De Tijdspiegel. Jaargang 64
(1907)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Brievenbus.
| |
[pagina 97]
| |
cijns van ‘Artis’, in de hoop, dat ook zij de vruchten dier inrichting zich toeëigenen, die uithoofde van woonplaats of ander beletsel nu en dan slechts haar kunnen bezoeken. In dezer voege ben ik eene maatschappelijke ordening toegedaan, waarvan het privaat-bezit een der grondslagen is. Niet, omdat in abstracto zoodanige ordening het ideaal eener humanitaire samenleving verwerkelijkt of ook maar nabij komt. Ook niet, omdat ik willens en wetens het oog sluit voor hare onbetwistbare en diep ingrijpende schaduwzijden. Maar omdat de vervanging dier ordening onafzienbare problemen van lichamelijken dwang en geestelijke tyrannie in het leven roept. Derhalve acht ik het niets minder dan plichtmatig den cijns der Staatspensionneering te voldoen, opdat, met schadeloosstelling van hen, die slachtoffers dier ordening zijn, deze doorwerken kunne. En thans des Heeren Elout's eerstgemeld betoog. De kern daarvan luidt: ‘Nu echter een van beide: òf het privaat-bezit is nuttig - en hoe onredelijk om het dan een cijns te doen betalen! - òf het is gebrekkig of zelfs geheel verkeerd - en dan moet men zijn gebreken verhelpen of het geheel opheffen.’ Ik moet dit dilemma afwijzen. Allereerst, om den vorm. Deze is mij te dialectisch, wil men een hollandsch woord: te hardhandig. Zulke stoere, steile, onhandelbare onderscheidingen, waarbij niets dan een Entweder-Oder, schier zeide ik: de roede zwaait, kent het leven niet of schaarsch. Dat iemand de lichaamsbeweging van het wandelen verdedige, ook al moeten daardoor een paar uren winstgevenden arbeid te loor gaan. Gaat het aan hem tegemoet te voeren: òf het wandelen is nuttig, doe het dan den heelen dag; òf het is verkeerd, laat het na, -? Ten andere echter, om den inhoud. Waar, in 's Hemels naam, staat geschreven, dat men voor nuttige zaken niet een cijns betalen mag? Wij doen het tegendeel dagelijks. De Staat is niet slechts nuttig maar onontbeerlijk. Heft deze temet niet meer dan één cijns? Hier wreekt zich eene dubbelzinnigheid in de voorstelling van mijn geachten wederpartijder. Hij zegt: ‘Een cijns. Dus een soort van afkoopsom, van zoen- of boetegeld.’ Allerminst. Immers, het verwijt, in deze onderstelling, ware rechtmatig. Dit verwijt luidt: indien nuttig is, hetgeen gij verwerven (of behouden) wilt, behoeft gij de keuze, die u aan het meer boven het minder nuttige de voorkeur doet geven, niet te betalen. Die keuze immers loont zich zelve. Deze redeneering ware onberispelijk, indien hare praemisse vaststond. Cijns echter in mijn redebeleid is niet afkoopsom, maar schatting. Het verschil springt in het oog, wanneer men bedenkt, dat de afkoopsom, gelijk ieder do ut des, in rechtstreeksch verband behoort te staan tot hetgeen daarvoor verkregen wordt. Schatting daarentegen wordt opgelegd, niet om den wille van behoud of verduurzaming van het privaat-bezit, doch uit krachte eener overweging, waartoe het privaaat-bezit aanleiding geeft. Privaat-bezit blijft alzoo in en door zichzelf nuttig, en toch onderworpen aan eene schatting, - één uit vele - die het vergezelt en helpt motiveeren. Eindelijk, zoo luidt de tegenwerping, is het privaat-bezit verkeerd, men verhelpe zijne gebreken. Hier ontgaat mij de draad van het betoog des geachten schrijvers. Ik verkeer immers in den waan, dat Staatspensionneering, met en door cijns, juist doet, hetgeen als noodzakelijk hier wordt voorgesteld: | |
[pagina 98]
| |
de gebreken van het privaat-bezit verhelpen. Sedert wanneer wordt den medicus de beterschap van zijn patiënt als grieve toegerekend? Am'm., 3 April '07. J.A. Levy.
(Mijnerzijds nog slechts dit. Mr. Levy's opvatting van het begrip ‘cijns’ blijkt vrijwel 't omgekeerde van de mijne en dus valt over de toepasselijkheid, hier, van dat woord, zeer kwalijk verder tusschen ons te redetwisten. Zijn voorbeelden kan ik dan ook niet als juist gekozen beschouwen; wil hij uit het dagelijksche leven een exempel, dan ware het vergunningsrecht een beter voorbeeld - naar mijn opvatting van ‘cijns’. Maar dit alles raakt ook slechts een onderdeel van heel de principieele quaestie. Want al kon men hier van ‘cijns’ gewagen (wij hadden 't over staatspensionneering van niet-staatsdienstigen), dan nog zou eerst moeten vaststaan, dat het heffen van een cijns rechtvaardig en van dezen cijns bij uitstek nuttig is. Wat ik blijf ontkennen. C.K. Elout). |
|