Vooral echter, wat hij in zijn boek schrijft over het ambachts- of handwerks-onderwijs, is zeer belangrijk. Van eene model-inrichting voor dit vak van onderwijs, het Slöjd-Seminarium te Nääs, geeft hij de volgende beschrijving:
‘De Slöjd-scholen zijn een eigenaardig Zweedsche instelling; zij kunnen met onze huisvlijt- noch met onze ambachtsscholen worden vergeleken. Zij vormen een werkelijk deel van het algemeen onderwijs. Het handwerk heeft in het lager onderwijs gelijke rechten als het voorvaderlijke lezen, schrijven en rekenen. Dit is het beginsel van de Zweedsche Slöjd-scholen.
Het doel van het onderwijs is: voorbereiding voor het leven door eene wezenlijke vorming en ontwikkeling van algemeene vaardigheid in den handenarbeid. Het onderwijs moet den leerlingen lust en liefde tot den arbeid inboezemen, eerlijken lichaamsarbeid leeren achten, eigen werkzaamheid opwekken, orde, nauwkeurigheid, zindelijkheid en netheid inprenten, aan opmerkzaamheid, vlijt en volharding gewennen, de ontwikkeling van lichaamskracht bevorderen en den zin voor vormen beschaven. Werktuiglijke arbeid, spelerij en al te fijne arbeid of knutselarij zijn uit het programma geweerd. Alle vervaardigde voorwerpen moeten in de huishouding bruikbaar zijn. Zij moeten door den leerling zonder vreemde hulp gemaakt worden; zij worden niet gepolitoerd. Voorwerpen van weelde zijn uitgesloten.’
Omtrent het lokaal, waar het onderricht wordt gegeven, zegt de schrijver: ‘Daar heerschte een ijver en een vroolijke bedrijvigheid, zooals ik nog nimmer in eene werkplaats, laat staan in eene school had gezien. Overal zag ik niet alleen de handen, maar den geheelen mensch in verschillende houdingen en voortdurende beweging. Mannelijke en vrouwelijke leerlingen van alle natiën: Zweden, Denen, Noren, Russen, Finnen, Engelschen, Duitschers, Italianen, werkten met gelijken ijver in het zweet huns aanschijns. Hier niets schoolachtigs, niets klassikaals. Ieder maakte een geheel voorwerp alleen; de een een houten lepel; de ander een lade of bak, de derde een eierrek, de vierde een tafeltje of een bankje, alles van hout, en elk voorwerp werd gezaagd, geschaafd, uitgesneden, gelijmd door een en dezelfde persoon.’
Ook andere instellingen van onderwijs worden door den heer Van Eeden met ingenomenheid beschreven. Hij heeft er hart voor, dat blijkt het geheele boek door, en hij ziet in de ontwikkeling van het volk in deze richting meer heil dan in het aanleeren van andere kundigheden. Is hij misschien wel wat eenzijdig, wij vergeven het hem gaarne: wie voor een beginsel strijdt, moet niet te veel concessies doen.
Hij wil de nationale kunstnijverheid ook in ons land doen herleven, die langzamerhand bezweken is, en daarmede ook den kunstzin van het volk. Men heeft geene liefde meer voor eigen, nationale nijverheid; men koopt in de ‘magazijnen’ voorwerpen, in het buitenland fabriekmatig