| |
| |
| |
Openbare gemeentelijke slachthuizen.
‘Man darf wohl, ohne ungerecht zu sein, den Satz aufstellen, dass jede Stadtverwaltung, die ein Schlachthaus nach den örtlichen Verhältnissen errichten könnte, sich heutzutage eines schweren hygienischen Versäumnisses schuldig macht, wenn sie dies unterlässt.’
Bollinger.
Bij het oprichten van openbare (gemeentelijke) slachthuizen komt weder duidelijk aan den dag, dat het Nederlandsche volk niet gemakkelijk te bewegen is om afstand te doen van eeuwen lang bestaan hebbende gebruiken en gewoonten. Er moet blijkbaar heel wat gebeuren om het daartoe te brengen.
De te dezer zake hier te lande bestaande toestand is de volgende:
In 1883 kwam Rotterdam, in 1887 Amsterdam in het bezit van een openbaar (gemeentelijk) slachthuis. Vervolgens was dit ook het geval met 's Hertogenbosch, Maastricht, Venlo, Roermond, Groningen, Leiden, Utrecht, Nijmegen en Alkmaar, terwijl zoodanige inrichtingen in wording zijn te 's Gravenhage, Dordrecht en Haarlem.
In het buitenland waren van de vroegste tijden af openbare slachthuizen in gebruik. Reeds in 977 bestond ‘La Réole’ in Gironde, terwijl in de kort daarop volgende eeuwen talrijke inrichtingen van dien aard in het leven werden geroepen. In het jaar 1200 had ook Parijs reeds zijn openbare slachthuizen.
In Duitschland is de voornaamste stoot tot het oprichten van een groot aantal openbare slachthuizen gegeven door de, indertijd, aldaar geheerscht hebbende talrijke en ernstige trichine-epidemieën. Zoo kwamen o.a. in 1863 te Hettstad op 160 lijders 28 sterfgevallen voor; in 1860-1889 in het koninkrijk Saksen bij 109 epidemieën 3402 lijders met 79 dooden of c.a. 2.3%. Bovendien door gevallen van vleeschvergiftiging: in 1866 kwamen te Lahr op 70 dezer ziektegevallen 3 dooden voor; in 1876 te Nordhausen op 400 zieken 1 doode.
Reeds in 1898 bezat Duitschland 713 openbare slachthuizen.
Onwillekeurig vraagt men zich af: moet het in Nederland - evenals in Duitschland - zoover komen, dat ernstige ziekte onder de bevolking dwingen zal tot het uitbreiden van het aantal openbare slachthuizen?
| |
| |
Gevaar daarvoor bestaat zeer zeker. Om slechts één voorbeeld te noemen:
In het openbare slachthuis te Leiden werden in 1904 onderzocht 1771 gevallen van tuberculose. Dit aantal klom in 1905 tot 2143; alzoo moesten gemiddeld 7 gevallen van tuberculose per dag worden onderzocht op een totaal aantal slachtdieren van 15,758.
Dit cijfer is - het zal door ieder worden toegestemd - enorm hoog, nl. 20.1 pct. van alle volwassen runderen; van de koeien alléén 37.9 pct., van varkens 9 pct.
Het hoogste cijfer der tuberculose bij volwassen runderen viel in Juni met 45.3 pct., het laagste in December met 27 pct.
Hierbij dient bedacht, welke verwoestingen vleesch, afkomstig van in sterke mate aan tuberculose lijdend vee, bij het menschdom kan te weeg brengen.
Een en ander gaf ons aanleiding dit belangrijk onderwerp nog eens onder de aandacht van het groote publiek te brengen.
We beginnen daartoe met de voordeelen, aan openbare slachthuizen verbonden, op te sommen.
Als voornaamste zijn aan te merken:
De volksgezondheid wordt er in sterke mate door bevorderd.
In de eerste plaats valt hier te wijzen op de verontreiniging van lucht, bodem en drinkwater door den dierlijken afval als bloed, ingewanden, mest, enz., afkomstig van de in steden en dorpen verspreide particuliere slachthuizen.
