| |
| |
| |
Mijn kind is mijn kind.
VI.
Diepe teleurstelling trof Alex, toen het 's morgens vroeg in Rotterdam bijster onstuimig weder was. Maar ‘Cleve lag een heel eind ver en daar kon het anders zijn.’ Doch ook te Utrecht en te Arnhem was het regen en wind... Helaas! van den wandelrit, op welken hij ten minste zóóveel zeggen zou, dat Marie wel begrijpen moest, dat er meer zou volgen, van dien wandelrit zou wel niets komen... En om mee te ontbijten, kwam hij te laat...
Ja, voor het ontbijt kwam hij te laat; te meer, omdat er in de zaal ontbeten was om het ongunstige weder, en omdat Mevrouw Van Kralingen het - misschien daarom - kort gemaakt had. Mevrouw Wielderoo vernam: zij had brieven te schrijven en de meisjes mochten ook wel gebruik maken van het ongunstige weder; die hadden immers ook ‘die en die’ brieven te beantwoorden? Zoo zaten moeder en zoon en de hinderlijke nicht bij elkander, en hij deed het voorstel, om maar naar boven op moeders kamer te gaan. Daaraan voldeed Mama, zoo spoedig als het kamermeisje er gereed was. En daar zat Alex, eigenlijk niet anders uitvoerende dan bespieden, luisteren, of hij ook eene bekende kamerdeur hoorde opengaan... of hij ook gelegenheid zou hebben, de koningin van zijn hart een oogenblik in een portaal te zien en te spreken. Maar alles vergeefs! Aan het tweede ontbijt in de zaal verscheen zij ook niet... Mevrouw Wielderoo vernam van den schaffer, dat de dames het hare op hare kamers hadden laten brengen.
Toen er gelegenheid voor was, zei Mevrouw: ‘Schrijf!’
- Wil u dan mijn postillon d'amour wezen?’ vroeg Alex met een droeven glimlach.
- Dat meen je niet... En dat hoeft ook niet.’
- Heeft mijn vader u geschreven?’
- Neen, neen!’...
En zij vertelde, waar en op welken tijd het gebeurd was; van het hoe zweeg zij. Maar alle omstandigheden ervan werden opgehaald
| |
| |
en het was duidelijk, dat zij zich daarin vermeidde. En geen beter middel was er te vinden geweest, om Alex afleiding te verschaffen.
- Schrijven?’ zei hij, toen dat afgehandeld was. ‘Ziet u: schrijven is zoo koel; en vader heeft het dus ook niet gedaan... Ik reken nog op van middag.’...
Eerst aan den middagdisch, ditmaal niet zoo heel talrijk bezet, omdat de Zondagsreizigers ontbraken, kreeg Alex de dames te zien. Anne was heel druk met hem aan tafel, in het oog loopend druk... De lieve meid! Zij trachtte herhaaldelijk Marie in het gesprek te mengen, maar dat gelukte haar maar niet naar haar zin. Marie zat veel meer te luisteren, maar - Anne begreep er niets van - zonder Alex veel aan te zien... Anne had innig medelijden met hem.
Gelukkig was het weder in zoover opgeklaard en stil geworden, dat gedacht kon worden aan theedrinken op het terras; de plassen maakten, dat wandelen onmogelijk geoordeeld werd. Ja, de dames Van Kralingen bleven nog wel wat lang boven, maar eindelijk kwamen zij toch, Anne het eerst, ja, tamelijk veel eerder dan de anderen. En Mevrouw Van Kralingen hielp Alex zich beklagen, dat het weder den wandelrit onmogelijk gemaakt had! Maar toen Alex er een balletje van opgooide, om er nu nog een uurtje voor te gebruiken, toen waren de wegen te slikkerig, en dropen de boomen, en kon het wel opnieuw gaan regenen...
