| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland, van 1849-1891, door mr. W.J. van Welderen baron Rengers.
Dezer dagen ontvingen wij van dit voor de staatkundige geschiedenis van ons land hoogst belangrijke werk de tweede, herziene en bijgewerkte uitgave. De eerste editie verscheen van 1889-1893 en omvatte het tijdvak van 1849-1883. Blijkens het voorbericht voor den tweeden druk zal de nieuwe uitgaaf ook de parlementaire geschiedenis van 1883-1891 omvatten, dus tot het aftreden van het ministerie-Mackay en het optreden van het ministerie-Van Tienhoven-Tak van Poortvliet.
Het thans verschenen eerste deel is in hoofdzaak gelijk aan het vroegere. Enkele onnauwkeurigheden zijn verbeterd; zelfs de aanhalingen uit redevoeringen en gedrukte geschriften schijnen opnieuw zorgvuldig te zijn nagegaan en de tekst is met eenige noten vermeerderd en verrijkt, maar overigens is die vrij wel gelijkluidend met de vroegere uitgaaf. Hier en daar vindt men geringe afwijkingen, o.a. op de blz. 244, 256 en 293, maar die zijn niet van ingrijpenden aard of van overwegend belang.
Het tweede deel zal meer afwijking met de eerste uitgaaf vertoonen, omdat daarin nu ook vermeld zal worden de geschiedenis van het ministerie-Heemskerk van April 1883 tot April 1888 en van het ministerie-Mackay van April 1888 tot Augustus 1891. De schrijver zal dus tot taak hebben de werkzaamheid te beschrijven van het ministerie-Heemskerk, zijne plannen tot grondwetsherziening, het votum der Tweede Kamer omtrent wijziging van hoofdstuk X der grondwet, het aanbod van ontslag van het ministerie, de poging van den heer Mackay tot vorming van een ministerie, die bezwaar maakte de aangeboden taak te aanvaarden, waarop de heer Heemskerk zich bereid verklaarde het beleid van zaken voort te zetten, maar daaraan verbond het voorstel tot ontbinding van de Tweede Kamer, welke ontbinding 11 Mei 1886 volgde. Het ministerie zette met de nieuw gekozen Tweede Kamer den arbeid aan de grondwetsherziening voort. De nieuwe grondwet kwam tot stand en dientengevolge waren de beide Kamers van rechtswege ontbonden. Ten gevolge van den uitslag der verkiezingen trad op het ministerie-Mackay.
Er is dus voor den schrijver onzer parlementaire geschiedenis nog heel wat te zeggen en te schrijven, vooral omdat het een tijdvak geldt rijk aan gebeurtenissen.
Wij stipten het gebeurde slechts even aan, om na het verschijnen van het tweede deel daarop meer opzettelijk terug te komen. Met belangstelling wordt ongetwijfeld het tweede deel te gemoet gezien, omdat de eerste uitgaaf niet alleen getuigde van groote bekwaamheid en algeheele vertrouwdheid met de behandelde onderwerpen maar ook van strikte onpartijdigheid, eene niet genoeg te waardeeren qualiteit in den geschiedschrijver.
| |
| |
| |
Bernard Perez, Levenslente; de drie eerste levensjaren van het kind; naar het fransch door Mevr. C.A. la Bastide-Baarslag. - Haarlem, A.E. van der Heide.
Het kindje treedt met tegenzin de wijde wereld in. Geen jubeltonen zijn de eerste geluiden die het uit. Eerst na verloop van een paar dagen leert het zich van lieverlede schikken in zijn lot. Alle zintuigen worden onophoudelijk overstelpt met ongewone indrukken, en de zwakke jammerkreten van het kleine wichtje schijnen duidelijk aan te toonen, dat bij de eerste kennismaking de groote menschenwereld het volstrekt niet aanstaat. Het voelt nog niets van 't lief en leed, dat gedurende de langere of kortere loopbaan zijn deel zal wezen. Blijkbaar lijdt het onder 't voortaan zelfstandig leven. Het is een wreede waarheid, dat het jonge menschenkind aan de hand der smart de wereld wordt binnengeleid. Het pasgeboren wicht kan niet op schoonheid bogen; eerst op volwassen leeftijd, als het volgroeid en de afmetingen normaal ontwikkeld zijn, kàn de mensch mooi zijn, als n.l. de romp driemaal, de arm viermaal, het been vijfmaal de geboortelengte hebben bereikt, volgens Quetelet.
Op geestelijk gebied staat het om zoo te zeggen nog op het standpunt van den onbeschaafden natuurmensch. Daardoor is een zekere graad van groote prikkelbaarheid en gevoeligheid in 't algemeen de norm. Het ontbeert nog talrijke remmende voorstellingen, die geleidelijk zich ontplooien door den invloed der ondervinding, der zeden, der opvoeding, der verstandelijke ontwikkeling, doch in de eerste plaats door het voorbeeld.
Door de geringste aanleiding krijt en schreeuwt het. Men zegt dan ook van den volwassene, die zich op die manier gedraagt, dat hij zich kinderachtig aanstelt.
Er is niets schooners bij den jonggeborene dan de waarneming van de eerste ontkieming der geestesuitingen en het volgen van den voortgang van het steeds meer ontwikkelende vermogen tot opneming en verwerking van alles wat het bewustzijn bevordert.
Het materiaal, waaruit dit zich vormt, wortelt in de buitenwereld en wordt door de zintuigen verwerkt. Uit ontelbare enkelvoudige zinsindrukken vormt het kind zich eerst een beeld der wereld buiten hem en daarna van de wereld in hem; dit is de schat der in het bewustzijn bewaarde indrukken.
