De Tijdspiegel. Jaargang 63
(1906)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Zwitserland's neutraliteit in 1870-'71.Dat het voor kleine staten, zooals België, Zwitserland en ons land, onmiddellijk grenzende aan groote militaire mogendheden, zaak is, niet alleen neutraal te zijn in naam, maar ook die neutraliteit ten volle te kunnen handhaven, bewijst het gevaar, dat Zwitserland in 1870-'71 geloopen heeft. Had toen Zwitserland niet behoorlijk uitgerust op zijn post gestaan, dan was het misschien met zijne onafhankelijkheid gedaan geweest. Slechts groote krachtsinspanning en groote offervaardigheid van het Zwitsersche volk hebben toen eene nationale ramp voorkomen. België is in September 1870 den dans ontsprongen. Indien het Fransche leger onder de muren van Sédan tijd had gehad, om, zooals Ducrot dat wilde bij het aanvaarden van zijn kortstondig opperbevel, op Mézières terug te trekken, dan was daarvan door het opdringen der Duitsche legers een overgang op Belgisch grondgebied hoogst waarschijnlijk het gevolg geweest. Of België in dat geval in staat zou zijn geweest zoo krachtdadig op te treden, als Zwitserland dat vijf maanden later gedaan heeft, is te betwijfelen, te meer, omdat het Fransche leger van Sédan hoofdzakelijk uit beroepssoldaten bestond en in oneindig betere conditie was dan de grootendeels uit mobiele garden en franc-tireurs bestaande afgetobde troepen, die de Zwitsersche grenzen overtrokken, en omdat een schenden der grenzen uit den aard der zaak voor België veel moeilijker te beletten was dan voor Zwitserland met zijne slechts op betrekkelijk weinig punten te overschrijden Jura-grens. De betrekkelijk weinige officieren en soldaten, die aan de ramp van Sédan ontsnapten, konden gemakkelijk door de Belgische troepen worden ontwapend en in het kamp van Beverloo ondergebracht. Wat ons land aangaat: in de gebeurtenissen van 1870-'71 is het niet betrokken geworden, wat vooral met het oog op de minder gunstige uitkomst van onze mobilisatie destijds een groot geluk mag worden genoemd; maar zouden wij bij eene mogelijke toekomstige botsing tusschen Europeesche mogendheden er weder zoo afkomen? Zoo niet, laten wij dan zorgen een even goed figuur te maken als Zwitserland in 1871, maar daartoe dient, naast eene goede organisatie van onze weermacht, bij het geheele volk de vaste wil te bestaan, om, ten koste van welke offers ook, onze onafhankelijkheid te behouden. Laten wij ons spiegelen aan de Zwitsers, | |
[pagina 194]
| |
die, in weerwil van de gemengde bevolking des lands, een sterk ontwikkeld nationaliteitsgevoel hebben en het besef, dat in een krachtig handhaven der neutraliteit de beste waarborg voor de onafhankelijkheid van het land bestaat. Bij het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog kon dan ook Zwitserland ter handhaving van zijne neutraliteit bouwen op een goed geoefend leger van meer dan 100,000 man, gesteund door eene landweer van ongeveer hetzelfde aantal. Onmiddellijk na de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Duitschland werd door den Zwitserschen Bondsraad, op 16 Juli 1870, een decreet uitgevaardigd, waarin gezegd werd, dat ‘les troupes régulières, ainsi que les volontaires des états belligérants qui tenteraient de pénétrer sur le territoire de la confédération, ou de le traverser en corps ou isolément, seraient au besoin repoussés par la force’. Het exporteeren van wapenen en oorlogsmateriaal werd verboden, het in magazijn houden ervan te dicht bij de grenzen eveneens. Tegelijkertijd werd de mobilisatie van vijf divisiën van het Bondsleger bevolen en werden er maatregelen genomen voor de interneering van mogelijk de grenzen overschrijdende manschappen of afdeelingen der oorlogvoerende legers. Met de mobilisatie werd groote spoed gemaakt. Burgers, werklieden