| |
| |
| |
Adam Mickiewicz.
Een biographische Schets.
Voor velen zal wellicht de hierboven vermelde naam een onbekenden klank hebben. En toch was Adam Mickiewicz, die nu juist een halve eeuw geleden in Konstantinopel stierf, ver van het vaderland, dat hij zoo liefhad, de grootste dichter, dien Polen ooit bezeten heeft. Niet alleen tijdens zijn leven, maar ook lang na zijn dood werd zijn naam door zijn landgenooten met dankbare bewondering uitgesproken. Hij was het, die in den aanvang der 19de eeuw de vaandeldrager werd der Romantiek en de in sleur en conventie verstijvende Poolsche poëzie in nieuwe richting leidde. In Polen had zich reeds lang een jongere generatie afgezonderd, die zich poogde los te wringen uit de te knellende banden van het Klassicisme. Maar die strijd viel hun niet licht. Er waren er te veel, voor wie al die nieuwigheden ‘uit den booze’ waren en die de tradities van het Klassicisme tot elken prijs hoog hielden. Wel had de jonge school onder haar verdedigers dichters van naam als Krasinski en Slowacki, maar zij bleven machteloos tegenover de meerderheid. Toen kwam hij, de grootste onder hen allen: Adam Mickiewicz en met zijn verschijnen was de strijd beslecht. De heftigste tegenstanders der Romantieke beweging bogen het hoofd - en zwegen. Dit gebeurde in 1822. Mickiewicz was toen 24 jaar en tamelijk wel onbekend. Zijn bundel Balladen en Romances echter, die zijn naam die plotselinge vermaardheid gaf, deed hem algemeen als het hoofd der Romantieke school erkennen en om hem heen groepeerde zich weldra een kring van volgelingen, die een soort poëtischen cenacle vormden. Het was een tijd, waarin Polens staatkundige barometer, evenals nu, helaas! op ‘storm’ stond. Doch naarmate het land zijn politieke beteekenis begon te verliezen, sloten de jongere intellectueele krachten zich nauwer aaneen en brachten geestelijk de eenheid tot stand, die in de politiek hoe langer hoe meer verloren ging. Hun gegriefd nationaliteitsgevoel
en de diepe deernis, die zij gevoelden voor hun ongelukkig vaderland, bezielden hen tot nieuwe zangen, uitingen van hartstocht en smart en op het graf van Polens onafhankelijkheid ontplooide zich, kleuriger en krachtiger, de lijdensbloem der nationale poëzie.
Adam Mickiewicz werd in 1798 in Litthauen in de nabijheid van het stadje Nowogrodek geboren. Zijn familie behoorde tot een dier adellijke
| |
| |
verarmde geslachten, die in Litthauen het belangrijkste contingent van insurgé's opleverden. De steeds toenemende verbittering, die allerwege begon te heerschen tegen de autocratische houding van Rusland, maakte, dat men met belangstelling en sympathie de overwinningen begroette, die Napoleons leger behaalde op de onderdrukkers van Polen, en het jammerlijk einde van den grooten veldtocht verspreidde rouw en verslagenheid in het geheele land. De familie van Mickiewicz behoorde onder de vurigste bewonderaars van de Grande Armée en die bewondering is hem bijgebleven en ging over in een groote liefde voor het Fransche volk en de Fransche taal.
Tijdens Adam Mickiewicz' kinderjaren deed niets vermoeden, dat er bijzondere gaven in hem sluimerden. Misschien had ook zijn eerste onderwijzer niet den vereischten tact om den knaap te leiden. Zijn opvolger echter, een zekere Jankowski, scheen hierin beter te slagen. Eén ding is althans zeker: hem heeft Adam Mickiewicz, zooals deze later zelf verzekerde, zijn liefde voor de poëzie te danken. Met hoeveel geestdrift hoorde hij zijn leermeester telkens en telkens opnieuw de oude volkslegenden verhalen! Hij rustte dan ook niet, alvorens zijn onderwijzer al die wondermooie sagen en vertellingen voor hem had opgeschreven en hem zoodoende onbewust de stof had geleverd voor enkele zijner eerste gedichten.
De dood van zijn vader in 1812 bracht de familie in groote financieele moeilijkheden en het kostte zijn moeder vele geldelijke opofferingen om hem naar de hoogeschool te Wilna te zenden, waar hij zich weldra aansloot bij een groep jonge, vaderlandslievende dichters. Het nageslacht heeft ze nauw aaneen verbonden, de namen dier jonge, onvoorzichtige enthusiasten, zooals Zan, Czeczot, Malewski en anderen, die, met zoo vurige geestdrift voor de zaak van het vaderland bezield, gelijktijdig met verbanning werden getroffen en voor immer van elkaar gescheiden werden.