Dat dit mogelijk is, hangt samen met het geheugen, de bronwel van het bewustzijn. Het geheugen, bij wijze van spreken de grens tusschen de levende en de doode stof, vormt het fundament der psychologie. Voorzichtig zij men daarom in doen en laten, in spreken en zwijgen als 't kindje binnenkomt. Alles merkt, hoort en ziet het. Vooral vermijde men het woord zenuwachtig te gebruiken; onze tijd is al nerveus genoeg. Meermalen wordt de arts geraadpleegd voor zenuwlijden, dat bij onderzoek blijkt te zijn dwingerigheid, aanstellerij, slechte aanwensels of naäperij. Daartegen is de opgeheven roede een radicaal geneesmiddel, mits niet de teedere moeder ducht, dat een paar tikken haar lieveling pijn doet. Wijlen professor Felix Niemeyer vertelt van een generaalse, die door de karwats bij haar kinderen den kinkhoestaanval voorkwam. 't Is waar, onze vrouwen zijn geen Pruisen; maar stellig zou haar kroost minder ongemanierd, om niet te zeggen onbeschoft zijn, als het beter onder de plak zat: ‘Ordning muss sind’.
Het werk van den schrijver, die zijn onderwerp volkomen meester is, worde gelezen en herlezen; wat hij zegt, verdient de aandacht van den opvoeder, doch vooral van de opvoedster, in de eerste plaats van de moeder; volgens Victor Hugo is le chef-d'oeuvre d'amour le coeur d'une mère.
De vertaalster heeft eer van haar arbeid; men heeft ‘in 't minst geen besef’, (bl. 64) een overzetting voor zich te hebben.
De uitgever zorgde voor een kloek formaat en de drukker voor een mooie zwarte letter, een lust voor het oog.
R. Krul.
| |
| |
| |
Paedagogisch Woordenboek onder redactie van C.F.A. Zernike en met medewerking van vele andere deskundigen. - Groningen, J.B. Wolters.
‘Onder de vele karaktertrekken, die de 19de eeuw onderscheiden hebben van de voorafgaande tijden en waarin de 20ste eeuw reeds in haar aanvang belooft, hare voorgangster getrouw na te volgen, mag de steeds hooger stijgende belangstelling voor opvoedkundige vragen een der sterkst sprekende genoemd worden.’
Aldus de redacteur in zijne voorrede. Hij wijst dan verder aan, waarin de opvoedkundige beweging der 19de en der 20ste eeuw zich onderscheidt van die in vroegere tijden, herinnert aan den langzamen groei der veelomvattende denkbeelden op dit gebied en aan de talrijke vragen en raadselen, die nog op beantwoording of oplossing wachten.
In zulk een tijd, meent de schr., ontwerpt men geene nieuwe stelsels of schrijft men wetboeken; ‘ten hoogste waagt men zich aan een... woordenboek’.
Hiermede heeft de schr. dus verklaard, waarom hij dezen vorm heeft gekozen, om mede te werken aan de paedagogische ontwikkeling van het Nederlandsche volk.
Wij rekenen het thans niet tot onze taak te behooren, te beoordeelen, of de heer Zernike juist heeft gezien; we hebben alleen zijn arbeid en dien van zijne medewerkers te beoordeelen, zooals die vóór ons ligt. En de lezer houde dan daarbij nog in het oog, dat deze beoordeeling bestemd is voor De Tijdspiegel en niet voor een paedagogisch tijdschrift.
Blijkbaar verwachten uitgever en schrijvers, dat hun arbeid ook zijn weg zal vinden buiten de onderwijzerskringen. De verhoogde belangstelling in paedagogische vraagstukken, blijkende uit talrijke stukken in dagbladen en periodieken, geeft hun daartoe het recht, en hun werk verdient belangstelling, omdat zij er inderdaad in geslaagd zijn ‘een opvoedkundig boek te leveren, dat zonder buitengewone inspanning kan gelezen worden’, eene verdienste, die zeker niet aan alle geschriften over paedagogische vraagstukken kan worden toegekend.
Bij het groote verschil in meeningen - dikwijls afhankelijk van staatkundige en godsdienstige richting -, dat op het gebied der paedagogiek heerscht, mag men het als eene groote verdienste van dit woordenboek beschouwen, dat de red. getracht heeft zooveel mogelijk onpartijdig te blijven. Dat leidde hem ertoe, de bewerking van artikelen als ‘Bijbelsche geschiedenis’ en ‘Christelijk onderwijs’ op te dragen aan een man als den heer Emous, die daarover met warmte kon schrijven en der zake kundig mocht geacht worden, en niet zelf de beteekenis van den ‘Bond van Ned. onderwijzers’ te bespreken, waar hij kon beschikken over de pen van den ijverigen secretaris van die vereeniging, den heer Ketelaar; waarschijnlijk deed dit streven hem ook besluiten de medewerking van den heer Oosterlee te vragen voor de uitstekende artikelen over ‘Philanthropinisme’, ‘Piëtisme’ en ‘Hervorming’.
Een andermaal zal de overweging van meerdere deskundigheid hem geleid hebben bij de keuze zijner medewerkers. Zoo vonden we, dat het meerendeel der artikelen, behoorende tot het gebied van de geschiedenis der paedagogiek, is bewerkt door den heer Van der Plaats, aan wien dat wel was toevertrouwd. Met genoegen lazen we tal van opstellen van de hand des heeren Jansen, bekend als schrijver over Ellen Key. Van zijne hand zijn: ‘Fechner’, ‘Geheugen’, ‘Gewaarwordingen’, ‘Geweten’, ‘Individualiteit’, ‘Intellectualisme’, ‘Kenvermogen’ e.a.
Een belangrijk artikel, misschien wat lang in verhouding tot de andere, vonden we over ‘Achterlijke kinderen’ van den heer A.J. Schreuder; verder: ‘Drankbestrijding’ door Th.W. v.d. Woude, ‘Handenarbeid’ door J. Stam, ‘Handelsonderwijs’ door Dr. D. Bos, ‘Lichaamsoefeningen’ en ‘Schoolhygiëne’ door G. Oosterbaan, ‘Jezuïeten’ door A.L. en ‘van Lummel’ door H., benevens tal van meer of minder interessante verhandelingen van de hand van den redacteur en andere medewerkers.