en boeren lieten zonder morren hunne broodwinning in den steek en kwamen zonder uitzondering onder de wapenen, zoodat reeds den 19den drie divisiën hare stellingen aan de grenzen konden innemen, terwijl de beide andere aan het oprukken waren. Den 20sten vaardigde de ‘Conseil fédéral’ de volgende proclamatie uit aan het Zwitsersche volk: ‘La paix qui régnait en Europe paraît tout à coup devoir être profondément ébranlée par des événements imprévus..... L'attitude que la confédération doit prendre dans ces graves circonstances lui est clairement indiquée par son histoire et par sa politique traditionnelle. Elle a le sentiment que son salut dépend du soin qu'elle prendra de se tenir en dehors des conflits entre les puissances étrangères, mais de repousser énergiquement toute atteinte portée à ses droits et toute violation de son territoire. Le peuple suisse sera de nouveauGa naar voetnoot(*) appelé à faire de grands sacrifices; mais la voix des autorités du pays a trouvé constamment un écho sympathique et enthousiaste quand il s'est agi de protéger la patrie et de transmettre intact aux générations futures l'honneur de la nation suisse.’ Toen alles gereed was, stond er één Zwitsersche divisie om Porrentruy (Duitsch Pruntrut), één om Bazel, één langs den Rijn tot Rheinfelden en als reserve één in het Aarthal en één tusschen den Limmat en den Rijn. Te zamen telden die divisies 37,423 man, 3541 paarden en 66 stukken geschut. Wegens den vergevorderden leeftijd van den opperbevelhebber en organisator van het Zwitsersche leger, Generaal Dufour, stond het geheel onder het bevel van Generaal Herzog, aan wien Overste Parravicini als chef van den staf was toegevoegd. | |
[pagina 195]
| |
Evenals in Duitschland zelf, behalve misschien in de hoogste militaire kringen, waar men wel op de hoogte was van de militaire toestanden in Frankrijk en van het gehalte der hoogere Fransche bevelhebbers, verwachtte men in Zwitserland, dat het Fransche leger kort na de oorlogsverklaring een inval zou doen in Zuid-Duitschland, om zoo mogelijk eene vereeniging der Zuidduitsche legers met die van Noord-Duitschland te verhinderen. Zoo'n snel handelend optreden strookte geheel met de tradities van het Fransche leger uit den tijd van den eersten Napoleon en noch de veldtocht in Italië van '59 noch de treurige Mexicaansche expeditie had den legendarischen roem van het Fransche leger afbreuk gedaan. Het geloof aan een inval der Franschen in Zuid-Duitschland werd versterkt door de concentratie van Fransche troepen te Belfort en in de buurt van Bazel - het zevende korps van Felix Douay - en het op groote schaal requisitionneeren van voertuigen in den Elzas, terwijl ook de samentrekking der Duitschers in de Palts en het laten springen van de Rijnbrug te Kehl op eene dergelijke verwachting schenen te duiden. Intusschen was het verloop van den oorlog geheel anders, dan men gedacht had. Van een schenden der grenzen van het neutrale Zwitsersche gebied door eene der oorlogvoerende partijen was geene sprake meer, zoodat de gemobiliseerde troepen huiswaarts werden gezonden onder voorbehoud, dat zij steeds gereed moesten zijn, om op het eerste bevel hunne positiën weder in te nemen. Generaal Herzog legde voorshands het opperbevel neder. Slechts één observatie-brigade bleef in en om Porrentruy onder de wapenen. In de maanden, die verliepen tusschen het naar huis zenden der troepen en het opnieuw onder de wapenen roepen, zond Generaal Herzog, die bekendstond als een zeer kundig officier maar te gelijk als iemand, die zijne eischen zeer hoog stelde, een rapport in, waarin hij nog al een en ander op den uitslag der mobilisatie aan te merken had, en dat gedeelte van het rapport, waarin de aandacht wordt gevestigd op het feit, dat duizenden manschappen de vermoeienissen, die