Eenige verbetering op dit punt valt in de laatste jaren waar te nemen, doordat nieuwere inrichtingen, door doelmatigen bouw, minder gevaar opleveren. Regel is het nochtans, dat zoowel in steden als in dorpen de volksgezondheid op dit punt zeer in gevaar wordt gebracht.
Dienen hiertegen reeds in gewone omstandigheden waarborgen genomen te worden, hoeveel te meer is dit niet noodig met het oog op het onverwacht optreden van epidemieën.
In de tweede plaats dient op het gevaar gewezen, dat er gelegen is in het gebruiken van voor de gezondheid schadelijk vleesch. En dat dit gevaar niet denkbeeldig is, kan o.a. daaruit blijken, dat - zooals hiervoren is aangestipt - bij het openbaar slachthuis te Leiden in Juni 1905 niet minder dan 45,3 pct. van de ter slachting aangeboden volwassen runderen op tuberculose moesten worden onderzocht.
Bij het gemis van een openbaar slachthuis zou de Leidsche bevolking aan een groot gevaar blootgesteld zijn geweest. Nu konden de noodige voorzorgsmaatregelen getroffen worden.
Hen, die nog meer bewijzen verlangen, verwijzen wij naar de voortdurend in dagbladen voorkomende opgaven van afgekeurde ingewanden van dieren aan openbare slachthuizen. Na kennisneming daarvan zullen zeker ook zij overtuigd zijn, dat maatregelen genomen moeten worden.
| |
| |
Doch het betreft niet alleen de runderen, ook het toezicht op ter slachting aangeboden paarden eischt groote zorg.
Dit onderdeel ondergaat de laatste jaren eene belangrijke uitbreiding, hetgeen een gevolg is van voor de slachtbank bestemde paarden, welke door Engelsche handelaren levend naar hier worden verzonden.
In een desbetreffend verslag van de Vereeniging tot bescherming van dieren te Rotterdam over 1905 lezen we omtrent dit punt het volgende:
‘Behalve de groote massa uit Londen aangevoerde paarden, die als regel goed overkomen, werden de volgende aanvoeren gecontroleerd: uit Goole 632 paarden, waarvan 5 dood en 36 per wagen naar het openbaar slachthuis vervoerd; uit Grimsby 554 paarden, waarvan 11 dood en 26 per wagen naar het abattoir vervoerd; uit Leith 381 paarden, waarvan 27 dood en 7 per wagen naar het abattoir vervoerd; uit Glasgow 162 paarden, waarvan 4 dood en 1 per wagen naar het abattoir vervoerd.’
Met voldoening kan worden vermeld, dat de Nederlandsche regeering in deze een stap in de goede richting deed. Zij bepaalde nl., dat de uit Engeland aangevoerde paarden dadelijk na aankomst naar de openbare slachthuizen te Amsterdam, Rotterdam of Leiden moeten worden vervoerd, aldaar onderzocht en geschikt bevonden zijnde moeten worden geslacht.
De regeering erkent alzoo het groote nut van openbare slachthuizen, hetgeen voor de ijveraars ervoor eene groote voldoening mag heeten.
Het beschermen van dieren tegen onnoodige kwellingen wordt er door bevorderd.
Men treft onder de slagers - de goeden niet te na gesproken - in meerdere of mindere mate ruwe menschen aan, die het met de behandeling van dieren zoo nauw niet nemen. Eenige verschooning daarvoor is te vinden in den aard van het bedrijf. Bovendien bezit ook de slager de natuurlijke neiging om zijn verdiensten zooveel mogelijk uit te zetten, al moet dit somwijlen gepaard gaan met marteling van slachtdieren.
Een paar sprekende voorbeelden daaromtrent zijn van wege het hoofdbestuur der Nederlandsche vereeniging tot bescherming van dieren openbaar gemaakt. Ze komen op het volgende neer.