Een woordenboek is niet in de eerste plaats een studieboek; 't kan daarbij slechts hulp verleenen. En daarvoor is het werk van den heer Zernike en zijne mede- | |
| |
arbeiders uitnemend geschikt. 't Geeft ons een gemakkelijk overzicht, dat voornamelijk aangeeft, wat er omtrent eene bepaalde materie te weten valt, en ons den weg wijst, om het te vinden. 't Zal dus voor velen eene aanleiding tot studie kunnen worden, waarbij vooral de opgave van bronnen bij bijna ieder artikel goede diensten bewijzen kan.
Op die wijze zal het natuurlijk vooral door vakmannen worden gebruikt, doch ook zij, wier arbeid hen niet in die richting drijft, zullen zich niet beklagen, wanneer zij aan het Woordenboek van Zernike een plaatsje in hunne boekenkast inruimen. Zij zullen met belangstelling kennis nemen van de meening van een bekwaam vakman, waar hij b.v. in zijn artikel ‘Jongens en meisjes’ zijn oordeel uitspreekt over de gemengde school, en een andermaal hem gaarne een oogenblik hunne aandacht schenken, wanneer hij spreekt over ‘Sexueele’ of ‘Sociale paedagogiek’. Ieder, die met de opvoeding van eigen of van hem toevertrouwde kinderen is belast, zal wel eens willen hooren, wat meer bevoegden te zeggen hebben over de waarde van het ‘Spel’ of wel over ‘Lichaamsoefeningen’, ‘Huiselijke opvoeding’ of ‘Huiswerk’. Wie staat voor de keuze Hoogere Burgerschool of Gymnasium, zal gaarne een oogenblik luisteren naar Dr. Poutsma, wanneer hij de waarde der ‘Klassieke opleiding’ bespreekt, en zoo zijn er tal van gevallen te noemen, waarin ook zij, die buiten het eigenlijke onderwijs staan, in dit werk iets van hunne gading zullen vinden. En het is om verschillende redenen, reeds boven aangeduid, een betrouwbare gids, waaraan we gaarne eene aanbeveling medegeven.
Schreven we thans voor ouderwijzers, we zouden dan misschien meer critiek moeten uitoefenen en vragen, waarom tal van onderwerpen, die men b.v. wel vindt in het woordenboek van Geluk, in dit werk geen plaatsje hebben kunnen vinden; we zouden wellicht hier en daar bij de opgave van bronnen nog andere willen noemen, doch we willen dat thans nalaten, voornamelijk omdat naar onze meening dit tijdschrift daarvoor niet de plaats is en we, dat doende, verre de grenzen zouden moeten overschrijden, die men aan eene aankondiging moet stellen.
Waar de redacteur zelf reeds tal van aanmerkingen voorziet en die ook uitspreekt, behoeven wij, voor zooverre ze min of meer juist zijn, die niet te herhalen en betoonen we hem gaarne de welwillendheid, waarop hij zich beroept. Hij heeft die verdiend, door ons veel goeds te leveren.
November 1905.
v. N.
| |
Een boekje voor Zieken en Herstellenden, door H.P. Schim van der Loeff, Em. Pred. te Leiden. - Enschede, Firma M.J. van der Loeff.
Dit boekje zal in vrijzinnig-godsdienstige (en misschien ook in andere) kringen met groote ingenomenheid worden begroet. Het voorziet in eene behoefte en doet dat op voortreffelijke wijze. De schrijver brengt daarin eenige gedachten, die hem op het ziekbed door het hoofd waren gegaan, ten papiere en wenscht, dat enkelen onder de vele zieken en herstellenden in den lande daarin een woord mogen vinden, dat hen bemoedigt en vertroost en hun vertrouwen op God versterkt.
Stichtelijke lectuur dus, voor een bepaald doel. De lezer weet, wat de leekedichter daarvan zei. Maar van deze zou die leekedichter dat zeker niet zeggen, of hij zou haar moeten rangschikken onder die zeldzame soort, die wèl sticht.
Ik heb dan ook niets dan lof zoowel voor de bewerking als voor de uitgave. Hier spreekt een vroom gemoed zich ongekunsteld uit. Hier komt ter sprake al wat op een ziekbed ter sprake moet komen. Hier wordt de noodige kortheid betracht en bij elke van de zeventien overdenkingen een passend lied gevoegd. De toon is die van een ouderen vriend, daardoor soms wat didactisch, zonder echter daaronder schade te lijden. 't Gaat nergens boven de bevatting ook van eenvoudigen en is daardoor nergens vermoeiend. Nogmaals: ik heb niets dan lof, ook voor de wijze van uitgave, die allerkeurigst is.
| |
| |
En bij dien lof een wensch: naast deze uitgave kome zoo spoedig mogelijk eene, die zoo goedkoop mogelijk zij, opdat niet enkelen maar zeer velen door dit boekje gesticht en getroost kunnen worden en het zijn werk van zegen doe aan zieken en herstellenden en aan menigen gezonde bovendien.
E., Jan. 1906.
P.B.W.
| |
Koning. Uit het Zweedsch van Sophie Elkan. - Amersfoort, Slothouwer.
Er zijn weinig romans vol schokkende verdichte gebeurtenissen, die zoo aangrijpend zijn als de werkelijke geschiedenis, wanneer die gedetailleerd en als karakterstudie behandeld wordt.
Zóó heeft het ook de schrijfster van bovengenoemd historisch werk begrepen, waar zij den ondergang schildert van het Zweedsche vorstenhuis der Wasa's in den persoon van Koning Gustaaf IV Adolf.
Men weet, dat Gustaaf III, hoogbegaafd maar ijdel en bezield met phantastische plannen tot herstel der Bourbons op den Franschen troon, den 16den Maart 1792 door Anckarström werd doodgeschoten en dat zijn 13-jarige zoon Gustaaf Adolf hem, voorloopig onder voogdijschap, opvolgde.