de oorlogstoestand medebracht, niet konden verduren, is van veel beteekenis, omdat het hier Zwitsers geldt, een volk, dat van kindsbeen af zich door gymnastiek, allerlei lichaamsoefeningen in de open lucht en versterkende bergtoeren tot den oorlog voorbereidt. Bij slot van rekening echter viel er veel te loven en Zwitserland had getoond, dat het ten volle in staat was eene schending van zijn gebied met kracht van wapenen te beletten; èn Duitschland èn Frankrijk hadden de snelheid der mobilisatie bewonderd. De politieke toestand bleef voor Zwitserland gevaarlijk. De gemengde bevolking van het land, die altijd gewoon was geweest, om, zooals dat in eene radicale republiek past, in de couranten vrij voor hare gevoelens uit te komen, berokkende der Regeering nog al moeilijkheden. De Duitsch sprekende kantons waren eerder Franschgezind, waarschijnlijk omdat zij | |
[pagina 196]
| |
de pangermanistische strooming in Duitschland niet vertrouwden; daarentegen gevoelden de Fransch sprekende kantons bepaald sympathie voor Duitschland, want de Franschen en de Zwitsers der Fransche kantons zijn nooit erg koek en ei geweest, waarvan de godsdienstquaestie wel de voornaamste oorzaak zal zijn. Hoe het zij: die uitingen van sympathie en antipathie in de couranten waren niet geheel zonder gevaar, vooral toen na de proclamatie der republiek in Frankrijk de Franschgezindheid in geheel Zwitserland sterk groeide. De toon der Duitsche bladen over Zwitserland was toen dikwijls zeer bits en de federale Raad liet dientengevolge aan de Zwitsersche redacties weten, ‘de ne pas afficher de partialité, de refuser les articles d'auteurs peu connus de la Rédaction ou les articles irritants et les insinuations ayant un caractère général’. Eene andere moeilijkheid was gelegen in het de hand houden aan het verbod, om wapenen uit te voeren, of beter gezegd in het feitelijk verhinderen van dien uitvoer, want die contrabande had Zwitserland duur te staan kunnen komen, hoewel de Amerikaansche en Engelsche kooplieden zich niet ontzagen allerlei oorlogstuig bij scheepsladingen Frankrijk binnen te brengen. Maar hier zou ook weder het spreekwoord van pas geweest zijn: ‘Groote dieven laat men loopen, maar kleine hangt men op.’ Een doorn in het oog van Duitschland was ook het vrijwillig in Franschen dienst gaan van Zwitsers en het op Zwitserschen bodem formeeren van vrijkorpsen, zooals een Hannoversch legioen, een Garibaldiaansch vrijkorps, franc-tireurs van den Mont-Blanc, Zwitsers van de pauselijke garde, enz., maar ook daartegen was het voor den federalen Raad zeer bezwaarlijk ageeren, wat ook gold voor het tegengaan, dat Elzassers zich over Zwitsersch grondgebied naar Frankrijk begaven. Eene andere quaestie bezorgde den federalen Raad eveneens veel hoofdbreken, namelijk het al of niet bezetten van Savoye. In 1815 was een gedeelte van Savoye, de Chablais en Faucigny, neutraal gebied verklaard op den voet der Zwitsersche confederatie, waarbij Zwitserland het recht gekregen had, om in geval van oorlog dit gebied op militaire wijze te bezetten. Bij den vrede van Villafranca werd bepaald, dat het overgaan van Savoye aan Frankrijk geene verandering zou brengen in hetgeen in 1815 omtrent Chablais en Faucigny overeengekomen was, maar dat Napoleon III zich nog nader met Zwitserland en de mogendheden, die het tractaat van 1815 hadden onderteekend, zou verstaan. Dat nu was nooit gebeurd, zoodat bij het uitbreken van den oorlog van 1870 Zwitserland het keizerlijk gouvernement wees op het recht van de confederatie, om Savoye te bezetten. De Fransche Regeering had toen de handen te vol, om dat recht van Zwitserland ernstig te betwisten of er zelfs over te onderhandelen, terwijl van den anderen kant Duitschland aan Zwitserland in deze zaak niet alleen volkomen ‘carte blanche’ gaf, maar ook duidelijk liet blijken, dat het zich tegen eene definitieve bezetting van Chablais en Faucigny, met andere woorden eene afronding van het Zwitsersch gebied naar die zijde, niet zou verzetten. In Zwit- | |