Een kalf wordt met de vier pooten saamgebonden op een slachttafel gelegd. Een man houdt den kop van het dier vast, een ander maakt het machteloos door een slag achter de hoorns. Dadelijk nadat het weerlooze dier zoodoende machteloos is gemaakt, begint de marteling. Van een afsnijden van den hals nog geen sprake! Neen, 't schijnt dat de hevige zenuwtrekkingen, door de nu volgende martelingen opgewekt, het kalfsvleesch malsch maken. Met een mes wordt nu de kop bewerkt, overal worden sneden gegeven, het vel weggehaald en gekerfd! De neus wordt door middel van een mes doorboord, waarbij het machtelooze dier toch nog ten gevolge van de buitengewoon hevige pijnen
| |
| |
krampachtig en met schokkende bewegingen trekt en met de oogen rolt. Daarop wordt een ijzeren haak waaraan een touw, hetwelk over een aan den zolder bevestigde katrol loopt, door dat gat in het neus-middenschot gestoken en wordt de kop daarmede omhoog getrokken, zoodat de hals bijna gestrekt is. Daarna wordt het snijden en kerven in den kop en in den hals voortgezet (alles ter wille van de krampen, die het malsche kalfsvleesch moeten opleveren). Eerst na geruimen tijd wordt in dien gerekten hals een gat gestoken, zoodat het dier langzaam dood bloedt.
Het bovenstaande gebeurde in een der grootste slachterijen te 's Gravenhage.
Eene andere mishandeling op kalveren uitgevoerd, is het levend villen. Daartoe wordt eene snede aan den hals gemaakt en wordt de pijp van een groote blaasbalg tusschen vel en vleesch gestoken en de huid als het ware van het vleesch geblazen (gescheurd).
Deze gruwel werd geconstateerd in eene slachterij te Haarlem.
Het was voorzeker eene goede gedachte van voormeld bestuur om een en ander openbaar te maken.
Weinigen, die zich aan hun tafel vergasten aan een malsch stuk kalfsvleesch, zullen vermoeden, dat het dier, waarvan het afkomstig is, zulke martelingen kan hebben ondergaan.
Spreekt men over dit onderwerp met vakmannen, dan luidt het antwoord gewoonlijk, dat de scherpe concurrentie alsmede de invoer van minderwaardig en voor de gezondheid schadelijk vleesch daartoe mede aanleiding geeft. Hoe dit intusschen zij, walgelijk zijn en blijven martelingen aan dieren aangedaan, als hiervoren vermeld.
Gelukkig, dat er gelegenheid bestaat ook aan dierenkwelling een einde te maken, immers bij openbare slachthuizen is daarvan geen sprake meer. Voortdurend toezicht van deskundig personeel, dat in den regel bij het slachten persoonlijk hulp verleent, belet ze.
En daar, waar bij uitzondering eene mishandeling plaats vindt, wordt daarvoor eene correctie opgelegd. Zeer in het belang der dieren zou het nog wezen, als de openbare slachtplaatsen in de onmiddellijke nabijheid der veemarkten gelegen waren, zooals te Amsterdam het geval is. Het slachtvee zou dan rechtstreeks van de markt in de stallen van de slachtplaats gebracht kunnen worden.
Menige mishandeling, die nu onder het transporteeren voorkomt, zou vermeden worden.
De burgerij heeft kans op vleesch van betere hoedanigheid.
Het ligt toch voor de hand, dat weinig slagers zullen worden aangetroffen, die er zich aan wagen met voordacht met ziek of zulk minderwaardig vee, dat geen eetbaar vleesch oplevert, aan de openbare slachtplaats te komen, wetende, dat strenge keuring te wachten staat. Bovendien brengt de concurrentie er het hare toe bij, dat het publiek -
| |
| |
hetzij door de couranten, hetzij op andere wijze - met dergelijke handelingen bekend wordt, hetgeen den belanghebbende veel schade kan bezorgen.
Verder dient de aandacht gevestigd op het groote belang, dat er gelegen is in het - gedurende het warme jaargetijde - beschikken over doelmatige plaatsen tot bewaren van het geslachte vleesch.