Kortom: zij bleven op het terras, en Alex gevoelde, dat hij met argusoogen gadegeslagen werd; en Mevrouw Van Kralingen lei het zoo aan, dat hij wel aanbieden moest, een ‘overheerlijk gedeelte’ uit Busken Huet voor te lezen, ‘zoo overheerlijk’, dat, toen later Het Land van Rembrandt verscheen, Alex zich bleek te herinneren, dat hij eenmaal ‘gruwelijk het land’ aan Busken Huet gehad had. Maar hij voelde, dat onder zijn lezen een paar oogen op hem gevestigd waren... Zonderling: hij las goed; maar toch, als hij later rekenschap had moeten geven van hetgeen hij gelezen had, zou hij dat kwalijk hebben kunnen doen. En toch oordeelde moeder Wielderoo, dat hij heel goed gelezen had, toen hij betoogde, het tegendeel te vermoeden en - te duchten. Maar na het voorlezen brak Mevrouw Van Kralingen op en de meisjes met haar.
Ja, als het dan niet anders kon, zou hij schrijven. Maar - schrijven! Hij, die droomde van een afdwalen met het bekoorlijke wezen, een afdwalen van de anderen in het bosch... die ervan droomde, hoe hij dan de volheid van zijn hart zou uitstorten, en - dat hij ervaren zou, hoe een meisjeshart bezwijkt... o! bekoorlijk bezwijkt voor de dringende bede, voor het stemgeluid, waarin zijne geheele ziel zou liggen...
Neen, schrijven zou eerst in den uitersten nood geschieden... Dat zou den volgenden Zondag beslist worden, want hedenmiddag...
| |
| |
Zóóveel had hij dan toch ervaren, dat zij hem alles behalve met onverschilligheid beschouwde...
Dat had Mevrouw Van Kralingen ook ervaren.
Twee dagen later ontstelde Alex hevig door het bericht, dat Mevrouw Van Kralingen tamelijk onverwachts Cleve verlaten had. Waarheen zij gegaan was? Vooreerst naar Coblenz. Daar zou zij beslissen, of zij naar Ems, naar Wiesbaden of naar Zwitserland zou gaan. Mama schreef verder, dat zij begreep, hoe Alex onder die omstandigheden liever niet meer naar Cleve zou komen, om daar een dag te blijven. Zij zou zich dus gereedhouden, om Zaterdag met den voorlaatsten trein huiswaarts te keeren. De buitenlucht had nu genoeg invloed gehad. 't Zou haar natuurlijk aangenaam zijn, als hij haar kon komen halen; anders zou zij de reis wel alleen met nicht Bertha ondernemen. Dat vertrek was voor Alex volstrekt geene reden, om te wanhopen; zij had genoeg aan Marie zelf gemerkt, dat hij reden had, om te hopen; maar zij had dat nog veel meer uit sommige woorden van Anne afgeleid. Hij had maar zijne maatregelen te nemen, om uit Amsterdam dadelijk bericht te ontvangen, als de dames daar thuis gekomen zouden zijn. Zeer ten overvloede voegde zij eraan toe, dat een Amsterdamsche kruier zich wel met dat bericht belasten zou.
Tegen hare verwachting kwam Alex. De beursman had aan eene omstandigheid gedacht, die zijne moeder ontsnapt was: bij Maiwald moest noodzakelijk iemand weten, waarheen de brieven gezonden moesten worden, die voor Mevrouw Van Kralingen komen konden, en het onderzoek daarnaar wilde hij zelfs niet aan zijne moeder overlaten. Want hij vermoedde, dat die iemand wel in last kon hebben, de vraagster op het dwaalspoor te brengen.
Zijn eigen onderzoek hielp hem weinig bij de dame des huizes, tot wie hij verwezen werd. Die dame begreep, ‘dat er mijnheer heel veel aan gelegen kon zijn, om te weten, waar de dames waren’, en ‘zij zou hem heel, heel gaarne op den weg helpen, maar zij wist op haar woord niets meer, dan dat die brieven poste restante naar Coblenz moesten’.