[pagina 197]
| |
serland was eene sterke partij tegen eene bezetting van Savoye, eene andere ervóór. De federale Raad werd van alle kanten in den geest der beide partijen bewerkt, maar ten slotte zegevierde bij den Raad het strikte neutraliteitsgevoel, dat belette, om partij te trekken van den benarden toestand, in welken eene bevriende mogendheid zich op het oogenblik bevond. Onder dergelijke kwellingen en muizenissen verliep voor den Bondsraad en het Zwitsersche volk het jaar 1870, totdat de gedelegeerden van het ‘Gouvernement de la Défense nationale’ te Tours, Gambetta en De Freycinet, feitelijk op dat oogenblik de dictator en de onderdictator van Frankrijk, de campagne in het oosten in het hoofd kregen. Toen alle noodige voorbereidende maatregelen tot dien veldtocht waren genomen en de ‘Armée de l'Est’ van uit hare basis Dijon zich noordoostwaarts in beweging zette met Belfort als objectief, keerden de Zwitsersche divisiën in hare stellingen terug. Reeds in het begin van Januari 1871 werden kleine afdeelingen franc-tireurs (vengeurs de la Mort), verkenners van het aanrukkende leger van Bourbaki, door Duitsche patrouilles op het Zwitsersch gebied van Porrentruy gedrongen en daar geïnterneerd. Ook enkele Duitsche afdeelingen schonden bij deze jacht de grenzen en ondergingen hetzelfde lot. Omstreeks dienzelfden tijd besloot de Bondsraad nog twee divisiën te mobiliseeren, die werden opgesteld één ten zuiden van Porrentruy en één tusschen Chaux de Fonds en Les Verrières. Toen de gevechten aan de Lisaine voor het Fransche leger ongunstig uitvielen en Bourbaki genoodzaakt werd op Besançon terug te trekken, werden de Zwitsersche divisiën naar links geschoven en al de Jura-overgangen bij Morteau, Le Locle, Les Verrières en Jougne sterk bezet, terwijl Generaal Herzog aan de reservedivisies bevel gaf, om Neuchâtel en Vallorbes te bezetten. Bij dezen marsch langs de westelijke grens door het Jura-gebergte, welke door de massa gevallen sneeuw uiterst moeilijk werd gemaakt, heeft het Zwitsersche leger getoond degelijke militaire eigenschappen te bezitten. In zijn in den loop van 1871 uitgebracht rapport over de verrichtingen van het Zwitsersche leger, dat tot dekking der grenzen was opgesteld geweest, wordt door Generaal Herzog met lof van deze eigenschappen gewag gemaakt. De Fransche troepen hadden hun terugtocht zuidwaarts voortgezet, gedemoraliseerd door hunne nederlaag, slecht gekleed en slecht verzorgd. De met zooveel vertrouwen in den uitslag door de dictatoren te Tours ondernomen campagne in het oosten was uitgeloopen op een terugtocht te midden van lijden en ontberingen, die aan 1812 deden denken. Onder hevige koude en sneeuwstormen sleepten zich de brokstukken van het oosterleger langzaam voort over spiegelgladde wegen in sterk geaccidenteerd terrein, door de zegevierende troepen van Von Werder op den voet gevolgd en op hunne rechterflank bedreigd door de snel aanrukkende en reeds zeer nabij zijnde troepen van Von Manteuffel, | |
[pagina 198]
| |
want niettegenstaande de stellige belofte, aan Bourbaki bij den aanvang van den veldtocht gedaan, hadden Gambetta en De Freycinet onvoldoende zorg gedragen, dat de linkerflank van het op Belfort aanrukkende leger van Bourbaki volkomen gedekt was. Die dekking was opgedragen geworden aan het samenraapsel van avonturiers, franc-tireurs en mobiele gardes, over welke Garibaldi het bevel voerde. Deze hield zich voorzichtig binnen de muren van Dijon, in bedwang gehouden door de observatiebrigade van Von Kettler. Dientengevolge passeerden Manteuffel's troepen zonder slag of