De Tijdspiegel. Jaargang 63
(1906)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
Van buurman's leed, dat troost.
| |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
anderen kant zijn de eischen van goed onderwijs hooger gesteld. Dat gaf natuurlijk aanleiding tot botsing, strijd, en die strijd wordt nu uitgestreden. Ik noemde het voorts een gunstig teeken voor de ontwikkeling van een land, als die strijd er heerscht. Daarmede is volstrekt niets geringschattends voor den godsdienst bedoeld, hetgeen sommigen er misschien uit zouden kunnen of willen afleiden. Verre van mij de meening, alsof godsdienst en ontwikkeling tegenover elkaar zouden staan en terugdringing van den godsdienst vermeerdering van de ontwikkeling zou beduiden! Maar wèl is er eene opvatting van godsdienst als kerkendom, clericalisme, welke onheil werkt, en wanneer die opvatting teruggedrongen wordt, is dat èn in het belang van den godsdienst zelven èn in het belang der ontwikkeling. Doch niet minder is er eene opvatting van ontwikkeling, welke allen godsdienst verre houdt, maar doet uitloopen op het geestelijk en zedelijk verval eener natie. Beide de juiste plaats aan te wijzen, ze in de juiste verhouding tot elkander te brengen, dàt is het, waarom het gaat. En nu is het probleem te kennen, bewijs van beter inzicht, dan het niet te zien; rest, er eene oplossing van te vinden. We mogen verwachten, dat het ten slotte ook hier zal zijn: ‘Du choc des opinions jaillit la vérité.’ Nu eens zal deze, dan weer gene opvatting tijdelijk overheerschen; vaak zal een modus vivendi gevonden, een compromis gesloten moeten worden, maar toch wordt telkens eene schrede nader gedaan tot de uiteindelijke verzoening. Wie de beteekenis van de verschillende factoren, welke het geestelijk leven der menschheid beheerschen, kent, die blijft niet staan bij de tegenstelling van clericaal en anti-clericaal als strijdleuze of schaart zich niet eenzijdig, hartstochtelijk aan één der kanten, maar die ziet in, wat er waarachtigs en blijvends zoowel in het een als in het ander is, en in alle geval is hij in staat, om te erkennen, dat het in den diepsten grond der Kerk niet alleen of in de eerste plaats te doen is om aanmatiging van gezag en evenmin iederen tegenstander van hareeisch en om terugdringing of uitroeiing van den godsdienst. Als wij b.v. in den trant van den voorzitter van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers alleen van eene ‘lastercampagne’ weten, welke de Christelijke pers tegen de openbare school voert, en daarmede op één lijn stellen, wat ‘de groote liberale pers, gevolgd door de kleinere en gesteund door de christelijke’Ga naar voetnoot(*), aan bezwaren tegen het optreden van sommige onderwijzers inbrengt, dan staan wij misschien op een sterk propagandistisch standpunt en hebben wij eene ‘pushing’ kracht als alle dogmatici en fanatici, maar ruime, onbevangen blik, begrip en waardeering van 's tegenstanders en misschien zelfs van eigen standpunt zijn verre van ons, ver als waarheid en gerechtigheid.
Een strijd over de plaats, welke de godsdienst, vooral in kerkelijken | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
zin genomen, in het onderwijs zal hebben, is ook de schoolstrijd in Engeland voor een groot deel, hier nog verscherpt door het feit, dat er eene Staatskerk is met hare bevoorrechte positie van oudsher, welke zij natuurlijk gaarne en door alles heen handhaaft. Over dien strijd wil ik in de volgende bladzijden iets mededeelen. Gaan wij voor onzen schoolstrijd in den regel tot omstreeks het jaar 1805 terug, ook voor Engeland gaat dat op en dan kunnen wij ‘cum grano salis’ zeggen, dat de geschiedenis van het onderwijs in Engeland in de laatste eeuw is geweest de geschiedenis van de succesvolle bestrijding van elke poging tot verbetering van het onderwijs, in zoover het niet onder contrôle van de Staatskerk (Church of England) stond, totdat deze in 1902 door de toen aangenomen schoolwet eene groote overwinning behaalde. Er is hier te lande toen weinig over die overwinning en wat aan haar voorafging, geschreven; ik herinner mij ten minste niet er in een onzer groote tijdschriften iets over gelezen te hebben. Dat mag aan allerlei oorzaken toe te schrijven zijn, niet het minst aan de ingewikkeldheid van het onderwerp. Eene Engelsche dame zegt mij, dat het voor een vreemdeling ‘the most difficult of subjects’ is. Ik geloof het gaarne en ware het niet, dat ik de te behandelen stof zonder schade voor de duidelijkheid kon beperken, ik zou de reeds eenige jaren geleden verzamelde gegevens stil hebben laten rusten en ze nu niet, met andere vermeerderd, weer oprakelen uit hun stof en uitwerken. Of het onderwerp intusschen zijne actualiteit niet heeft verloren? 1902 en 1906? Integendeel. Zonder meer begrijpt ieder reeds, dat de strijd nog niet uitgestreden is. Maar juist nu is het zeer interessant, af te wachten, wat de liberalen na hunne reuzenoverwinning met de wet zullen doen. Eene groote vraag, onze aandacht overwaard. Eene groote vraag, maar mij dunkt: ook eene groote moeilijkheid. De wet van 1902 was eene echte partijwet en met meer of minder openhartige brutaliteit werd de meening uitgesproken, dat, als zij eenmaal aangenomen was en de Church (de Anglikaansche Kerk) haar zin had, de buit voorgoed binnen zou zijn, daar het Hoogerhuis met zijne Tory-Ga naar voetnoot(*) en Church-gezinde meerderheid ingrijpende veranderingen in de wet zeker niet zou toelaten. Ziedaar de moeilijkheid, want veranderingen moeten worden aangebracht. Al is de overwinning der liberalen in de eerste plaats te danken aan hunne bestrijding van Chamberlain's protectionisme en al was een tweede factor daarbij de Chineezen-quaestie aan den Rand, de school-quaestie is toch in niet mindere mate het struikelblok geweest, waarover de vorige Regeering is gevallen. Niet ieder Engelschman mag er zich evenzeer voor geïnteresseerd hebben: zij, die het wel deden, zijn er geheel en al door ingenomen geweest en Chamberlain en Balfour hebben zich bij hen toorn als een schat vergaderd. Welk een toon van verontwaardiging spreekt uit de ‘pamphlets’, tijdschriftartikelen, enz., | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
welke ik las! Een ‘out-sider’ zou kunnen meenen, dat die verontwaardiging al voldoende was geweest, om een wegvagen van de unionistische partij, als heeft plaats gehad, te verklaren. De meeste ergernis is misschien nog niet gewekt door hetgeen Balfour c.s. hebben gewild, maar wel door de wijze, waarop, door hun toon van spreken. Zij hebben niet den indruk gegeven van ‘fairness’, van eenige grootheid van ziel, van het opkomen voor een hoog beginsel. Kleine middelen zijn gebruikt als in een personenstrijd.
