| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
De Staal-nacht en de weerloosheid.
De vraag naar het blijvend gedeelte heeft geweldige beroering teweeggebracht en is nog niet uit; waarom dus niet getracht die zaak tot haar ware beteekenis terug te brengen, de politieke laag af te bolsteren, onverstand op zij te schuiven?
Of de militaire diensttijd in het algemeen verkort kan worden, is een quaestie, die overal aan de orde is. Die vraag moest vanzelf op den voorgrond treden na de invoering van den algemeenen dienstplicht en de sterke uitbreiding der legers.
De mannen van het vak, de militairen, vooral in de hoogere rangen zijn niet licht te bewegen tot verkorting van den diensttijd. En aan hun oordeel moet in de eerste plaats waarde gehecht worden. Zij hebben ervaring op dit gebied en onder de hoofdofficieren vindt men door de militaire organisatie bijna zonder uitzondering de uitgelezenen. Immers, de bevordering heeft daar plaats na gebleken kennis en bijzondere eigenschappen, aanleg tot leiding, snel doorzicht, vast besluit.
Men behoeft den grijzenden militair niet als fetisch te beschouwen en van meet af aan te nemen, dat alles in het militaire leven aan het volmaakte grenst, dat er niets is, dat niet gewijzigd, veranderd, afgeschaft zou kunnen worden; maar men mag ook niet met groote woorden en verdachtmaking op die mannen neerzien en hun beweringen op zij gooien, omdat zij afkomstig zijn van militairisten of ‘ijzervreters.’
En dat gebeurt tegenwoordig veel en is een gevolg van de democratische al-wijsheid aan den eenen kant en ziekelijke vredeliefde aan den anderen.
Er wordt soms met verschillende militaire gebruiken de spot gedreven en ongeveer alles wat daar plaats heeft, veroordeeld als oude rommel, die tot niets meer dient. De opleiding deugt niet meer, vele oefeningen zijn gek en alles kan in korten tijd veel beter gedaan worden.
In de kringen, waar dus gesproken wordt, viel natuurlijk het wegzenden van het blijvend gedeelte bijzonder in den smaak en werd geroemd als de dageraad van een nieuwen gulden tijd. Men maakte zelfs platen, waarop de tegenwoordige Minister van Oorlog werd voorgesteld als de moderne Hercules, die den Augiasstal schoonmaakt.
| |
| |
Wonder, dat men nog geen verzen er op gemaakt heeft, wat bij den naam van den Minister zeer klankrijk kon worden.
Wil men trachten naar een onpartijdig, zoo juist mogelijk oordeel, dan mag men in militaire zaken, evenmin als in andere, beginnen met de meening van de mannen van ervaring op zij te zetten. Dat behoort nergens; eerst de mannen van het vak gehoord en daarna verder onderzoeken, overwegen, overleggen.
De meeste militairen zeggen, dat de verkorting van den diensttijd een zeer moeilijke, netelige quaestie is, die met groote omzichtigheid behoort behandeld te worden. De ervaring leert, volgens hen, dat soldaten, die niet goed en niet lang genoeg geoefend zijn, de eigenschap hebben om op het eerste salvo van den vijand zich om te keeren en haasje te spelen. Zij loopen eenvoudig weg.
Neen, zegt de democraat, daar is niets van aan; dat is een verzinsel; een goed vaderlander loopt niet weg; in mijn theorie van den mensch kan ik daar niets van vinden; dat is een ouderwetsche opvatting.
En toch heeft de militair op dit punt in hoofdzaak gelijk en men behoeft geen militair te zijn om voor dezelfde meening veel te gevoelen en haar althans niet klakkeloos te verwerpen.
Hoe zal men dit duidelijk maken? Stel u voor, dat er oorlog is. Gewapend rukt men uit met muziek, trompet en trommelslag, als ging 't ter feest. Als men straks op den vijand stuit, bestaat de kans, dat er velen, misschien allen van de bende door kogels, steek of houw worden gedood of verminkt.
In zulk een geval stand te houden ligt niet in den aard van den mensch. Regel is, dat men in den oorlog zijn geld en sieraden ergens begraaft en vlucht of wegkruipt. Denk maar eens aan de verhalen, hoe het ging in vroegere oorlogen; denk aan den Franschen tijd, toen het gerucht kwam, dat Napoleon de nederlaag had geleden en de Franschen zich gereed maakten af te trekken.