Was het vreemd, dat Alex zijne moeder in den steek liet? Dat hij nog Zaterdag naar Coblenz afreisde? Daar liep hij de hotels af... vergeefs. Alleen herinnerde zich een schaffer in ‘zum Riesen’, dat eene dame met een paar ‘wunderschöne Fräulein’ er ettelijke uren vertoefd had; hij meende voorts te weten, dat zij er op de boot naar Mannheim gewacht hadden, maar daar was hij toch niet zeker van. En aan het postkantoor was de persoon, die inlichtingen geven kon, op dien Zondag niet vóór morgenochtend te spreken.
Gesteld, dat Alex vernomen had, dat de dames te Heidelberg waren: hij zou alleen betreurd hebben, dat hij niet langer dan tot morgen- | |
| |
ochtend vrijaf had; plichtgevoel was te zeer bij hem ontwikkeld, dan dat hij ook maar dacht aan eigenmachtig kantoorverzuim, te meer, omdat de ‘heeren’ zelf meer dan eens getoond hadden, dat zij daarin het voorbeeld gaven. Mismoedig kwam hij 's avonds laat in Rotterdam. Mevrouw was door een draadbericht reeds eenigermate op de hoogte. Zij zaten nog lang op. Mama kon geene reden ter wereld uitdenken, om dat overhaaste vertrek uit Cleve uit te leggen. Ofschoon zij dat niet liet merken, verbaasde het haar toch. Want dat Mevrouw Van Kralingen haar Alex niet goed genoeg voor eene van hare dochters zou achten, die veronderstelling was toch al te dwaas.
Op het kantoor keken de andere bedienden Alex telkens bevreemd aan; er kwam geen kwinkslag, geen noodeloos woord over zijne lippen. Zij kwamen tot hetzelfde besluit, waartoe de vrienden reeds gekomen waren: hij moest verliefd zijn, maar - op welke jonge dame? Dat bleef een geheim. Niet, dat Alex geen vertrouwden vriend had, maar die vertrouweling verklapte niets, ofschoon hij van alles, ja, nog beter dan Mama, op de hoogte was. Maar dat betere betrof geenszins de omstandigheden, wel den graad van zijne verliefdheid. En toch was Mama heel erg op de hoogte.
Intusschen hadden Marie en Anne mede vreemd opgekeken van Mama's plotseling besluit, om af te reizen, ofschoon zeer onverwachte handelingen volstrekt niet tot de zeldzaamheden bij Mevrouw Van Kralingen behoorden. Marie wist zeer goed, dat Mama reeds lang opnieuw hunkerde naar Baden-Baden, om er de plekken weder te zien, waar zij op hare huwelijksreis aan den arm van Marie's vader ‘zoo heerlijk genoten had’.
Anne had het ditmaal gewaagd, hare zeer groote bevreemding aan hare moeder te kennen te geven. Voor haar was de oplossing geweest: ‘Meent Wielderoo Marie in alle oprechtheid van zijn hart, dan zal ons plotseling verdwijnen de zaak eerder bevorderen dan benadeelen. Maar ik geloof er niet aan: als er iets van aan was, zou Mevrouw Wielderoo er toch wel eens op gezinspeeld hebben of zou haar zoon zelf uit zijn hoek gekomen zijn. Marie moet weg: Marie mag niet langer blootgesteld worden aan eene zeer licht mogelijke teleurstelling; want dat Wielderoo niet durft, dat is toch niet te denken. In alle gevallen bedank ik ervoor, om hier in de oogen van zijne moeder den schijn te hebben, of ik zit te wachten, totdat het Mijnheer gelegen komt... Ik ben noch met jou, noch met Marie verlegen.’...