Intusschen had Mickiewicz, na in 1919 zijn studiën in Wilna geëindigd te hebben, een aanstelling gekregen als leeraar in 't Latijn en Poolsch in Kowno. Kort tevoren had hij Marie Wereszczaka, de latere gravin Putkamer, leeren kennen, voor wie hij een hartstochtelijke genegenheid had opgevat. Maryla, zooals Mickiewicz haar bij voorkeur noemde, was de eerste, die bij den dichter een groot genie vermoedde en die hem den raad gaf zijn indrukken in verzen weer te geven. ‘Eens,’ zoo deelt Mickiewicz mee, ‘toen Marie een visscher een interessante volksvertelling had hooren verhalen, wendde zij zich tot mij met de woorden: “Dat is poëzie. Schrijf eens zoo iets.” Die woorden maakten een diepen indruk op mij en vanaf dien dag dateert mijn dichterlijke roeping. Als kind reeds had ik haast alle fabelen en volksliedjes van buiten geleerd..... Aangespoord door de bemoedigende woorden van Marie begon ik balladen te dichten.’ De eerste balladen echter, die in 1819 verschenen, wekten geen bijzondere verwachtingen. De bundel,
| |
| |
die zijn naam zoo glorierijk vestigde, kwam eerst in 1822 uit. Dit was een groote gebeurtenis in de kunstwereld. Aller oogen waren plotseling gevestigd op den Poolschen Byron, enthusiaste bewonderaars verklaarden hem voor het grootste genie van zijn tijd. Hierin vergiste zich weliswaar hun litterair chauvinisme, maar zeker is 't, dat Mickiewicz met zijn meest beroemde tijdgenooten als Goethe en Victor Hugo de vergelijking kon doorstaan. De laatste jaren, die het verschijnen dezer zooveel besproken Balladen voorafgingen, waren voor Mickiewicz niet kalm voorbij gegaan. De familie van Maryla was niets gesticht over de verhouding tusschen de twee jongelieden. Een arm onderwijzer zonder ‘vooruitzichten’ de echtgenoot van Marie Wereszczaka? Neen, men had iets beters voor haar op 't oog. Laurent Putkamer was wat men een ‘goede partij’ noemt, rijk, met een ouden naam en een adellijken titel en die zich niet door de koele houding van Maryla liet afschrikken. Marie was ten slotte niet opgewassen tegen de pressie, door al haar familieleden op haar uitgeoefend en huwde Putkamer in 1821. Deze teleurstelling was een gevoelige slag voor Mickiewicz, zóó zelfs dat zijn gezondheid er onder leed en zijn vrienden zich bezorgd maakten voor zijn leven. Doch zijn smart, die uiting zocht in poëzie, kwam zijn kunst ten goede, want zij inspireerde hem tot zijn eerste groote dramatische schepping Dziady (in het Fransch vertaald onder den naam Fête des morts).
Doch hoe groot ook het succes was van zijn Balladen en zijn Dziady, het had Mickiewicz heel wat moeite gekost er een uitgever voor te vinden. Men vond zijn gedichten ‘bespottelijk’, te veel verschillend van hetgeen in den smaak van het publiek viel. Zelfs dichters van naam, die toen een groote vermaardheid hadden, als Borowski en Chodzko waren al even schaarsch met hun lof en Mickiewicz zelf, wellicht aan 't twijfelen gebracht door dergelijke uitspraken, begon zijn zelfvertrouwen te verliezen, totdat zijn vriend Czeczot de uitgave doorzette door er inteekenaren voor te werven.
De toestand in Polen was er intusschen niet op vooruitgegaan. Steeds willekeuriger werden de maatregelen, genomen tegen te duidelijk aan den dag gelegde vaderlandsliefde. De hoogeschool te Wilna vooral wekte de achterdocht in Ruslands hoofdstad. Het groote nationaliteitsgevoel, de liefde van leeraren en studenten voor het Poolsche vaderland en de Poolsche taal waren gevaarlijke symptomen in de oogen van Rusland. Vaderlandslievend te zijn beteekende in die dagen rebel zijn en de Russische regeering was onverbiddelijk voor rebellie.
Adam Mickiewicz had met enkelen zijner vrienden een soort letterkundige pleiade gevormd, die de Russische overheid in hooge mate verdacht voorkwam. Dat de vereeniging zich ontbond, kon haar niet meer redden. Een proces werd gevoerd en de schuldigen werden veroordeeld, de meesten met verbanning. Den 22sten October 1824 kreeg Mickiewicz bevel het land te verlaten en zich naar Petersburg
| |
| |
te begeven. Voor het laatst, alvorens het land vaarwel te zeggen, vereenigden de vrienden zich aan een afscheidsmaal, waarbij Mickiewicz al de aanwezigen in verrukking bracht door zijn gloedvolle improvisaties. Den volgenden dag verliet hij zijn land - om het nimmer weer te zien.
De ballingschap had althans voor Mickiewicz één goede zijde. De gedachte aan zijn vaderland en zijn ongelukkige landgenooten legde zijn persoonlijke smart om het verlies van Maryla het zwijgen op. Van nu af aan waren al zijn gedachten voor het Poolsche volk. Toch had Mickiewicz zich over zijn ballingsoord niet te beklagen. De liberale Petersburgsche jeugd had slechts afkeuring voor het tyrannieke optreden van Rusland in Polen en kwam Mickiewicz met sympathie en vriendschap tegemoet, zóó zelfs dat die vriendschap de achterdocht wekte en Mickiewicz zich wederom gedwongen zag, de hoofdstad te verlaten en zich te Odessa te vestigen, waar hij verscheidene landgenooten vond. Met vreugde werd ook hier zijn komst begroet en weldra was Mickiewicz het middelpunt van een schare vrienden en vriendinnen. Uit dezen tijd dateeren zijn Sonnetten uit de Krim. Doch ook hier was het Mickiewicz niet vergund te blijven. Zijn aanwezigheid in Odessa te midden van een zoo talrijke Poolsche kolonie wekte andermaal argwaan. Mickiewicz moest ten derden male zijn woonplaats vaarwel zeggen en het was alleen aan de bemiddeling van zijn Russische vrienden, voornamelijk van den gouverneur-generaal van Moskou, vorst Galitzine, dat hij het te danken had niet naar een der verlaten grensstadjes van het Russische rijk gezonden te worden. Door diens tusschenkomst kreeg Mickiewicz, evenals zijn vriend Malewski, een betrekking aan de kanselarij. Was het wonder, dat ook nu weer de jonge, beroemde dichter, die niet alleen intellectueel maar ook physiek tot de meest bevoorrechten behoorde, stormenderhand aller sympathie won? Als men de beschrijving leest, die enthusiaste bewonderaars en bewonderaarsters van zijn uiterlijk geven, begrijpt men, dat Mickiewicz, ook zonder het overwicht van zijn geide, l'enfant chéri van de Moskousche wereld zou zijn geweest. Prinses Zénéide Wolkonska, die in haar salon de élite van
de kunstenaarswereld ontving en bij wie Mickiewicz steeds met de grootste gastvrijheid ontvangen werd en Prins Pierre Wiazemski, die later zijn Sonnetten uit de Krim in 't Russisch vertaalde, behoorden onder zijn vurigste vereerders. De Russische publicist Poleveï schrijft van hem:
‘Allen, die Mickiewicz van nabij gekend hebben, hadden in hem lief niet alleen den dichter, maar meer nog den man van zeldzame intellectueele eigenschappen; hij trok u aan door zijn edele zienswijzen, door de kolossale uitgebreidheid van zijn kennis en inzonderheid door een groote goedhartigheid, die een der hoofdkenmerken was van zijn persoonlijkheid. Ook zijn uiterlijk was buitengewoon boeiend. Weelderige, donkere lokken golfden om het fraai gevormde hoofd; onder het
| |
| |
breede voorhoofd, waarop het vele nadenken zijn stempel had gedrukt, schitterden een paar uitdrukkingsvolle, heldere oogen als zwarte diamanten; de fijne, ietwat lange neus duidde op geest en ongewone schranderheid, zijn glimlach verried onuitsprekelijke zachtheid van gemoed....’