Om den tegenwoordigen toestand te doen begrijpen, dien ik terug te gaan tot de schoolwet van 1870. Vóór dien tijd was het onderwijs bijna geheel in handen van de Anglikaansche Kerk, die hare sektescholen oprichtte, bestuurde en onderhield, dank zij de bijdragen harer aanhangers, welke, al loopen de opgaven van verschillende kanten tientallen millioenen uiteen, in alle geval te zamen een reusachtig bedrag opleveren. Intusschen lieten die scholen - en dat is met het oog op de grootte der taak niet moeilijk te begrijpen - veelszins te wenschen over, zoowel wat betreft gebouwen, inrichting en hygiënische toestanden als onderwijs, hulpmiddelen, onderwijzers en leerkrachten, die eene slechte opleiding kregen en slecht betaald werden. In 1861 kreeg slechts 9% van de kinderen uit de arbeidende klasse voldoend onderwijs; in 1870 waren er bijna 2 mill. kinderen, voor wie geene plaats op eene ‘inspected’ school wasGa naar voetnoot(*). Een toestand naar het hart van hen, die beter onderwijs voor de lagere klassen tegenstonden, bewerende, dat de veiligheid van den Staat het best verzekerd bleef, door slechts dat onderwijs te geven, dat ‘hen geduldig, nederig en zedelijk maakt en de hardheid van hun aardsche lot verlicht door het vooruitzicht op een blijde eeuwigheid’. De schoolwet van 1870 verdeelde het land in districten, waar, indien de meerderheid der kiezers het wenschte, een ‘School-Board’, d.i. eene schoolcommissie, kon worden ingesteld, welker leden gekozen werden door hen, die eene zekere belasting betaalden. Ook kon het Departement van Onderwijs een district dwingen tot het instellen van een School-Board, indien er geene voldoende scholen waren. Alleen voor Londen werd bij de wet een School-Board verplichtend gesteld. Zij hadden te zorgen voor het openbaar lager onderwijs in al zijne deelen, bestuurden de scholen in hun district en richtten zoo noodig nieuwe op. Daartoe mochten zij eene aparte gemeentelijke belastingGa naar voetnoot(†) (rate in tegenstelling met tax, rijksbelasting) heffen, terwijl de Staat subsidie gaf, gerekend naar het aantal schoolgaande kinderen. De scholen, onder deze Boards staande, heetten Board-schools en mochten geen bepaald gekleurd dogmatisch onderwijs geven. ‘Geen geloofscatechismus en geen geloofsformulier, die het bijzonder kenmerk | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
van een of ander kerkgenootschap zijn, zullen in de school onderwezen worden’ (Section 14 of the Education Act of 1870): zoo luidt de ‘Cowper-Temple Clause’, aldus genoemd naar het Parlementslid, dat haar voorstelde. Wel kon elke Board bepalen, of en tot welke mate er godsdienstonderwijs zou worden gegeven, en van die bepaling werd ruimschoots gebruik gemaakt. Zoo waren er van de 2392 School-Boards in Engeland en Wales slechts 57, die daaromtrent niets voorschreven, en van deze 57 waren er 51 in Wales, waar, zooals bekend is, het Zondagsschoolwezen zeer bloeit, zoodat men meende, dat godsdienstonderwijs op school overbodig wasGa naar voetnoot(*). Zoozeer liet de wet de bepaling van den aard en de mate van het godsdienstonderwijs aan de plaatselijke commissie over, dat, mits maar de woorden van een catechismus of formulier niet feitelijk werden geleerd, een School-Board alle beginselen en dogma's van een kerkgenootschap kon laten onderwijzen. Mochten in de practijk Anglikanen wel eens gevoelen, dat sommige leerstellingen, voor hen van groot gewicht, niet werden onderwezen, - zekere beginselen, waaraan de Nonconformisten zeer hechten, werden evenmin geleerd en zoo was er in het gemeenschappelijk belang van weerszijden eene concessie gedaan en eene beperking opgelegd. Het is overbodig, erbij te voegen, dat geen kind verplicht was het godsdienstonderwijs bij te wonen. Elke stad van 10,000 en elk landelijk district van 20,000 inwoners had recht op een School-Board, maar, zooals ik boven reeds zeide, hing de beslissing af van de meerderheid der kiezers. Daarenboven mocht een School-Board geene school bouwen, indien er genoeg bijzondereGa naar voetnoot(†) scholen waren, die aan de eischen van de wet voldeden, terwijl eveneens de hoogste autoriteiten in geval van een onvoldoend aantal schoolplaatsen niet tot de instelling van een School-Board mochten dwingen, wanneer bijzondere corporaties alsnog verklaarden in het tekort te zullen voorzien. Die bijzondere (voluntary) scholen heetten ‘public elementary schools’ en moesten, om eene subsidie te ontvangen, evenals de Board-schools aan deze wettelijke eischen voldoen: 1o. dat zij de ‘Conscience Clause’ (geene verplichte bijwoning van het godsdienstonderwijs voor de leerlingen) aannamen; 2o. dat zij er een rooster op nahielden; 3o. dat zij inspectie van het onderwijs toelieten; 4o. dat zij werden bestuurd in overeenstemming met de wet. Het stelsel van bijzondere vrije scholen, gesubsidieerd door den Staat, werd dus reeds aanstonds min of meer door de wet begunstigd en daarna nog meer door de meesten dergenen, die de wet moesten uitvoeren. Eene Tory-regeering was het School-Board-systeem nooit welgezind; er was eens een minister, die eene stad openlijk gelukwenschte, ‘dat zij aan de ramp van een School-Board was ontkomen’. Allerlei administratieve maatregelen konden de School-Boards in hun arbeid belemmeren; o.a. kon | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
het ‘Education Department’ eene subsidie weigeren voor eene school, die ‘unnecessary’ was, en niet het plaatselijke bestuur, maar hijzelf besliste daarover in hoogste instantie. Ook werd stemming gemaakt tegen de School-Boards, door erop te wijzen, dat hunne invoering den belastingbetalers duur zou komen te staan. Zoo bracht een bisschop in 1870 zijne geestelijkheid met niet onduidelijke bedoeling onder het oog, dat, ofschoon de boeren God mochten vreezen, men gerust mocht aannemen, dat zij eene belasting nog meer vreesdenGa naar voetnoot(*). Het is geen wonder, dat door een en ander het School-Board-systeem niet tot zijn recht kwam. Er waren omstreeks 1900 dan ook 5600Ga naar voetnoot(†) gemeenten, waar geene Board-school, waar zelfs slechts één school was, onder de werking van de leerplichtwet door kinderen van alle gezindten bezocht, maar door de Anglikaansche Kerk geleid. In 1326 gemeenten waren er alleen Board-scholen; in het geheel hadden 7470 gemeenten slechts één soort van scholen, Anglikaansche, Board-, Wesleyaansche of Roomsch-Katholieke, maar in 5 van de 7 gevallen tot de eerstgenoemde rubriek behoorende. Ondertusschen heeft Engeland aan de School-Boards veel te danken gehad. Zij hebben het onderwijs op eene vaste, rationeele en billijke leest geschoeid; zij hebben voor goede, gezonde scholen gezorgd overal, waar er behoefte aan was; zij hebben betere leerkrachten trachten aan te kweeken en de salarissen verbeterd; zij hebben zoowel formeel als materieel het onderwijs trachten te volmaken, waarbij het hun natuurlijk zeer te stade kwam, dat zij over ruime fondsen, d.w.z. ‘the public purse’, den zak van den belastingbetaler, konden beschikken. Het is dan ook een algemeen erkend feit, dat de vrije scholen niet op dezelfde hoogte als de Board-scholen stonden. Aan meer dan één maatstaf was dat te meten. Terwijl b.v. het hoofd van elke gesubsidieerde school gediplomeerd moest zijn, was dat voor de rest van het personeel facultatief. Op de Board-scholen nu was 59%, op de vrije scholen 22% der onderwijzers gediplomeerdGa naar voetnoot(§). Kreeg elke school subsidie naar de mate van hare resultaten, steeds stonden de Board-scholen bovenaan èn wat qualiteit van het onderwijs èn wat quantiteit van leervakken betreft; zij verwierven de hoogste en de meeste subsidies. Voorts waren hare gebouwen beter en meer hygiënisch ingericht, was de positie der aan haar verbonden onderwijzers vaster, waren hare salarissen hooger. Ook leden de vrije scholen meer dan de Board-scholen onder het kweekelingenstelsel, dat om zijne goedkoopte in Engeland nog veelvuldig toepassing vindt. Van de 17512Ga naar voetnoot(**) ongediplomeerde leerkrachten waren er niet minder dan 14115 in vrije scholen werkzaam. Sir John Gorst sprak eens in het Lagerhuis van kweekelingen als van ‘schoolslaven’, wier kinderarbeid eigenlijk verboden moest worden. | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