Nu ja, in de geschiedenisjes leest men wel van moedig verzamelen en heldhaftig uitrukken, maar nader onderzoek heeft geleerd, dat de vrees de bovenhand had en het oprukken eerst kwam, toen men zeker wist, dat de Franschen ver weg waren.
Dat is de natuurlijke loop der dingen en men kan niet anders verwachten. Om stand te houden en op te rukken, waar kogels fluiten en sabels hakken, is voor den mensch een bepaalde africhting noodig, een dressuur, waardoor het gewoon menschelijke wordt voorkomen en het oorlogvoeren mogelijk wordt.
Die africhting vindt men in het militairisme. Oppervlakkig gezien, bestaat de militaire dressuur uit vele kleinigheden, die echter te zamen éen groot geheel vormen, een reusachtige suggestieve macht. Al die kleinigheden van vorm en beweging zijn in de wereld gekomen door opmerking en ervaring en langzamerhand geworden tot de zeer wezenlijke bestanddeelen van de militaire opleiding. Wanneer men de soldaten
| |
| |
ziet exerceeren, dan geschiedt dit na een zekeren tijd van oefening met zulk een mathematische zekerheid, dat die honderd of duizend manschappen als één man schijnen.
Dat vaste verband is ontstaan uit al die kleinigheden en vormt een zoo geweldige macht, dat geen enkele de macht bezit zich aan het geheel te onttrekken en de bevelen met bewonderingswaardige stiptheid worden uitgevoerd.
Met deze suggestieve werking staan wij als voor een psychologisch wonder; al vallen bommen en granaten, de organisatie houdt stand. Meer dan de helft van die menschen bestaat uit vreesachtige wezens, met de daaraan verbonden eigenschappen; zij hebben in dat verband hun vrees afgelegd en rukken mee voort en al vechtend wordt het dier wakker in allen en men kan in de verwarde kluwe van levenden en dooden nauw iets menschelijks meer ontdekken.
Met praatjes over vaderlandsliefde, moed, eer bereikt men zulke resultaten niet; die zijn goed voor toosten; de kracht ligt in de organisatie en daarom is er veel omzichtigheid noodig om zonder vrees voor schade in die dressuur verandering te brengen. 't Is wel mogelijk, dat er kleinigheden zijn, die gewijzigd of afgeschaft kunnen worden, maar men moet dieper in die zaken zijn doorgedrongen dan gewoonlijk het geval is, om door verandering geen gevaar te loopen meer kwaad dan goed te doen. En wanneer men in kranten leest, hoe verouderd en bespottelijk eigenlijk al die oefeningen zijn, dan geeft men daar eenvoudig het bewijs, dat men geen begrip heeft van het werk.
Algemeen bekend is, dat de oefeningen van de bereden wapens langer duren dan die van de infanterie. De soldaten moeten eerst individueel geschoold worden en dan één worden met hun paard. De oefeningen zijn hier moeilijker, samengestelder. Men kan in zooveel lessen leeren rijden, zóó dat men er niet afvalt, maar een goed ruiter te worden, instinctmatig bedacht op alle gebeurlijkheden, dat duurt lang.
Vandaar dat in vele kringen verwondering, bevreemding was, toen vernomen werd, dat de Minister van Oorlog het blijvend gedeelte der cavalerie naar huis gezonden had. Dit groeide aan tot zekere ontsteltenis, toen een algemeen geacht generaal, inspecteur der cavalerie, zijn ontslag vroeg, omdat hij meende niet langer verantwoordelijk te kunnen zijn voor het wapen, wanneer door den Minister zulke maatregelen werden gelast.
Wij gaan bij deze geschiedenis de bijzonderheden voorbij, omdat zij tot de hoofdzaak weinig afdoen. Zoo, dat generaal Smeeding zich bij het afscheid minder militair correct zou hebben gedragen; - dat de Minister gezwicht zou zijn voor vrijzinnig-democratische pressie. De hoofdzaak is en blijft, dat de oefeningen der cavalerie door den Minister van Oorlog op de Oorlogsbegrooting zijn verkort, terwijl in een groot deel der hoogere militaire kringen die maatregel scherp werd afgekeurd.
Daar had men het politiek kabaal aan den gang. In de memorie
| |
| |
van toelichting van de begrooting werd zoo weinig van het blijvend gedeelte gezegd, dat men haast moet veronderstellen, dat de Minister (of het Ministerie) van meening was, dat dit punt het best met de stille trom werd afgedaan. Het afscheid van generaal Smeeding maakte een streep door die rekening en zoowel rechts als links werden de kuiven opgezet.