Maar, meer nog dan door zijn gedichten en zijn innemend uiterlijk bracht Mickiewicz zijn hoorders onder betoovering door zijne gloedvolle improvisaties. ‘Hij had dan,’ zoo deelt Viazemsky mee, ‘iets verschrikkelijks en iets profetisch tevens over zich. En de zwijgende toehoorders geraakten allen in een soort extase.’ Een zijner heerlijke improvisaties deed Pouchkine, den grooten Russischen dichter met wien hij pas had kennis gemaakt, uitroepen: ‘Wat een genie! Wat een feu sacré! Wat ben ik bij hem vergeleken!’
De vrienden, die Mickiewicz zich in Moskou maakte, zijn voor hem vrienden gebleven, ook na de scheuring tusschen de twee rijken. Pouchkine echter, die te veel den invloed ondervond der Russische aristocratie en der hofkringen, wendde zich, na de revolutie van 1830, af van den vriend, voor wien hij zulk een innige vereering en bewondering had gehad. Pouchkine, die evenals Mickiewicz in Polen, in zijn land voor den baanbreker der Romantiek gold, beschouwde Mickiewicz verreweg als zijn meerdere. Poleveï verhaalt, dat Pouchkine in 1829 over Mickiewicz sprekende, tot hem zeide:
‘Weet ge wat Joudowsky onlangs beweerde? Hij klopte mij op den schouder en zei: ‘Denk er aan, broeder, dat Mickiewicz u wel eens de loef zou kunnen afsteken.’ ‘Ge hebt het mis,’ gaf ik hem ten antwoord. ‘Het kan niet meer gebeuren. Het is reeds zoo. In vergelijking van hem ben ik niets.’
Mickiewicz van zijn kant wijdt aan zijn vriendschap voor zijn beroemden tijdgenoot een fragment uit zijn gedicht Dziady getiteld: Het Monument van Peter den Groote.
In Moskou legde Mickiewicz de laatste hand aan zijn groot gedicht Conrad Wallenrod, dat hij in Petersburg de wereld inzond. Een stout stuk! Dit gedicht toch gaf op te doorzichtige wijze den geestestoestand en de denkwijze weer der Litthauers ten opzichte van Rusland. Een jonge Litthauer, die zijn land geteisterd en onderdrukt ziet door de Teutonische overheerschers, sluit zich aan bij de gelederen zijner vijanden, verraadt hen en sterft gelukkig en gewroken, nu hun leger verspreid en verslagen is. Dit stuk, welks bedoeling aanvankelijk, hoe onverklaarbaar 't ook lijkt, niet begrepen werd, gaf in Litthauen den eersten stoot tot de revolutie van 1830. Te laat werden in Rusland de oogen geopend voor den seditieusen inhoud en van hooger hand kwam een streng verbod om in de dagbladen ook maar met één enkel woord van Conrad Wallenrod te reppen. Mickiewicz begon te begrijpen, dat er gevaar voor hem dreigde en zijn gezondheid tot voorwendsel nemend, verzocht hij om een paspoort, ten einde zich naar 't buitenland te begeven.
| |
| |
Den 15en Mei 1829 vertrok hij in allerijl naar Hamburg, zonder van iemand afscheid te nemen, want vrienden hadden hem gewaarschuwd, dat men plan had hem zijn paspoort weer af te nemen.
Het vertrek uit Petersburg besluit een hoofdstuk in het leven van Mickiewicz. Met gemengde gewaarwordingen had hij het land verlaten, waar hij geleefd had als een banneling, maar waar hij tevens trouwe en vele vrienden achterliet. Achtereenvolgens bezocht hij Berlijn, Weimar en Praag. In Weimar vooral vond hij een sympathieke ontvangst bij Goethe. De beide groote mannen hadden voor elkaar de oprechtste waardeering. Goethe kende eenige vertaalde fragmenten uit Conrad Wallenrod en wist, dat Mickiewicz in zijn land aan het hoofd der Romantieke beweging stond.
‘Ik weet bij ondervinding,’ zeide hij, ‘dat het moeielijk is tegen den wind in te gaan.’
En Mickiewicz antwoordde:
‘Uw voorbeeld leert ons, dat groote genieën, waar zij gaan, dien wind kunnen doen keeren zooals zij willen.’