Och, Mevrouw Van Kralingen! 't waren drogredenen, die voor uzelf moesten dienen als eene mom voor uwe heimelijke hoop, dat Alex tot koopmansnadenken komen zou en beseffen, dat Anne toch veel begeerlijker partij voor hem was dan Marie. Om den wille van Anne moest Alex volkomen onbekend blijven met de plaats, waarheen Eros
| |
| |
zijne verliefde zuchten overbracht. Zelfs schreef zij aan haar man van zaken te Amsterdam, dat er redenen voor haar waren, om mogelijke vragen uit Rotterdam naar haar verblijf, in geval die tot hem mochten doordringen, iets, wat niet onwaarschijnlijk was, onbeantwoord te laten. Maar Eros bracht de zuchten over. Marie was veel meer door Alex ingerekend, dan zij zichzelf bekennen wilde, en Anne had er niet weinig de hand in, om de vonk, die toch al veel meer dan eene vonk was, aan te blazen.
Het verdient intusschen opmerking, hoe het bijna als regel kan aangenomen worden, dat ouders, van welke men toch weet of met eenigen grond veronderstellen mag, dat geene andere reden dan zuivere liefde hen tot elkander gebracht heeft, veelal bitter weinig medegevoel aan den dag leggen voor dezelfde aandoening bij de jeugd, bij de jeugd dan, die hun allerminst onverschillig moest zijn. 't Is, of zij hoogmoedig beweren: ‘Zóó krachtig, als de liefde bij ons geweest is, kan zij zich bij anderen niet weder vertoonen.’ Mogelijk ook oordeelen zij het een plicht, om het noodige proza in de hoogste levenspoëzie te gieten; mogelijk wreken zij zich, zonder dat zij dat zelf bepaald willen, op de prozamenschen uit hun eigen tijd, evenals studenten van het eerste jaar op de groenen. Ja, die vergelijking is juist, want de studenten van het tweede jaar bemoeien zich immers niet met de groenen, en ouders, die voor de tweede maal voor zulk eene zaak staan, hebben veel minder proza tot hun dienst dan bij de eerste maal. Of - hebben zij dan geleerd?
Laat mij ervoor waarschuwen, als het proza niet hoog, hoog noodig is. Want dan wordt toch eigenlijk het wreedaardigste gepleegd, wat gepleegd kan worden op het gebied der nauwste verwantschap. Kloven, die niet te dempen zijn, ontstaan daardoor wel eens. Dochters zijn om reden veel minder aan zulk proza blootgesteld dan zonen. Hier was dat toch juist andersom.
Misschien was Mevrouw Van Kralingen niet geheel op de hoogte van den toestand van Marie's hart. Maar dat was juist het kwaad. En dat kwaad had zij, zonderling genoeg, tot hiertoe altijd met nog meer zorg ten opzichte van Marie dan van Anne bestreden. Haar kind was haar kind, en bijgevolg sprak het immers vanzelf, dat de mate van vertrouwelijkheid van Anne te haren opzichte onbeperkt moest wezen?
Dwaze redeneering! Vertrouwelijkheid is niet afhankelijk van banden des bloeds; vertrouwen moet altijd gelokt worden, altijd en overal, en het is uiterst kleinzeerig. Mevrouw Van Kralingen was steeds bevreesd geweest, dat het bij Marie voor haar ontbreken zou; vandaar juist, dat het krachtig in zijne ontwikkeling bevorderd was; en dat had ook gunstig gewerkt op Anne. Maar daarom te meer bevond het drietal zich nu in ongewonen en voor elk der drie tot op zekere hoogte onaangenamen toestand. Er was iets, waarvan elk der drie, die naar Baden- | |
| |
Baden afgereisd waren, gaarne het onderwerp van een gesprek zou gemaakt hebben; maar elk der drie was zich bewust, dat het niet aangeroerd moest worden. Wie daarvan het meest hinder had, was de moeder, die er de oorzaak van was.
