S. Muller en ‘Het Kaas- en Broodvolk’ van Prof. P.J. Blok. Het laatste stuk zal stellig de belangstelling gaande maken van het groote publiek, omdat ieder in zijn kinderjaren van deze merkwaardige beweging gehoord heeft en nu door het onderzoek van Prof. Blok in staat gesteld wordt een juister inzicht in de toenmalige maatschappelijke toestanden te verkrijgen. Van Prof. Bussemaker vinden wij hier ‘de voorbereiding van de Generale Unie’, een fragment van de bekende door Teyler's Genootschap bekroonde ‘Afscheiding der Waalsche gewesten’, na welke studie de auteur in 1894 tot hoogleeraar te Groningen benoemd werd. Tot de koloniale geschiedenis mogen gerekend worden: ‘Isaac Lemaire’, een Gidsartikel van Bakhuizen van den Brink, een artikel uit ‘Onze Eeuw’ over de Oost-Indische Compagnie, van den verzamelaar zelf (voor de plaatsing waarvan de heer Brugmans in het voorbericht min of meer excuus vraagt en niemand hem stellig de genadige executie zal weigeren, waarop hij hoopt, aangezien het glashelder, vlot geschreven stuk niet juist het minst genietbare van den geheelen bundel is), en ‘de afstand der Kaap de Goede Hoop aan Engeland in 1814’ van prof. Heeres. Dan weder politieke geschiedenis: van de hand van Thorbecke ‘Simon van Slingelandt's toeleg om den staat te hervormen’, ‘een en ander over Van der Cappellen tot de Pol en zijn aanhang’, door Dr. W. van der Meulen, en een hoofdstuk uit Colenbrander's Patriottentijd ‘de strijd der staatspartijen in de Republiek.’ Verder is de nijverheidsgeschiedenis vertegenwoordigd door eene bijdrage van Prof. Kernkamp tot de geschiedenis van de lakenindustrie in Holland in de 17e en 18e eeuw ‘De Droogscheerders-Synode’, en Mr. W.H. de Beaufort beweegt zich op het terrein der oeconomische geschiedenis in zijn ‘Engelsche en Hollandsche
vrijhandelsplannen.’ Vrij onbeduidend is het opstel ‘Oude Hollanders’ van Betz, van wien we wel eens wat beters gelezen hebben en iets heel aparts, onder geen rubriek te brengen, is ‘Dorus' Droefheid’, welbekend bij alle lezers van de Gids, een fragment uit een wat lang voortgezette reeks artikelen in dat tijdschrift, Jaargang 1901, geschreven door den Haagschen bibliothecaris Dr. Bijvanck, destijds ook redacteur van de Gids.
Men ziet dus: van alles wat. En toch moet men onvoldaan zijn; immers, waar sprake is van een historisch leesboek in den waren zin van het woord, mocht de toegang niet ontzegd zijn aan kunstgeschiedenis, noch aan kerkgeschiedenis. Gaarne had men daarvoor enkele andere studiën (waarom ze te noemen?) uit deze verzameling zien verdwijnen!
Mag men al niet op de artikels afzonderlijk critiek gaan uitoefenen, daar dit te ver zou voeren en ook bij zoo oude bekenden niet meer noodig is, toch zijn hier nog eenige opmerkingen over het werk als ensemble wellicht niet misplaatst. Allereerst brengt de titel ‘historisch leesboek’ den argeloozen lezer, die natuurlijk behoort tot de beschaafde leeken (zooals de meer en meer gebruikelijke term luidt), op een dwaalspoor. Wat toch meent hij hier te zullen vinden? Iets universeels, eenige grootsche tafereelen uit het drama der Wereldgeschiedenis? Het is enkel Vaderlandsche historie, stellig van het beste, maar wat het grootste gedeelte betreft niet geschreven voor het publiek, waarvoor dit leesboek bestemd heet te zijn. Velen zullen het boek onvoldaan en gemelijk ter zijde leggen; de hun voorgediende kost was te zwaar.
Reeds zijn er eenige maanden verloopen, sinds de Redactie van den Tijdspiegel mij het historische leesboek ter recensie zond; door verschillende om-