Odynice, een vriend van Mickiewicz, dien hij op reis ontmoet had, sloot zich bij hem aan en gezamenlijk trokken zij door de voornaamste steden van Duitschland, Zwitserland en Italië. Met hoeveel ontroering naderde Mickiewicz Rome, de eeuwige stad, het land van zijn droomen! En hij werd in zijn verwachtingen niet teleurgesteld. Een uitgelezen, schitterend gezelschap bevond zich in de stad en de twee vrienden zagen zich weldra meegesleept in een maalstroom van mondaine genoegens. Hier vond hij ook zijn oude vriendin uit Odessa, Prinses Zénéide Wolkonska terug en knoopte hij vele en interessante vriendschapsbanden aan. Het behoeft nauwelijks vermelding, dat ook hier de gevierde jonge dichter met het interessante uiterlijk weldra het voorwerp van algemeene vereering werd. Henriette Ankwicz, een jonge Poolsche, die reeds sedert jaren voor haar gezondheid met haar vader, graaf Ankwicz, in Rome vertoefde, werd zijn trouwe gezellin en cicerone op zijn tochten door Rome en uit de vriendschap tusschen de twee jonge lieden ontspon zich weldra een warme genegenheid. Doch hoe vereerd de ouders van het jonge meisje ook waren met de vriendschap van den dichter, als schoonzoon werd hij niet door hen verlangd. Hij had immers geen fortuin en geen positie! De idylle bleef onvoltooid en alleen in eenige verzen van Mickiewicz vindt men de sporen terug van deze romantische episode uit zijn leven.
Vervuld van sombere voorgevoelens ten opzichte van zijn geliefd Polen, keerde Mickiewicz na een kortstondig verblijf in Genève weer terug naar het land van zijn voorliefde: Rome. Hij betreurde de voortvarendheid en de onbezonnen houding der oppositie in zijn vaderland. Hij vond zijn partijgenooten moreel te weinig toegerust tot den strijd en voorzag, dat hun pogingen niet genoeg overwogen en te zwak waren om met goeden uitslag te worden bekroond.
| |
| |
In 1830 barstte de reeds lang smeulende revolutie uit en kort daarop kwam het bericht van de emigratie van het Poolsche leger. Zij waren vol enthusiasme, de Poolsche émigré's. Het bewustzijn, dat zij een heilige zaak dienden, de sympathie waarmee men hen op hun weg begroette, leken hun een zekere waarborg voor een spoedige, stellige revanche. Zij voelden zich sterk, moedig, in staat den strijd te aanvaarden tegen wat en wien ook. De toekomst zou hun leeren, helaas! dat zij zich overschat hadden in hun enthusiaste verblinding. Zoo het Duitsche volk overal de émigré's met blijken van sympathie en belangstelling ontving, de Duitsche vorsten dachten over de zaak anders en bleken niet gesteld te zijn op hun Poolsche gasten. Mickiewicz, die zich juist in Dresden bevond, moest het veld ruimen. Hij sloot zich aan bij het uitgeweken leger en begaf er zich mee op weg naar Frankrijk.
Hoewel lijdelijk toeschouwer bij de gebeurtenissen in Polen, was Mickiewicz heftig aangegrepen door de berichten uit zijn land. Nu rijpte bij hem het plan om ze allen tot een legioen te vereenigen, de dapperen uit den worstelstrijd om de vrijheid. In een gedicht, dat veel sensatie maakte en door Montalembert in 't Fransch werd vertaald onder den titel: Livre du Pélérin polonais, gaf hij uiting aan zijn patriotische gevoelens en wees op de noodzakelijkheid eener nauwe aaneensluiting. In Parijs sloot Mickiewicz vriendschap met Lafayette, Chateaubriand en Béranger, maar voornamelijk met Montalembert, die evenals hijzelf met vurigen ijver voor de zaak van Polen bezield was. Wat echter de émigré's zelf betrof: in Frankrijk ging het hun op den duur ook al niet beter dan in 't buitenland. Zij werden weliswaar niet over de grenzen gezet, maar hunne geavanceerde begrippen maakten hen bij de regeering verdacht. Er ging van hen - dit was althans de bevinding der overheid - een geest van revolutie uit, die aanstekelijk kon worden. Men vreesde de gistende werking hunner democratische theorieën en vond het veiliger ze een beetje op een afstand te houden. In kleine, afgelegen plaatsjes in de provincie vormden zij zich tot verschillende comité's, die allen op hun manier een weg zochten tot de bevrijding van Polen. Er verschenen verscheidene Poolsche couranten, wier kolommen zich hoofdzakelijk vulden met heftige polemieken tusschen die verschillende comité's. In een reeks van artikelen wees Mickiewicz hen toen op het gevaar, dat er lag in oneenigheid en maande hen dringend aan tot samenwerking.
Alsof de afstand en de verbanning hem meer nog tot besef deden komen, hoe dierbaar hem zijn verloren vaderland was, schreef Mickiewicz in dien tijd zijn derde groote episch gedicht, dat in de Fransche vertaling den titel draagt van: Le Sieur Thaddée. Dit werk is een blijvend meesterwerk en het meest volkomen van zijn gedichten. Met hoeveel liefde schildert hij hierin zijn land! De mysterievolle oerwouden, de
| |
| |
wijde, zwijgende vlakten van Litthauen, ze worden beschreven in verzen vol gloed en bezieling naast bladzijden vol sprankelenden humor.
