De Tijdspiegel. Jaargang 45
(1888)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stroom moet verlegd worden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men zien zou, wie gelijk had, - aan de stembus. In grooten getale kwamen de kiezers op - en nu bleek het, dat den Leerlanders nog zooveel gezond verstand uit den haspelenden strijd restte, dat ze begrepen: - het is beter iets tegen de kwaal te doen dan niets: de schoenpartij overwon. De Minister ontving zijne Kamerleden met eene: - Wet tot regeling van het Schoenmakersvak. Maar genoeg, de Wet werd na vele, vele veranderingen aangenomen, en de Schoen- en de Voetpartij twistten verder. Mijne belangstelling was groot in de zaken van Leerland. Ik nam een abonnement op eene Schoen- en ook op eene Voetcourant en kocht de Wet. In de couranten vond ik niets nieuws. De Schoencourant was jubelend verdedigend en alles schoonvindend; de Voetcourant vol aanbeveling van likdoornpleisters en opgaven van eksteroogen-statistiek. Mij maakten ze echter niet veel wijzer, en ik bedankte voor verdere lezing. Vol hoop, om tot klaarheid te komen, sneed ik de Wet tot regeling van het schoenmakersvak open. De Wet was verdeeld in Titels en Artikels, in duisteren stijl, opdat men niet te vlot doorlas en gedwongen werd tot herhaalde lezing. Voor de eenvoudigste zoowel als voor de profetische gevallen was gezorgd, mogelijke en zelfs onmogelijke twistpunten had men er bij voorbaat opgelost. Laat mij ten bewijze een paar woorden uit de Wet aanhalen. Titel I. Ieder mensch heeft recht op één paar schoenen. (V.N.)Ga naar voetnoot(*) Het geachte lid A. stelde voor te lezen: Ieder mensch heeft recht op één schoen voor elken voet. Het geachte lid B. kwam hiertegen op: Het zou toch wreed zijn, dat, indien iemand één voet miste, hem daarom ook nog het recht op twee schoenen ontzegd werd. Het geachte lid C. sprak een woord van lof tot het scherpzinnige lid A., betoogde, dat het gevoelvolle in de woorden van het lid B. diens hart eer aandeed, en stelde voor het Artikel onveranderd aan te nemen. Ik breng u in herinnering - zoo vervolgde hij - het raadsel van de Sfinx aan Oedipus. Wie gaat eerst op zijn vieren, dan op zijn tweeën en eindelijk op zijn drieën? De mensch, antwoordt Oedipus, en hij had gelijk. De schoen nu dient, om ons bij het gaan, in zooverre wij dan in aanraking komen met de aarde, te beschutten. Daarin ligt het hoofdbegrip: schoen! Zoo zou men ook de handen bij het kind voeten kunnen noemen, als men die redeneering baseert op het raadsel der Sfinx. Dan is de oorspronkelijke lezing te verkiezen. Ten tweede: ieder mensch heeft recht op één schoen voor elken voet, - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien hij gebruikt! Zoo kon de jurisprudentie later luiden. Welnu, Mijne Heeren! u is het gewis evenmin ontgaan als mij, dat er menschelijke afwijkingen gevonden worden in den bouw der beenen. De spieren, die het onderbeen in beweging moeten zetten, zijn opgetrokken; hun eene voet rust slechts op de aarde. Zou men dien menschen, wier gang reeds zoo moeielijk is, ook nog den schoen aan den opgetrokken voet willen onthouden? - en dat zou het gevolg kunnen zijn van de redactie, die het geachte lid A. voorstelt. (Daverende toejuiching, het lid A. trekt zijn voorstel in.) Duidelijk zal het u uit deze proeve zijn, dat de Wet letter voor letter wel overwogen en met zorg samengesteld is. Toch vond ik er veel - niet in, - dat mij verbaasde. Jaren bij jaren gingen voorbij, honderden malen had ik de Wet gelezen, mijne belangstelling steeg steeds in Leerland's Wet en leven. Hoe gelukkig gevoelde ik mij, toen het mij eindelijk gegund werd een bezoek aan Leerland te brengen. Ik stoomde in één rit door naar eene der examen-steden. Het noodlot was mij gunstig. Ik had het geluk aan te landen in een hotel, bezet met gasten, die morgen examen moesten doen voor Opper-rijks-schoenmaker. Ik hoorde al dadelijk eene gewichtige quaestie behandelen: of de schoenstikmachine van Nipper 6¾ of 7⅛ steek per seconde maakte. De heeren waren het niet eens, en toen ik reeds te bed lag, hoorde ik naast mijne kamer nog twee hunner met behulp eener formule berekenen, dat de schoenstikmachine van Nipper 6⅛ steek per seconde maakte. ‘Dat Nipper nu ook weer bij de examen-commissie is,’ hoorde ik den een zuchten, ‘ik had zoo stellig op Klapper gerekend; het Klapper-stelsel, dat ken ik geheel en al.’ ‘Ja, vriend!’ antwoordde de andere, ‘ik ook en de machine is een hoofdvak.’ ‘Dam is er ook bij; weet je wel, dat die altijd over de nagels der teenen vraagt, en dat die tot de delfstoffen behooren?’ ‘Ja, ja, dat weet ik, maar 't bewijs?’ ‘O, dat is heel gemakkelijk, die groeien van achteren, zeg je dan maar; meer weet ik er ook niet van.’ ‘Kun je alle soorten van leer naar hun soortelijk gewicht wel opnoemen?’ ‘Dat relletje ken ik: lamsleer, bokkenleer......’ Daarover ben ik ingeslapen en den volgenden morgen trok ik met de adspiranten-opper-rijks-schoenmakers eenige straten door. Eindelijk kwamen we voor een groot, somber gebouw. De voordeur stond wagenwijd open. Wij klommen de steile stoep op en stapten eene lange, donkere gang binnen. Eene vervaarlijke gang, we konden er het eind bijna niet van zien. Zij geleek wel den weg naar het graf. Met verschillende gewaarwordingen liepen wij de gang ten einde, om uit haar in eene groote zaal over te gaan - vol licht, vol tafels en vol stoelen en vooral vol van de geleerdheid der heeren examinatoren, die ons ontvingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar stonden zij - daar stonden wij - welk een verschil! Gewoonlijk is er nog zoo eenigszins overgang van mensch tot mensch. Hier niet! Evenals bij de rechtbank: achter de groene tafel enkel eerlijkheid en deugd, vóór de groene tafel enkel leugen en bedrog, zoo stond daar de wetenschap midden in de zaal en als een opeengeschoven hoopje de domheid hier bij de deur. Al spoedig werden we verzocht nader te komen en ik beken graag, dat we vriendelijk ontvangen werden. Ik zag in, dat de examen-angst der adspiranten mij in de sfeer der zwarte gedachten - boven omschreven - had gebracht. Dank zij de goede regeling waren al spoedig examinatoren en examinandi verdiept in hun werk. Ik had toegang tot de mondelinge tafels; de schriftelijke stonden achter in de zaal. Opdat ik een goed overzicht van het zoo uitstekend geregeld examen ontving, besloot ik de mondelinge tafels achtereenvolgens op rij af te bezoeken. Juist zou ik plaats nemen, toen een der examinatoren bij mij kwam en mij onderstaande ter hand stelde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de lectuur van het bovenstaande zag ik den examinator vol verwondering aan. ‘Maar Mijnheer!’ zei ik, ‘is dat nu een examen voor schoenmakers?’ ‘Welzeker, volgens Wet geregeld.’ ‘Nu ja! maar wat bewijs geeft het, dat die heeren een schoen kunnen maken?’ ‘Wat bewijs? Wel ze ontvangen eene akte, met Leerland's wapen versierd, als Opper-rijks-schoenmaker.’ ‘U begrijpt mij niet. Wat bewijs geeft dit examen nu, dat die heeren werkelijk een schoen kunnen maken? Ik dacht, dat hier hoofdzakelijk gedacht werd aan het examineeren tot werkelijke en bekwame schoenmakers. Bij ons zouden ze het noemen, dat de leidende gedachte voorzat, bij heel het examen tot in alle onderdeelen, om mannen te vinden, die in den schoenmakerswinkel......’ ‘Met uw verlof: schoenmakers-kunstnijverheids-werkplaats.’ ‘Nu, die dan in de schoenmakers-kunstnijverheids-werkplaats - foei! dat woord brengt mij van stuk - ik bedoel, dat het examen het bewijs gaf, dat deze mannen uitstekende schoenen konden maken.’ ‘Dan moesten wij immers schoenmakers zijn.’ ‘Natuurlijk.’ ‘Ik zie wel, dat u vreemdeling in Leerland is,’ gaf hij lachende tot antwoord. ‘Van al die heeren examinatoren is niet één schoenmaker. Ik wed, dat er niet één bij is, die een schoen kan maken. Dat is immers ook niet noodig, u heeft het programma maar in te zien.’ ‘Dat geef ik gewonnen, maar.......’ ‘U wil zeggen: wat zijn die heeren dan? Ik zal het u vertellen. Ziet u - (en onze waarde examinator zag mij met verheven blik aan) - ik ben leerkooper. Een korten tijd, ja! heel kort, ben ik ook schoenmaker geweest, maar ik heb mij met kracht, en niet zonder succes, op het leer geworpen, zooals men 't noemt, en nu ben ik sinds lange jaren leerkooper. Maar we zitten hier zoo zoet te keuvelen, ik behoef niet te examineeren, ik begin morgen, mag ik u openhartig eene vraag doen?’ ‘Met genoegen.’ ‘Gaat u zich hier metterwoon vestigen, of.....’ ‘O neen! ik kom alleen, om kennis te nemen, hoe hoog uw land staat ten opzichte van het schoenmakersvak, en u zou mij ten zeerste verplichten, mij geheel openhartig in te lichten en uwe gedachten hierover ten beste te geven.’ ‘Zeer graag, zeer graag! Eerst nog iets over mijzelf. Zooals ik zeide: ik ben leerkooper en leerlooier. Ik heb eene lucratieve zaak, maar ik heb ervoor gewerkt en ik werk er nog voor, om mijne zaak te doen bloeien. Dat examineeren, het is eene onderscheiding, maar een vervelend werkje. Het wordt echter goed betaald - en, ziet u, dat zouden anderen niet zoo gulweg bekennen, maar het is voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zaak ook goed; dat spreekt vanzelf. Ik behoor bij tafel A, maar het leer begint morgen eerst. Aan tafel B ziet u een dokter in de medicijnen. Daarop volgt aan tafel C mijn vriend Nipper, een verbazend geleerd mensch, een hoogst bekwaam werktuigkundige. Er is geen getal zoo klein of zoo groot, dat betrekking heeft op de schoenmakers-naaimachine, of hij weet het. Hij is dan ook de schrik van de examinandi. Hij heeft een boek geschreven met enkel formules en cijfers; ja, die Nipper is knap. Maar mag ik even?’ - en mijn vriend de examinator liep naar tafel C. Met een hoogst gelukkig gezicht kwam hij terug: ‘Dat is in orde.’ ‘Wat?’ ‘Met Nagel. Die goede man woont in onze stad. Hij is Onderrijks-schoenmaker en al herhaalde malen voor de opper-akte afgewezen. Hij viel telkens met de - volledige kennis van de schoenmakers-machines, - maar nu heeft hij eenige weken les gehad van Nipper; 't waren dure lessen en hij moest er telkens eene lange reis om doen. Men kan toch zeggen, dat Nipper's lessen vruchtbaar zijn. Nagel heeft nu 5 punten, dat is 2 meer dan voldoende, en het vorige jaar had hij 2¾ punt. Nu, ik ben er recht blij om. Nagel is getrouwd en heeft drie kinderen. Het is niet prettig in zoo'n geval Onder-rijks-schoenmaker te blijven. Ik houd Nagel voor den knapsten schoenmaker in onze stad, ja! hij is de knapste. Wat zegt u van mijne schoenen, die zijn van hem, zitten ze niet prachtig? Heeft u ooit bevalliger enkellijn in een schoen gezien?’ Ik moest bekennen, dat hij gelijk had, en om hem een compliment te maken, zei ik: ‘He! noemt u dat zóó?’ ‘Streng wetenschappelijk is die benaming niet, dat geef ik gewonnen. Ik houd mij in het gesprek aan den ouden nomenclator Birs. Segel zegt, het is een vlak en geene lijn en Ros noemt het eene drievlakkengolving. Laten de heeren dat onderling uitvechten, wie gelijk heeft; daar bemoei ik mij niet mee, ik ben leerkooper. Maar ik ben blij, dat Nagel 5 punten voor de machines heeft. Och ja, in zijne vrije uren heb ik hem zooveel werk bezorgd, als mij mogelijk was; een ieder bekent dan ook graag, dat hij de knapste schoenmaker in onze stad is. Maar - dat is maar de practijk - de theorie, de theorie moet hem er brengen. Ongelukkig heeft hij ook eene gebrekkige educatie genoten, zeer gebrekkig, - en nu sukkelt hij op het examen ook steeds met de - schoonheidsleer. Wel kent hij de verhoudingen - wel weet hij een goeden vorm te geven aan de schoenen, dat heb ik u laten zien, maar hij is zich niet alles genoeg beredeneerd zelfbewust, dat meent hijzelf en dat is zijn zwak. Daarbij, zoo weinig tijd en geld rest hem voor studie. Het vorige jaar bleef hij steken in de beschrijving van de schoenen van Karel den Stoute - zoo'n doodeenvoudige vraag. Wat zal het eene blijdschap worden bij Nagel aan huis. Ik weet zeker, dat die goede lui tranen storten van blijdschap. Nu, ik zal hem helpen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zooveel ik kan; ik heb hart voor 't manneke en het is zoo'n door en door knappe schoenmaker.’ Hier viel ik onzen goedhartigen examinator in 't woord en zei: ‘U wilde me nog vertellen, wie die andere examinatoren waren.’ ‘U heeft gelijk, Nageltje bracht mij 't spoor bijster. Aan tafel D: Schoonheidsleer der schoenen en andere voetbekleedsels, uitgezonderd klompen, examineert een landschapschilder. Het is eigenlijk een liefhebberij-vak van hem. Geschiedenis der voetschoeisels, tafel E, examineert de beroemde archeoloog: Noort. Hij is niet de geschiktste man daarvoor, hij dwaalt te veel af, maar hij is een der beroemde mannen in Leerland en zou zich beleedigd gevoelen, als men hem niet verzocht. Een blokmaker neemt het examen aan tafel F af: grondige kennis van de leest naar stof, vorm en bewerking. Oorspronkelijk werkte hij - in borstelhout, maar hij heeft zich opgewerkt in de maatschappij, deed een goed huwelijk en bezit thans een zeer geachten naam. Aan tafel G examineert hij ook. Aan tafel H: over de samenstelling der stoffen, om het leer lenig en glimmend te maken; hare voor- en nadeelige werking, beginselen der scheikunde, wordt geëxamineerd door een doctor in de chemie. De redacteur van onze groote schoencourant neemt het examen af aan tafel I: volledige kennis van de verschillende methoden in het leiden der mode in den vorm van den schoen in verband met de volksgezondheid; kennis der wet. Nu kent u ze allen.’ ‘Ik begrijp, dat Leerland geleerde Opper-rijks-schoenmakers heeft. Welke eischen stelt het Onder-rijks-schoenmaker-examen?’ ‘Dat examen is gelijk aan dit, maar alles 50% gemakkelijker.’ ‘Ik moet openhartig bekennen, dat ik er niets van begrijp. Graag stem ik toe, dat het goed is, ja! tot eene zekere hoogte nuttig, dat de schoenmaker dit alles weet, - maar men verneemt niet, of die heeren de maat van den voet kunnen nemen, of ze uit leer een schoen kunnen snijden, of ze dan een schoen ineen kunnen zetten, naaien, waterdicht maken, - enz. enz.’ ‘Niet zoo luid! Wel, dat is immers maar de practijk, zeggen we hier. Eerst kennen en dan kunnen, eerst weten en dan doen. Het kunnen en doen is immers het rationeel gevolg van kennen en weten, dus daarnaar behoeft geen onderzoek.’ ‘Aan dat rationeel gevolg ontbreekt de ratio; maar wat u daar zei, is dat nu werkelijk uwe overtuiging?’ ‘Neen, niet geheel en al. Maar u kent den toestand hier niet. Wie hier eene aanmerking maakt op de Schoenwet, die deugt niet.’ ‘Dan was ik in Leerland maar liefst een deugniet.’ ‘Het valt u gemakkelijk te spotten, maar wij, die door deze wet tot positie zijn gekomen, plaatsen ons dan tegen onszelf in oppositie.’ ‘Die eisch, om 't wagentje in 't spoor te brengen, is steil.’ ‘Ronduit gezegd, we zijn er met vrouw en kind aan verkocht. Ikzelf misschien wel het minst, maar de vriendschap stelt ook hare eischen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarbij, er behoort kracht toe, om zoo'n Schoenwet aan te vallen, die uit iets anders voortspruit dan uit geheugen-wetenschap. Wie zijne rust liefheeft en het beetje geluk, dat de wereld hem geeft, trekt niet vrijwillig ten strijde. Die heeren ginds zijn allen Lectoren aan het Lycaeum voor Rijksschoenmaker, behalve tafel D; staat het hun wel vrij te opponeeren tegen de Wet?’ ‘Neen! maar als die heeren maar een enkelen schoen maakten en zich dadelijk (zooals u 't noemt) op de machine of iets anders geworpen hebben, òf - als ze zelfs nooit een schoen in zijn geheel hebben zien maken - waarom dan geene Opper-rijks-schoenmakers voor het examineeren gekozen?’ Mijn goede vriend de leerkooper begon hartelijk te lachen. ‘Welzeker!’ zei hij, ‘dat heet hier de Wet in de Wet verbeteren. Als u eens een grooten vijver hadt, zonder een enkelen visch, en men ging erin visschen met netten, wat ving u dan?’ ‘Natuurlijk niets.’ ‘Als u nu daarom eens beval, dat men er met hengels in moest gaan visschen, wat ving u dan?’ ‘Ook niets!’ ‘Precies, u ving geen visch. Zoo gaat het hier ook mee. Men meende hier in Leerland ook, dat het onze schuld was, dat uit dit examen-lokaal wel gediplomeerden, maar geene bekwame schoenmakers kwamen. Er kwam eene andere commissie: Opper-rijks-schoenmakers. En wat was 't gevolg? Dat wij boos werden, zeer boos - zonder dat wij het zeiden, en dat geeft kwaad bloed. Wij werden nu immers bijna gelijkgezet met een Opper-rijks-schoenmaker, en - ik ben toch leerkooper. Nu moesten de arme examinandi nog meer boeken koopen en instudeeren. Iedere examinator loopt hoog met zijn eigen boek, ziet u, dat is geheel en al menschelijk. Ik zal u bewijzen, dat die wisseling niet deugt. Neem het hoofdvak: machine. Vroeger was het steeds mijn vriend Nipper, die daarvoor examineerde. De examinandi wisten, voor wien ze studeerden. Hadden ze het Nipperiaansch stelsel in hun hoofd, zooals in zijn boek getiteld: Nipper's formules en cijfers, gevonden wordt, dan waren ze zeker, dat ze slaagden. Maar nu komt Klapper voor hem in de plaats. Klapper heeft ook een studieboek over de naaimachine geschreven. Die neemt het instrument philosophischer op en spreekt over de werking der verschillende deelen op elkander als uitwerking in zijn geheel. Wat is 't gevolg! Nipper laat hen, die de methode Klapper bestudeerd hebben, vallen en Klapper wijst vol strengheid den Nipperiaan af. De arme adspirant heeft nu de dubbele studie voor de machine; hij moet èn Nipperiaan, èn Klapperiaan zijn. Maar nu, och arme! Het vorige jaar examineerde een zekere Hansen over de machine, die was het door Prof. Frikerius ontwikkelde hefboomstelsel toegedaan, de draaiende en schuivende beweging telde hij als gevolg. Het stelsel was toen nog maar drie weken oud; bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgebreide studie hadden de schoenmakers geen tijd, om er nog voor het examen kennis van te nemen; en - Hansen liet ze allen over Prof. Frikerius struikelen. Daardoor komt het, dat u zoo'n groot getal examinandi ziet. Nu moet u niet meenen, dat Nipper, Klapper en Hansen dit zullen bekennen, zooals ik dit zeg; daarvoor zijn zij te veel mannen van onzen tijd, neen! zij examineeren den examinandus in den geest van zijne studie, maar ik verzeker u, dat het moeielijk valt iemand tot 3 punten in het uur te brengen, als men zich verplaatsen moet in het boek van zijn vijand.’ ‘Dat geef ik gewonnen, maar ik dacht, wanneer de Opper-rijksschoenmakers examineerden, zouden ze meer met de machine laten werken, meer practisch zijn - in 't algemeen een anderen weg inslaan bij dit examen.’ ‘Dat kan niet. Heb ik u het programma niet gegeven en ginds ligt het uitgebreid programma; daaraan moeten allen zich houden. Neen, ik stem u geheel en al toe, dat men beter examineeren kon tot schoenmaker, veel beter. Maar zoolang we dit programma hebben, moest men 't lijden van zoo'n examen, dat tot eisch voor den Opper-rijksschoenmaker gesteld wordt, niet dubbel zwaar maken. Dat is zotter dan zot!’ ‘De Nederlandsche taal.’ ‘Wat blieft?’ ‘Och, ik meen de naaimachine......’ ‘Wat zei u daar zoo pas?’ ‘Mijnheer, ik moet noodig vertrekken. 't Is mij hoogst aangenaam kennis gemaakt te hebben, ik dank u hartelijk voor de inlichtingen.’ ‘'t Spijt mij, dat u geen tijd meer heeft; mag ik u uitgeleiden?’ In de gang stak hij zijn arm in den mijnen, legde zijn mond tegen mijn oor en zei haastig: ‘Ziet u, ik ben leerkooper, dat 's waar. Ik behoef voor niemand te zwijgen, en toch legt het leven mij een slot op de lippen. Soms ben ik boos op mijzelf, dat ik niet spreek. Dat schoenmakers-examen is eene dwaasheid, zooals het hier geregeld is. Wij zitten vast in mooie woorden, die we elkander naklappen. Wij hebben voor elk geval zoo'n dooddoener. Bij de - geschiedenis der voetschoeisels - komt altijd weer het woord te berde: Wat geen verleden heeft, heeft geene toekomst. Enkel zotheid. Wat een verleden heeft, heeft geene toekomst. Dan ben ik nader bij de waarheid. Het verleden geeft de richting der toekomst aan, eene toekomst als noodzakelijk vervolg van het verleden. Stel eens, dat wij nooit schoenen om onze voeten hadden gehad. Dat iemand op het lumineuze idee kwam, om onze voeten met leer te omkleeden; dat de schoenmaker, om het zoo eens uit te drukken, nu eerst in de wereld kwam: dan zou dit examen geheel anders ingericht worden. Wij hebben nu al eenige wetten gehad, en - nu is de toekomst ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loren, tot tijd en wijle - de Augias-stal wordt gereinigd - door stroomverlegging.’ Mijn vriend en ik waren tot de voordeur gekomen, een hartelijke handdruk - en kort daarna was ik op reis naar huis. Ik had genoeg gezien en gehoord. Het laatste woord van mijn vriend heeft mij zeer getroffen, het blijft mij steeds bij: de stroom moet verlegd worden. Elke gedachte heeft als gedachte recht van bestaan. Of ze waard is tot daad te worden, of ze opgroeien zal uit hare abstractie tot het concrete, ligt èn aan hare kiemkracht èn aan de plaats, waar ze geplant wordt. Nu zijn wij zulke ijverige wieders in ons eigen hofje, het wieden wordt bij ons zulk een sleurwerk, dat we zeer vaak, elk voor zich, voor onkruid gaan wieden 'tgeen vruchtdragende zou worden. De wet schrijft herijk voor, en de maten, die niet deugen, worden weggeworpen, vernietigd. Nu heeft ieder mensch iets in zich van een ijker en is toch zeker met zooveel rechtsgevoel gewapend, of wilt u liever, voorzien, dat hij de maten, waarmee in het leven valsch gemeten wordt, wil verwisselen met andere van betere proportie. Mag ik u eene maat overreiken, waaraan u den herijk bepaald zult weigeren: Beroepsstudie is ieder mensch noodig, behalve den onderwijzer. Ga naar eene onzer academie-steden, bezoek een student op zijne kamer, en ge zult dadelijk kunnen zien, tot welke faculteit hij behoort. In vroolijken moed schrijft hij boven zijne werktafel: labor improbus. Kom nu eens bij een onderwijzer. Daar zit hij, de arme omnivoor! Labor improbus - dat zou hier onzin zijn. Een mensch is geboren, om te - sterven, zou hij er gelaten op doen volgen. Uit de geschiedenis kennen we Winkelried, hoe die eene rij pieken van den vijand samengreep en zoo den dood vond. In die geschiedenis is iets schoons, iets verhevens - en hoorde Winkelried niet den dank zijner vrienden, hij wist, dat die volgde. De onderwijzer staat met hem gelijk - hij ook ondergaat zulk een dood, maar sterft eenzaam en verlaten, onbetreurd. Gedood door handboeken en handboekjes. Gedood door 't dorste van al wat zich dor beroemt. Gedood door - van alles iets en samen niets. Maar indien ik u niet gezegd had, dat wij bij een onderwijzer op de kamer waren, u hadt het niet kunnen zien. De gewoonte maakt ons blind, en Baruch Spinoza is er niet meer voor het slijpen der brillen; maar tot die hoogte van onbevooroordeeld kennen en weten behoeven we ook niet op te klimmen, om dit eene dwaasheid te noemen. Er zijn middelen in de wereld voor alle kwalen, revalenta arabica is zulk gelukkig meel, maar dat we op deze studieboeken van den onderwijzer lezen, evenals op vele encyclopedieën: voor allen geschikt, dus ook voor den onderwijzer, is - (euphemistisch gesproken) bedroevend. Bij den onderwijzer moet steeds voorzitten, dat hij de wetenschap bestudeert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in verband tot de school. Zijne studieboeken moesten met het oog hierop geschreven zijn. ‘Maar, al zijn die leerboeken ook juist geene leerboeken voor den onderwijzer, hij zou ze toch als voor de school kunnen bestudeeren!’ Dat geef ik graag gewonnen, maar dan zou hij op het examen niet slagen. Hij zou dat niet kunnen, omdat het programmatisch onderwijzers-examen geheel andere eischen stelt. De schuld, dat het leerplan van den onderwijzer niet deugt, ligt dus aan het examen-programma. Hoe hierin verandering te brengen! Wij kunnen onze schoolwet verdeelen in 'tgeen de uitwendige en de inwendige school betreft. De uitwendige school is goed geregeld - voor haar vinden we eene juist omschreven wet en een uitstekend schooltoezicht, dat de wet tot leven brengt. De inwendige school is slecht bij wet geregeld. In plaats dat bijv. het examen-programma zich richt naar den onderwijzer, moet de onderwijzer zich richten naar het examen-programma. Wat de uitwendige school betreft, is het uitstekend, dat de Hooge Regeering tot de school komt; voor de inwendige school niet. Die stroom dient verlegd - voor de inwendige school moet de school tot de Hooge Regeering komen, en voor dien tijd komt de school niet tot de hoogte, die ze kon bereiken. Achtereenvolgens moet beantwoord worden:
Eerst dan, wanneer het leerplan van den onderwijzer breed omschreven is, kan men overgaan tot het beantwoorden van vraag:
In ruggespraak met het verleden te schrijven, is de beste weg, om gehoord en verhoord te worden. Ik wil het ten opzichte der school echter wagen, zonder zoo'n compagnieschap te sluiten, iets in 't algemeen over - het leerplan van den onderwijzer ten beste te geven. Wanneer door enten en oculeeren in scheeve maatschappelijke toestanden geene verbeteringen meer zijn aan te brengen, dan moet men dien geliefkoosden weg toch verlaten, den akker opnieuw omspitten en bebouwen. Strijden is leven, die waarheid is eeuwenoud. De strijd verplaatst zich slechts. Toen ons land nog bewoond werd door menschen en wolven te gelijk - moesten de wolven ten ondergaan; dat viel te voorzeggen. Daarmee was de strijd niet geëindigd, geen strijdlustiger wezen dan een mensch - die leeft. Onze voorouders zetten den strijd voort, totdat men ten langen leste zoover gestreden was, dat men alles aan zich had onderworpen, zelfs den grond, om vrucht te dragen. Nu eerst volgde de eigenlijke strijd, de groote strijd van mensch op mensch. Het hoogste ideaal is een mensch, levende en gevormd naar onze eigen gedachten. Moorddadig in den zin van bloeddorstig is een mensch niet; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had men wolven tot menschelijke eigenschappen kunnen opvoeden, men had ze niet gedood. Moorddadig in den zin: den dood aan alles, wat ik niet voor het hoogste in aanleg en wezen beschouw, - ja! moorddadig in die beteekenis is de mensch. De strijd: - tot leven wekken, leven brengen - sluit deze strijd in, - en de uiting van dezen strijd noemen wij geestdrift. Dat is het, wat de onderwijzer behoeft; dat is het, wat hem geschonken moet worden door zijne studie: geestdrift voor de school. Eene hartstochtelijke vereering moet hem bezielen voor de groote mannen, die hun leven gewijd hebben aan de volksopvoeding in het algemeen, aan de school in het bijzonder. Hij moet die menschen in leer en leven voor zich zien. Wie erkent het niet, hoeveel