De Tijdspiegel. Jaargang 63
(1906)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
Hygiënisch toezicht en onderwijs in de hygiëne op school.Kennis en behartiging van de eerste beginselen der gezondheidsleer laten bij de menigte in de steden en op het platte land nog veel te wenschen over. Dit onbewust zondigen tegen een der hoofdbeginselen van de kunst om gezond en gelukkig te leven, beteekent verlies aan volkskracht, aan volksgezondheid en aan volksgeluk. Terecht wordt de noodzakelijkheid van opvoeding, ook op dit gebied, meer en meer erkend. Onder de leuze: ‘voor alle menschen een menschwaardig bestaan’ wordt eenerzijds door het particulier initiatief de hand aan den ploeg geslagen, terwijl anderzijds de regeering inziet, dat, om de gemeenschap op den duur als geheel te kunnen doen gelden, zij haar belangstelling aan de krachtsontwikkeling van de samenstellende deelen dier gemeenschap moet blijven wijden. Dit nu kan, behalve door innige en volkomen samenwerking dier onderdeelen, niet anders bereikt worden dan door het maatschappelijk weerbaar maken van een zoo groot mogelijk aantal individuen. Aldus is de nationaal-oeconomie ook de waarde van den mensch op prijs gaan stellen. De tijden, waarin regeeringen financieel grooter offers brachten voor bestrijding van besmettelijke veeziekten, dan voor maatregelen ter bescherming der volksgezondheid, zijn voorbij. Voor den staat is de mensch niet alleen de arbeider met lichaam en geest, die zijn aandeel bijdraagt tot den bloei van landbouw, handel, industrie en wetenschap, de welkome belasting-betaler, maar elk gezond, krachtig en welvarend individu is voor hem een versterkend deel der gemeenschap. Ook als men nagaat, wat lichamelijk sukkelen van een enkelen mensch voor een gezin kan beteekenen, hoe vaak geluk, welvaart, bestaan, hoop en toekomst daarvan aan den dunnen draad van één menschenleven hangen, zal men beter het belang en de beteekenis begrijpen van de maatregelen der moderne regeeringen op het gebied van den openbaren gezondheidsdienst. Het valt niet te betwijfelen of in de toekomst zal die staat aan het hoofd staan, waar een uitmuntende gezondheidsdienst, voor een goed deel dank zij een uitnemende zorg voor het opgroeiend geslacht, de beste ziekte- en sterftestatistiek kan aanwijzen. Hoe beter de gezond- | |
[pagina 381]
| |
heidstoestand, des te meer arbeidskracht, welstand en geluk, des te meer kennis en beschaving. Hoe meer gezonde en krachtige menschen, hoe grooter machtsontwikkeling op elk gebied, hoe beter nageslacht. Een van de voornaamste onderwerpen van staatszorg behoort daarom de openbare gezondheid te zijn, alle beschikbare krachten moeten in die richting worden aangewend. Het wetenschappelijk onderzoek der laatste jaren heeft een streven in die richting zeer begunstigd. De tweede helft der vorige eeuw heeft de menschheid langs dien weg een groot aantal middelen tot bescherming van het leven gebracht, waarvan de algemeene kennis noodzakelijk kan worden geacht. Eenmaal gold het wilde dier als de grootste vijand van den mensch. Tegenwoordig is het in de beschaafde wereld nog slechts als een bijzonderheid te kijk achter de tralies van zoölogische verzamelingen, als levend bewijs van de verwisseling der rollen. Maar des te grooter is de tegenstelling, dat, in plaats van de wilde dieren, heden ten dage nietige, kleine wezens, met het bloote oog niet te zien, de zoogenaamde besmettingskiemen, zich als machtige vijanden van den mensch hebben doen kennen. Slechts weinig menschen sterven aan ouderdomszwakte. De meesten gaan op krachtigen leeftijd heen, velen verwelken in den bloei der jaren en bijzonder