Met volle recht kan men van den jongen Prins zeggen, dat hij erfelijk belast was met de goede en met de slechte eigenschappen zijner voorvaderen, die echter in hem ontwikkeld waren tot eene zoodanige hoogte, dat een volslagen gemis aan aanpassingsvermogen daarvan het gevolg was.
Als vorst rechtschapen en spaarzaam, ridderlijk en zelfstandig, als mensch rechtvaardig en zedelijk, stond hij in deze opzichten hooger dan zijn vader en boven vele vorsten van zijn tijd. Daartegenover stonden onverzettelijke halsstarrigheid, ongenaakbare trots, mystieke neigingen, onbuigzaam geloof aan zijne bestemming tot iets groots, dwepende godsdienstzin en een aan dat alles niet geëvenredigd talent als heerscher en bestuurder van een toen machtig rijk.
Volslagen miskennende de teekenen des tijds, doof voor de lessen der geschiedenis, voor elken goeden raad en invloed, bleef hij in de binnenlandsche en in de buitenlandsche politiek alléén staan, zich blind starende op één punt, - zijn haat tegen alles, wat uit de Fransche omwenteling ontsproten was, - en bracht hij Zweden op den rand van den ondergang. Redding van het land was slechts mogelijk, door den 31-jarigen vorst uit de regeering te ontzetten, wat dan ook den 29sten Maart 1809 plaats had. Na de korte tusschenregeering van Karel XIII trad het thans regeerende stamhuis der Bernadotte's op.
In Koning zien wij van de eerste kindsheid af de karaktertrekken van den Prins zich ontwikkelen en vasteren vorm aannemen; men is soms geneigd te vragen, of vele details of familietafereelen niet bekort hadden kunnen worden, maar men moet toch bekennen, dat ook schijnbaar onbeduidende bijzonderheden slechts bijdragen, om den gedachtengang van den vorst te volgen en ons voor te bereiden op de tragische ontknooping.
Naar de algemeen geldende opvatting was de onmiddellijke aanleiding tot Gustaaf's gevangenneming zijn voornemen, om zich tot politieke doeleinden met geweld 2 millioen kronen uit de Zweedsche Bank te verschaffen; dit feit wordt in het werk niet, althans eenigszins anders, voorgesteld. De grond daarvoor mag zijn, dat men steeds blijft in de onmiddellijke omgeving des Konings en zelden een blik slaat in de omgeving zijner politieke tegenstanders, wat tot begrip van het geheel wenschelijk geweest ware. Het audite et alterem partem had wellicht meer tot zijn recht kunnen komen.
Dit doet geene afbreuk aan onze meening, dat hier eene zeer degelijke, uitgebreide, op grondige en ernstige bronnenstudie berustende beschrijving is geleverd, voor den beoefenaar der geschiedenis waarschijnlijk aantrekkelijker dan voor den verstrooiing zoekenden romanlezer.
Het verhaal eindigt, waar Gustaaf Adolf met echtgenoote en kinderen Zweden verlaat, om het nooit meer te betreden. Zijne levensgeschiedenis is daarmede niet
| |
| |
geëindigd. Als Kolonel Gustafson heeft hij jarenlang in Europa rondgereisd en is, van vrouw en kinderen gescheiden, in 1837 te St. Gallen overleden. Zijn zoon is als Prins Wasa in 1877 te Pillnitz gestorven, terwijl diens dochter de gemalin werd van den overleden Koning Albert van Saksen.
B.
| |
Een Boschkuur in den winter. Roman uit het Silezische Gebergte van Paul Keller. - Utrecht, H. Honig.
Er zijn romans, die zonder eenig gemis voor den lezer tot de helft van hun omvang zouden kunnen gereduceerd worden, als de schrijver minder had opgesierd en gemoraliseerd, meer ballast overboord had willen werpen.
Een Boschkuur heeft die eigenschap niet; zelfs van het vele bijwerk, van de versiering zouden wij ongaarne iets missen. Reeds in de eerste hoofdstukken, lang voordat er sprake is van romantische spanning, heeft de auteur den lezer ingepakt door geestige dramatiseering van typische personen en aangelegenheden van het primitieve Silezische bergdorp, waar de roman speelt.
Een kostelijk type b.v. is een schijnbaar ruwe, jagende, ophakkerige houtvester, toch in den grond zoo'n brave, goedhartige kerel, dat we hem onze sympathie niet kunnen onthouden, ook niet waar hij, verontwaardigd, dat een stadsmensch wil jagen in zijn bosch, dezen losse patronen verstrekt, om op een hert te schieten; niet minder de eerlijke kastelein uit den ‘Zilveren Lepel’, die geen kwaad zegt van anderen, maar in tien woorden eene afdoende critiek levert op alles, wat niet des ‘Zilveren Lepels’ is. We wonen eene zitting van den dorpsraad bij, waar de autoriteiten elkander voor ‘domkop’ en ‘lummel’ uitschelden en door vermakelijke interpretatie van een wetsartikel hoe langer hoe verder in de klem raken.
Al voordat de dames ten tooneele verschijnen en daardoor eene meer romantische tint aanbrengen, boeien en interesseeren ons de dorpslieden, wier ernst zich in een gullen lach, wier humor zich in een pittig woord tooit.
De eigenlijke roman loopt niet over veel ingewikkelde schijven, maar toont ons waar en eenvoudig, begrijpelijk en verklaarbaar den gedachtengang bij menschen, zooals die voorkomen onder toestanden, die niet gezocht of gedwongen zijn; de goede luim verlaat den schrijver nooit, ook niet waar hij critische toestanden moest schetsen, en de goede dorpsbewoners zijn tot het laatst toe zijne metgezellen bij ernst en kortswijl.
De bewerker, die, al te bescheiden, zelfs zijn naam niet noemt, moet een verstandig man zijn; dat blijkt uit zijne keuze en uit de vaardigheid, waarmede hij de niet gemakkelijke taak volbracht, om echt Duitsche toestanden weer te geven in vlot klinkend Hollandsch.