stoot de gemakkelijk te verdedigen défilés der côte d'or en bedreigden nu de rechterflank der retireerende Franschen. Deze wetenschap vermeerderde natuurlijk de demoralisatie van het, wat de infanterie betreft, voornamelijk uit mobiele garden en franc-tireurs-korpsen bestaande leger van Bourbaki. Van tucht was zoogoed als geene sprake meer. De bevelen der officieren werden eenvoudig niet opgevolgd en dezen mochten nog blij zijn, als zij door hunne soldaten niet werden uitgejouwd, nageschreeuwd en van onbekwaamheid of verraad beschuldigd. Die toestand was in de eerste plaats te wijten aan het gehalte der troepen, ongeoefend en ongedisciplineerd als zij waren, inderhaast samengebracht naar het model der legers, voortgekomen uit de ‘levée en masse’ van 1792. Zij waren natuurlijk tegen de vermoeienissen van dezen veldtocht niet bestand onder de verzwarende omstandigheden, door het buitengewoon strenge jaargetijde en de slechte verpleging en verzorging veroorzaakt. Eens te meer werd door deze campagne het bewijs geleverd, dat goede wil en vaderlandsliefde zonder degelijke en langdurige militaire opvoeding onvoldoende eigenschappen zijn, om een soldaat te vormen. Bourbaki was ook niet de man, aan wien het opperbevel over zulke troepen had moeten worden opgedragen. Alleen een jong generaal met veldheersgenie, met een ijzeren wil en vooral met een onomstootelijk vertrouwen in zijn gesternte en in den einduitslag van zijne onderneming had met zulk materiaal misschien iets kunnen uitrichten. Aan Bourbaki echter ontbrak reeds vóór het begin van den veldtocht het zelfvertrouwen, het geloof aan een gunstig resultaat, aan eene overwinning. Zeer te recht zegt Von der Goltz: ‘Ein solcher Feldherr ist geschlagen, ehe er den ersten Armeebefehl giebt.’ Bourbaki was een uitstekend soldaat en sous-ordre, persoonlijk dapper, met een groot lichamelijk weerstandsvermogen, maar in het geheel niet de man, om in zulke moeilijke omstandigheden het opperbevel te voeren. Door zijn dralen, zijne besluiteloosheid verloor hij het gezag over zijne troepen en te midden der schier onoverkomelijke bezwaren, met welke hij door den toestand van zijn leger en zijn eigen gebrek aan energie te worstelen had, werd de ongelukkige veldheer voortdurend vervolgd door telegrammen uit Tours, waarin de dilettant-strategici Gambetta en De Freycinet critiek op zijne daden uitoefenden, hem de langzaamheid zijner bewegingen verweten en hem de dolste, onuitvoerbaarste plannen voorsloegen, plannen, die zelfs met de beste | |
[pagina 199]
| |
troepen en den energieksten generaal op dat oogenblik niet meer te verwezenlijken zouden zijn geweest. Is het te verwonderen, dat Bourbaki, geslingerd tusschen de hoog gespannen verwachtingen der dictatoren te Tours en de bedroevende werkelijkheid, die hij voor oogen had, den 26sten Januari eene poging tot zelfmoord deed, om aan zijne moreele kwellingen te ontkomen? Het decreet van Gambetta, waarbij Bourbaki afgezet werd en vervangen door Clinchant, bereikte den gewonde niet meer. Natuurlijk kon deze wisseling in het opperbevel niet meer van invloed zijn op het lot van het oosterleger. Was Bourbaki doortastender geweest, had de zeer stellig ellendige toestand, waarin hij geplaatst was, hem niet geheel het hoofd doen verliezen, dan was misschien een ontkomen van het Fransche leger aan de enveloppeerende beweging der Duitschers nog mogelijk geweest. De richting over Champagnole op Lons le Saulnier bood nog vrij lang een veiligen aftochtsweg aan. Nu was het te laat. Op denzelfden dag, dat Bourbaki zelfmoord trachtte te plegen, drongen de colonnen van Von Manteuffel's leger reeds tot Salins en Arbois door. Alleen de cavalerie-divisie van Cremer, door Clinchant vooruitgezonden, bereikte over Les Planches St. Laurent. Na de bezetting van Les Planches