groot is de kindersterfte. Maar het grootste aantal overlijdt snel of langzaam, als slachtoffer van een infectie-ziekte. Deze bewering wint nog in kracht als men nagaat, dat ook een deel der kindersterfte op rekening van besmettelijke ziekten kan worden gesteld. Aangezien de hedendaagsche wetenschap niet slechts in staat is om de besmettingskiemen te onderkennen, maar in vele gevallen ook over de middelen beschikt om zich er tegen te beschutten en de werking der kiemen onschadelijk te maken, is het een onafwijsbaar recht des volks, om van regeeringswege de meest uitgebreide zorgen tegen de besmetting te vragen en te verwachten, dat de regeering al die maatregelen neemt en die kennis verspreidt, waartoe de hedendaagsche wetenschap haar in staat stelt. Het mag in onze eeuw niet meer mogelijk zijn, dat het menschelijk leven nog in die mate aan het toeval, dat infectie heet, ten offer valt, een toeval, dat door verstandige voorbehoedmiddelen in vele gevallen te voorkomen ware geweest. Dankbaar dient erkend, dat reeds nu door de regeering veel wordt gedaan om het gevaar voor besmetting zooveel mogelijk te beperken. De quarantaine, de aangiften van besmettelijke ziekten, de isoleering en de verplichte ontsmetting van besmette woningen en gebruiksvoorwerpen, zijn krachtige hulpmiddelen om verspreiding van het kwaad te voorkomen. Ook het particulier initiatief strijdt door het oprichten van herstellingsoorden, door consultatie-bureaux, door voorlichting en | |
[pagina 382]
| |
steun. En hiervan moet het preventief deel van het meeste belang geacht worden. Besmetting toch schijnt niet alleen veroorzaakt te worden door het aanwezig zijn van infectiekiemen, maar in bijna gelijke mate door de individueele vatbaarheid, door gebrek aan weerstandsvermogen en de onwetendheid of onvoorzichtigheid der menschen. En dit is een uiterst belangrijke quaestie voor ons onderwerp. De ziektekiemen laten zich maar niet zoo één, twee, drie verwijderen. Zoo lang er een enkel mensch is, die aan een besmettelijke ziekte lijdt of er een enkel dier rond loopt met een ziekte, waarvoor ook de mensch vatbaar is, zoolang blijft ook de mogelijkheid aanwezig, dat verdwijnende ziektekiemen zich in korten tijd weer tot millioenen vermenigvuldigen en een bijna onuitputtelijke bron van nieuwe besmetting worden. Bij de groote plaatselijke opeenhooping der menschen in onze steden, het snel voortdurend druk verkeer tusschen alle hemelstreken, is de gevaarlijke mogelijkheid van verspreiding der infectiekiemen niet te ontgaan. Ondanks den ijver en de volharding, waarmede op die infectiekiemen jacht gemaakt wordt, zal op geen gebied de onvolkomenheid van alle menschelijk streven meer blijken dan hier. Dat is door de medische wetenschap, zoodra zij haar stelselmatigen strijd tegen de besmettelijke ziekten heeft aangebonden, ingezien. Veel meer dan op de stoffelijke vernietiging der ziektekiemen, legde zij er den nadruk op, dat men niet volstaan kon met quantitatieve en qualitatieve verzwakking van den vijand, maar men vooral allerwege uitnemende voorbehoedmaatregelen diende te nemen, en daarbij in de eerste plaats het weerstandsvermogen van het individu had te verhoogen. Zoo heeft het prophylactisch systeem zich in alle richtingen ontwikkeld. De doodende kiem vernietigen, maar vooral de individueele vatbaarheid verminderen, het weerstandsvermogen vergrooten, en daarnaast kennis verspreiden omtrent gepaste voorzichtigheid: dat zijn de grondslagen geworden van de leer, wier hoofdstelling luidt: het is van meer belang ziekten te voorkomen dan te genezen. De pogingen in deze richting kan men in gedwongen en