Zonder overdrijving kan getuigd worden, dat in ons land daaraan bijzonder veel ontbreekt.
Wel worden slagers aangetroffen, die het voorradige vleesch in ijskasten hangen, doch hieraan is het groote nadeel verbonden, dat zoodanig vleesch onder het vervoer bij warm weer naar de klanten en ook in de keukens spoedig tot bederf overgaat. Om in dit bezwaar te voorzien, worden openbare slachthuizen aangetroffen, die beschikken over een z.g. koelhuis. Deze inrichtingen doen niet alleen dienst als conserveer-inrichting, maar het bevordert ook de smakelijkheid en verteerbaarheid van het vleesch.
De koelhuizen hebben nog het voordeel, dat daarvoor aan de inrichting eene ijsfabriek noodig is en de gelegenheid bestaat om ijs uit gesteriliseerd water te bereiden. Dit is in het belang der vleeschverbruikers van veel waarde, omdat de slagers, die van ijskasten gebruik maken, in den regel ijs aanschaffen, dat uit onzuiver water is bereid, terwijl bekend is, dat de bacteriën, welke in zoodanig ijs aanwezig zijn, zich dadelijk overplanten op het in de onmiddellijke nabijheid opgehangen warme vleesch.
Eindelijk geven de koelhuizen de gelegenheid om het versche vleesch uit de slachtplaatsen te verwijderen. Hierdoor kunnen ook in kleinere lokalen kort achtereen meerdere dieren geslacht worden, terwijl de zindelijkheid er door bevorderd wordt.
Karakteristiek in deze mag genoemd worden de Duitsche slagersuitdrukking: ‘mag der ganze Schlachthof einstürzen, wenn nur das Kühlhaus stehen bleibt.’
Het gebruik van vleesch, afkomstig van eenigermate zieke dieren, wordt mogelijk gemaakt.
De ondervinding heeft geleerd, dat het zeer goed mogelijk is vleesch, afkomstig van eenigermate zieke dieren, nog voor de consumptie geschikt te maken.
Het middel, hetwelk daartoe wordt aangewend, is het vleesch te steriliseeren. Het verschil tusschen koken en steriliseeren bestaat daarin, dat bij het gewone koken geen hoogere warmtegraad dan 70 à 80o wordt aangewend, terwijl voor het steriliseeren minstens 100o wordt vereischt.
Voor deze bewerking zijn kooktoestellen uitgedacht, die zeer goed voldoen. Het koken, eigenlijk het desinfecteeren (steriliseeren) geschiedt door middel van stoom onder een druk van c.a. ¾ atm. en eene temperatuur van 100 tot 120° C.
| |
| |
Het aldus verkregen vleesch is geheel kiemvrij en uitstekend voor voeding van den mensch geschikt. De bewerking heeft op de voedingswaarde geen invloed en de smaak wordt er door verbeterd.
Zoodra zulk vleesch, waarvan de prijs laag is, te koop wordt aangeboden, doen zich steeds zooveel liefhebbers op, dat lang niet iedereen kan worden voorzien, waaruit blijkt, dat het zeer gewild is.
In 1905 werd bij het openbaar slachthuis te Leiden gesteriliseerd vleesch, afkomstig van 32 koeien, 4 kalveren, 2 paarden, 1 schaap en 51 varkens, verkocht.
Rijksinkomsten worden er door verhoogd.
Het is van algemeene bekendheid, dat in plaatsen, waar openbare slachthuizen bestaan, de opbrengst van de belasting, bekend onder den naam van ‘accijns op het geslacht’, hooger wordt. Dit is een onmiddellijk gevolg van het slachten van vee van betere hoedanigheid en van het beter verzekerd zijn van de contrôle der ambtenaren van de belasting. Zoo zou in het eerste jaar der exploitatie van het abattoir te Amsterdam de accijns ongeveer een ton meer hebben opgebracht dan in het onmiddellijk daaraan voorafgaande. In dit verband verdient het opmerking, dat de genoemde belasting, welke in 1895 eene som van f 2,909,927.01 beliep, in 1904 reeds was gestegen tot f 4,112,784.155.