Wanneer de rechterzijde een crisis wilde, had zij nu zeer zeker een schoone gelegenheid. De vrije liberalen zouden zulk een ingrijpenden maatregel wel niet goedkeuren en daarmee was de zaak beslist, onverschillig wat de socialisten deden. Dezen geven niet om zulk een kleinigheid als het wegzenden van het blijvend gedeelte en zijn niet tevreden vóor de heele oorlogsbegrooting tot ongeveer nul wordt teruggebracht.
Men maakte aan de rechterzijde ook geen geheim van de bezwaren tegen de eigenmachtige beslissing van den Minister van Oorlog, waaraan het Ministerie zijn zegel had gehecht door te dreigen met de crisis.
Nu begon het gekakel links. Men beschuldigde de rechterzijde van politiek te werpen in den militairen schotel en op een Ministercrisis uit te zijn. De Minister-president De Meester mengde zich ter kwader ure in het debat, alsof de Minister van Oorlog niet mans genoeg was zich zelf te verdedigen.
Of moest die onhandigheid alleen dienen om nog eens te herinneren aan de vrije liberalen, die in het eerste gelid der oppositie stonden, dat hier een Kabinetsquaestie uit kon groeien? Het anders zoo bedaarde saaie Hollandsche parlement geraakte nu in een zenuwachtigheid, die grensde aan een kloppartij. Van de honderd stemmen was er niet één, die olie op de onstuimige baren wierp door de herinnering, dat de handhaving van de onafhankelijkheid des lands en het verzekeren van de orde binnenslands nooit een partijgeschil mocht zijn en deze zaak met ernst en kalmte moest worden overwogen.
De bijzonderheden van het nachtdebat kunnen wij als bekend veronderstellen; zij liggen nog versch in het geheugen. Ook kunnen wij in het midden laten, waar de meeste zenuwachtigheid is geweest, links of rechts, of aan de Ministertafel.
Dat de uitslag in 't eind zou zijn, zooals hij viel, was te verwachten. Een onbepaald tegenstander van den maatregel van den Minister schreef mij vóór den nacht: Ik vrees, dat de heer Staal het winnen zal, want hij is een goed redenaar.
Ziedaar een der zwakke zijden van alle parlementaire beslissingen, wanneer de stemming onmiddellijk volgt op het debat.
Dat moest in de parlementen verboden zijn. Waarom? Omdat een goed spreker altijd suggereert en daardoor dikwijls beslissingen worden genomen, waarover men naderhand berouw kan hebben. Ook hier blijkt men bij het vaststellen van het reglement van orde geen rekening te hebben gehouden met het menschelijke, het eenzijdige, beperkte -
| |
| |
het zondige, zou Dr. Kuyper zeggen, - dat aan de tweevoeters eigen is.
Ik vroeg eens aan iemand, die veel politieke vergaderingen bezocht, waaraan hij het toeschreef, dat een redenaar nog al eens succes had, terwijl men te vergeefs zocht naar de reden. Dat weet ik niet, luidde het antwoord; 't is een vreemde zaak; zoolang men onder het gehoor is, wordt men onwillekeurig meegesleept, maar reeds onder het naar huis gaan, verzwakt de indruk; den volgenden dag is er ongeveer niets meer van over en kan men zich niet begrijpen, dat men gisteren zoo geheel anders dacht. Een man zoo kalm als de heer Van Karnebeek zal zoo iets niet licht gebeuren, maar zoo zijn er niet veel.
Inderdaad heeft de heer Staal in de eerste plaats zijn overwinning te danken aan zijn groot redenaarstalent. Dit talent wordt aangeboren en de militaire ontwikkeling heeft het tot een hoogte gebracht als zelden wordt aangetroffen. Men moet ook physiek zeer sterk zijn om zoo iets te volbrengen.
Bij volle erkenning van de mannelijke houding van dezen Minister van Oorlog, zou het toch de vraag zijn, of de overwinning gevolgd ware, indien de omstandigheden niet zoo in zijn voordeel waren geweest.
Aan de rechterzijde was men onthutst over het wegzenden van het blijvend gedeelte en bij de houding van het meerendeel der vrije liberalen moest een drijven naar een Ministercrisis daar verleidelijk zijn. De parlementen zijn immers kegelspellen geworden!