Tijdens zijn verblijf te Petersburg had Mickiewicz veel vriendschap ondervonden van Marie Czymanowska, de beroemde pianiste, die toen een Europeesche vermaardheid had. Zij was acht jaar ouder dan de dichter, niet alleen een groote kunstenares en een mooie vrouw, maar tevens iemand van een superieur karakter en bijzondere geestesgaven. Deze zeldzame vrouw werd in 1830 het slachtoffer van de cholera en liet bij haar dood twee dochters na, waarvan de jongste haast nog een kind was, toen Mickiewicz Rusland verliet. Deze Céline Czymanowska werd in 1834 zijn vrouw. Geen van beiden had fortuin, wat hen niet belette met de grootste blijmoedigheid de toekomst tegemoet te zien. ‘Wij zullen toch in elk geval een stukje brood hebben,’ schreef Mickiewicz aan zijn broer François. ‘Céline is juist de vrouw, die ik zocht, moedig in tegenspoed, met weinig tevreden en altijd vroolijk.’ Maar zelfs dit stukje brood hadden zij niet altijd. De eenige dienstbode moest kort na hun huwelijk worden afgeschaft en Céline deed zelf de huishoudelijke bezigheden. Toen het jaar daarop een dochtertje geboren werd, waren de financieele omstandigheden er niet beter op geworden. De Poolsche uitgewekenen genoten allen eenige geldelijke tegemoetkomingen van de Fransche regeering, welke, hoe gering ook, Mickiewicz uitstekend te pas zouden zijn gekomen. Doch de dichter had geen werkend aandeel genomen aan de Poolsche revolutie en had reeds vóór de gebeurtenissen van 1830 het land verlaten. Op grond hiervan werd hij door het gouvernement niet als een Poolsch uitgewekene beschouwd en werd hem ook de subsidie niet uitbetaald. Wel deden invloedrijke vrienden, als vorst Czartoryski, alles wat zij konden om hem eenigen onderstand van regeeringswege te doen toekomen: hunne pogingen waren vruchteloos. Daarbij kwam, dat de uitgave en de verspreiding der gedichten van Mickiewicz in Polen streng verboden waren, terwijl ook de vertaling van
zijn ‘Livre du Pélérin polonais’ op den index geplaatst was, zoodat de dichter zich van zijn eenige bron van inkomsten beroofd zag. Toch verloor hij den moed niet en maakte een aanvang met een Geschiedenis van Polen, die onvoltooid is gebleven. Tegelijkertijd beproefde hij zijn krachten in het Fransch en schreef in die taal eenige kortere artikelen. De materieele zorgen bleven Mickiewicz echter vervolgen en om in zijn onderhoud te voorzien, nam hij in 1838 een betrekking aan als leeraar in 't Latijn te Lausanne.
Naar aanleiding dezer benoeming verhaalt een vriend van den dichter, Alexander Biergiel, de volgende anekdote, die door Ladislas Mickiewicz, den zoon van Adam, wordt meegedeeld. Alvorens officieel te worden aangesteld, moest Mickiewicz zich onderwerpen aan een soort examen, waartegen hij nogal opzag. Ondertusschen ontving hij een uitnoodiging voor een diner bij een staatsraad. Onder het dessert
| |
| |
komt het gesprek op de Latijnsche letterkunde en Mickiewicz, eenmaal op zijn lievelingsonderwerp gekomen, werpt zich met vuur in de discussie, die tot laat in den avond duurt. Toen het eindelijk tijd werd huiswaarts te keeren, wendt de gastheer zich lot Mickiewicz met de woorden: ‘Ik wensch u geluk met de schitterende wijze, waarop ge geantwoord hebt. Uw examen is prachtig afgeloopen.’ ‘Wat? mijn examen?’ - ‘Ja zeker, dit zijn de leden der jury. Zij hebben u ondervraagd en ge zijt toegelaten.’
Het enthusiasme, dat Mickiewicz' bezielde voordrachten onder zijn toehoorders wekten, is onbeschrijflijk. Zijn wonderbaarlijk geheugen stelde hem in staat, zonder eenige notitie, schitterende improvisaties te houden, die echter, jammer genoeg, verloren zijn geraakt. Mickiewicz zelf stelde ze niet hoog genoeg om ze later nog op te teekenen. Eenvoud en geringschatting van zijn eigen werk zijn altijd kenteekenen van zijn karakter geweest. Toen eens een zijner zoons hem vroeg, iets van zijn gedichten te mogen lezen, haalde hij uit zijn boekenkast een deeltje, maar zette het, na zich een oogenblik bedacht te hebben, weer op zijn plaats. ‘Wacht liever, tot ik iets beters geschreven heb,’ zeide hij.
Hoezeer ook de werkkring in Lausanne en de aanblik der stille, trotsche Alpennatuur overeenkomstig zijn smaak waren, vertrok hij reeds in 1840 naar Parijs om daar de opengevallen plaats te vervullen van leeraar in de Slavische letterkunde aan het Collège de France. Het zou een goede gelegenheid zijn, sympathie op te wekken voor zijn volk door de wereld in kennis te stellen met het intellectueele streven en werken zijner landgenooten en tevens, zooals zijn eigen woorden luidden, te voorkomen, ‘qu'un Allemand ne s'y faufilât et n'aboyât de là contre la Pologne.’ Toch zou misschien zijn liefde voor de rustige Zwitsersche omgeving gezegevierd hebben, als zijn vrouw hem niet had aangezet de betrekking in Parijs aan te nemen. ‘Dus ge hebt uw vrouw beloofd, dat ge gaan zult?’ vroeg hem zijn vriend Melegari, die juist bij hem was, toen hij den brief schreef waarin hij de benoeming aannam. ‘Wat zal ik je zeggen?’ antwoordde Mickiewicz. ‘Ik herinner mij eens gelezen te hebben, dat Caesar vermoord werd, omdat hij zijn vrouw niet gehoorzaamd had.’ ‘Maar er is een nog treffender voorbeeld dan dat van Caesar,’ hernam zijn vriend, ‘namelijk dat van uw naamgenoot Adam, onzen aartsvader, die in 't ongeluk stortte, omdat hij naar de zijne geluisterd had.’ Mickiewicz schaterde het uit.
Zijn benoeming echter ging niet zonder moeielijkheden gepaard. Toen er sprake was van de instelling van een leerstoel in de Slavische talen, vond het voorstel veel bestrijding. Velen beweerden, dat het Poolsch en de andere Slavische talen te weinig letterkundige monumenten hadden, om gerekend te kunnen worden tot de litteraire talen en dat de instelling van een betrekking als leeraar voor Poolsch, Russisch,
| |
| |
Hongaarsch en aanverwante idiomen gelijk zou staan met de instelling van een professorszetel voor de dialecten uit Limoges, Gascogne, Auvergne, Languedoc, enz. Daarbij kwam, dat men, om een definitieve aanstelling aan het Collège de France te krijgen, genaturaliseerd moest zijn, wat eerst mogelijk was na een verblijf van minstens één jaar in Parijs. Mickiewicz, die rechstreeks uit Zwitserland kwam, moest zich dus met eene voorloopige benoeming tevreden stellen.