Ik zou nog meer kunnen noemen, maar het ligt haast voor de hand, dat de vrije scholen niet met de Board-scholen met hare onuitputtelijke hulpbronnen konden concurreeren, al spanden zij zich - het moet tot hare eer gezegd - ontzaglijk in. Zoo lees ik ergens, dat de Anglikaansche Kerk van 1870 tot 1876 eene som van ruim 5 millioen bijeenbracht voor hare ruim 10,000 scholen met ruim 2 millioen kinderen. Gaarne geloof ik, dat hare middelen, om geld bijeen te brengen, wel eens den toets der betamelijkheid minder goed konden doorstaan. Als b.v. eene vrije school zwak stond, gingen hare bestuurders wel eens naar ‘dikke belastingbetalers’, al of niet Anglikanen, en stelden hen voor deze keuze: ‘Wij kunnen de school niet langer staande houden. Als wij haar sluiten, dwingt de wet u eene nieuwe te openen, te betalen uit den hoofdelijken omslag. Wij zullen ons gebouw niet afstaan; dus ge moet niet alleen eene school onderhouden, maar haar nog eerst bouwen. Dat zal u één of anderhalven sh. kosten. Maar als ge ons nu met eene kleinigheid steunt, kunnen wij onze school voortzetten en gij bespaart uw geld’Ga naar voetnoot(*). En menig mensch is niet zóó, of zulk eene uitrekening begrijpt hij niet alleen goed, maar hij heeft er ook ooren naar, vooral wanneer hij een ‘poor’ of, omgekeerd, een ‘big ratepayer’ is. Soms werden ook spoorwegmaatschappijen of andere groote lichamen, die in geval van schoolbouw van hunne inkomsten moesten bijdragen, met eene zelfde bedreiging aangeklampt en ‘uitgemelkt’. ‘Raiding the big ratepayers’, noemde men datGa naar voetnoot(†). Overigens erkende een kerkelijk blad ronduit: ‘Ten einde onze eigen kerkelijke scholen in stand te houden, zijn wij genoodzaakt, wanneer wij kunnen, alle verbeteringen op onderwijsgebied tegen te houden’Ga naar voetnoot(§). Nobeler en, zoo zij het konden gedaan krijgen, rationeeler was het, dat de vrije scholen de hulp van den Staat zouden inroepen. Nu, zij kregen het gedaan, steeds meer, ten slotte misschien tot ver boven hare verwachting. De wet van 1870 was uitgegaan van het beginsel, dat ook elke vrije school zooveel mogelijk ‘in local charge’ zou zijn, plaatselijk, d.i. particulier, zou worden bekostigd. Daartoe had zij bepaald, dat eene subsidie nooit het geheele inkomen eener school uit eigen middelen mocht overschrijden; m.a.w., eene vrije school moest zichzelve steeds voor de helft bedruipen. Maar reeds in 1876 kwam er deze verandering te haren gunste, dat de bestuurders voor de eerste 17 sh. 6 d. subsidie per kind geen equivalent hadden op te brengen. In 1897 viel ook de laatste beperking weg, zoodat eene vrije school, niet onder publieke contrôle staande, toch geheel uit de publieke fondsen kon worden onderhouden. De som, als schoolsubsidie aan bijzondere corporaties gegeven, steeg van ₤562611 in 1870 tot ₤4.702.154 in 1900, terwijl er van de 5.700.675 schoolgaande kinderen 3.043.006Ga naar voetnoot(**) op bijzondere scholen gingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
Een andere maatregel, die op den duur de vrije scholen zeer gebaat heeft, was de facultatiefstelling van gratis onderwijs. Nadat in 1870 reeds was bepaald, dat op geene gesubsidieerde school een hooger schoolgeld dan 9 d. (f 0.45) per week mocht worden geheven, werd in 1891 de mogelijkheid van kosteloos onderwijs geschapen. De Staat bood nl. ook aan de bestuurders der vrije scholen eene som van 10 sh. (f 6. -) per kind en per jaar aan, indien het schoolgeld werd afgeschaft of, hooger dan dit bedrag zijnde, met deze som werd verminderd, terwijl een kind gratis moest opgenomen worden, indien de ouders dat wenschten. Er waren in 1900 nog maar 649321 kinderenGa naar voetnoot(*) op openbare of daarmee gelijkgestelde scholen, waarvoor schoolgeld werd betaald. Voorts werd met name de Anglikaansche invloed nog door de invoering van den leerplicht versterkt. In 1870 hadden de School-Boards reeds tot op zekere hoogte het recht verkregen, om leerplicht in te voeren, maar daar zij geene dwangmaatregelen mochten toepassen, gaf dat niet veel. In 1876 werden in dat derde deel des lands, waar geene School-Boards bestonden, ‘School Attendance Committees’ (commissies tot wering van schoolverzuim) ingesteld met ietwat meer bevoegdheid, totdat in 1880 de leerplicht bij de wet vastgesteld en algemeen ingevoerd werd. Maar nu waren dus de niet-Anglikanen, d.w.z. de Dissenters, de Nonconformisten, gedwongen hunne kinderen ook in die plaatsen, waar alleen scholen onder Anglikaansche leiding bestonden, aan die niet gewenschte handen toe te vertrouwen. Het is waar: de ‘Conscience Clause’ was er, maar de Nonconformisten beweerden, dat zij niet genoeg bescherming bood. Allereerst stond menigeen al voor de keuze: òf in 't geheel geen godsdienstonderwijs voor zijn kind òf onderwijs, dat niet in zijn smaak viel, en dan werd begrijpelijkerwijs vaak het laatste nog verkozen. Maar ook vreesden velen, dat zij, als zij voor hun kind van de Conscience Clause gebruik maakten, òf in hunne zaken benadeeld zouden worden òf dat hun kind minder goed behandeld en, hetzij door de onderwijzers, hetzij door zijne medeleerlingen, min of meer als een ‘kleine ketter’ achterafgesteld zou worden. Ik krijg den indruk, dat deze bezwaren niet geheel ten onrechte werden ingebracht, al ligt het voor de hand, dat er werd gegeneraliseerd. Wat zegt men van een getuigenis als het volgende, dat een kerkelijk bladGa naar voetnoot(†) betreffende eene bepaald genoemde school aflegt: ‘Aan menig z.g. Dissentertje is in deze lokalen reeds het Katholieke geloof onderwezen, terwijl ondanks de Conscience Clause slechts eenmaal een kind op verzoek van het godsdienstonderwijs is vrijgesteld. We weten menig voorbeeld, dat deze kinderen, ouder geworden, geheel uit eigen beweging en onder den invloed van de gezonde leer, die zij in hunne schooljaren hadden ontvangen, zich bij de Kerk hebben aangesloten en zeer beslist goede “Churchmen” zijn geworden. Wanneer “Church”- | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