Maar - de Ministercrisis had ook een te groote schaduwzijde, dan dat op den eersten verleidelijken indruk niet spoedig reactie moest volgen. Was de afloop der stemming zoo geheel zeker? Indien eens de Christelijke democraten, bij afwezigheid van den grooten tuchtmeester, uit den band sprongen en met de linkerzijde stemden!
En dan: 't ware een crisis geworden, waarop niemand raad wist. Ontbinding van de Kamer was het eenige middel en, indien het Ministerie dit eens adviseerde, dan geschiedden de verkiezingen rechts onder het wachtwoord: geen vermindering van de begrooting van oorlog, geen vermindering van de militaire lasten! Dat had een zeer bedenkelijke zijde, - voor de kiezers.
Even doorgedacht, is er niets vreemds in het terugtrekken van de rechterzijde. Het was in de gegeven omstandigheden een gewone zwenking in de politieke tactiek, die buitendien door de tegemoetkoming van den Minister gemakkelijk gemaakt werd.
Bij al het rhetorisch vuur ontbrak het den heer Staal niet aan tact. Hij stelde het dus voor, dat het hier slechts een proef gold en door het aanschaffen van niet-militaire werkkrachten zou gezorgd worden, dat de oefeningen van de andere manschappen gewoon konden worden voortgezet.
Had de Minister in de memorie van toelichting dus gesproken, de zaak zou van het begin af niet die scherpe wending genomen hebben.
De vraag, of de Minister door de pressie der financiën, door den
| |
| |
nagalm van de vrijzinnige verkiezingsbeloften tot den maatregel is gekomen, kan men in het midden laten. Er zijn niet genoeg gegevens om daarover voldoende te oordeelen. Vreemd blijft in elk geval de zaak. Vooreerst het plotselinge van den maatregel, nog vóór de middelen waren aangewezen, die door de veranderde omstandigheden vereischt werden. Het blijvend gedeelte werd weggezonden zonder eenige voorbereiding. Dit zou doen denken, dat er eenig verschil is tusschen woord en werkelijkheid, dat de zaak niet volkomen zuiver is en er bewust of onbewust een drang geweest is om althans eenig bewijs te geven van voldoen aan de verkiezingsleus. Zou Generaal Smeeding zijn ontslag gevraagd hebben, indien hier slechts sprake was van een proef, waarover niet geheel te oordeelen was vóór de daarmee samenhangende andere beschikkingen waren genomen en uitgevoerd?
In elk geval heeft de Minister door den maatregel als voorloopig voor te stellen en door de belofte van nadere inlichtingen aan de Kamer, klein bij gegeven, zooals de Duitschers dat noemen, hetzij uit overtuiging, hetzij om den storm te bezweren.
Men zou, om over de parlementaire zaken met volkomen juistheid te kunnen oordeelen, ook de partijvergaderingen of samenkomsten van de heeren honderd bijgewoond moeten hebben. Wat in de openbare zittingen gezegd wordt, is dikwijls nauw half betrouwbaar en dient alleen voor hetgeen de Kamer naar buiten moet vertoonen, het spel voor de kiezers, het sorteeren der politieke reclames. Wat er in 't eind besloten wordt, is in de voorafgaande bijeenkomsten reeds uitgemaakt en de opzet van het debat in de Kamer stemt daarmee volstrekt niet altijd overeen.
Nog onbetrouwbaarder wordt de politieke komedie bij het naspel in de kranten. Daar wordt, en zoo ook over de Staal-geschiedenis, over de vragen van den heer Tydeman en het antwoord van den Minister, politieke saus geworpen, al naar de behoefte van de partij, zoowel links als rechts, zoodat de eigenlijke zaak in 't eind nauw meer te herkennen is. De linkerzijde had behoefte om den heer Staal op het schild te heffen als een held zonder voorbeeld, als god Mars in eigen persoon met het blinkend harnas zonder kreuk of rimpel, - waarmee men zeker dezen Minister geen dienst heeft gedaan en hem gemaakt tot een volbloed partijman, wat de heer Staal niet wilde zijn en wat met het oog op de politieke positie ook niet wenschelijk kon zijn.