Zijn verblijf in Frankrijk begon niet gelukkig. Zijn vrouw kreeg in 1841 een aanval van een zielsziekte, waaraan zij reeds vroeger geleden had en die haar verpleging in een inrichting voor zenuwlijders noodzakelijk maakte. In deze treurige omstandigheden, waaronder Mickiewicz zeer gebukt ging, ontving hij het bezoek van den man, die zoo'n grooten invloed op zijn verder leven heeft uitgeoefend: André Towianski, een profeet volgens den een, een krankzinnige dweper volgens den ander. Met deze kennismaking begint voor den dichter een nieuwe bladzijde in zijn leven. Van zijn litterairen arbeid valt, van dit tijdstip af, weinig meer te zeggen: Mickiewicz, de dichter, maakt plaats voor Mickiewicz, den politicus. Moet men Towianski aansprakelijk stellen voor het feit, dat er, na 1841, geen werk van beteekenis van de hand van Mickiewicz is verschenen? Volgens de meesten heeft het fanatieke drijven van dezen zonderling, zijn gevaarlijk mysticisme een noodlottigen invloed op het geestelijk kunnen van den grooten dichter uitgeoefend. Towianski was gekomen om kennis te maken met Mickiewicz en stelde zich voor als een door de Voorzienigheid gezonden Messias, die door zijn leer, welke hij het Messianisme noemde (een op de politiek toegepast christelijk socialisme), groote internationale hervormingen meende te kunnen bewerken. Toen hij vernam, dat mevrouw Mickiewicz ziek was, verklaarde hij haar genezen zonder haar gezien te hebben en liet haar door haar echtgenoot onmiddellijk terug halen. Werkelijk was sedert dien dag zijn vrouw volkomen genezen, wat zeker niet weinig heeft bijgedragen tot het groote vertrouwen, dat Mickiewicz in Towianski had. Van dat oogenblik af behoorde hij tot zijn vurigste aanhangers en maakte met ijver onder zijn landgenooten propaganda voor de ideeën van zijn nieuwen vriend. Tot verontwaardiging van de eene partij, onder bijvalsbetuigingen van de andere, ging hij diens theorieën verkondigen tijdens zijn lesuren in het
Collège de France. Hij begon hoe langer hoe minder te spreken over litteratuur en hoe langer hoe meer over godsdienstige en politieke vraagstukken. Het was een tijd van gisting in vele gemoederen. De discipelen van Saint-Simon streefden naar verbetering van sociale toestanden door afschaffing van het erfrecht en hoogere betaling van den handenarbeid. Mickiewicz zag alleen heil in hervormingen, die het gevolg waren van moreele volmaking. Volgens Towianski was de tijd gekomen, dat de menschheid het tijdperk zou ingaan van rust en vrijheid, door het Evangelie beloofd, en was hijzelf de godsgezant, wiens taak het was haar te leiden.
| |
| |
Een anekdote, door Mickiewicz zelf verhaald, geeft een denkbeeld van het geestelijk overwicht, dat deze zoogenaamde profeet op hem uitoefende. ‘Eens op een ochtend’ vertelt hij, ‘voelde ik mij gedrukt, terneergeslagen. Toen ging ik naar Towianski en vertelde hem, dat ik in verlegenheid was: ik wist niet welk onderwerp ik in mijn college zou behandelen. Zonder mij te antwoorden nam hij zijn hoed en te zamen gingen wij de deur uit om een wandeling te maken. Voor een plas water bleef hij stilstaan en, er langzaam in roerende met zijn wandelstok, begon hij mij eerst breedvoerig uit te leggen, welke diertjes er in leefden en ging toen over tot geologische beschouwingen, daar hij onder de leemlaag een krijtachtigen bodem had ontdekt. Eensklaps een paar stappen terugtredende, wierp hij mij een vertoornden blik toe. “Sedert een half uur luistert ge met de grootste aandacht naar wat ik u van dien modderpoel vertel en ge zoudt niet weten, wat te zeggen, terwijl ge over het eerste spreekgestoelte van de wereld beschikt en het heil van uw volk op 't spel staat!” Het bloed steeg mij naar het hoofd, de inspiratie drong zich naar mijn lippen. Met zelfvertrouwen ging ik naar het Collège de France en nooit heb ik beter gesproken.’
De indruk, dien zijn hartstochtelijke welsprekendheid op zijn hoorders uitoefende, was buitengewoon. Er ging van zijn woorden als een electrische stroom uit, die hen gevangen hield onder zijn bekoring, hen dwong tot ademloos luisteren en tot algeheele overgave aan zijn vurige welsprekendheid. Hij had dan iets profetisch over zich en de overtuiging, waarmee hij sprak, deelde zich mee aan allen, die naar hem luisterden. Zijn taal was niet altoos zuiver Fransch, evenmin als zijn uitspraak, maar niemand dacht hieraan, als hij onder de betoovering zijner improvisaties was. Een schrijver uit dien tijd, Eugène Noël, verhaalt, hoe hij eens, toen zijn hoorders weer als gefascineerd aan zijn lippen hingen, uitriep: ‘La France, ne pourrait-elle pas dire à la Pologne: moi aussi, jai mouru au quinzième siècle, sous l'invasion anglaise, j'ai mouru sous l'Espagne et la Ligue, j'ai mouru en 1815 sous l'Europe coalisée et toujours je suis ressuscitée.’ Niemand dacht er aan te lachen om dit j'ai mouru.
