Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Mijn laatste woord aan Dr. P.J. Blok en H.J.P.A. Kiersch, door X. - Roermond, Henri Van der Mark. 1893.
Eene nieuwe brochure van den heer Kiersch, dezer dagen onder den titel: Het goed recht van Oranje, bij Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam verschenen, herinnert mij eraan, dat ik reeds eenige weken achtereen het anonieme geschriftje, welks titel ik boven deze regels plaatste, op mijne schrijftafel heb liggen, en zulks, niettegenstaande De Tijdspiegel op eene bespreking ervan wacht. De reden van mijn lang stilzwijgen is eenvoudig deze, dat ik niet recht wist, wat ervan te zeggen. De redactie heeft het mij natuurlijk ter aankondiging toegezonden in mijne hoedanigheid van geschiedkundig medewerker van dit maandschrift: en nu is m.i. het boekje van X. geen historische arbeid. Het is niets anders dan eene uiting van het ultramontanisme in zeer heftigen vorm. Ik ontken natuurlijk niet het goed recht van onze ultramontaansche medebroeders, om aan hunne uitingen lucht te geven, en als zoodanig heeft dus in mijne oogen dit boekje recht van bestaan. Maar X. meene niet, dat deze zijne uiting is een geschiedkundig geschrift. Alleen reeds de heftig polemische vorm ontneemt daaraan als zoodanig alle waarde.
De aanleiding tot het in het licht verschijnen dezer brochure is bekend. De redevoering, door den Groningschen Hoogleeraar Blok gehouden bij de onthulling van het standbeeld in het kerkje van Heumen ter herinnering aan den slag op de Mookerheide, had een pennestrijd ten gevolge, waaraan o.a. aan de eene zijde de heer (of heeren) X., aan den anderen kant de heeren Blok, Goedhart en Kiersch deel hebben genomen. Pour la clôture définitive, zooals mijn vroegere dansmeester zou zeggen, geeft (of geven) X. dit geschriftje nog ten beste. Als het hem (of hun) nu maar niet gaat als gezegden onderwijzer, die op de clôture définitive altijd nog een extraatje of twee liet volgen!
X. heeft zijne opinie niet onder stoelen of banken gestoken. En dat is in elk opzicht goed, althans voor een keer: goed ook voor den niet-ultramontaanschen Nederlander, die wel eens weten mag of die er wel eens aan mag worden herinnerd, hoe zekere partij zich uit over de mannen der eerste periode van den opstand tegen Spanje. Wie nog schriller klanken wil hooren, hij leze een boekje van den Roomsch-Katholiek P.M. Bots, dat nog niet lang geleden de drukkerij van het St.-Jacobs-Godshuis te Haarlem heeft verlaten en getiteld is: Van Erasmus naar Vondel, of de kern der vaderlandsche vrijheidshistorie, waarin, om slechts één staaltje te noemen, Willem van Oranje wordt genoemd een mensch, ‘aan edele beginselen vreemd’; waarin alles, wat het Hervormd Nederland in de 17de eeuw voor grootsch heeft gewrocht, wordt neergehaald en verguisd. Men leze en - oordeele zelf.
H.