door de Duitschers werd Cremer van de rest van het leger afgesneden, wat hem veroorloofde aan het overgaan op Zwitsersch grondgebied te ontkomen en zuidwaarts naar Lyon uit te wijken. In verschillende gevechten en schermutselingen, bij Chaffois, Frasne, Sombaicourt, boden afdeelingen van het Fransche leger, behoorende tot de kern van beroepssoldaten, nog flinken tegenstand, maar de mobiele garden waren tot geen tegenweer meer in staat. Het qui-pro-quo naar aanleiding van den te Versailles gesloten, voor de krijgsverrichtingen in het oosten niet geldenden wapenstilstand maakte de verwarring nog grooter en gaf den genadeslag aan de illusie, om met een deel van het leger, zoo al niet met het geheele, over Mouthe langs bergpaden te ontsnappen. In en om Pontarlier, waar het Fransche leger den 28sten Januari samengedrongen was, heerschte volslagen anarchie. De Zwitsersche Overste Siber, die in opdracht van Generaal Herzog met Generaal Clinchant de condities ging vaststellen, onder welke reeds enkele detachementen van het Fransche leger benevens zieken en gewonden op het Zwitsersche grondgebied zouden worden toegelaten, welke conferentie in eene armoedige berghut plaats had, was er te Pontarlier getuige van, dat Generaal Borel, de chef van den staf, niet kon verhinderen, dat een trein met 400 aan typhus lijdende zieken, vóórdat nog eenige overeenkomst daaromtrent gesloten was, in de richting der Zwitsersche grenzen vertrok. Op het gerucht van een aanval der Duitsche troepen op Pontarlier konden de Fransche officieren van de 20 à 30,000 man, die in het plaatsje samengedrongen waren, slechts drie bataljons en een half eskadron kurassiers verzameld krijgen. | |
[pagina 200]
| |
Intusschen had de Zwitsersche Bondsregeering op 19 plaatsen van het Bondsgebied kazerneering laten in orde maken voor 10,000 man. Het steeds aangroeiend getal Fransche soldaten, die op hun eigen houtje de grenzen overtrokken, maakte dien maatregel noodzakelijk. In den loop van den 31sten, vooral in den avond, nam dat aantal steeds toe en gedurende den nacht van den 31sten Januari op den 1sten Februari overschreed het geheele Fransche leger de Zwitsersche grenzen. De hoofdmacht drong binnen langs den weg van Pontarlier over Les Verrières naar Neuchâtel, een tweede gedeelte langs den weg van Pontarlier over Fourgs naar Yverdun, andere afdeelingen langs den weg van Pontarlier over Ballaigue en Jougne naar Orbe. Kleinere afdeelingen, die tevergeefs getracht hadden over Gex naar Lyon te ontkomen, kwamen op Zwitsersch gebied langs bergpaden, die 's winters als ontoegankelijk worden beschouwd. Enkele troepjes eindelijk passeerden de grenzen noordwaarts van Pontarlier, bij Morteau en andere plaatsen. De 1ste Zwitsersche divisie, die te Verrières Suisses lag, versterkt door met geforceerde marschen toegesnelde afdeelingen der naastbij gelegen andere divisies, ontving de Fransche troepen, terwijl Luitenant-Kolonel Chevals uit naam van Clinchant aan Generaal Herzog vrij overbodig verlof kwam vragen tot het overtrekken der Zwitsersche grenzen door het geheele Fransche leger en met hem de artikelen dezer conventie vaststelde. Het defileeren van het Fransche leger bood een droevig schouwspel aan. Onder den rossen gloed der fakkels, bij eene koude van 12° C. defileerden eerst de voertuigen van het leger, treinproviand en ammunitie-wagens, de wagens van de post en van de krijgskas, bagagewagens, behoorende aan de generaals, de staven en de intendance, talrijke kanonnen. Dat alles werd door den Val de Travers verder geëxpedieerd. Daarna kwamen de troepen, wier défilé den geheelen dag van den 1sten Februari duurde. Het was een bandelooze hoop; vooral de mobielen gedroegen zich woest en onbetamelijk. Soldaten van alle wapens en alle regimenten liepen naast en door elkaar, zonder