B.
| |
Alexander de Groote te Babylon, van J. Wassermann. Uit het Duitsch door J. Fabricius. - Bussum, Sleeswijk.
Alexander's krijgstocht tot in het hart van Azië bracht op groote schaal Westersche en Oostersche stroomingen der geschiedenis tot elkander. Babylon, de tijdelijke hoofdstad van het nieuwe wereldrijk, was als voorbeschikt, om heftig beroerd te worden door den strijd der wederzijdsche levensopvattingen en levensuitingen; schildering van dien strijd op wijsgeerig en godsdienstig gebied verwacht men dan ook bij een geschrift, aan dit tijdperk gewijd.
Er is echter in den roman geene sprake van aanraking op geestelijk gebied. Men blijft in de ruwe omgeving der legerkampen en de zeldzaam optredende wijzen of priesters van Macedoniërs, Chaldeërs en Perzen zijn volslagen onbeduidend.
Aan de ongeregeldheid en ongebondenheid in het groote leger, den naijver der bevelhebbers, de opstanden der soldaten wordt veel plaats ingeruimd, zonder dat
| |
| |
duidelijk wordt, hoe een en ander ontstaat of zich oplost. Onwillekeurig stelt de lezer zich de vraag, hoe het te verklaren is, dat een leger in vollen opstand tegen zijne bevelhebbers zich maanden en jaren in vijandelijk gebied handhaaft, zonder totaal te worden opgelost en vernietigd.
Het minst belangrijk komt ons Alexander zelf voor. Van de grootheid van ziel, die hem ongetwijfeld eigen moet zijn geweest, blijkt in den roman weinig meer; ook niet, op welke wijze die zich in vroeger jaren had geuit; in de hier geschilderde periode is de wereldveroveraar slechts een zenuwlijder, die niet meer de omstandigheden beheerscht en dwingt, maar zich door haar laat leiden en slingeren.
Over de opvolging van Alexander zijn verschillende lezingen; volgens de eene zou hij op zijn sterfbed gezegd hebben: ‘De waardigste volge mij op’; volgens de andere zou hij zijn zegelring aan Perdiccas hebben overgegeven. Hier wordt het voorgesteld, als zou Perdiccas op slinksche wijze den ring van den Koning verkregen hebben en daarmee gevlucht zijn.
Talrijke onbeteekenende details, dikwijls verwarde en gerekte verhalen van soldatenopstanden, phantastische beelden en duistere mystiek dragen niet bij, om den lezer een duidelijken indruk van het tijdperk te geven.
Over den eisch, aan een historischen roman te stellen, kan men van meening verschillen; een billijk verlangen is in elk geval, dat hij bij den lezer belangstelling wekke voor de behandelde personen en gebeurtenissen. Nu durven wij niet voorspellen, dat dit met het besproken werk in hooge mate het geval zal zijn.
B.
| |
Saïd ben Ali van Sophie Elkan door A.H. Thieme. - Amsterdam, Becht.
Op verdienstelijke wijze ontleedt dit werk, in hoeverre Westersche en Oostersche moderne begrippen omtrent samenleving en maatschappelijke orde zich met elkander verdragen of liever niet verdragen.
Christelijke en Mohammedaansche dogma's nemen bij die ontleding slechts eene bescheiden plaats in en zijn stellig niet de punten, waarin de verschillen het sterkst uitkomen. De onoverkomelijke kloof tusschen Oost en West zetelt (het is reeds meermalen betoogd) in de plaats, die de vrouw in de maatschappij inneemt.
Tegenover de vrije intellectueele ontwikkeling, die het Westen voor de vrouw bevordert en eischt, is die ontwikkeling in het Oosten door de stille kracht van eeuwenoude vooroordeelen ten eenenmale uitgesloten. De onverwoestelijke taaiheid van het volksbegrip dringt der vrouw den sluier op en verwijst haar naar het vrouwenverblijf, ook daar, waar de Profeet dat niet uitdrukkelijk beval.
Als de jonge, intelligente en beschaafde Saïd ben Ali de hoog ontwikkelde Zweedsche Stina Brenner ten huwelijk vraagt, belooft hij zich te verbinden geene andere vrouw te nemen en bewijst daardoor Muzelman te willen blijven; slechts uit liefde voor Stina wil hij afstand doen van een recht, dat hem op grond van den Koran toekomt. De Zweedsche dame gaat er te recht niet op in.
De Europeesche omgeving houdt den Egyptenaar dan ook slechts kort onder hare bekoring; nauwelijks in zijn vaderland terug, huwt hij met de vroeger reeds voor hem bestemde vrouw. Tot ons leedwezen ontdekken wij weinig van zijne pogingen, om alles, wat hij in Engeland en Zweden met groote intelligentie in zich heeft opgenomen, ook de belangrijke slöjd-oefeningen, ten nutte van zijn land en volk aan te wenden; en dat was toch het hoofddoel zijner Europeesche reis.
Zeer van pas scheen ons de uitspraak van Sir Josuah Pembroke, die Egypte en zijne bewoners door en door kent: ‘Als gij ooit een denkenden Oosterling ontmoet, bereid u dan voor op verrassingen.’
Het boek komt ons voor veel waars en schoons te behelzen, niet het minst in de beschrijving van Zweedsche en Egyptische landschaps- en familietafereelen, terwijl de vertaling zich vlot en aangenaam laat lezen.
B.
| |
| |
| |
Aan den Weg. Door II. Bang. Vertaald door R. Crous. - Amsterdam, H.J.W. Becht.
Aan den weg des levens, aan den weg des verlangens.