Maar zoo gaat het tegenwoordig in de politiek. De gewone bedachtzaamheid raakt uit de mode en het spel wordt al te naïef gespeeld, om het zachtste woord te gebruiken. Men zal uit de vlucht der politieke vogelen toch niet het geheimnisvolle teeken lezen, dat herinnert aan het bekende gezegde der Ouden: wanneer de goden iemand straffen willen, slaan zij hem met blindheid?
De groote fout van den Minister is geweest, dat hij den nieuwen maatregel heeft ingevoerd zonder gereed te zijn met de daarbij behoorende compensatiemiddelen. Dat maakt bij iemand, die als hervormer
| |
| |
zal optreden, geen aangenamen indruk. Die leemte moest worden aangevuld met te spreken over een andere arbeidsregeling in de kazernen, waar meer kon worden gedaan, - een opmerking, die natuurlijk meer den bevelhebbers dan den soldaten aanging en daarom door een generaal op die plaats beter gezwegen ware.
Niemand zal de militaire inrichtingen, zooals die zijn, voor iets volmaakts houden. Dat is nergens het geval, vooral niet met oude inrichtingen. Misbruiken kunnen overal insluipen en fouten, die verouderd zijn, zijn niet gemakkelijk weg te nemen. Niet genoeg schijnt in het oog gehouden, dat de soldaten er zijn om geoefend te worden in den krijgsdienst en dit hoofdzaak is en moet blijven.
Zal men dit echter streng doorvoeren, dan zou een niet gering personeel moeten worden aangeschaft om in de werkzaamheden te voorzien, die in een zoo uitgebreide inrichting toch gedaan moeten worden, - wat in 't eind geen bezuiniging zal zijn, maar de begrooting van Oorlog zeker zal doen stijgen.
Nog een ander bezwaar. Men moet zich voorstellen, dat het leger morgen bevel kan krijgen om uit te rukken. Zal de legertros, die men zich heeft aangeschaft voor de onvermijdelijke bij-diensten, nu mee moeten uitrukken en in het veld dezelfde diensten doen? Werklieden en werkvrouwen laten zich echter, vooral tegenwoordig, zoo maar niet commandeeren; zij dienen voor loon en men staat bloot aan al de wisselingen en onaangenaamheden, welke daarmee gepaard gaan. In oorlogstijd zijn zij zeker meerendeels onbruikbaar.
Een kleinigheid, waarover men zich in den laatsten tijd in de kranten vroolijk heeft gemaakt, - de wachtdiensten. Men houdt het voor bespottelijk, zoo'n soldaat nacht en dag in regen wind met altijd hetzelfde slot: niets bijzonders. Verschillende wachten zijn op dat misbaar al afgeschaft. Men vergeet echter één ding. Als het leger ten strijde uitrukt, zijn er te velde tal van wachten noodig. Daarvoor ook moet het personeel geoefend worden; de opmerkzaamheid ontwikkeld, het lichaam gehard. Als men die dingen bespot, krijgt men gemakkelijk de lachers op zijn zij, want gedacht wordt er zeer weinig bij. Rira bien qui rira le dernier, en als in den oorlog een bende onverwacht wordt overvallen, omdat de wachtdienst niet in orde is, kunnen de lieden in de pan gehakt worden.
Als men een weinig wil nadenken, is het zulk een kwaad beginsel nog niet, dat in de kazerne het soldatenpersoneel zooveel mogelijk zelf in het werk moet voorzien. Men heeft hier een bijzondere organisatie, die een bepaalde eigen regeling behoeft om te kunnen bestaan en waarvan zoo min mogelijk moet worden afgeweken.
Maar daar is min werk bij, zal men wellicht zeggen, en voor corvéediensten zenden wij onze jongens niet in dienst.
Het werk moet echter gedaan worden. Door andere menschen? In onzen democratischen tijd mag niemand menschelijk werk gering
| |
| |
achten; wat voor den een goed genoeg is, kan voor den ander niet slecht zijn. Niet het werk, dat verricht wordt, beslist over den mensch, maar de geest en de kracht, waarmee het verricht wordt. Klein werk kan groot zijn en groot werk klein, naar de wijze waarop het gedaan wordt. Geen menschelijk werk mag gering geacht worden, wanneer de omstandigheden dat tot plicht maken.
Door de aanschaffing van andere hulp kan er meer tijd aan de oefening besteed worden en tal van miliciens, b.v. het blijvend gedeelte, vroeger naar huis gezonden worden, zegt men. Over den diensttijd, noodig om een goed soldaat te maken, moeten de mannen van het vak oordeelen en een patriot en nog minder een officier hoor ik gaarne zooveel nadruk leggen op het argument, dat de militaire lasten zooveel mogelijk verlicht moeten worden.