vrijwillige splitsen. Waar met wet en verordening gearbeid wordt, zal men steeds te strijden hebben met het onsympathieke van den dwang, terwijl de vrijwillige maatregelen beginnen met zich den natuurlijken afkeer van dood en ziekte tot bondgenoot te maken. Met den besten wil van de wereld is het, ondanks voortreffelijke voorzorgen en bepalingen, onmogelijk den mensch in zijn doen en laten, op welk gebied ook, steeds te leiden en te controleeren. In het bijzonder tegen een vijand, die te allen tijde van alle kanten dreigt, is het zaak de overmacht te decentraliseeren en den guerilla te voeren. In den strijd tegen de besmetting moet iedereen de hoofdbeginselen der tactiek van verdediging en aanval leeren en, zoo noodig, zijn eigen aanvoerder zijn. | |
[pagina 383]
| |
Een machtig wapen in den strijd tegen de infectie-ziekten is het geestelijk wapen. Als het waar is, dat het jaarlijksch gebruik van zeep de maatstaf is voor de beschaving eener natie, zoo geldt voor den algemeenen gezondheidsdienst die beschaving zelf als maatstaf. Iemand, die met het begrip ‘infectie’ niet vertrouwd is, die van ziektekiemen, hunne ontwikkeling en verspreiding geen notie heeft, kan door de meest draconische maatregelen, door vierkante meters groote kennisgevingen of waarschuwingen, stroomen creolin, ja zelfs door het strafwetboek niet tegen de gevaren der besmetting beschermd worden. Een woord ter voorlichting is reeds van meer waarde. Doch in sterker mate zal ook hier als steeds de opvoeding door voorbeeld, daad en gewoonte spreken en op den duur vrucht dragen. In allen gevalle behooren beide zich tegen den gemeenschappelijken vijand te vereenigen. Want het is zeker, dat wettelijke voorzorgen en maatregelen den steun van een algemeene voorlichting des volks, zoowel als van een uitmuntende zorg voor opkweeking van een physiek sterk geslacht, niet kunnen missen. Omgekeerd zal die voorlichting, gepaard aan een stelselmatig waarnemen der jeugd, veel wettelijke bepalingen overbodig doen worden, veel ellende later voorkomen. Meer licht! In het algemeen verspreiden van de grondbeginselen der prophylaxis ligt, zooals betoogd werd, de toekomst der volksgezondheid. De menigte door het voorbeeld onderwijzen en opvoeden te allen tijde en overal, waar de gelegenheid zich daartoe voordoet, en daarbij vooral de aandacht vestigen op de groote waarde van tijdige maatregelen tegen sluimerende ziekten bij de jeugd, zijn de middelen, die op den duur tot geestelijke en lichamelijke volksgezondheid kunnen voeren. Dit moderne dogma der hygiëne wordt meer en meer als juist erkend en vindt in de moeite, die allerwege gedaan wordt om de school hier als aanknoopingspunt te benutten, zijn eerste logische en practische toepassing. De volksschool heeft door de invoering van den leerplicht het onschatbare voordeel haar invloed op alle elementen der volksklassen te kunnen doen gelden. Een nadeel is de onmondigheid der kinderen van de lagere school, die van de hygiënische lessen niet genoeg zouden kunnen profiteeren en het geleerde veelal bij de negatieve toepassing der leer door het gezin spoedig weer zouden vergeten. De middelbare school heeft, in het bijzonder in de hoogere klassen, rijper materiaal; helaas, beheerscht zij maar een betrekkelijk klein procent der volksklassen. Hier kan slechts een goed, verplicht herhalingsonderwijs of verhooging van den schoolplichtigen leeftijd resultaten hebben. Quantitatief is onder de bestaande omstandigheden de invloed van het hooger onderwijs nog geringer. Toch kan bij allen een nauwlettend toezicht gehouden worden om ziekelijke verschijnselen of zwakte vroegtijdig te constateeren en er tegen op te treden. Daarvoor moet reeds onder de bestaande omstandigheden het vakkundig medisch toezicht op uitgebreide wijze tot alle scholen en onderwijs-inrichtingen toegang verkrijgen. | |