scholen, hetzij in de stad of buiten, zoo gebruikt worden, dan verdedigen wij ze geestdriftig en handhaven wij ze met zorg’Ga naar voetnoot(*). Geen wonder! Het ligt niet in den aard van een mensch, spoedig tevreden te zijn, en daar eene Kerk ten slotte ook uit menschen bestaat, kan het ons niet verbazen, dat de Anglikaansche Kerk ook hare wenschen bleef koesteren en meer dan dat. In 1895 stelden de bisschoppen eene memorie aan Lord Salisbury, het toenmalige hoofd van het Kabinet, op, waarin zij om groote veranderingen in het onderwijssysteem vroegen. Gewillig belichaamde Lord Salisbury die wenschen in een wetsvoorstel, maar dat stiet op zoo geweldigen tegenstand, dat het spoedig werd ingetrokken. Langzamerhand echter stond de Regeering al het door de bisschoppen gevraagde toch toe. Sommige hunner wenschen zagen zij door een Parlementsbesluit ingewilligd, andere verkregen zij door partijdige administratieve maatregelen van het ‘Education Department’. Ik noemde reeds de afschaffing van de 17 sh. 6 d.-limiet in 1897. In datzelfde jaar werden alle vrije-schoolgebouwen van belastingbetaling vrijgesteld en werd voorts alleen aan die scholen eene verhoogde subsidie toegestaan ter bestrijding van de over het geheele land vermeerderde kosten van onderwijs. Eveneens werd het vormen van groepen van vrije scholen vergemakkelijkt. Indien de eene of andere school naar de meening van het Department ‘unreasonably’ weigerde of naliet tot zulk eene feitelijk onder bisschoppelijk toezicht staande groep toe te treden, werd zij van haar aandeel in de ‘Aid Grant’ (bovengenoemde verhoogde subsidie) uitgesloten, terwijl zulk eene federatie ook het recht had dat aandeel al of niet toe te kennen, waardoor dus eene school indirect eene aansporing te meer kreeg, om zich aan de bisschoppelijke contrôle te onderwerpen. Van de negen eischen, die de bisschoppen stelden, werden er vijf door een wetje ingewilligd en drie geheel of gedeeltelijk door administratieve maatregelen. Zoo werd ook nog de mogelijkheid geschapen, om subsidie voor vrije scholen te krijgen in districten, waar voldoende Board-scholen waren. Men zal zich herinneren, dat het tegenovergestelde beslist bij de wet verboden was. De Church had dus langzamerhand het meeste verkregen van hetgeen zij wenschte. Maar... l'appétit vient en mangeant en de verleiding was te groot, om niet te profiteeren van de gewillige meerderheid, welke Balfour en Chamberlain achter zich hadden na de voorlaatste verkiezing. Zijn slag niet te slaan, dat kan ook voor eene Kerk ‘über die Kraft’ zijn. In 1901 stelden de twee ‘Convocations’ (vergaderingen van geeste- | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
lijken der Church) van Canterbury en York in gezamenlijke zitting een nieuw en herzien program van wenschen op onderwijsgebied op. De eischen luidden in hoofdzaak als volgt: 1o. Onderhoud van alle scholen door den Staat of de gemeente, waarbij het er voor vrije scholen niet op aankomt, of en wat voor godsdienstonderwijs er wordt gegeven. 2o. De bestuurders van eene school hebben uit particuliere middelen voor geene andere uitgaven te zorgen dan die, welke het onderhoud en de veranderingen in de gebouwen betreffen. 3o. Het beheer van elke school en met name de benoeming en het ontslag van onderwijzers blijven in handen van het tegenwoordige bestuur met toevoeging van uiterlijk ⅓ van het geheele aantal leden door de plaatselijke onderwijscommissie. 4o. Mogelijkheid, dat godsdienstonderwijs van eene bepaalde kleur op alle lagere scholen wordt gegeven, indien een voldoend aantal ouders het voor hunne kinderen wenschen. 5o. Belichaming van deze voorstellen in eene wet, welke gedurende de eerstvolgende zitting van het Parlement moet ingediend en zoo mogelijk onder vereende krachtsinspanning van alle Churchmen aangenomen worden. Men ziet: ook deze heeren hadden haast. Er lag zulke ‘intolerable strain’ op hunne vrije scholen, dat zij niet konden wachten, geen dag en geen nacht. Zij hebben het ook niet behoeven te doen. Nadat de genoemde resoluties onder de aandacht van het ministerie waren gebracht, diende dit reeds het volgende jaar (1902) met de meeste volgzaamheid eene wet in den bedoelden geest in en wist het die door te drijven ondanks den krachtigen, om niet te zeggen verwoeden tegenstand van de Nonconformisten en vele Churchmen, van onderwijsautoriteiten en School-Boards. De ‘Khaki-stem’ was er goed voor. Transvaal is in menig opzicht al gewroken. Hoevelen zullen gedacht hebben als de mijnwerkerGa naar voetnoot(*) op de spotplaat van Gould, die, als Chamberlain zijne stem aan een Anglikaansch geestelijke geeft, den eerste toeroept: ‘Hé, daar! Ik gaf u mijne stem voor de soldaten; gij hebt geen recht ze aan den geestelijke te geven. Geef ze mij weer terug. Ik zal een andermaal wel oppassen, dat ik u niet weer vertrouw.’ Maar Chamberlain en de geestelijke zien elkander glimlachende aan en leggen den vinger op den mond. De in April 1902 voorgestelde wet kwam aan alle door de bisschoppen c.s. gestelde eischen te gemoet, ja, gaf nog meer, dan zij hadden gevraagd, door de gelegenheid, welke zij bood, om op staatskosten nieuwe scholen te openen, zonder rekening te houden met de werkelijke behoeften in een district. De voornaamste wijzigingen, welke de wet aangebracht heeft, wil ik vermelden. De radicaalste is wel de afschaffing van het School-Board- | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
systeem en het scheppen van eene nieuwe ‘local authority’, thans eene plaatselijke commissie, met de zorg voor het onderwijs belast, gekozen door en uit de County- of County-Borough-Councils met toevoeging van eenige plaatselijke sommiteiten, mede door deze Councils benoemd. Dit stelsel beduidt allereerst afwijzing van den directen invloed van het nagenoeg algemeen stemrecht, waardoor de vroegere School-Boards werden samengesteld; het sluit de medewerking van vrouwen uit, in zoover dezen geene zitting mogen hebben in County-Councils; het doet het gehalte van de schoolautoriteit minder worden, daar niet ieder lid van den County-Council, een lichaam, dat voor andere dan onderwijsbelangen gekozen wordt, verstand van schoolzaken heeft en bovendien menige wèl geschikte kracht, die in de schoolcommissie zou willen zitten, niet bereid is daarbij ook de lasten van het County-Council-lidmaatschap op zich te nemen. De grootste grief is, dat het publiek geen directen invloed meer heeft op den geest van het onderwijs, op de ontwikkeling van het land, op de keuze der onderwijzers, in één woord, dat het zijne tevredenheid of zijn ongenoegen niet meer onmiddellijk kan toonen, zooals het vroeger herhaaldelijk deed. Intusschen kunnen wij ons, meen ik, verzekerd houden, dat aan zulk eene ingrijpende verandering toch ook een bepaald beginsel moet hebben ten grondslag gelegen, en welk dat is, zegt een artikel in de Fortnightly Review (1901) zeer duidelijk: ‘Met het oog op de 2545Ga naar voetnoot(*) School-Boards, die reeds bestaan en nog slechts ⅔ van het land onder hunne jurisdictie hebben; met het oog op de 788 School-Attendance Committees in het overige derde deel des lands; met het oog op 14359 afzonderlijk beheerde vrije scholen (de meeste van deze onvoldoende ingericht); met het oog op het meer uitgebreid lager onderwijs, dat geheel ongeorganiseerd is, hoewel veel goed werk gedaan wordt door de “Technical Instruction Committees”; met het oog op een groot aantal scholen voor meer uitgebreid onderwijs onder leiding van meer of minder publiek verantwoordelijke beheerders en dan eene breede, niet te bepalen zone, alleen ingenomen door private scholen, welker toestand de ouders dikwijls met groote zorg vervult; met het oog op al deze verwarring en onderlinge botsing is het niet verbazingwekkend, dat er in het land eene krachtige opinie is geboren, dat lager en meer uitgebreid onderwijs (het technisch onderwijs inbegrepen) moet komen te staan onder één “local authority”, welke macht heeft over een groot gebied.’ Om meer eenheid in het onderwijs is het dus begonnen. Inderdaad, | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