Is de militaire dienst dan een kwaad, waarover men jammeren en klagen moet? Moet er alles en nog wat worden gedaan om het zoogenaamde volk in zijn afkeer van het militaire leven tegemoet te komen? Het leger moet er zijn om eventueel onze onafhankelijkheid te handhaven tegenover het buitenland en de rust te verzekeren binnenslands. Zijn dat bijkomende zaken, waarmee men het zoo nauw niet behoeft te nemen, of zijn dat levensquaesties voor een volk? Zoo ja, dan moet het leger goed zijn. Aan een slecht of half geoefend leger heeft men niets en al het geld, daaraan besteed, is vermorst. Als het leger noodig is, is het onbruikbaar; de soldaten loopen eenvoudig weg. Al de mooie praatjes over vaderlandsliefde helpen niets; de kracht van het leger ligt in de stelselmatige lang genoeg volgehouden oefening. Liever een klein leger, dat goed is, dan een groot, dat slecht is of half geoefend. Geen democratisch knoeiwerk. 't Goedkoopst is op de grenspalen van het land te laten beitelen: Toegang vrij! En aangezien Nederland zonder leger ophoudt een koloniale Mogendheid te zijn, kan men dan uitzien naar een geschikte gelegenheid onze Oost-Indische bezittingen te verkoopen. Misschien wil Japan ze wel hebben. Wij kunnen dan altijd nog afwachten, of wij als volk blijven bestaan door den naijver der groote Mogendheden, waarvan de een niet duldt, dat wij aan een ander behooren. Leven dus bij de gratie!
Is de Minister Staal op sommige punten niet wat oppervlakkig geweest? Hij verlangde, dat voortaan in de kazernen wat meer gewerkt zal worden door de soldaten en meer gelet door de officieren op het luilakken. 't Kan zijn dat dit noodig is; een onpartijdig onderzoek zou dat kunnen uitmaken; groote woorden en politieke inzichten helpen niet veel. Gelet dient te worden op de eigenaardige moeilijkheden, welke zich hier kunnen voordoen.
Het meerendeel der dienstplichtigen bestaat uit jongelieden, wier lichaam heel of half is verwaarloosd. 't Lijkt een krom en verdraaid geslacht, dat eerst moet worden rechtgemaakt. De gymnastische toeren zijn in het begin zeer afmattend. Veel werk zal door de miliciens dus
| |
| |
niet verricht kunnen worden, behalve het gewone. Bij de wapenoefeningen komen straks de lange marschen, want een soldaat, die niet getraind is op groote marschen in volle wapenrusting, is niet bruikbaar. Veel werk kan in zulke dagen niet gevergd worden, of men zou een mate van overspanning krijgen, die de neurasthenie in het leger invoerde.
Het ongeluk is, dat men in onzen tijd steeds minder de zaken als zaken beschouwt en behandelt. Omdat de militaire oefeningen voor een deel overbodig schijnen, worden zij belachelijk gemaakt. Vallen de zaken onder het bereik van de politiek, dan wordt het heelemaal mis; zij worden in den grond bedorven, zooals de karakters er door bedorven worden.
Conservatief of liberaal, democratisch of socialistisch is evenmin een argument als optimistisch of pessimistisch. Zulke slagwoorden zijn opgevatte meeningen, die volstrekt geen kennis van zaken insluiten, ja veelal een hinderpaal voor kennis zijn, omdat men zich met phrasen van onderzoek ontslagen rekent. Er is ook in dat opzicht wijsheid te veel en gezond verstand te weinig.
De militaire zaken moesten nooit partijzaken zijn; de rechterzij heeft evenzeer belang bij een goed leger, hetzij groot of klein, als de linker. Zúlke zaken moesten ook niet beslist worden door één persoon, den toevalligen Minister van Oorlog, die heden komt en morgen gaat met de politieke komedie. Vroeger kon dat wellicht, wanneer men een eminent man had, tegenwoordig niet, ook al om de politiek. Commissies hebben ook haar bezwaren, en ‘generaal’ Booth maakte de niet onjuiste opmerking, dat de Arke wellicht nog niet gebouwd was, wanneer Noach het plan commissoriaal gemaakt had. Voor de regeling der militaire zaken ware echter naast den Minister van Oorlog een vaste militaire raad wenschelijk, samengesteld uit mannen van kennis en ondervinding en karakter. Daarmee zou voorkomen worden, dat nu in deze, straks in gene richting werd gewerkt, al naarmate de mode in de politiek dat meebrengt. Zoo ergens, dan is hier een zekere stabiliteit noodzakelijk.