Want voorzeker: leven is verlangen. Men zet zich aan den weg, 'tzij op de markt, 'tzij op 't kantoor, bij den veldarbeid of in 't studeervertrek, en werkt en wacht, zoet verlangend, in mindere of meerdere hope uitziende naar wat komt. Het leven is verlangen. Bang laat het een zijner personen zeggen en bij elke figuur, die in dit werk optreedt, komt dat verlangen uit, wel in verschillenden vorm, maar toch altoos zich kenmerkend door eene begeerte, die eene behoefte is. En veler verlangen blijft een verwachten zonder vervulling of, komt deze, dan beantwoordt de werkelijkheid niet aan de begeerte. Is dat niet het leven?
Onze sympathie wordt steeds meer opgewekt door Katinka, die vele treinen met gelukzoekende passagiers langs haar station ziet passeeren, zelve 't zoet en 't bitter van 's levens wederwaardigheden ondervindt, 't geluk heeft verwacht en op een afstand leert kennen, levensleed heeft geproefd in een gezin met kinderen, levensleegte in de woning eener oude juffrouw, totdat zij levensmoede sterft. Ook in dit werk bewonderen we de losse en vlugge teekening van den auteur, den opgewekten en opwekkenden toon zijner schilderingen, hoewel de levensschaduwen alles behalve weggemoffeld worden. Zijne typen zijn uit het leven gegrepen; geene charge maakt de figuren onduidelijk of onbenullig. Alleen herinneren we dengene, die zich wat veel laat impressionneeren door den geest van dit werk, dat het leven toch nog iets anders is dan verlangen. Bang zet ons hier ‘aan den weg’, d.w.z. aan één weg des levens, nl. dien der verwachting. Indien we dat voorbijzagen, zouden we te recht den schrijver kunnen beschuldigen van eenzijdigheid en zouden wij ons ontevreden en zeurig neerzetten aan den weg.
H.G.
| |
Het huwelijk van William Ashe. Door Mrs. Humphry Ward. Vertaald door J.F.J. Buytendyk. - Haarlem, De Erven F. Bohn.
De auteur heeft blijkbaar met ijver en nauwgezetheid gewerkt en aldus dezen arbeid voltooid. Maar ook de lezer moet werken, en wel om 't boek door te komen en uit te krijgen. Zoo iemand, dan heeft Mrs. Ward er slag van, om veel woorden te gebruiken en weinig te zeggen. Ook teekent en beschrijft zij geheel in verouderden trant, zoodat we geen gevaar loopen onzen tijd vooruit te snellen. En dat vreezen we ook niet met het oog op hare figuren. Reeds de hoofdpersonen missen datgene, wat onze belangstelling opwekt; William is een saaie vent, Kitty op eene vervelende wijze een ondeugend nest. De geest van dit werk geeft allicht dien der schrijfster weer; wat zou de wereld er anders uitzien, als alle menschen een dergelijk temperament hadden; sneltreinen bleven geweerd, stoombooten onbekend. Van geene enkele figuur kan getuigd worden: die leeft op of doet ons meeleven; 't geheel is koud, blijft koud, laat koud; al wat op emotie of sensatie gelijkt, blijft streng geweerd; een droog: ‘Zoo!’ ontsnapt ons in de momenten, die indruk moeten maken.
Alleen ten aanzien van 't slot moeten we anders oordeelen. Daar zit leven en diepte in; daar gaat kracht, zelfs bekoring van uit. Is dat dezelfde auteur van daarstraks?! En wat curieus is: 't slot draagt een godsdienstig tintje. Dat is onnatuurlijk, daar tot nu toe al wat van geloovigen aard is of heet te zijn, ontbrak; terwijl William b.v. pas nog in twijfel verkeerde omtrent de realiteit van begrippen als ‘vergeving’ en ‘geweten’, is hij nu een positief godsdienstig man geworden. Die plotselinge verandering in de gemoedsgesteldheid blijft onverklaard en dus laat het slot den lezer ook onbevredigd. Hoewel sommige karakters goed uitgebeeld zijn en 't werk zich kenmerkt door een geregelden gang, kunnen wij deze lectuur toch slechts aanbevelen aan hen, die al den tijd hebben en die gaarne dit tijdverdrijf afwisselen met een ander, nl. dat van 't doen van een tukje.
H.G.
| |
| |
| |
Mevrouwtje Elsebeth. Door A. Ehrencron-Müller. Vertaald door B. Bakker-Nort. - Amersfoort, Valkhoff en Co.
Uit de beoordeelingen der Deensche pers blijkt, dat de auteur eene jonge vrouw is, welke met dit requiem grooten opgang heeft gemaakt, eenerzijds omdat zij 't beeld eener jonge moeder, een echt kind van onzen overbeschaafden tijd, zoo juist teekent, anderzijds omdat zij de heiligheid van 't gezinsleven bepleit. Dat laatste is echter bijzaak, want het ligt niet in de eigenlijke tendenz van 't werk. En wat het eerste aangaat: het is waar; ons wordt hier beschreven 't lijden van eene hoogst nerveuze, ja, zielszieke vrouw, eigenlijk gezegd eene krankzinnige.
We bewonderen het talent, waarmee de auteur weergeeft de stemmingen van Mevrouwtje, bijgenaamd ‘eene arabeske van fijne snaren’, doch we voegen er terstond aan toe: onze bewondering gaat met schrik gepaard. Gelijk we eene overhangende rots in hare dommekracht bewonderen en toch liefst ontwijken, zoo houden we ons, al ware 't maar ter wille der zwakken, liefst op een afstand van zulke beproefden. Het is geen onzedelijk werk maar wel een gevaarlijk boek voor zoovelen, die door levensleed zoo zijn aangegrepen, dat zij min of meer aan neurasthenie lijden. Trouwens, een volmaakt werk is 't niet. Kan men één der personen sympathiek noemen? Neen; zelfs Ursula is 't niet, al begrijpt zij Mevrouwtje 't best. Ook is 't eene groote fout, dat er wel veel wordt gesproken over muziek, maar niets vernomen van haar invloed op den geest. Zoo wordt wel verteld van den strijd van Mevrouwtje tusschen de liefde voor de muziek en die voor den echtgenoot, maar wordt niets aangetoond. Het slot bevredigt evenmin, al geeft het werk zich als een geheel. In de natuur zijn we tevreden met den ondergang der zon, omdat we weten, dat zij weer zal opgaan; hier worden we echter onthaald op stemmingen, zij 't ook op keurige wijze, welke herinneren aan het avondglanzen eener ondergaande zon, maar zonder meer. De tegenstelling ontbreekt en de bijfiguren zeggen te weinig, om sympathie op te wekken.