een loffelijk doel, ten minste als men zich niet het ideaal stelt van dien Franschen minister, die zich erop beroemde, dat in zijn land op alle staatsscholen op hetzelfde uur uit hetzelfde boek dezelfde les behandeld werd. Ook Mr. Clouderley Brereton juichte het in de Monthly Review (Mei 1902) van ganscher harte toe: ‘De groote verdienste van dezen maatregel is, dat er onder zeker voorbehoud één plaatselijke autoriteit wordt aangenomen voor de verschillende soorten van scholen.’ Zoo wordt het onderwijs een organisch geheel, maar, zegt een ander daartegen in de Review of ReviewsGa naar voetnoot(*), de behandeling van het wetsontwerp in het Parlement besprekende: ‘De belofte was mooi, maar de ministers hebben “mince meat” (vulsel voor gebakjes) van het fundamenteele beginsel der wet gemaakt en zoo is de verwarde toestand nog meer verward.’ Het is mijn doel niet, op deze technische quaesties dieper in te gaan. Ietwat meer eenheid is er zeker in het onderwijs gebracht, maar gelukkiger nog acht ik het feit, dat het onderwijs op de vrije scholen, waarop toch meer dan de helft der kinderen in Engeland gaan, verbeterd is, terwijl er eenig meerder toezicht (zie beneden) op die scholen verkregen is. Daarentegen heeten de resultaten nog lang niet evenredig aan de hoogere kosten, welke de Staat en de gemeente te dragen hebben. Voorts is eene tweede gewichtige bepaling van de wet, dat de vrije scholen voortaan geheel uit de publieke kas worden onderhouden, terwijl zij haar kerkelijk karakter mogen bewaren behoudens vrijstelling van godsdienstonderwijs voor kinderen, wier ouders dat wenschen. De hoofden zullen tot de Anglikaansche Kerk moeten behoorenGa naar voetnoot(†) en slechts het mindere personeel zal niet Anglikaansch behoeven te zijn. Daartegenover wordt eenig publiek toezicht gegeven, doch slechts in zooverre, dat van de zes bestuurders eener vrije school, waarvan er vier Anglikaansch moeten zijn en door de Church worden aangewezen, twee door de ‘local authority’ benoemd moeten worden en dezen niet per se den Anglikaanschen godsdienst behoeven te belijden. Op plaatsen, waar eene vrije school met voldoende plaatsruimte aanwezig is, mag geene tweede school worden opgericht. De groote grief is, dat de vrije scholen nu ten openbaren laste komen zonder voldoende contrôle. ‘Er is belasting, doch geene vertegenwoordiging’, heet het. ‘Wat vermogen twee beheerders, gesteld al, dat zij Nonconformist zijn, tegenover eene vaste meerderheid van vier?’ Anderen zeggen wel, b.v. bovengenoemde Mr. Brereton, | |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
dat het toezicht niet zoozeer ligt in de meerderheid van stemmen als wel in de macht, die de Staat heeft, om eene subsidie al of niet uit te keeren; maar ieder begrijpt, dat hier veel afhangt van de hoogere autoriteiten, en over de partijdigheid van deze is tot nu toe veel geklaagd. Daarenboven houden autoriteiten in den regel niet van kras optreden: voor een dilemma staande, kiezen zij, als 't eenigszins kan, het liefst den weg van ‘laat maar loopen’. Om in één opzicht aan te toonen, welke de bevoegdheid der ‘local authority’ is: zij mag tegen de benoeming van een onderwijzer, door de beheerders gedaan, slechts ‘on educational grounds’ bezwaren inbrengen; over een eventueel ontslag heeft zij niets te zeggen. De tegenpartij klaagt: ‘De vrije scholen staan krachtens deze wet tegenover het publiek met den schaamteloozen eisch: “Wij zullen uwe kinderen leeren, wat wij willen en zooals wij het willen. Uw aandeel in de zaak zal alleen zijn: te betalen”, en zij laat de Church berustend zeggen: “In Gods naam, wij zullen de kinderen het Katholieke geloof leeren, maar de kettersche belastingbetalers zullen er het geld voor geven!”’ Eene heftige oppositie is na de indiening tegen de wet gevoerd, uitgaande zoowel van de onderwijsautoriteiten als van de Dissenters. Fairbarn noemde het dan ook een publiek geheim, dat de wet definitief zou zijn verworpen, indien partijdiscipline niet had verplicht haar met huid en haar te verzwelgenGa naar voetnoot(*). Op alle mogelijke gronden, in het belang van opvoedkunde, van het onderwijs, van den godsdienst is de wet bestreden, maar, beweren hare tegenstanders, de gehate Board-school moest verpletterd worden en met haar het Nonconformisme. ‘Der Jude musste verbrannt.’ Aldus R.F. Horton in de Fortnightly Review: ‘Het land nam indertijd twee schoolmeesters aan, om school te houden. De eene was flink en goed, streefde vooruit en had succes. De andere stelde teleur en voldeed niet aan de hem gestelde eischen. Nu worden de beide meesters ter verantwoording geroepen en zij ontvangen dit verwonderlijk oordeel: Gij, A.B., hebt mij verrast en gekrenkt door uwe goede uitkomsten. Gij hebt door uwe rustelooze bedrijvigheid uw collega C.S. verdroten. Gij hebt uwe taak ernstig opgevat. Gij hebt geld uitgegeven. Gij hebt het werk gedaan. Gij hebt aan mijne kinderen te veel geleerd. Gij hebt gezonde scholen gehad. Weg met u; gij hebt hen zelfs leeren zingen. Maar gij, C.S., hebt u nobel gedragen. Gij hebt u krachtig tegen A.B. verzet. Gij waart zeer godsdienstig. Gij hebt uw werk niet zoo goed gedaan. Gij hebt mijn geldelijken steunGa naar voetnoot(†) gekregen door zeer twijfelachtige middelen. Ik stel daarom voor C.S. te beloonen en A.B. af te zetten. Dat is het, wat de wet zegt.’ | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
Dat er niet alleen in deze, maar in veler bestrijding zeer overdreven werd, valt niet te loochenen. Het verschillend standpunt hangt, zooals ik in den aanvang reeds zeide, af van de vraag, of men op het godsdienstig (dogmatisch) of op het wereldsch onderwijs den meesten nadruk legt. Wij meenen, dat die tegenstelling er niet moest of behoefde te zijn. Maar indien zij er wèl is, dan kan men het een ‘Churchman’ niet euvel duiden, indien hij krachtig voor zijne beginselen opkomt en, erop wijzende, hoe de Kerk tot 1870 toe alleen voor het onderwijs gezorgd heeft, meent, dat zij nu ook zedelijk recht van meespreken heeft, een eisch, die m.i. hiermede niet is af te doen, dat men zegt: ‘Nu ja, maar zij heeft er dan ook al dien tijd eer en voordeel van gehad’Ga naar voetnoot(*). Dat is miskenning zoowel van haar werk als van hare oprechtheid. De bisschop van RochesterGa naar voetnoot(†) schreef in de Empire Review, dat men voor het alternatief stond, òf het in de wet voorgestelde systeem aan te nemen òf de vrije scholen aan hare bestuurders te ontnemen en ze onder publiek bestuur te plaatsen. Dat zou in de practijk beduiden: eene kerkelijke school te nemen en er eene neutrale van te maken. Maar dat zou een slag in het aangezicht van de gerechtigheid zijn. De scholen werden gebouwd door Churchmen. Zij werden onderhouden en het werk werd erin gedaan door Churchmen met groote offers aan geld en arbeid. In verreweg de meeste kerspelen behooren verreweg de meeste kinderen tot de Church. Het kan zijn, dat men niet van zedelijke rechten wil weten, maar anders valt het m.i. niet te loochenen, dat zij hier bestaan. Aan den anderen kant is het te begrijpen, dat het beslist Anglikaansche karakter van zoovele ‘public elementary schools’ velen een doorn in 't oog is, en is het evenmin te ontkennen, dat het, zooals vaak, ook hier de uitersten zijn, die met den meesten buit gaan strijken. 