[pagina 384]
| |
II.De mensch is een kind van zijne gewoonten en als zoodanig is de Nederlander een bijzonder gehoorzaam kind. Onbekendheid en traagheid, vooroordeel en wantrouwen zijn de vereende machten, die elke nieuwe instelling heeft te weerstaan en te overwinnen, om toegang te krijgen tot de massa. Zoo ook wat betreft de hygiëne en de lichamelijke opvoeding als vakken van onderwijs, evenals een stelselmatig medisch toezicht op de scholen. Niet genoeg toe te juichen zijn de invoering van bouw-politie en bouw-toezicht. Onze hygiënisch ingerichte moderne school-paleizen zijn schooner monumenten van beschaving dan de Ruhmes-Allee te Berlijn. Maar bij de beschouwing van die tempels der wijsheid, vraagt men zich onwillekeurig af, of door de daar dienst doende priesteressen en priesters Minerva onbewust niet al te veel voorgetrokken wordt boven Hygiëa? Is men er zich daar wel allerwege van bewust, dat onderwijzen, opvoeden niet alleen beteekent geestelijk ontwikkelen, maar dat daartoe in niet geringe mate behoort lichamelijk sterk maken benevens het vroegtijdig constateeren van alle ziekte- of zwakte-verschijnselen? Dit valt te betwijfelen, als men nagaat hoe langzaam het vakkundig toezicht, betreffende de gezondheid en normale ontwikkeling der kinderen, wordt ingevoerd en hoe men, bij de pogingen om behoorlijk evenwicht te brengen tusschen geestelijke en lichamelijke opvoeding, hier en daar het bezwaar hoort opperen, dat de school ook maar voor alles moet opkomen. De Staat bepaalt de wijze, waarop het onderwijzend personeel wordt gevormd en oefent schooldwang uit. Naast dit recht staat de plicht zorg te dragen, dat het onderwijs onschadelijk zij, dat de toekomstige leden der gemeenschap gewapend worden tegen alle nadeelige invloeden, die hen in het verder leven, door onbekendheid met de eerste beginselen der hygiëne, zouden kunnen bedreigen. Om langzamerhand meer en meer aan dezen eisch te kunnen voldoen, moet zij aanvangen met een stelselmatige paedagogisch-hygiënische vorming van het toekomstig onderwijs-personeel. Daarnaast is het vraagstuk der schoolartsen aan de orde. De taak van den schoolarts moet dezelfde worden als de ideale rol van den huisarts in het gezin: hij moet niet slechts zieken genezen, maar vooral de vraagbaak en raadgever zijn ter voorkoming of tijdige aanwijzing van ziekte, zwakte en eenzijdigheid. Toepassing der hygiëne en hygiënisch onderwijs in de school zullen dan vanzelf volgen en daarmede tevens allerwege op afdoende wijze front gemaakt worden tegen de overlading. Medisch schooltoezicht is een eisch des tijds, maar het kan niet wenschelijk geacht worden, alleen den schoolarts de zorg voor opvoeding der schooljeugd in gezondheidsleer op de schouders te leggen. Behalve het practisch onuitvoerbare komt de schoolarts dan op zoodanige wijze naast den onderwijzer te staan, dat geschillen niet kunnen uitblijven. De invoering van school- | |
[pagina 385]
| |