verheffends een boek als Help u zelven van Samuel Smiles aan eene breede schare menschen geschonken heeft. Hoe sterk spreekt niet voor elk mensch: de kracht van het voorbeeld. Als hoofdstudie moet den onderwijzer voorgezet worden: het leven en streven der groote mannen voor de school. Niet eene doode uiteenzetting van hunne hoofddenkbeelden van het onderwijs, zoodat een Pestalozzi tot een geraamte wordt van: vorm, getal en spraak, - neen! maar die mannen moeten geheel naar hun leven en hunne leer geteekend zijn, zoo ik het noemen mag: novellistisch opgevoerd worden. Bijv. zooals Auerbach ons Spinoza gaf, niet zooals Prof. Van der Wijck dat deed. Prof. Van der Wijck zal zeer zeker den juisten vorm gekozen hebben voor zijn doel, maar voor het boven omschrevene zou het niet deugen - en Auerbach moest in het leven van Spinoza een weinig meer diens leer gegeven hebben. Het leven en de leer der groote mannen voor de school is aan elkander verwant, zooals dit bij alle waarlijk groote mannen is. Iemand, die werkelijk iets is, - denkt en spreekt subjectief en is vreemd aan den breeden stroom der objectiviteit. De objectieve gedachte is streng genomen zelfs geene gedachte, althans is nooit voortgekomen uit één hoofd, maar samengezet na onderlinge overeenkomst en gelukkig - door al dat geven en nemen - jammerlijk zwak. Alleen dan, wanneer zich naar een of ander groot man eene ‘school’ gevormd heeft, is het subjectieve objectief geworden en vertegenwoordigt eene macht. De subjectiviteit, het aansprekende, het indrukwekkende dier mannen moet uitkomen, het werkelijk karakteristieke. Aan zulke levensbeschrijvingen heeft de school behoefte. De genetische anthropologie, die met het boven aangegevene de hoofdstudie van den onderwijzer moet vormen, geeft ons het bewijs. Waardoor komt het, dat de zoon van den zeeman schipper wil worden? Hij heeft lust tot den strijd, die dan van hem gevorderd wordt. Hebben we niet de uitdrukking: het is hem met de moedermelk ingezogen? Het wordt bedoeld in oneigenlijken zin - en daarom kunnen we, in verre de meeste gevallen, een ieder naar willekeur - de moedermelk - te drinken geven. Maar wie wordt gevoed, als hem elke dronk wordt onthouden? Kunnen niet sommige families geheele rijen van mannen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opnoemen, die geestelijken waren? Hebben we hier ook niet een voorbeeld van - voorliefde wekken? Een kind in de wieg heeft geene geestdrift. Geef het eene hoogst zorgvuldige opvoeding naar geest en lichaam beide. Dien hem alles toe, wat hij behoeft, naar juist afgemeten proportie, hoogst nauwgezet; vooronderstel - dat het mogelijk ware, hem wiskundig zuiver harmonisch naar lichaam en ziel op te voeden: wat zou dan de zoo hoog geloofde harmonische ontwikkeling ten gevolge hebben? Dat u in levende lijve een harmonisch middenevenredige zag ronddwalen, ze zijn er: - voor alles goed, tot niets geheel, - en tot iets geheel, daaraan heeft de maatschappij gebrek. Om een beeld te gebruiken. Vergelijk de menschenwereld rondom ons bij eene stoommachine. Hier is de stoom: iemand met geestdrift tot iets in bepaalden vorm; het raderwerk: de menschen, die hem begrijpen en volgen, die door en met hem werken. In dezen zin is er aan stoom gebrek - niet aan raderwerk, ‘Maar geestdrift is - eene gave Gods!’ Dat geef ik dadelijk gewonnen; het water ook, en niemand, die niets dan koud water gezien heeft, zal zich kunnen voorstellen, welk eene kracht het herbergt, wanneer het door vuur wordt verwarmd. De kracht, die niet van - buiten - af gewekt wordt in den mensch, blijft slapen. Ik was nog een kleine jongen, toen ik met mijn Vader eene groote stad bezocht. Eenige dagen had mijne phantasie mij voor 't oog getooverd 'tgeen ik zou zien. In de rechte stemming trad ik de stad door: allen en alles bewonderende. Eenige keeren kwamen we langs dezelfde gracht, en daar vond ik iets, dat mij zeer hinderde. Aan een boom hing eene geweldig groote zaag. Een man stond aan het eene eind en trok haar heen en weer, om een groot stuk hardsteen door te snijden. Als hij vijf, zes slagen gedaan had, wierp hij met een napje water in de gleuf. Ik vond dit een verschrikkelijk eentonig werk. Het behoorde ook geheel niet bij de voorstelling, die ik mij gevormd had van het - werken in de stad. Natuurlijk spaarde ik hierover mijne opmerking niet. Mijn Vader, die vóór alles beeldhouwer was, zei: ‘Ja, mijn jongen, dat is verschrikkelijk werk en misschien had die man een Thorwaldsen kunnen worden.’ Geen wonder, dat ik hem nog eens met belangstellend oog aanzag, maar hij kraste en zaagde door. Meen nu niet, dat ik van elken steenzager een Thorwaldsen zou willen hebben; er moeten ook steenzagers blijven, maar - een onderwijzer moet toch onderwijzer worden. Hij mag geene vijf slagen doen en dan weer met een napje met water werpen - en zoo zich dood-maken en afbeulen, om de wetenschap in brokjes te zagen, en over en weer passen en meten, met pijnigende zorg, of hij nu met zijne hoofd- en bijvakken het puntental kan behalen, - - zonder dat hij iets als onderwijzer wint. Ja, de wet voedt van die blijvende, eeuwigdurende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zagers, - die dat werk wel niet liefhebben, maar het loont.... terwijl de school er schade door lijdt. Niet uit elken steenzager een Thorwaldsen, maar in elken onderwijzer moet een onderwijzer geboren kunnen worden. Daarvoor dient de studie veranderd. Hij moet eene volledige kennis hebben van de geschiedenis der school en hare groote mannen en grondig bekend zijn met de anthropologie. Dit alles moet zijne hoofdstudie zijn en bevat dus de stof voor de hoofdvakken van het examen. En nu de andere vakken! Mag ik hier eerst iets vooraf laten gaan? Dirk Volkertsz. Coornhert leefde mee in den strijd naar waarheid. De leer der predestinatie bleef hem een pijnigend vraagstuk. De kerkvader Augustinus had erover geschreven, bij hem zou hij misschien opheldering kunnen vinden, maar Augustinus was een gesloten boek voor Coornhert, hij kende geen Latijn. Coornhert was dertig jaar, en (ofschoon hij leefde in een tijd, dat de studie zeer vroeg afgesloten werd) - hij leerde Latijn. Om dadelijk den glimlach van uwe lippen te nemen bij de analoge gedachte: dus, de onderwijzer behoeft niet geëxamineerd te worden in al de andere vakken; hij zal, door eigen drang gedreven, de wetenschap, die de school noodig heeft, instudeeren; - moet ik hierop laten volgen: ik wilde erop wijzen, met evenveel lust als Coornhert Latijn ging leeren, met evenveel lust zet de onderwijzer zich dan tot de studie. Al de vakken, die rechtstreeks of betrekkelijk tot de school behooren, staan op zijn leerplan: ook het spreken, ook het zingen - vakken, die ge nu mist, - maar alles bestudeert hij alleen in betrekking tot de school. In elke school vindt men een uitgewerkt leerplan, goedgekeurd ook door den District-Schoolopziener. Het bewijs, dat dit leerplan goed is en juist omschreven, ligt - door zijne wordingsgeschiedenis - in hemzelven. Dat leerplan met den geheelen lesrooster, die hierop gebaseerd wordt, vindt u dan in de studeerkamer van den onderwijzer. Aan de hand van leerplan en lesrooster studeert hij. Zoo wordt zijne studie in waarheid, wat het moet zijn: eene schoolstudie. ‘Zal dan het peil van algemeene ontwikkeling van den onderwijzer niet zeer dalen?’ Het antwoord is hierop: òf ja, òf neen! Zoo ik het eerste moest antwoorden, toch zou ik uit volle overtuiging u trachten te overreden: Leg dit examen-programma voor den onderwijzer in zijn geheel ter zijde, en geef een ander programma, breed omschreven, maar juist geformuleerd, dat den onderwijzer bij zijne studie plaatst als in de school. Maar gelukkig, dat ik hier neen! moet kiezen. Het peil van ontwikkeling zal bij den onderwijzer moeten rijzen. Niemand, die het beschreven blad aan zijn oog legt, kan het lezen. Het oog moet zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op een bepaalden afstand van het blad bevinden. Zoo is het ook bij het geestelijk zien. Zal men iets goed mededeelen, dan moet men immers de stof meester zijn, dat is: veel hooger staan ten opzichte van het onderwerp dan de voorstelling, die men bij een ander wekt. Onmogelijk is het, de geheele voorstelling, die men van iets gevormd heeft, aan een ander te schenken. Ook het zieleleven heeft eene adhaesie, die dit belet. Maar ook al ware dit niet zoo: dan zou de keuze - van vorm der voordracht - er natuurlijk niet zijn, de eerste eisch voor elke les. De algemeene ontwikkeling van den onderwijzer zal rijzen door causaal verband. Een onderwijzer, die zich nauwgezet gereedmaakt voor elken dag, dat hij onderwijs geeft, en zich ter verantwoording roept na elken schooldag, moet als vanzelf voor dit gedeelte gereed zijn voor het examen. Daardoor wint de school, daardoor kunnen alleen bekwame onderwijzers gevormd worden. Helpen bij Gron. Joh. Berghuis. |
|