H.G.
| |
Blijde herinneringen uit de Pastorie, door L. Koppen. Vertaald door R. Erdbrink. - Baarn, Hollandia-Drukkerij.
We kunnen dit werk de directie van elk plattelandsleesgezelschap aanbevelen. Alleen zij, die 't buitenleven mede doormaken, kunnen dit werk vatten en, voor zoover zij erin deelen, ervan genieten. Stadsmenschen begrijpen bitter weinig van den buitenman in diens leven en lieven; zelfs onze Hollandsche auteurs, die voor een groot deel voor psychologen willen doorgaan, hebben geen benul van 't zieleleven van den landman, gelijk uit zoovele hunner werken blijkt.
Of Mej. Koppen dan zoo'n diepen blik heeft op den landman? Dat niet; maar hoewel eenvoudig teekent zij toch naar waarheid het kleine leven van hare dorpsgenooten.
Wat zij geeft in hare Herinneringen, 't zijn eenvoudige doch gevarieerde verhaaltjes, levendig geschreven, geschikt als lectuur voor diegenen, welke erkennen kunnen slechts weinig ontwikkeld te zijn. Hoewel hare vertellingen ons een afgelegen Duitsch dorp voor oogen stellen, waarin nog gewoonten van eene eeuw terug in eere zijn, beschrijft zij 't een en ander, hoewel niet met de grappigheid van Gedroogde kruiden, toch met een eigenaardig cachet, 'twelk de schrijfster heeft, om te vertellen. Zij is geene zeurkous hoewel gemoedelijk, geene blauwkous hoewel verstandig, maar eene vrouw, die, alle gekleurde brilleglazen vermijdende, door gewoon vensterglas buren en dorpsgenooten beziet, vensterglas echter, dat helder en duidelijk de lichtstralen naar binnen laat vallen, zoodat we onze schrijfster begrijpen en meegaan in haar ‘levenskringetje op klompen’.
H.G.
| |
| |
| |
Asch door G. Deledda. Vertaald door B. Stolk. - Almelo, W. Hilarius Wz.
Een ieder, die, na eenige werken uit de Skandinavische rijken te hebben gelezen, dezen roman ter hand neemt, zal erdoor getroffen worden, dat het verschil van klimaat tusschen dat deel van 't Noorden en Italië niet grooter kan wezen dan 't verschil der auteurs van Noord en Zuid. Bij alle weekheid en teederheid van den Noor gevoelen we toch iets stroefs en hoekigs in geest en karakter, dat aan zijne boomen en bergen herinnert, terwijl in dit werk een zachte zuidenwind ons tegenwaait en een liefelijke zonnegloed ons koestert. Voorts worden we getroffen door de teerheid van 't kleurrijke Italiaansche landschap, dat zich weerspiegelt in den geest der bevolking.
Ook deze schrijfster bezit het talent, om in eenvoudige taal 't landleven weer te geven, zoo van den boer op den akker als van de vrouw in huis, terwijl zij ongezocht ons de zeden, gewoonten en denkbeelden der Sardiniërs leert kennen. Blijkbaar is zij op dit eiland thuis en kent ze de bevolking terdege. Hoogst eigenaardig is de beschouwing dezer eilanders over de stad Rome, vooral van hen, die 't geluk hebben gehad haar te bezoeken.
Niet alleen, dat de auteur zoo makkelijk weet te vertellen, dat zij tot luisteren dwingt, maar ook bekoort zij voortdurend door teederheid van toon; zij is kennelijk eene hoogst gevoelige vrouw en toch is zij evenver verwijderd van Duitsche sentimentaliteit als van Gallische frivoliteit.
Het verhaal zelf is zeer natuurlijk in zijn gang; de karakters zijn goed weergegeven. Tot het einde toe boeit het, terwijl de dramatische schets van den strijd tusschen moeder en zoon en evenzoo die van den jongeling en zijn meisje ons de auteur doen eeren als eene Italiaansche vrouw, die den ernst des levens helder inziet en weergeeft.
Aan de vertaling gevoelt men, dat de auteur makkelijk schrijft. Een bewijs, dat de vertaalster een prijsje verdient.
H.G.
| |
Een nieuwe dag, door A. Wahlenberg. Vertaald door J.E. Keyser. - Amsterdam, H.J.W. Becht.
Uit elke bladzijde blijkt, dat Mej. W. niet iemand is, die met eene plume volante over 't papier gaat; integendeel: zij heeft haar onderwerp goed overdacht en eerst in losse aanteekeningen zich voor oogen gesteld, voordat zij hare gedachten uitgewerkt toevertrouwde aan 't papier.
Vandaar, dat het verhaal dan ook uitmunt door een natuurlijken gang; 't jonggetrouwde paar is gelukkig, zooals 't in die omstandigheden geluk kan smaken; de schoonmoeder, die in komt wonen, wordt even natuurlijk oorzaak van verwijdering, waartoe achteruitgang in zaken ook niet anders dan mee kan werken, terwijl de vriendschap van een Franschman voor de zich ongelukkig gevoelende vrouw haar op den rand brengt van den afgrond. Geen deus ex machina is noodig, om man en vrouw weer te vereenigen, want langs den geleidelijken weg van opheldering en uiting van wederzijdsche aanhankelijkheid komt de verzoening tot stand, waarbij 't herstel van hun eenig kind alles bekroont.