Een fout van den Minister Staal is het meegeven van de geweren aan de mannen van de landweer. Men moet haast aannemen, dat over die zaak weinig of niet is nagedacht. En toch was de Minister gewaarschuwd. Met gemoedelijke woorden over vertrouwen in het ‘volk’ maakt men zich van zulke quaesties niet af. Daargelaten dat de geweren onbruikbaar kunnen zijn geworden door verwaarloozing, wanneer men ze onverwacht noodig heeft, is dit niet wenschelijk met het oog op de eventueele handhaving der orde. Blijvende gedeelten wegzenden en geweren meegeven doet denken aan een Regeering, die geen inzicht heeft in haar hooge verantwoordelijkheid.
Niet alleen hier, maar ook in schier alle landen van Europa bestaat een bedenkelijke gisting en wrijving, die onverwacht ernstige afmetingen kan aannemen. Indien de Minister en de Volksvertegenwoordigers
| |
| |
niet weten, dat de volksmassa onberekenbaar is in zekere omstandigheden, laten zij dan de geschiedenis raadplegen en de werken van Scipio Sighele, Le-Bon e.a. ter hand nemen.
Zulk een, men zou haast zeggen, klakkeloos genomen besluit, is zeker in de richting van de meest linksche politiek, maar getuigt niet van nadenken en voorzichtigheid. Men moge den heer Staal op zijn woord gelooven, dat hij geheel zelfstandig heeft gehandeld en de politiek op hem niet veel invloed heeft uitgeoefend, maar het is toch vreemd, dat beide maatregelen, blijvend gedeelte en landweergeweren, juist vallen in den geest der zoogenaamde democratie. Het geval is denkbaar, dat de besluiten onbewust zijn geïnfluenceerd door de politiek.
Een volksleger wordt het wachtwoord van den dag en Zwitserland wordt als beeld voorgehouden. Leeft Zwitserland onder dezelfde omstandigheden als Nederland? Heeft men daar hetzelfde volkskarakter? Grenst Zwitserland aan de zee, zoodat het voor andere Mogendheden een begeerlijk bezit is? Is Zwitserland een koloniale Mogendheid, waardoor er steeds een geoefend leger en een ontwikkeld officierskorps noodig is en een behoorlijke zeemacht?
Een volksleger, - goed, daarmee zal men rechts en links kunnen instemmen, wanneer er rekening gehouden wordt met onze nationale behoeften. Voor een volksleger moet eerst het volk hervormd worden, want in onzen aard ligt zulk een leger niet. Met geduld en beleid zal men het echter in de richting kunnen leiden, dat een volksleger mogelijk wordt. Naast het verkrijgen van kennis moet de ontwikkeling van het lichaam door gymnastische oefeningen bij het volksonderwijs op den voorgrond treden en in verband daarmee voorbereiding voor militaire oefeningen. Niet alleen voor de militaire zaken, ook voor de physieke ontwikkeling, voor de gezondheid, zou het scheppen van een volksleger een weldaad, een zegen kunnen zijn.
Zulk een volksleger kan eerst langzaam komen, wanneer de physieke ontwikkeling populair is geworden en beschouwd als gezonde sport, en gymnastiekfeesten en scherpschutterswedstrijden inderdaad volksspelen zijn geworden. Dat geschiedt niet in een paar jaar, daar zullen in een land als het onze wel een paar geslachten mee heengaan. Goede, groote dingen komen langzaam; de natuur werkt nooit met sprongen.
Volkslegers, die men wil maken met half voorbereide vermindering van oefeningen en het meegeven van geweren, zijn politieke volkslegers, geen echte, en werken in de richting van weerloosheid binnen en buiten. Deze volkslegers berusten op politieke kansberekeningen, behooren tot de demoraliseerende verkiezingsmiddelen; zij stijven het volksveroordeel tegen militaire zaken. Met een goed leger, zoo mogelijk een wezenlijk volksleger, staat of valt ons heele bestaan.
Noorman.
|
|