Het zou zeer zeker in het algemeen belang zijn, indien de regeering kon besluiten uiteen te zetten, in hoeverre de oprichting van openbare slachthuizen tot die belangrijke stijging het hare heeft bijgedragen.
De keuring van slachtdieren wordt er beter door verzekerd.
Deze gunstige omstandigheid dankt men aan het beschikken over een deskundig en practisch aangelegd keuringspersoneel, over geschikte localiteit en over een naar de eischen des tijds ingericht laboratorium.
Betoog zal deze bewering wel niet vorderen.
Besmettelijke ziekten onder het vee komen er door aan het licht.
Zij, die weten, welke ernstige gevolgen besmettelijke ziekten onder het vee kunnen hebben, waardeeren de openbare slachthuizen, omdat deze een uitstekend middel zijn om bevoegde autoriteiten intijds van het bestaan van besmettelijke ziekten op de hoogte te brengen.
Nergens meer is dan ook het spreekwoord ‘Un homme averti en vaut deux’ van toepassing.
Het publiek kan voor de gezondheid onschadelijk ijs bekomen.
De openbare slachthuizen, waaraan ijsfabrieken verbonden zijn, stellen deze in zoover ter beschikking van het publiek, dat daaruit het noodige ijs tegen betaling kan worden verkregen.
Deze maatregel wordt, ook door directiën van ziekenhuizen, daarom zoo gewaardeerd, omdat het ijs bereid wordt uit gesteriliseerd water.
| |
| |
Er bestaat gelegenheid tot het verbranden van cadavers van voor de consumptie afgekeurde slachtdieren, van katten, honden, enz.
Voor dit doel zijn aan de openbare slachthuizen bepaaldelijk daarvoor ingerichte ovens beschikbaar.
In 1905 werd deze soort oven bij het openbaar slachthuis te Leiden 60 maal gestookt.
Voor de gemeente werden de cadavers van 243 honden en 154 katten verbrand.
Het nut van zoodanige inrichting voor de volksgezondheid te betoogen komt ons overbodig voor.
Mogen nu al de hiervoren opgesomde voordeelen worden prijsgegeven, omdat het slagersbedrijf bemoeilijkt wordt? Zeer zeker neen! Het algemeen belang moet ook hier boven gaan. Te eerder, omdat de last, welke er door wordt gelegd op de schouders van de eerlijke slagers, minder zwaar is, dan wel eens wordt beweerd en voor de minder eerlijke kunnen geen te strenge maatregelen worden genomen.
Met kracht hebben zich indertijd de Groninger slagers verzet tegen het daar ter plaatse oprichten van een openbaar slachthuis, waarvan de wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad No. 95) het gevolg was.
Bij deze wet worden de gemeentebesturen gemachtigd, in het belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid, eene bepaalde plaats of gedeelte der gemeente aan te wijzen voor het oprichten van slachterijen en vilderijen, met verbod om elders in de gemeente het bedrijf of de bedrijven uit te oefenen.
Met het tot stand komen van deze wet verdween de illusie van velen, dat de regeering het instellen van openbare slachthuizen bij de wet zou doen bevelen. Onder de vorige regeering deed in de pers een bericht de rondte, dat besloten was een wetsontwerp bij de Staten-Generaal in te dienen, waarbij aan de gemeenten met meer dan 10,000 inwoners de verplichting wordt opgelegd om openbare slachthuizen op te richten. Nader werd hieromtrent niets vernomen.
Het moet, naar onze meening, als een verkeerde opvatting worden beschouwd, dat openbare slachthuizen enkel voor steden - en dan nog wel voor de grootere - zouden noodig zijn. Vooral in dorpen in den omtrek van groote plaatsen als Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage, Leiden e.a., bestaat er dringend behoefte aan. In openbare slachthuizen in dergelijke dorpen toch ligt een krachtig middel om den clandestienen invoer van allerlei minderwaardig en voor de consumptie ongeschikt vleesch in die steden te helpen beletten. Hetgeen op dat stuk in bedoelde dorpen plaats vindt, doet niet onder voor de Amerikaansche toestanden, waaromtrent in den laatsten tijd door de pers weder zulke vreeselijke onthullingen worden gedaan.