Eene vraag willen we echter niet verzwijgen: heeft de schrijfster zulk een sterk gebit, dat zij spreekt van ‘gaten happen in 't laken’, of is dat eene ons onbekende Deensche uitdrukking?
H.G.
| |
De groote Hoeve. Door K.E. Forsslund. Vertaald door D. Logeman-Van der Willigen. - Amsterdam, H.J.W. Becht.
Aan dichters geen gebrek, ook in 't Noorden niet. Dat blijkt alweer uit dit werk. Forsslund is voorzeker een man, begiftigd met aanleg, kennis en kracht
| |
| |
van dichterlijken aard. Dat blijkt telkens uit deze vertaling, die zich aangenaam laat lezen en de lyrische natuur van den dichter uitstekend doet uitkomen. Dat het verhaal zoogoed als geene intrige bevat, schaadt volstrekt niet aan de belangrijkheid van 't werk; 't hopen, wachten en leven van twee jongelieden, die elkaar liefhebben, is zoo sympathiek beschreven, dat men daaraan reeds genoeg heeft.
Wat onze aandacht steeds weer boeit, hoewel hetzelfde thema in allerlei varianten terugkeert, is de verrukking van auteur en hoofdpersoon beiden voor en over 't landelijk leven. Al miskent de schrijver al te veel de voorrechten van 't stadsleven en al blijkt Karl-Herman veel meer iemand te zijn, die oppervlakkig denkt, dan dat hij vrij denkt (hij geeft zich namelijk uit voor vrijdenker), de levendigheid van stijl en de zuivere keuze van beelden maken niettemin de lectuur aantrekkelijk.
Dat geldt vooral van de eerste beide gedeelten. Het derde deel bevat eene schoone schildering van den herfst; overigens is 't opgevuld met beschouwingen over de natuur, die al dikwijls gegeven en beter gezegd zijn, terwijl we plotseling stuiten op een hors d'oeuvre, nl. eene aanprijzing van de werken van Ellen Key en van Maeterlinck. Kortom: het slot evenaart de beide vorige gedeelten noch in toon noch in geest.
H.G.
| |
Boeddhistische Vertellingen. Door P. Dahlke. - Leiden, Boekhandel en Drukkerij, voorheen E.J. Brill.
Menigeen, den titel ziende, zal eene neiging gevoelen, om 't boek ongelezen ter zijde te leggen. Immers, zooveel dergelijke lectuur bestaat uit broddelwerk, ontleend aan eene vermenging van Oostersche wijsheid en dito bijgeloof, waardoor de kennis omtrent land en volk geenszins vermeerderd wordt.
Dit werk maakt eene gunstige uitzondering op dien tamelijk algemeenen regel. De heer Dahlke geeft ons een vijftal met oordeel gekozen verhalen, goed uiteenloopende in strekking en uiteenzetting. Zij zijn geenszins banaal en wat de tendenz aangaat, het nadenken wel waard. Hoewel 't Boeddhisme niet aangepreekt wordt, bewijzen zij, dat deze Oosterlingen meer doordenken, dan men meestal aanneemt. In de laatste vertelling: ‘Leven en dood’, zijn de hoofdgedachten schoon uitgewerkt, terwijl meer dan één wijsgeerig trekje de verhalen verheft boven vertelseltjes. Een vreemden indruk maakt echter de dochter van den zendeling in ‘Naastenliefde’. Zij verdedigt wel 't Christendom, maar op zulk eene wijze, dat wij ons afvragen: kent zij er zelve wel de grondbeginselen van? Of tast ook de auteur hierin mis? Doordat de vertaling zoo goed is, vergaten wij bijna deze vraag te stellen.
H.G.
| |
Tijden van strijd. Naar het Zweedsch van Henning Von Melsted door Hendrika Bleeker. - Amsterdam, H.J.W. Becht.
Tijden van strijd: die titel belooft veel, wanneer wij ons voorstellen te hooren van ‘dagen van strijd’, welke, evenals onze voorzaten, vele natiën hebben gekend. Nog grooter belofte houdt hij in, wanneer hij ons voert naar het tooneel van het maatschappelijk leven, waar de eene gisting schier onmiddellijk wordt gevolgd of vervangen door eene andere. Maar het allerverst gaat de belofte, wanneer die woorden gelden den inwendigen strijd, dien ieder mensch heeft te voeren, zij het ook, dat de aanleiding daartoe zeer verschillend is.
Naar de mate van dat verschil rijst of daalt onze belangstelling. Hier geldt de strijd het oude gevoel van den held des verhaals voor Wanda, een mooi winkeljuffertje, die hij eens meer dan platonisch heeft bemind, en het nieuwe
| |
| |
gevoel voor Martha, een lief meisje, dat doodelijk van hem is en dat hij neemt, om te voorkomen, dat zij al te spoedig verwelken zou.
Het eerste gevoel blijkt het sterkste te zijn, want als Wanda hem een ernstigen, treffenden afscheidsbrief schrijft, bewaart hij dien in zijne portefeuille naast Martha's portret. Zijn strijd is evenwel niet van dien aard, dat wij erdoor worden gepakt. Eerder zou dat het geval geweest zijn, indien Wanda's zieleleven even uitvoerig ware beschreven als dat van haar minnaar.
Het probleem zelf is intusschen niet van dien aard, dat het de algemeene belangstelling zal wekken, al kan niet ontkend worden, dat menige ernstige, ware gedachte wordt uitgesproken nevens andere, die tot ontkenning of overdenking aanleiding kunnen geven.
J.H.
| |
Zestien jaar. Naar het Deensch van Karl Larsen door Margaretha Meijboom. - Amsterdam, H.J.W. Becht.
Een aantrekkelijk, aanbevelenswaardig boek. In hare verhouding tot hare zuster, in haar omgang met allerlei menschen, ook in hare teleurgestelde liefde is de zestienjarige Beate een frisch, oorspronkelijk kind, dat belooft eene lieve, degelijke vrouw te worden.
J.H.
|
|