Korten tijd later werd Towianski uit Frankrijk verbannen en werd Mickiewicz met twee zijner collega's, Quinet en Michelet, uit zijn betrekking geschorst. Men beweerde, dat hun theorieën en hun ideeën strijdig waren met den godsdienst. Van nu af aan sprak Mickiewicz in plaats van voor zijn gewoon auditorium voor een beperkt aantal vrienden en vereerders, waaronder zich ook Quinet en Michelet bevonden. Nog eenige jaren bleef hij in Parijs zich hoofdzakelijk bezighouden met vraagstukken politiek, godsdienst en sociologie betreffende, totdat hij in 1848 met zijn vriend, Eduard Giericz, naar het land zijner voorliefde, Rome, vertrok.
Daar bereikte hem, uit Parijs, de tijding van de gebeurtenissen van 1848. Louis Philippe was gevallen. Van deze omstandigheid had Mickiewicz
| |
| |
kunnen profiteeren door te trachten zijn voormalige betrekking weer terug te krijgen. Michelet en Quinet waren, na de verandering van regeeringsvorm, reeds weer in het Collège de France als leeraars geïnstalleerd, maar Mickiewicz dacht niet aan terugkeeren. Hij verwachtte een groote Europeesche omwenteling, hij wenschte die zelfs en zag in een algeheele revolutie het eenige middel tot rehabilitatie van zijn land. Van de gespannen verhouding tusschen Italië en Oostenrijk, die al tot menige botsing aanleiding had gegeven, wilde hij partij trekken voor de zaak van Polen. Zijn plan was met de Poolsche uitgewekenen een legioen te vormen om Oostenrijk te bestrijden en tevens om bondgenooten te winnen ter bevrijding van zijn land. Mickiewicz bleef dus, waar hij dacht dat zijn plaats was: in Rome. Hij vormde er inderdaad een Poolsch legioen, dat hoewel slechts van geringe sterkte, Italië werkelijke diensten heeft bewezen. In het huis, dat Mickiewicz in 1848 in Rome bewoonde, is nog de herinneringssteen aanwezig, die er in naam van het Romeinsche volk en van den Senaat is geplaatst, als erkenning van hetgeen hij voor het land heeft gedaan. Toen echter de weerstand tegen Oostenrijk machteloos bleek, keerde hij den 11den Juli naar Parijs terug.
Mickiewicz, democraat, enthusiast, utopist, voorzag in de toekomst alleen verbetering van den algemeenen toestand, als een democratisch vorst, gekozen uit het volk, aan de regeering kwam. Volgens hem was alleen een Napoleon, een man van 't volk, die ook de behoeften van het volk kende, berekend voor deze reuzentaak: het menschdom te brengen tot hooger materieel en zedelijk peil. De republikeinsche regeeringsvorm, hiervan was hij vast overtuigd, kon niet blijven bestaan en volgens zijn meening was Prins Jérôme, voor wien hij een groote vereering koesterde, bestemd voor den troon van Frankrijk. Jérôme Bonaparte van zijn kant bewees evenals Prins Napoleon veel vriendschap aan Mickiewicz en 't was dan ook, dank zij hun bemiddeling, dat hij de betrekking kreeg van bibliothecaris aan het Arsenaal. De bewondering en hoogachting, die Prins Napoleon voor den dichter had, waren de oorzaak, dat hij altijd de zaak der Polen heeft verdedigd, ook na den dood van den dichter. Maar niettegenstaande de groote waardeering en vriendschap, die Mickiewicz ondervond van allen, die hem kenden, werd hem het leven moeilijk gemaakt door de achterdocht, die de politie en het gouvernement tegen hem koesterden. Hij zag zich voortdurend bespionneerd en gadegeslagen. Een courant, die hij oprichtte in 1849 met zijn vriend Xavier Bronichi: La Tribune des Peuples, moest de uitgave staken en de oprichter zelf ontkwam ternauwernood aan een verbanning.
Napoleon III had aanvankelijk, als alle Bonaparte's, in zijn sympathie gedeeld, maar diens kleingeestigheid en karakterloosheid deden Mickiewicz zich weldra met minachting van hem afwenden. In 1855 had Prins Adam Czartoryski, de ijverige voorvechter van Polens belangen en
| |
| |
vriend van Mickiewicz, dezen laatste overgehaald hem te vergezellen naar de Tuilerieën in de hoop den keizer te winnen voor hun zaak. Zij werden ontvangen in een salon, dat gevuld was met gasten. Met zachte stem verklaarde Napoleon hun, veel sympathie te hebben voor Polen, maar voegde er dadelijk luid en duidelijk bij, zoodat iedereen het kon hooren: ‘Ik kan niets voor u doen.’ Mickiewicz zweeg, maar de dubbelhartigheid van den keizer had hem pijnlijk getroffen. 's Avonds, toen hij zijn vriend Armand Lévy (die deze episode meedeelt) zijn gesprek met Napoleon III meedeelde, zei hij: ‘Het is een lage ziel,’ en, sprekende van de houding van Prins Czartoryski, voegde hij er bij: ‘De vorstelijkste van de twee was de Pool.’
Bij de vele moeilijkheden, waarin Mickiewicz zich voortdurend gewikkeld zag, kwamen ook geldelijke zorgen zich voegen. Ook de gezondheid van zijn vrouw wekte ernstige bezorgheid bij hem. Haar dood in 1855 was voor hem een groote slag. Hij liet haar begraven op het kerkhof Montmartre, met het voornemen haar later naar Montmorency te laten overbrengen, waar hij naast haar wilde rusten.