Want de twee zochten daardoor te meer de gelegenheid, om onder vier oogen te zijn. En dan was Anne ‘toch zoo onbetaalbaar hartelijk’! Ja, Marie poogde zich wel het voorkomen te geven, alsof al het gekeuvel over Alex - zoo noemde de ondeugende Mijnheer Wielderoo maar altijd, doch voor Marie alleen - haar in den grond belachelijk voorkwam, maar Anne bemerkte heel goed, dat Marie niets meer welkom was. En voor Anne was de zaak van het allergewichtigst belang geworden.
- Ja!’ zei ze hartsterkend, ‘als ik een man was, zou ik niet uitvinden, waar mijn meisje zat!! Kom!... En al heeft Alex een legio gebreken, een legio! een man is hij... Ik let op al de brieven, die Mama krijgt... Het verwondert mij, dat er nog geen uit Rotterdam gekomen is, of uit Cleve.’
- Mama wist immers zelf te Coblenz nog niet, waar wij eigenlijk heen zouden gaan?’
- Kom! een ezel moet hij wezen, als hij niet begrijpt, dat een brief, aan Maiwald gezonden, ons in ieder geval bereiken moet, - en - wees maar gerust - wat hij ook is, een ezel is hij niet, volstrekt niet! 'k Wou maar, dat ik zijne moeders schrijfhand kende... Dom, niet waar? Ik heb er toch de gelegenheid toe gehad!.. Nu, maar 't is door en door eene lieve vrouw; ik zal heel tevreden zijn, als ik ook zoo'n schoonmoeder krijg!’
- Dwaas kind!’ borst Marie uit.
Maar het dwaze kind kreeg dagelijks meer lust in de rol, die zij vervulde.
Toch was de brief gekomen; het toeval had maar gewild, dat hij het postmerk ‘Zevenaar’ droeg, vanwaar Mevrouw Van Kralingen somtijds berichten ontving van een aard, dien de dochters kenden en die haar weinig belang inboezemde. Mevrouw Wielderoo had den brief reeds te Cleve geschreven, maar zij had hem niet willen verzenden, vóórdat Alex er kennis van genomen had, en zij had hem niet in het Maiwaldsche hotel achtergelaten, omdat men daar niet behoefde te weten, dat ook zij met het adres der dames, met welke men haar zoo druk had zien omgaan, onbekend was. Daarom had zij gebruik gemaakt van het oponthoud van den trein te Zevenaar, en zij had persoonlijk voor de bestelling zorg gedragen, want nicht Bertha betoonde al nieuwsgierigheid en verwondering genoeg: die behoefde van den brief niet te weten. Nu, die nieuwsgierigheid en die verwondering zal niemand nicht Bertha euvel duiden; bedenk, wat al oorzaken: de plotselinge afreis der dames Van Kralingen; het eenigermate vervroegd vertrek van
| |
| |
Mevrouw Wielderoo; de komst van Alex; het daarop volgende geheime onderhoud met zijne moeder, en eindelijk zijn onverzeld afreizen, waarheen wist zij niet; dat alles was immers genoeg, om iemand ‘geheel uit zijn centrum’ te brengen? Behalve dan nog hare belangstelling - hoe dan ook - in de verloving, die zij stellig nog gedacht had, te Cleve te helpen vieren.
De brief luidde:
‘Lieve Mevrouw,
Uw wel wat overhaast vertrek heeft een voornemen verijdeld, - of liever in de war gebracht - een voornemen, waaraan ik thans schriftelijk gevolg geef. Ik heb de eer, U om de hand Uwer lieve dochter Marie voor mijn zoon Alexander te vragen.
Als Uw antwoord, gelijk wij hopen, gunstig mag wezen, heb dan de goedheid, Uwe waarde dochters beiden onkundig van de zaak te laten. Mijn zoon is er erg op gesteld, dat hij zelf met Uw verlof zijn hartewensch aan mijne jonge vriendin Marie zal mogen voordragen, te meer, omdat hij reden meent te hebben, om te hopen, dat zijn aanzoek bij haar een gunstig onthaal zal vinden.