't Zijn vooral de High Churchmen, de zoogen. RitualistenGa naar voetnoot(§) en de Roomsch-Katholieken, die de ‘pushing’ kracht van de wet zijn geweest en er het groote voordeel van hebben. R.E. Horton spreekt van een Roomsch gevaar en Engeland is juist eerst groot geworden na de bevrijding van Rome. Waar de Roomsche Kerk, zegt hij, 30 leerlingen kan bijeenbrengen en eene school bouwen, daar kan zij die school door het publiek laten onderhouden en hij herinnert aan hetgeen Kardinaal Manning placht te zeggen: dat het doel van het tegenwoordige Rome was, ‘dit keizerlijke ras den nek te doen buigen onder het pauselijk gezag’, en ook, ‘dat hij tevreden zou zijn, indien hij slechts de hand kon leggen op de kleine kinderen onder de vijf jaar’. En nu is ‘the very machinery for which Manning must have prayed’, in de handen van deze ‘waakzame, machtige en rijke instelling, de Roomsche Kerk geheeten’, gesteldGa naar voetnoot(**). | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
Eene aardige illustratie van het spreekwoord: ‘Katjes, die muizen, mauwen niet’, vind ik in eene spotplaat naar aanleiding van het ‘volmaakte stilzwijgen’, dat de bisschop van Norwich zijne geestelijkheid gedurende het wapengekletter van den strijd over de wet had aanbevolen. John Bull is vastgebonden aan een boom met een doek, waarop het woord ‘closure’ (sluiting van 't debat), voor den mond, terwijl zijn valies naast hem leeggeplunderd is door een viertal geestelijken, die met den vinger op den mond achter elkander er in een trippeldraf van doorgaan. Het onderschrift luidt: ‘Not a sound was heard, not a clerical note,
As away from the victim we hurried;
We robbed him in silence, and said not a word,
As our sobs in our bosoms we buried.’
‘Elk burger’, zoo klaagt Dr. Clifford, de bekende Baptistische redenaar uit Londen, ‘moet betalen voor het onderhoud van Anglikaansche en Roomsche scholen; het salaris van onderwijzers, nonnen, “Christelijke broeders”, enz. wordt geput uit rijks- en gemeentebelasting, juist als de salarissen van de politie, enz. Meubileering, boeken, werktuigen, “Prayer-books”, crucifixen, beelden, licht, verwarming, alles wordt uit de belastingen betaald’Ga naar voetnoot(*). Daar zijn er, die er groot bezwaar tegen hebben, - wie kan dat niet billijken? - dat hunne kinderen verplicht zijn onderwijs te volgen, gegeven in een geest, dien zij niet wenschen, dien zij zelfs verderfelijk achten. Daar zijn er, die geen vrede hebben met een onderwijs, dat hun Dissenter-geloof kettersch of sectarisch noemt; die onderwijzers wraken, aan wie het opgelegd is, de kinderen van Free-Churchmen te leeren, dat de Kerken van hunne ouders absoluut geene Kerken van Christus zijn en dat haar bestaan in strijd is met de leer der Heilige Schrift en het welzijn des lands. Op alle mogelijke wijzen is er tegen de wet geprotesteerd, in woorden en in daden, 't meest effectief door de weigering, om de schoolbelasting te betalen, de bekende ‘passive resistance’. De ‘passive resisters’ zeggen, dat hun geweten hun verbiedt voor zulk een doel bij te dragen. Als de Staat het geld - gewoonlijk niet meer dan één of twee shillings - wil nemen, staat het hem vrij; hij heeft er de macht toe, maar zij willen het niet vrijwillig geven. Als men de verklaringen der ‘resisters’ leest, komt men zeer beslist onder den indruk van hun ernst, dat zij niet zijn ‘pantomime martelaars’, maar dat zij het doen ‘for conscience sake’. Zij beroepen zich op het woord van John Bunyan tot zijne rechters: ‘Ik zeide hun, dat men volgens de wet op twee manieren kan gehoorzamen; op de eene manier doe ik, wat mijn geweten mij gebiedt te doen, en wanneer ik dat niet actief kan doen, ben ik passief en onderga, wat anderen mij aandoen.’ De meest | |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
bekende der ‘resisters’ is de bovengenoemde Dr. Clifford, die ook liever een en ander van zijn huisraad liet verkoopen, dan te betalen. Voor de rechtbank te Paddington geroepen, verklaardeGa naar voetnoot(*) hij, waarom hij weigerde te betalen: niet om technische of wettelijke of billijkheids-bezwaren, hoewel hij er vele, zeer vele had, maar in de eerste plaats, omdat ‘de wet van 1902 mij dwingt te betalen voor onderwijs, dat de hoogste belangen van het innerlijke en godsdienstige leven raakt; belangen, waarop de Staat of het Parlement of de “Borough Council” niet het minste recht heeft te influenceeren. Zij zijn persoonlijk, individueel en de Staat moest ze aan ieders geweten overlaten....... 't Parlement is zijne bevoegdheid te buiten gegaan, zooals de “Star-chamber” deed in de dagen van Karel I en Laud en zooals de Roomsche Inquisitie tegenwoordig in sommige landen nog doet.’ In de tweede plaats, omdat de wet ‘mij tracht te dwingen ervoor te betalen, dat aan kinderen leerstukken en practijken zullen worden onderwezen, die ik lijnrecht in strijd acht met: 1o. de leer van Christus, 2o. het welzijn van het kind, 3o. het geluk en den voorspoed van het land’. Niet, dat Dr. Clifford ieder niet vrij wil laten, om te onderwijzen, wat hij wil, doch hij wil niet medeplichtig zijn aan 't bedoelde onderwijs, ‘om uit mijn eigen zak te helpen betalen, dat het zal worden onderwezen aan zoogen. “Dissentertjes”, zoodat zij misschien Katholiek, d.i. Roomschgezind, zullen worden. Dat kan ik niet doen.... 't Zou voor mij eene daad van groote goddeloosheid, van besliste ongehoorzaamheid aan God zijn.’ Zijne derde reden is, dat hij niet wil bevorderen, ‘dat aan de kinderen van Engeland zal worden geleerd, dat het geloof, 'twelk ik in mijne gemeente 40 jaar lang zelf heb aangehangen en onderwezen, onwaar is en dat de vrije Kerken, waartoe ik behoor, kettersch zijn en als de pest geschuwd moeten worden’. Ik heb dit getuigenis van Dr. Clifford eenigszins uitvoerig aangehaald, omdat hij de hoofdman mag genoemd worden van de ‘passive resistance’. Zijn voorbeeld vond allerwegen navolging. Niet minder dan 55000 dagvaardingen zijn aan weigerende belastingbetalers toegezonden. Soms volgde daarop gevangenisstraf voor langer of korter tijd (van Nov. 1903 af in 200 gevallen). Dr. Clifford verhaaltGa naar voetnoot(†) van een oud en zwak man, die bijna 40 jaar lang voorganger bij de Methodisten was geweest. Zijn naam was onbevlekt en zij, die hem kenden, hielden van hem als van een heilige; maar hij weigerde te betalen en werd daarom gevangengezet, ‘weighed and stripped, put on prison fare and sent to a plank bed’; toen hij bij de poort van de gevangenis van een aantal vrienden afscheid nam, zeide hij: ‘Ik hoop, dat het nu de laatste maal is, dat iemand om des gewetens wille in de gevangenis komt.’ Hij was een van de eersten, maar niet de laatste. Soms werd | |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