Eenige dagen na haar dood reeds kwam het besluit in hem op een verre reis naar het Oosten te maken. Zijn betrekking als bibliothecaris begon hem zwaar te vallen en kwam niet met zijn smaak overeen. In het Oosten zou hij wellicht meer kunnen doen voor Polen, terwijl hij in Parijs tot werkeloosheid gedwongen was. Daarbij kwam, dat zijn gezondheid geleden had en hoopte hij, dat een zeereis hem lichamelijk en geestelijk goed zou doen. Maar het viel hem niet gemakkelijk van de Fransche regeering de toestemming te verkrijgen voor die zending. Door bemiddeling van Prins Czartoryski vermocht hij eindelijk erin te slagen de zoo zeer begeerde permissie te verkrijgen. Volgens het door hem opgestelde en door den Minister van Openbaar Onderwijs gewijzigde programma, zou hij zich regelrecht naar Konstantinopel en vandaar naar Bulgarije, Servië, Herzegowina, Bosnië en Walachije begeven om de verschillende letterkundige en wetenschappelijke instellingen in die landen te bestudeeren. In Konstantinopel hoopte hij tevens werkzaam te kunnen zijn voor de zaak van zijn land. Daar toch had zich, op het initiatief van eenige Poolsche uitgewekenen, een Poolsch legioen gevormd, waarop Mickiewicz zijn laatste hoop vestigde. Zoo was dus alles voor de reis gereed. Den 11den September 1855 nam hij afscheid van zijn kinderen, die hij aan de zorg van familieleden had toevertrouwd en vertrok hij in gezelschap van enkele vrienden. Weinig vermoedde hij toen, dat hij nimmermeer terug zou keeren. Integendeel. De frissche zeelucht en vooral de nieuwe, hoopvolle verwachtingen, die hij voor zijn land van zijn zending koesterde, schenen op zijn gestel een heilzamen invloed te hebben. De brieven van zijn vrienden en van hemzelf getuigden van den moed en het vertrouwen, waarmee hij de hem opgelegde taak aanvaardde.
In Konstantinopel ontmoetten zij een menigte uitgeweken Polen,
| |
| |
welke zich voor het meerendeel tot een regiment vereenigd hadden, onder bevel van een zekeren Czaykowski, die onder den Turkschen naam Sadyk Pacha in Bourgas woonde. Den 4en October vertrokken de vrienden gezamenlijk daarheen, om dezen Poolschen Pacha een bezoek te brengen en er tevens een blik te werpen in het Kozakkenkamp. In Bourgos brachten zij eenigen tijd door als de gasten van Sadyk Pacha, overdag jagende door de wildrijke steppen, 's nachts slapende in eenvoudige soldatententen. Voor Mickiewicz had dit leven vol romantische afwisseling al het aantrekkelijke van het ongekende en zij genoten volop van de hun geboden gastvrijheid. Toch deden zich hier bij Mickiewicz de eerste symptomen voelen van een kwaal, waaraan hij kort daarop zou bezwijken. De lange tochten te paard in de gloeiende zon, gevolgd door de koele nachten, doorgebracht onder primitieve linnen tenten misten hun noodlottige uitwerking niet.
Den 20en October kwamen zij terug in Konstantinopel. Mickiewicz was, in schijn althans, zijn ongesteldheid geheel te boven en de opgewektheid van zijn reisgenooten liet niets te wenschen over.
Toch wachtten hem weer nieuwe teleurstellingen. In het door Sadyk Pacha, onder den naam van Ottomansche Kozakken, gevormde regiment was verdeeldheid gekomen en ook de hoop op hulp van de zijde van Engeland werd de bodem ingeslagen. In gezelschap van zijn vriend Czartoryski had hij een bezoek gebracht aan den Engelschen gezant te Konstantinopel. Maar de wijze waarop zij ontvangen waren, had hen doen begrijpen, dat er van dien kant voor hen niets te verwachten was. Mickiewicz leed onder al de teleurstellingen, die hij ondervonden had, meer dan zijn vrienden op dat oogenblik zelf vermoedden, en zijn gezondheid, die reeds in Bourgas een knak gekregen had, ging achteruit. Op het tijdstip dat de cholera uitbrak in Konstantinopel, bewoonde hij er met zijn vrienden een hoogst eenvoudig huisje in een vuile, armoedige, ongezonde wijk. Wel verhuisden zij kort daarop naar een betere woning in een aanzienlijker gedeelte der stad, maar Mickiewicz had intusschen de ziekte reeds opgedaan, waaraan hij weldra bezwijken zou. Den 27en November ontvingen zijn kinderen telegraphisch bericht van den dood van hun vader.
De ziekte waarvan hij het slachtoffer was geworden, werd door enkelen voor Aziatische cholera gehouden; door anderen werd die bewering echter tegengesproken. De waarheid is, dat Mickiewicz reeds lang ongesteld was en dat de moreele schokken, die hij doorstaan had, gevoegd bij de onhygiënische levenswijze, hem ongeschikt hadden gemaakt om weerstand te bieden aan de ziekte.
Zijn lijk werd overgebracht naar Frankrijk en tegelijkertijd werd het stoffelijk overschot van zijn vrouw van het kerkhof Montmartre getransporteerd naar Montmorency, waar zij naast elkaar ter ruste werden gelegd. Doch niet voor goed, want in 1890 werd zijn lijk overgebracht naar Polen en in 1898 werd op de groote markt in Krakau zijn standbeeld onthuld.
| |
| |
Zijn zoon Ladislas gaf van zijn vader een volledige biographie uit, waaraan dit artikel in hoofdzaak zijn stof ontleent.
Zoo is hij gestorven, de idealistische strijder, zonder de illusie van zijn leven verwezenlijkt te zien. Het doel van zijn werken, waarvoor hij geleefd heeft en gestorven is, heeft hij niet mogen bereiken. Zal de toekomst eens brengen, wat hij zoo vurig wenschte: vrijheid en onafhankelijkheid voor zijn volk? Wie zal 't zeggen? Op het oogenblik ziet het er niet naar uit, of zijn illusies ooit werkelijkheid zullen worden. Doch in Polens donkerste dagen is hij voor zijn landgenooten de verpersoonlijking geweest van al hun hoogere idealen en al hebben de komende tijden niet beantwoord aan de verwachtingen, die hij koesterde, toch heeft de toovermacht van zijn dichterwoord hen tijdelijk onttrokken aan de materieele en moreele zorgen en de geestdrift in hen opgewekt, die zij noodig hadden, om staande te blijven in den strijd.
M.E. van Riemsdijk.
|
|