Cleve, enz.
Uwe toegenegen
Wed. Wielderoo.’
't Was dus maar al te waar: Anne had goed gezien. Het lag er toe: de kans voor Anne op het wenschelijk huwelijk was verkeken. De kogel was door de kerk!
Maar... was zij geheel verkeken? - Geheel?
Indien die Wielderoo er maar toe gebracht kon worden, om Marie op te geven... Indien er oorzaak was te weigeren... Mevrouw Wielderoo's jufferlijke naam behoorde tot de zeer deftige: die klonk heel anders dan die van Marie's moeder... zij moest toch wel wat hebben van patricisch gevoel van eigenwaarde.... die naam paste meer bij haar eigen jonkvrouwelijken naam: Fergo...
Ja, drenkelingen grijpen naar stroohalmen!
En dan: zou Anne niet in het bezit van een fortuin komen, dat, heel wat beter dan Marie's gering vermogen, bij dat van Mevrouw Wielderoo paste, die toch ongetwijfeld...
Ongetwijfeld? In ieder geval moest zij niet in twijfel gelaten worden... En dan: er was eene reden tot weigeren, minstens tot aarzelen.
Eene Hollandsche - in Duitschland spreekt men nooit van eene Nederlandsche - eene Hollandsche weduwe, blijkbaar vermogend, op reis met twee dochters, beiden mooie meisjes...
Oho! ik zie, terwijl ik dit schrijf, bedenkelijke gezichten. Ik zie lezeressen, - bejaarde dan - die het hoofd schudden en zeggen: zulke weduwen blijven thuis; die huren hoogstens kamers te Zeist of te Velp; ja, zij gaan mogelijk nog naar Cleve, omdat men daar in de
| |
| |
logementen toch eigenlijk nog in Nederland is; beschaafde Nederlandsche moeders vermijden elken schijn, dat zij hare dochters ter huwelijksmarkt brengen.
Dat laatste is waar: de maatregelen zijn genomen, dat de schijn voortreffelijk kan vermeden worden, gelijk dat overal in de beschaafde wereld het geval is.
Maar mag ik daartegen aanvoeren, dat zij, die zoo redeneeren, ook waarschijnlijk zelf nooit verder gebracht zijn dan Zeist, Velp of Cleve? Men kan, tot in de Hoog-Alpen toe, kleine gezelschappen van louter dames, en bij lange na niet altijd van dames van rijpen leeftijd, aantreffen met geen ander geleide dan een gids. Maar daarbij komt in rekening, dat Mevrouw Van Kralingen van natuur reeds een onafhankelijk karakter had. Behalve dat zij veel gereisd had, was dat in het gelukkigste tijdperk van haar leven geweest en onder geleide van een kunstenaar, die misschien nog sterker dan het meerendeel zijner kunstbroeders den draak stak met de overdrevenheid van Nederlandsche schuchterheid, niet maar van de dames alleen. Daarenboven: zij was zich immers met zekere trotschheid bewust, dat zij niet noodig had, hare dochters ‘te koop te bieden’. Integendeel!
Eene Hollandsche weduwe dan, blijkbaar vermogend, op reis met twee dochters, en wel zulke dochters als Marie en Anne, moest wel de aandacht trekken, vooral van de Duitschers, altijd vervuld met fabelachtige denkbeelden over ‘die steinreichen Holländer’. En zeer bepaald was die aandacht in meer dan gewone maat gewekt bij een Duitsch gezin, vader, moeder, zoon en twee dochters, welk gezin in het hotel vertoefde, waar Mevrouw Van Kralingen haar intrek genomen had, en er vertoefde voor de badkuur, die voor zoon en voor dochters noodzakelijk was.