er zwaar gestraft. Toen de wethouder O'Connor verscheen, beschuldigd eene som van ‘half-a-crown’ (f 1.50) niet betaald te hebben, eischte een van de ‘gentlemen authorized to administer justice in the King's name’: ‘Geef hem 3 maanden’, en hij ried den beschuldigde ‘zijn geweten in den zak te steken’Ga naar voetnoot(*). Voor f 0.40 kreeg een ander 14 dagen. Bijna alle vrije Kerken hebben vertegenwoordigers in de gevangenis gehad; er zijn er zelfs, ook predikanten, die reeds tweemaal ‘gezeten’ hebben. In den regel bleef het bij een gerechtelijken verkoop, zooals er nu meer dan 2000 hebben plaats gehad, ten minste indien de verkooping kon doorgaan, wat niet altijd het geval was. Wereldbekend zijn b.v. de moeilijkheden te Hastings geworden, waar de weigeraars tot de élite van de stad behoorden. Bij de verhooren voor de rechtbank weigerde de president te luisteren naar de bezwaren der ‘resisters’ en heftige tooneelen hadden plaats. Plotseling riep iemand: ‘Het is eene schande!’ - ‘Wie zegt dat?’ riep de voorzitter woedend. ‘Ik!’ antwoordde een zeer gezien burger. Hij werd de zaal uitgezet. Voor de verkooping was er geen afslager te vinden; men moest er een uit Londen laten komen. Zoodra hij wilde beginnen, bestormde de menigte de estrade en de man moest ijlings de wijk nemen. Het in beslag genomen goed kon niet verkocht worden. Bijna overal was de sympathie van het publiek aan de zijde van den onwillige. Als er eene verkooping, welke door de autoriteiten zooveel mogelijk werd geheimgehouden, was aangekondigd, werd er naar alle zijden getelegrapheerd en de streek per rijwiel en automobiel gealarmeerd, zoodat het geheele district bij den verkoop aanwezig was. Na afloop had er eene groote meeting in de open lucht plaats en werd er met applaus eene motie van hulde aan den ‘passive resister’ aangenomen. Zulk eene gebeurtenis was natuurlijk de beste propaganda voor de zaak en hield de belangstelling in het gansche land wakker en warm. Elders trachtte clericale boycott de weigerenden te straffen. Een lijdelijk zich verzettend pachter kon zijn contract niet vernieuwd krijgen, een dito kleermaker kreeg geene clericale jassen meer te maken, een tuinknecht werd ontslagen. Uit Zuid-Engeland schreef iemand: ‘Een winkelier heeft hier zijne zaak moeten sluiten. Nog eenige aanzettingen van de schroef en een van mijne vrienden, die al zijne Church-klanten heeft verloren, zal dat voorbeeld moeten volgen. Dan zal hij de “Pilgrim Fathers” volgen naar een vrijer land. De “resisters” zijn niet gewoon groote woorden te gebruiken. Toch wast de “resistance” en wint zij 't meest in kracht, waar zij 't ergst onder den boycott te lijden heeft’Ga naar voetnoot(†). De ‘resisters’ behoorden tot alle rangen en standen; er waren zelfs rechters onder, die op een gegeven oogenblik van hunne plaats in de | |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
rechtbank opstonden en op de bank der beschuldigden plaats namen. Anderen betuigden hunne sympathie met degenen, die zij moesten veroordeelen; een enkele nam liever zijn ontslag. Doch de meeste rechters hebben, helaas! niet getracht de wet toe te passen, maar ‘to make it hot for the resisters’, zooals een hunner zeideGa naar voetnoot(*). In vele gevallen zijn de ‘resisters’ ruw, grof, onhebbelijk, onbillijk behandeld, maar ook dat is hunne zaak ten goede gekomen. Overigens hebben mannen, in geheel Engeland en daarbuiten bekend, de betaling geweigerd: geestelijken en predikanten, journalisten en onderwijzers, Parlementsleden en candidaten voor het Parlement, boeren en tuinlui, oude vrouwen en jonge menschen. ‘Nooit was er eene beweging,’ zegt dan ook Dr. Clifford met trots, ‘die, wat hare beweegredenen, haar wezen en hare bezieling betreft, zich met meer vertrouwen naar de zedelijke en verstandelijke hoedanigheden harer vrienden kon laten beoordeelen dan de tegenwoordige beweging van het lijdelijk verzet in Engeland en Wales’Ga naar voetnoot(†). De organisatie van de beweging bestond uit een centraal comité te Londen met meer dan 600 afdeelingen in het land, waarvan 38 te Londen. In het hoofdbureau in de ‘Memorial Hall’ is altijd iemand aanwezig, om inlichtingen, enz. te geven, terwijl er door brochures en vlugschriften eene reusachtige propaganda werd gemaakt. Sedert eenige maanden is deze gestaakt en heeft het bureau niet veel te doen in hoofdzaak ten gevolge van de verkiezingsdrukte. Het is dus niet uit te maken, of zij, die beweerden, dat de beweging wel langzamerhand dood zou bloeden, door de uitkomst in het gelijk zouden zijn gesteld. Er ware m.i. wel kans op geweest, want de Regeering was op het denkbeeld gekomen, om aan de weigeraars het kiesrecht te ontnemen, en dat is wel iets, waar een goedgeaard Engelschman het slechtst tegen kan. Maar niet alleen is de wet hevig aangevallen: de vorige Regeering werd ook op de meest krasse wijze beschuldigd partijdig te zijn opgetreden. Het was reeds eene partijwet, maar, zegt Lord Stanley of AlderleyGa naar voetnoot(§), het werd nog erger, doordat ‘de “Board of Education” de bedoelingen van de voorstellers der wet zeer ijverig heeft verwezenlijkt. Hij heeft, waar hij het kon gedaan krijgen, allerlei maatregelen, waar de wet niet van weet, in het belang der vrije scholen laten nemen, maar als er menschen of lichamen zijn, die hem aandurven en hem den wind van voren geven, dan laat hij zooveel over zich heengaan, dat je al eene deurmat moet zijn, als niet eens de tijd komt, dat je niet langer de lui hunne schoenen op je laat afvegenGa naar voetnoot(**). Ik zeg, dat deze “Board of Education” de wet op eene schandelijke wijze heeft uitgevoerd.’ Ik wil gaarne gelooven, dat deze partijwet vaak partijdig is toegepast; toch moet men, dunkt mij, billijk zijn en erkennen, dat in een | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
overgangstoestand, als waarin de wet het beheer van het onderwijs bracht, alles niet naar het hoogste ideaal kan worden geregeld, en is het te begrijpen, dat de Board als hoogste instantie, vooral in den beginne, liever niet met de meeste kracht optrad en daardoor wel eens eene der partijen - jammer, dat dit meestal de tegenstanders van de wet waren, - meer of min recht tot ontevredenheid gaf. Het eenige goede - zoo is er van die zijde gezegd -, dat de Education Bill heeft gedaan, is, dat zij de geheele liberale partij minus de Ieren weer vereenigd heeft en dat zij de Dissenters zich als nooit te voren vast heeft doen aaneensluiten. Daartegenover staat als een schadepost voor de Tory-partij, dat, welke stoffelijke voordeelen ook de Anglikaansche scholen mogen hebben verkregen, het Hoogerhuis beslist niet vaster is komen te staan en dat het geroep om zijne afschaffing niet minder zal worden. Daarnaast is de Staatskerk er, wat hare wezenlijke belangen betreft, evenmin door gebaat en kan de overwinning, welke zij door de wet behaalde, wel eens blijken eene Pyrrhus-overwinning te zijn geweest. Men kent het spreekwoord: ‘Wie het onderste uit de kan wil hebben, dien valt het lid op den neus.’ Zelfs een Churchman als Canon Gore ziet met zorg, dat de wet de leiders der werklieden voor jaren van de Church heeft vervreemd, en Sir G. Kekewich, een gematigd Churchman, zegt: ‘Het is buiten twijfel, dat binnen weinige jaren zulke verbeteringen in de wet zullen worden aangebracht, dat de Kerk zelfs geene schaduw van toezicht meer zal hebben’Ga naar voetnoot(*).