Om dit betoog te staven behoeven we slechts te verwijzen naar
| |
| |
hetgeen omtrent dit onderwerp - ook in den laatsten tijd - in de Nederlandsche dagbladen wordt gepubliceerd.
Nu meene men niet, dat we zoo naïef zijn te gelooven, dat door het oprichten van openbare slachthuizen in dorpen op eens de gewenschte toestand zou verkregen worden, och neen, daartoe zijn de ‘bonkenslagers’, de ‘vilders’ en de ‘knorsen’ over het algemeen veel te glad in het verschalken der politie en te gewetenloos en zijn de straffen, die een enkele maal voor de bedoelde misdrijven worden opgelegd, te weinig afschrikwekkend. Belangrijk beter zou de toestand echter zeker worden en daarmede ware reeds veel gewonnen.
Ook in deze geeft Duitschland ons een goed voorbeeld. In tal van kleine plaatsen toch, zelfs met minder dan duizend inwoners, worden daar openbare slachthuizen aangetroffen.
Dáár werd door de betrokken autoriteiten ook het middel aan de hand gedaan, om de inrichtingen in kleine plaatsen op den meest bescheiden voet te schoeien en van de gelegenheid tot samenwerking met naburige dorpen - waar dit mogelijk blijkt - gebruik te maken.
Zoo ergens, dan zou - naar het ons wil voorkomen - hier plaats zijn, om in de oprichtingskosten van rijkswege bij te dragen. Het daartoe uitgegeven geld, immers, zou in het belang der volksgezondheid zeer goed besteed zijn.
Na vorenstaande beschouwingen komt het ons wenschelijk voor eene korte beschrijving te geven van een openbaar (gemeentelijk) slachthuis en dat niet alleen wat aangaat de inrichting en het beheer, maar ook de financieele uitkomsten. Dit laatste toch is voor menig gemeentebestuur het schrikbeeld in deze belangrijke aangelegenheid.
We meenden daartoe niet beter te kunnen doen, dan eene bepaalde inrichting van den laatsten tijd - en wel de gunstig bekend staande te Leiden - te kiezen. De directeur, Dr. D.A. de Jong, werd dadelijk bereid bevonden het algemeen belang in dezen te dienen.
Ter zake dan:
Op het terrein van het openbaar (gemeentelijk) slachthuis te Leiden worden aangetroffen: 1o. woningen van den directeur en verder personeel; 2o. een administratiegebouw, o.a. met pathologisch laboratorium, bacteriologie, broedstoven, sterilisator en spoelkamer; 3o. hoofdgebouw met a. slachtplaats voor groot en klein vee; b. varkensslachthal met stal; c. koelhuis en voorkoelhuis; d. gezellenkamer; e. sterilisator en vetsmeltketel; f. darmwasscherij; g. koelinrichting; h. ijsfabriek; i. patroonskamer; j. oven (kori-) om afgekeurd vleesch en cadavers te verbranden; k. werkplaats; l. mestlokalen; m. kolenbergplaats; n. machinekamer en ketelhuis; 4o. paardenslachthal met stal; 5o. slachthal voor ziek vee met stal; 6o. runderstallen; 7o. veeloods, tevens dienende voor onderzoek van het vee bij slecht weer; 8o. biologische reinigings-inrichting in verband met het rioolstelsel; 9o. weegplaats voor varkens;
| |
| |
10o. cantine; 11o. paardenstal met wagenremise ten dienste van slagers, boeren, enz.; een en ander geheel naar de eischen des tijds ingericht. De terreinen, slachtlokalen, enz. zijn electrisch verlicht. De inrichting beschikt over een spoorbaan, welke o.a. gebruikt wordt voor het aanvoeren van uit Groot-Brittannië en Ierland afkomstige slachtpaarden.