artsen in Duitschland met ‘diktatorischer Gewalt’ (1880) heeft in de praktijk noch de onderwijzers, noch de artsen bevredigd. Vruchtdragende arbeid is slechts mogelijk, indien paedagogen, artsen-hygiënisten en bouwkundigen samenwerken. Er moet door de drie partijen in het oog gehouden worden, dat zij allen van elkaar kunnen en moeten leeren. Het optreden van schoolarts en bouwkundige bij de opvoeding kan uit den aard der zaak slechts indirect en van betrekkelijk korten duur zijn. Het onderwijzend personeel echter is den geheelen schooltijd met de leerlingen samen; zijn invloed zal derhalve op velerlei gebied steeds overwegend blijven. Tot zekeren grens zal de hygiënische invloed van den schoolarts zich door den onderwijzer moeten doen gevoelen. De specifiek medische quaestie blijft daar natuurlijk buiten. Door het onderwijs wordt de noodzakelijkheid van stelselmatige beoefening der school-hygiëne algemeen erkend. In Duitschland legde de ‘Allgemeine Deutsche Lehrerversammlung’ reeds in 1883 de verklaring af, dat op de kweekscholen de gezondheidsleer onder de verplichte vakken behoorde te worden opgenomen. In 1891 volgde het besluit: ‘aan den leeraar moet als eisch worden gesteld, dat hij met de grondregels der hygiëne vertrouwd is.’ In 1888 nam de ‘7de Deutsche Lehrertag’ de motie aan, dat hygiënisch toezicht op de scholen pas dan resultaten kan hebben, als aanstaande onderwijzers en hoofden in deze vakken worden geëxamineerd. In 1904 besloot de ‘Vereinigung für Schulgesundheitspflege des Berliner Lehrervereins’: ‘Aan alle kweekscholen moet de hygiëne en in het bijzonder de school-hygiëne verplicht leervak worden.’ Eindelijk heeft in 1884 de ‘Deutsche Verein für öffentliche Gesundheitspflege’, na een referaat van Dr. Baginski, in Duitschland een der eerste medische autoriteiten op het gebied der school-hygiëne, de volgende stelling aangenomen: ‘Voor de practische toepassing van de, als noodzakelijk erkende hoofdbeginselen der school-hygiëne, is zoowel opleiding in hygiëne der leeraren, als de medewerking van bepaald daarvoor bestemde artsen wenschelijk.’ In Hongarije wordt aan de kweekscholen les gegeven in gezondheidsleer. In Zwitserland heeft aan de kweekscholen hygiënisch onderricht, deels afzonderlijk, deels onder de natuurwetenschappen, een plaats als leervak. In Frankrijk wordt volgens de wet van 21 September 1880 aan de kweekscholen, in aansluiting bij de natuurwetenschappen, hygiëne onderwezen. In Engeland is dit aan eenige opleidingsinrichtingen voor onderwijzers het geval. Eveneens in Griekenland en Denemarken. In Oostenrijk wordt, sedert 1897, op de kweekscholen in 2 ‘semesters’ door artsen-hygiënisten, als verplicht vak hygiëne voorgedragen; in de districts-leeraars-vergaderingen worden door de doktoren ‘Fortbildungs-Vorträge’ gehouden. | |
[pagina 386]
| |
De verbeterde gezondheidstoestand in Oostenrijk sedert 1897 en het afnemen der besmettelijke ziekten, wordt daar geacht voor een deel te danken te zijn aan de medewerking van de school. In het algemeen blijkt het hygiënisch onderwijs eerst dan resultaten te hebben, indien het een verplicht en geëxamineerd leervak wordt. Men make zich van de practische resultaten gedurende de eerste jaren geen te groote voorstelling, omdat de volksklassen nog weinig of geen hygiënische kennis bezitten, en juist onder hen sleur, vooroordeel, bijgeloof en gewoonte oppermachtig gebieden. De leerlingen zullen dus telkens en telkens practisch zien zondigen tegen hetgeen hun theoretisch op school als goed en nuttig is voor oogen gesteld en onderwezen. Veel zal dus in die eerste jaren weer verloren gaan, maar in toenemende mate zal toch telkens meer blijven hangen en onbewust worden toegepast. Dit weinigje zal echter, als die kinderen eenmaal menschen zijn geworden en zij zelf gezinnen hebben, hun de oogen geopend hebben voor de ontwikkeling van hun kroost, en bij dit zal het hygiënisch onderwijs zeker reeds dadelijk vrucht dragen. Het komt er vooralsnog op aan, dat de aanstaande moeders en vaders bij het verlaten der school bepaalde antwoorden moeten kunnen geven op vragen als: ‘Hoe moet men zich kleeden?’ ‘Wat en hoe moet men eten?’ ‘Wat is lichamelijke reinheid?’ Jongens moeten, om een voorbeeld te noemen, behalve tegen hooge boorden, puntschoenen met hooge hakken en dunne zooltjes, wellicht ook op de nadeelen van het corset gewezen worden, want er is een grond van waarheid in de bewering, dat van de ongezonde kleeding der vrouw de mannen voor een deel de schuld dragen. De vrouwen toch verklaren wel eens, niet zonder reden, dat de mannen hen niet gaarne zonder corset zien. Als men den jongen goed op mogelijk schadelijke gevolgen en op het onnatuurlijke van de insnoering gewezen heeft, zal hij een apostel kunnen worden van een kleeding der vrouw, waarvan het snoerend keurslijf geen overwegend deel meer is. Velen zijn tegen hygiënisch onderricht aan leeken: men is bang voor schijngeleerdheid en ‘Kurpfuscher’. Maar dit soort menschen wordt gekweekt door onwetendheid, door kwakzalverwerkjes en advertenties en door een dientengevolge eenzijdig of onjuist oordeel. Deze toestanden, benevens het optreden van wonderdokters en hun geheime middelen, zijn voor een deel oorzaak, dat sommige vaklieden in hygiënische ontwikkeling der massa geen heil zien en in elken ontwikkelenden geest een ‘Kurpfuscher’ meenen te ontdekken, tegenover wien men zich in een geheimzinnig geleerd waas van hooghartige vak-geslotenheid behoort te hullen. Maar dit werkt de kwakzalverij slechts in de hand. Zeker, het is ook hier noodzakelijk den regel toe te passen om nimmer kennis te verspreiden zonder die krachtig te steunen door een hoogere, moreele ontwikkeling. Kennis zonder moraal is ongetwijfeld als een snelvarend schip zonder stuur: het zit op het strand voor men het weet. Het | |
[pagina 387]
| |
is dus noodzakelijk, waar mogelijk, van alle onderwerpen tegelijkertijd de ethische zijde te behandelen. Zoowel op school als in de huiselijke omgeving wordt tegenwoordig te veel in de eerste plaats de (maatschappelijke) eerzucht van het kind ontwikkeld: doe wat ge wilt, maar zorg door middel van studie, examen of van goede connecties te slagen... in de eerste plaats in de maatschappij. De gewichtige rol, ook physiek, later als man of vrouw in het gezin, als vader of moeder, komt eerst in de tweede plaats in aanmerking. Deze zelfde fout kan ook een gevaar worden, dat de vrouwen-beweging bedreigt. Hoewel slechts 20% der vrouwen ongehuwd blijft, wordt nagenoeg geen opleiding genoten door de vrouw, wat betreft haar ook hygiënisch zoo moeilijke en gewichtige taak als huisvrouw en moederGa naar voetnoot(*). Zoo streven school, gezin en maatschappij op dit gebied naar een valsch ideaal. Dat de eeuwige Natuur van het kind later als man èn als vrouw als regel eenmaal geheel andere plichten zal eischen, waaraan het geheele levensplan ondergeschikt moet worden, dat zegt niemand hem. De grondslag van Natuur, staat en maatschappij is het echtelijk leven. Het voornaamste zedelijk doel der staatsschool moet derhalve zijn: het opvoeden van goede moeders en vaders. Voor de gemeenschap is het gezin alles, voor het geluk van het individu de gezondheid weinig minder. Op de bijzondere (godsdienstige) scholen geeft de godsdienst het doel aan. Op de openbare school moet het gezonde, tevreden gezin, de moraal van het echtelijk leven, dat ideaal zijn. Goed vader zijn en tegelijkertijd een belangrijk standpunt innemen op eenig openbaar gebied, is zeer goed mogelijk en om dit aan te toonen, liggen de voorbeelden voor het grijpen. Beweert men echter, dat dit even gemakkelijk is voor de vrouw, die moeder wordt, dan wordt daarmede de grootsche, moeilijke moedertaak, de belangrijkste rol voor haar weggelegd in het gezin, op schromelijke