Dien kant kan het nu uitgaan. De overwinning bij de stembus is door de vereenigde liberalen behaald - men zal het begrijpen - mede dank zij de schoolwet van 1902. What will they do with it? 't Gaat natuurlijk niet aan, de wet terug te nemen, evenmin als dat hier te lande is geschied. Met groote belangstelling zijn de komende dingen af te wachten, niet het minst ook, omdat het ‘House of Lords’ fel Tory-gezind is en de tegenpartij op zijn machtig ‘veto’ hoopt. What will they do with it? De tegenwoordige Minister van Onderwijs heet een bekwaam man, die zal ‘toonen, dat er iets leeft’ (in zijn departement). Hij zal waarlijk al zijne bekwaamheid wel noodig hebben, om tegenover het ‘denominational’ (kerkelijk) tot het ‘national system of education’ te komen, dat zoovelen in Engeland wenschen en waartoe het in 1870 ingevoerde, doch in 1902 afgeschafte School-Board-systeem slechts een zeer kleine stap was, waarvan bovendien in de practijk weinig is gekomen, doodgedrukt als het werd onder het compromis met de ‘voluntary school’. | |||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||
De eischenGa naar voetnoot(*) der progressieven op onderwijsgebied zijn kort geformuleerd de volgende:
Zoo luiden de eischen. Of ook deze Regeering als het ware tersluiks zal trachten eraan te voldoen of den meer en meer gebruikelijken weg van ‘administratieve maatregelen’ zal inslaan, een lapmiddel, maar waarmede blijkens de ervaring tot nu toe toch vele wenschen van eene partij schijnen te kunnen worden bevredigd? Maar ik lees juist, terwijl ik op het punt sta te eindigen, dat het volgende in de Troonrede is aangekondigd: ‘De onderwijswetten van Engeland en Wales zullen worden herzien en zoodanig gewijzigd, dat daardoor niet langer het heilige recht van gewetensvrijheid zal worden verkracht.’ Dat laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Hoever de wijzigingen zullen gaan, zullen kunnen gaan met het oog op het Hoogerhuis, dient te worden afgewacht. In alle geval is dit zeker, dat, evenals bij ons, ook in Engeland de schoolstrijd nog niet tot een einde gekomen is. Heeft Fairbarn gelijk, dan is met de wet van 1902 de strijd eerst begonnen. Februari 1906. J.B. du Buy. | |||||||||||||||||||
Naschrift.Dit artikel, kort na den uitslag der laatste Parlementsverkiezingen ingezonden, heeft eenige maanden in de overvolle redactioneele portefeuille gerust. Bij de plaatsing scheen geene haast te zijn. Hollanders, gewend aan hunne kalme wetgeving, die waarlijk nog niet over ijs van vele nachten gaat, konden niet verwachten, dat een Engelsch ministerie reeds zoo spoedig een aanvullingsontwerp van de ‘Education-Bill’ van 1902 zou gereed hebben. Toch is zulk een ontwerp niet alleen reeds ingediend, maar ook al in tweede lezing aangenomen met 410 tegen 204 stemmen ondanks heftig verzet. Ditmaal natuurlijk | |||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||
van de Anglikaansche Kerk en hare medestanders. Chamberlain moet bij het debat weer zijne gewone weerhaanmethode gevolgd hebben. Terwijl hij in 't vorige Kabinet tot het tot stand komen der zoo aangevallen wet heeft meegewerkt en ook nu tégenstemde, heeft hij feitelijk krachtig vóórgesproken, door aan te dringen op publieke contrôle op de school, op vrijheid van geloofsovertuiging voor de onderwijzers, op niet-confessioneel onderwijs voor de kinderen. ‘Equally mystifying to all parties’, noemt de Westminster Gazette zijne redevoering. Overeenkomstig den wensch der redactie kom ik in een later artikeltje waarschijnlijk nog in het kort op deze nieuwe wet terug. Thans volsta ik met te zeggen, dat voortaan geene school eenige subsidie van rijk of gemeente zal genieten, indien zij zich niet onder volledige publieke contrôle plaatst. Voorts zal bij de sollicitatie of benoeming van onderwijzers, enz. niet op hunne geloofsovertuiging gelet mogen worden. Dat moet vanzelf sprekend eene hervorming, ten minste eene verandering in het tegenwoordige kweekschoolwezen na zich sleepen. Tot nu toe dragen de meeste kweekscholen en dergelijke een zeer beslist kerkelijk karakter. Ten slotte zal in openbare scholen alleen niet-confessioneel onderwijs gegeven mogen worden met tegemoetkoming aan Anglikaansche of Roomsch-Katholieke ouders, zoo dezen voor hunne kinderen bepaald-gekleurd godsdienstonderwijs verlangen. Uit dit weinige kan men reeds zien, dat aan de voornaamste bezwaren van de tegenstanders der wet van 1902 te gemoet is gekomen, terwijl toch tegenover de Anglikanen c.s. eene verzoenende houding is aangenomen. Hoewel deze laatsten krachtig oppositie hebben geboden, schijnt de Minister van Onderwijs, Mr. A. Birrell, vooral de moeilijke positie, waarin hij verkeerde, in aanmerking genomen, zeer gelukkig met zijn ontwerp te zijn geweest en haast het beste gegeven te hebben, dat men in deze omstandigheden kon verwachten. Daarover echter later meer, naar ik hoop. De tijd laat nu geene grootere uitvoerigheid toe. d. B. |
|