Het personeel, aan deze inrichting verbonden, bestaat uit 1 directeur, 1 adjunct-directeur keuringsveearts, 1 boekhouder, 4 keurmeesters-opzichter, 1 hulpkeurmeester-opzichter, 2 machinisten, 1 portier, 2 stokers, 7 werklieden, 1 nachtwaker, 1 werkvrouw en 1 bediende op het laboratorium.
Uit de gemeenteraadsleden is eene commissie van drie leden benoemd, speciaal voor het toezicht op het openbaar slachthuis. In de voor haar, bij raadsbesluit, vastgestelde instructie komt o.a. voor, dat zij burgemeester en wethouders bijstaat en toezicht uitoefent op het aan de inrichting verbonden personeel, op het behoorlijk onderhouden der geheele inrichting en op alle leveringen, zoomede op de nakoming der voor die leveringen te sluiten overeenkomsten. Zij adviseert omtrent plannen voor verbetering, vernieuwing, of uitbreiding.
De regeling betreffende het heffen van belasting voor het gebruik van het openbaar slachthuis luidt:
‘Voor ieder, die voor een der hierna omschreven doeleinden gebruik maakt van deze inrichting, of van diensten, vanwege de gemeente op het openbaar slachthuis verstrekt, wordt de volgende belasting geheven:
Voor het gebruik maken van de gelegenheid tot slachten, voor het gedurende den bepaalden tijd laten verblijven van vleesch, voor het gebruikmaken van penserij en darmwasscherij, voor het keuren van het slachtvee, vóór en na de slachting: a. voor een paard, muildier, stier, os, koe, vaars of pink f 3; b. voor een vet kalf, ezel, muildier of veulen f 1.75; c. voor een graskalf f 1.50; d. voor een varken f 1.80; e. voor een schaap of lam f 0.80; f. voor een bok, geit, nuchter kalf of speenvarken f 0.40.
Dit tarief wordt voor dieren, voor export geslacht en welke dus na de slachting in hun geheel, behalve de inwendige organen, rechtstreeks van het openbaar slachthuis naar het buitenland worden vervoerd, indien ten minste 5 dieren van dezelfde soort en van denzelfden eigenaar te gelijk ter slachting worden aangegeven, vastgesteld als volgt: voor de dieren genoemd onder a. f 1.50; b. f 0.75, c. f 0.75; d. 0.80; e. f 0.40; f. f 0.25.
Bovendien zijn tarieven vastgesteld voor: 1o. het gebruik maken van de stallen, met of zonder voeding der dieren; 2o. het wegen van levend of geslacht vee; 3o. het gebruik maken van het koelhuis en het voorkoelhuis; 4o. het steriliseeren van vleesch en het smelten van vet; 5o. het gebruik maken van de vleeschverkoopruimte.
Het openbaar slachthuis wordt benut voor de keuring van alle in de gemeente ingevoerd vleesch. Omtrent dit onderwerp werd, onder dag- | |
| |
teekening van 22 Januari 1903, eene verordening door het gemeentebestuur vastgesteld.
De stichtingskosten, met inbegrip van het terrein, beliepen f 442.950.
De ontvangsten over 1905 bedroegen f 45,879.725, (slachtgelden f 31,930.45; stalgelden met en zonder voeding f 2624.95; weegloonen f 1318.75; koelhuis f 3241; sterilisator f 408; vleeschverkoopruimte f 89.75; keurloon van levend vee f 26.25; keurloon van vleesch f 2786.29; verkoop van: bloed f 226.775, vet f 106.085, koolasch f 30.80; mest f 570,83; varkenshaar en klauwen f 122.83; ijs f 1661.27; diversen f 735.695).