aan iemand te gehoorzamen. Slechts enkele compagnieën en bataljons en een paar regimenten, zooals het 29ste en het 52ste marschregiment, maakten eene gunstige uitzondering. De staart der colonne werd gevormd door het 92ste linieregiment, dat in volmaakte orde voorbijtrok, na op 't laatste oogenblik bij de intrede van den Pas de la Cluse nog tegenover den vijand stand te hebben gehouden. De wekenlange spanning, waarin zij verkeerd hadden, ontnam aan de Fransche soldaten bij het betreden van den veiligen Zwitserschen bodem de weinige energie, waarmede zij zich in tegenwoordigheid van het gevaar hadden voortgesleept. Zij zonken krachteloos ineen. Een groot aantal soldaten liep barvoets of de gewonde voeten met allerlei lappen omwikkeld. Meer dan de helft had bevroren ledematen. De uniformen waren gescheurd. Men zag soldaten in de meest uiteenloopende kleedingstukken. Sommige stakkers droegen bij de felle koude | |
[pagina 201]
| |
nog steeds de linnen broeken, waarin zij in een of ander zuidelijk garnizoen gestoken waren. Het geheele Fransche leger leed aan keel- en longaandoening, zoodat een voortdurend gehoest en gekuch uit de gelederen gehoord werd. In nog treuriger toestand dan de menschen waren de paarden. Over 't algemeen ligt welwillendheid tegenover dieren niet in het Fransche karakter; trouwens, zachtheid in den omgang met dieren is geen kenmerk van onze hooggeroemde Westersche beschaving. De arme paarden der artillerie en van den trein waren schandelijk behandeld. Hun lichaam was één wond. Uitgehongerd knaagden zij aan alles, wat onder hun bereik was. Met zweepslagen, met bajonetprikken werden zij tot eene laatste krachtsinspanning gedreven, maar zeer dikwijls stortten de afgetobde dieren neder, om niet weder op te staan. Dan werden zij eenvoudig ter zijde van den weg gesleept en overgelaten aan een langen doodsstrijd. Iets beter behandeld en verzorgd waren de paarden der cavalerie. Het best zagen de paarden der Afrikaansche ruiterij er uit. De genegenheid van den Arabier en den Moor voor zijn rijdier kwam ook hier weder uit. Bij het passeeren der grenzen moesten de geweren en patroon-tasschen worden afgelegd. Daarna liet men, om in den verwarden hoop een weinig orde te brengen, de regimentssignalen blazen, maar slechts zeer weinigen traden aan. Vooral onder de mobiele garden heerschten eene tuchteloosheid en eene baldadigheid, die de verontwaardiging der Zwitsersche troepen gaande maakten. In 't geheel drongen aldus rond 87,000 man en 11,800 paarden het Zwitsersche gebied binnen. Het verzorgen der gezonden, zieken en gewonden kostte in de eerste dagen ontzettend veel moeite en misschien zouden de Zwitsersche Regeering en het Zwitsersche legerbestuur in weerwil van de uitstekend genomen maatregelen er niet mede klaargekomen zijn, als niet de offervaardigheid der geheele bevolking, niet het minst in het onmiddellijk aan de grenzen gelegen gebied, dat zoo plotseling door deze massa overstroomd werd, die taak aanmerkelijk verlicht had. Wegens de grenzenlooze indiscipline en het wantrouwen, waarvan de Fransche soldaten tegenover hunne officieren blijk gaven, werd aan dezen het bevel over hunne troepen ontnomen, eveneens aan de onderofficieren, en Zwitsersch kader werd in hunne plaats aangesteld. Zeer beslist lag de schuld van die slechte verhouding tusschen de Fransche officieren en hunne manschappen voor een deel ook bij de officieren. Zij bekommerden zich te weinig om hunne ondergeschikten. Bij het begin van den veldtocht had Gambetta reeds bij een rondschrijven aan de opperofficieren de aandacht op dit euvel gevestigd. Overigens gebeurde in Zwitserland, wat reeds in Duitschland gebeurd was: talrijke Fransche officieren verbraken hun gegeven eerewoord en liepen smadelijk weg; zelfs militaire artsen ontzagen zich niet meer dan 6000 gewonde en | |
