop de spreekster haar deed hooren. Zij wikte hare woorden zorgvuldig en sprak ze langzaam uit. Dat zij op die wijze Duitsch sprak, hing óók samen met hare Nederlandsche afkomst en de gewoonte om in hare omgeving Fransch te spreken.
En het was maar al te juist wat zij zeide. Nog meermalen zijn zij en Nippold ook later teruggekomen op den zwaarbeproefden lijder op den keizerstroon, met wien de Groothertogin nog den dag vóór zijn dood gesproken heeft, vol bewondering voor zijn geestkracht.
Neen, zeide de Groothertogin, de toongevende personen die zij op het oog had, waren vorst Bismark en de minister van eeredienst, Von Gossler. Het was van het grootste belang, eer de zaak openbaar werd, deze beiden er in te kennen. In dien geest is dan ook gehandeld, zonder dat aan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der beweging eenige afbreuk werd gedaan.
Natuurlijk kwamen bij dit onderhoud ook andere onderwerpen ter sprake. De Groothertogin begon, gelijk zij ook bij latere ontmoetingen vaak deed, nu te spreken in Nippold's moedertaal. Zij bleef altijd veel gevoelen voor Nederland; ook koesterde zij groote achting voor Nippold's oom, Van Koetsveld, en volgde met belangstelling de werken van eerstgenoemde, die betrekking hadden op Holland. Op haar gouden bruiloft werd de vertaling van Koetsveld's Gelijkenissen aan Haar en haren Gemaal opgedragen.
Bij gelegenheid van dit zelfde onderhoud overhandigde Nippold aan de Groothertogin de geschriften der Evangelische Maatschappij in Nederland, opgericht in 1853, wier statuten bij de stichting van den Evangelischen Bund dezen mede tot leiddraad hadden gestrekt. Ook werd gesproken over