De uitgaven over dat jaar waren f 30,499.985 (salarissen f 10,294.735; weekloonen f 6564.325; steenkolen voor machinebedrijf f 4128.28; brandstoffen voor de gebouwen f 176.28; zeep, soda en machinematerialen f 1121.015; duinwater f 204.60; gasverlichting voor administratie- en andere gebouwen f 511.70; onderhoud en vernieuwing f 2468.325; bureau- en laboratoriumkosten, vee- en vleeschkeuring f 1414.485; voeding f 1616.67; grondbelasting f 747. -; premie verzekeringsbank f 521.905; telefooninstallatie f 89.38; spoorwegverbinding f 180. -; biologische reiniging f 173.06; premie brandverzekering f 194.92; onvoorzien f 93.305.
De inkomsten overtroffen dus de uitgaven, in welke laatste rente en aflossing niet voorkomen, met f 15,379.74. Het tekort op de vee- en vleeschkeuring, vóór de oprichting van het slachthuis, hetwelk telken jare steeg en in 1902 reeds ruim f 3100 bedroeg, is in de exploitatierekening van het slachthuis verdwenen, zoodat bij de beoordeeling van de financieele resultaten van het slachthuis voor zich het surplus der ontvangsten met dit bedrag verhoogd kan worden. Voor rente en aflossing zou dan beschikbaar komen f 18,479.74.
De gevolgtrekkingen, welke door ons uit het vorenstaande worden gemaakt, komen op het volgende neer:
1o. dat de volksgezondheid en de dierenbescherming de instelling van openbare slachtplaatsen niet alleen in steden doch ook in naburige dorpen eischen;
2o, dat de gemeentebesturen van grootere plaatsen, uit een geldelijk oogpunt, daartegen geen bezwaren kunnen hebben;
3o. dat op de directeuren en op het opzichthebbend- en keuringspersoneel, aan de bestaande openbare slachthuizen verbonden, de verplichting rust om te zorgen, dat deze soort van inrichtingen het volle vertrouwen van de bevolking blijft genieten;
4o. dat met den sedert langen tijd in zwang zijnden maatregel, tengevolge waarvan hulpkeurmeesters van vee en vleesch worden opgeleid en bij voldoening aan de gestelde eischen daarvoor een diploma wordt uitgereikt, met kracht moet worden voortgegaan;
5o. dat meer afschrikwekkende straffen (gevangenis) moeten worden
| |
| |
opgelegd aan hen, die zich schuldig maken aan het aan den man brengen van voor de gezondheid schadelijk vleesch;
6o. dat met het van Rijkswege overnemen van aan tuberculose lijdende runderen - een maatregel nog niet lang geleden in het belang van den veestapel genomen, - niet alleen dient te worden voortgegaan doch belangrijke uitbreiding daaraan gegeven; deze maatregel toch werkt ook de bevordering der volksgezondheid ten zeerste in de hand.
Voor dit onderwerp is op de Staatsbegrooting voor het loopend jaar f 100,000 uitgetrokken, waarvan in mindering komt de opbrengst van den verkoop der runderen, die als tuberculeus door het Rijk worden overgenomen en te Rotterdam, Amsterdam en eventueel te Utrecht en Groningen zullen worden geslacht;
7o. dat op de Nederlandsche Regeering de verplichting rust het oprichten van openbare slachthuizen in de hand te werken door - in navolging van de Duitsche Regeering - aan de gemeentebesturen, welke nog niet tot oprichting daarvan besloten, een rondschrijven te zenden, waarin de groote voordeelen, aan deze soort van inrichtingen verbonden, uitvoerig worden uiteengezet. In zoodanig staatsstuk, immers, zouden bedoelde gemeentebesturen stellig aanleiding vinden dit belangrijke onderwerp in ernstige overweging te nemen;
8o. dat het, om de oprichting van openbare (gemeentelijke) slachtplaatsen in dorpen, in den omtrek van steden gelegen, te bevorderen, wenschelijk moet worden geacht, dat desverlangd van Rijkswege eenige subsidie of wel een renteloos voorschot daartoe wordt verleend.
Met een en ander zou de goede zaak zeer gebaat zijn.
Sept. 1906.
E. van Gendt.
|
|