wijze onderschat. Een onderschatting, waarvan later wellicht de kinderen in de maatschappij de slachtoffers zijn. Het bovenstaande zou men kunnen samenvatten als het opvoedkundig doel der school-hygiëne voor de maatschappij. Thans de vraag, of de school-hygiëne direct noodig is voor den goeden gang van het onderwijs. Evenals op elk gebied, heeft men op dat der school-hygiëne de onmiddellijke naast de middellijke voordeelen. Wij beperken, wat de eerste betreft, ons tot eenige voorbeelden. De Zweedsche arts, Axel Key, heeft 11.000 leerlingen van lager, middelbaar en gymnasiaal onderwijs onderzocht met betrekking tot de zoogenaamde schoolziekten: schoolbijziendheid, scheefgroeien, zenuwachtigheid, hoofdpijnen, bleekzucht e.d. Daarbij bleek o.a.: | |
[pagina 388]
| |
1o. aan het einde van het eerste tot aan het einde van het tweede schooljaar verdubbelt het aantal schoolzieke kinderen; 2o. het eerste schooljaar wijst 17.6%, het laatste echter 40.50% kinderen aan, die aan een of andere schoolziekte lijden. In Denemarken werden gelijksoortige resultaten waargenomen. In Halle a/S. heeft de schoolarts, Dr. Schmid-Monard, meer dan 8000 meisjes en jongens van openbare en bijzondere lagere scholen, middelbare en hoogere burgerscholen en gymnasia onderzocht en vond: 1o. op 11-12-jarigen leeftijd zijn 40% meisjes en 30% jongens door een of andere ziekte aangetast; 2o. op een leeftijd van 16-17 jaar hebben de schoolziekten met 60-70% der leerlingen het maximum bereikt; 3o. gedurende het eerste kwartaal van het naar schoolgaan neemt het gewicht van de vrouwelijke leerlingen der volksschool gemiddeld 0.75 K.G. af en gedurende het 7de levensjaar, dus het eerste schooljaar, neemt het gewicht van kinderen, die op school gaan, 1 K.G. minder toe dan van kinderen, die niet op school gaan; hun ontwikkeling in lengte blijft gemiddeld 2.1 c.M. achter bij die van de niet-schoolgaandenGa naar voetnoot(*). Uit deze feiten is wel het besluit te trekken, dat het schoolgaan in meerdere of mindere mate direct nadeelig kan zijn voor de gezondheid en de harmonische ontwikkeling der kinderen; zoodat de gevolgtrekking voor de hand ligt, dat het onderwijs bij geen voldoende, algemeene en bijzondere zorg voor de gezondheid zichzelf direct benadeelt. Want om vruchten te plukken van genoten onderwijs, behoort men gezond te zijn en zelfs het beste onderwijs komt niet tot zijn recht, als dit gegeven wordt aan niet geheel gezonde kinderen. De schoolhygiëne zal veel gesukkel en ziekte in later jaren voorkomen, een afdoend middel tegen eenzijdig intellectueel onderwijs blijken, de lichamelijke opvoeding de plaats toekennen, die zij behoort in te nemen, en daarmede de overlading verdrijven.
Vraagt men ons nu: zijn school-artsen voor dat alles bepaald noodzakelijk, dan luidt ons antwoord beslist positief, wat het medisch toezicht betreft. Dit blijkt reeds voldoende uit het feit, dat, zooals Dr. De Groot op het laatste congres voor Openbare Gezondheids-Regeling mededeelde, bij een speciaal onderzoek door de medici driemaal zooveel kinderen, lijdende aan besmettelijk hoofdzeer, zijn gevonden, dan door de onderwijzers. Maar naast de schoolartsen behooren hygiënisch toezicht en hygiënische vorming door de onderwijzers een plaats te bekleeden. Hygiëne moet dus verplicht leervak worden bij de opleiding der aanstaande onderwijzers en daarvoor is zeker de arts de aangewezen man (of vrouw). Op school blijve echter het hoofd ook hoofd. Een schoolarts met officieel gezag over hem gesteld kan niet wenschelijk geacht worden, tenzij dat gezag van denzelfden aard is als dat van den huisarts in het gezin. G. Polvliet. |
|