[pagina 202]
| |
zieke solaten, die aan hunne zorgen waren toevertrouwd, in den steek te laten en weg te loopen. Zwitserland had door dat alles veel last en schade. Duizenden burgers werden aan hunne familie, aan hunne betrekking of hun ambacht onttrokken. Besmettelijke ziekten verbreidden zich in de gemeenten, waar Fransche soldaten waren geïnterneerd. In de dorpen van de Jura, waar veel Fransche lijders aan pokken en typhus moesten worden achtergelaten, vielen onder de bewoners vele slachtoffers. Allerlei accidenten en ongelukken, veroorzaakt door den moedwil, de roekeloosheid en de ongehoorzaamheid der Franschen, hadden plaats. Zoo brandde op 27 Februari de kerk van Kirchdorf af, een plaatsje in het kanton Bern, omdat de Fransche soldaten, die in de kerk waren ondergebracht, hunne stroomatrassen en -zakken te dicht bij de groote kachel hadden gelegd. Erger was op 2 Maart de ontploffing in het historische kasteel van Morges aan het meer van Genève. In dit aloude kasteel, dat tot arsenaal dient, was een aanzienlijk deel der Fransche munitie geborgen. Niettegenstaande het strenge verbod waren toch Fransche soldaten pijpjes rookende bezig met het ledigen van granaten. De Fransche artillerie- en genieofficieren, aan wie hier het bevel over hunne troepen gelaten was, bekommerden zich ouder gewoonte niet om het doen en laten van hunne ondergeschikten en zaten in de koffiehuizen bij hun absintje. Door de ontploffing vielen 38 dooden en talrijke gewonden, terwijl met de grootste moeite het kasteel voor geheelen ondergang behoed werd. De schade werd geschat op 38,500 francs. Te Genève, waar op het veld van Plainpalais een barakken- en tentenkamp ten behoeve der Franschen was opgeslagen, waren dezen, zeker door de nabijheid der grenzen, buitengewoon lastig. Weinig heeft het gescheeld, of er was een formeel oproer uitgebarsten, dat met geweld van wapenen door de Zwitsersche bewakingstroepen onderdrukt had moeten worden. Zwitserland haakte dan ook naar het kwijtraken der ongenoode gasten. Dat ging echter niet zoo gemakkelijk. Bismarck verzette zich met reden tegen den terugkeer der Fransche troepen naar Frankrijk, vóórdat de vredespreliminariën geteekend waren, omdat hij overtuigd was, dat zij onmiddellijk weder tegenover de Duitsche troepen zouden worden in 't veld gebracht en dientengevolge het tot stand komen der preliminariën en het einde van den oorlog zouden verschuiven. Daarentegen maakte elke dag langer verblijf van het leger in Zwitserland, waarvan de onkosten ten slotte door Frankrijk moesten worden betaald, zonder dat het eenig nut van die uitgaven had, een zoo spoedig mogelijk ratificeeren der preliminariën voor Frankrijk wenschelijk. In een onderhoud met den Zwitserschen gezant Kern zeide Bismarck op zijne eigenaardige, stekelige wijze, waarbij hij het oog had op de sympathie voor Frankrijk, waarvan men vooral in Duitsch-Zwitserland bij het uitbreken van den oorlog blijk had gegeven: ‘Jedes Ding hat seine gute Seite und so werden die Schweizer jetzt die Gelegenheit finden | |
[pagina 203]
| |
die intime Bekanntschaft der Franzosen zu machen, die Deutschland seit langer Zeit gemacht hat.’ Eerst den 8sten Maart, nadat de vredespreliminariën gesloten waren, werd er een begin gemaakt met den terugkeer der troepen. De zieken bleven natuurlijk nog achter en eerst den 20sten Augustus verlieten de laatste verpleegden het Zwitsersch gebied. In 't geheel waren 17,897 zieken en gewonden in de lazaretten behandeld geworden; 1701 stierven aan typhus, pokken en longaandoening, slechts 42 aan hunne wonden. De totaaluitgaven, door Zwitserland gedaan ten gevolge der Fransche invasie, bedroegen frcs. 12,154,396,90, welke som op 12 Augustus door Frankrijk was terugbetaald. Arnhem. L.A.A. van Kervel. |
|