Dat laatste was nu zeker geen punt van aanbeveling, vooral niet bij jonge meisjes, ‘zoo gezond als hoentjes’, maar daarvan scheen de jonge, blonde Germaan niet het minste begrip te hebben. Dat was dan toch ook eigenlijk zijne schuld niet; zoodra men bij onze Hoogduitsche stamverwanten tot de fatsoenlijke lieden gaat behooren, is men in het voorjaar al heel licht blootgesteld aan een of ander ziekteverschijnsel, waarvoor de geneesheer eene badkuur voorschrijft. Die Germaan zocht zeer stellig de jonge dames zijn hof te maken; en vader, moeder en zusters hielpen hem een handje. Mevrouw Van Kralingen was reeds onderricht, dat de familie in het Bergsland eene ‘kolossale fabriek’ in eigendom bezat en dat de zoon met den ouderen, reeds gehuwden broeder, die thans de zaken tijdelijk bestuurde, den vader weldra opvolgen zou.
Zie, als alle omstandigheden eens zoo gunstig waren, als de Duitsche moeder zelf vertelde, dan werd hier voor Marie de gelegenheid tot een
| |
| |
huwelijk aangeboden, als toch eigenlijk door haar niet beter gewenscht kon worden. Ja, de Pruis had een zeer sterk ontwikkelden gelen baard met een vuurrooden weerschijn... Maar Mevrouw wist door haar man, dat de Romeinsche dames indertijd zóó verzot waren op den Germaanschen haartooi, dat zij er pruiken van droegen: dat was dus maar eene quaestie van smaak; eene vrouw wende gemakkelijk aan zoo'n baard; zij, zij zag hem haast niet meer. En zij had niet opgemerkt, dat Marie of Anne er erg van opgekeken hadden... Het Bergsland moest een zeer welvarend gedeelte van Duitschland zijn, en schilderachtig ook, en er waren groote fabrieken: onder andere Krupp... en dan: het was bekend, dat de burgemeester van Amsterdam (wijlen de Hr. Den Tex) er ook aanzienlijke fabrieken liet drijven...
Nu het gebleken was, dat Marie Anne in de schaduw kon stellen... Haar kind was toch haar kind!... Die Wielderoo scheen toch geen overweldigenden indruk teweeggebracht te hebben... niet zulk een, als Van Kralingen indertijd op haar... Bleek het dan later, dat Wielderoo er niet aan dacht, om zijn hof aan hare Anne te maken, welnu, in ieder geval zou de voordochter dan toch geen aanzienlijker huwelijk doen, dan Mevrouw in ieder geval voor Anne verwachten mocht...
Die overwegingen hadden nog wel die rijpheid en dien omvang niet bereikt, toen de brief van Mevrouw Wielderoo kwam, maar zij waren toch mooi op weg.
Mevrouw Van Kralingen was dus al heel weinig in haar schik met den brief - hoe gelukkig, dat haar opgelegd werd zijn inhoud verborgen te houden! - en zij kwam in een geweldigen strijd, waarbij zij - zeer tegen hare gewoonte - het den jongen Duitscher lang niet geheel aan aanmoediging liet ontbreken, vooral door zich gemakkelijker dan ooit tot aansluiting aan de Duitsche familie voor allerlei uitstapjes te laten overhalen. Dat er dochters waren, ruimde voor die aansluiting heel wat bezwaren uit den weg.
De brief werd veroordeeld, om op antwoord te wachten: er was immers geene haast? Vooral voor haar niet.
Of zij geene gewetensbezwaren had? Ik heb immers gezegd: ‘Zij verkeerde in een geweldigen strijd.’ Zij had ze. In het bijzonder bij den waterval van Geroldsau hadden zij haar geplaagd. Daarheen was zij alleen met hare dochters gegaan: dat was als een pelgrimstocht; Westphalingers waren daarbij ‘buiten catalogus’.
Achter dien waterval in het prachtige woud zocht zij dezelfde wegen, die haast geene wegen mogen heeten, maar waarlangs zij eenmaal aan den arm van Marie's vader zoo heerlijk, zoo onvergetelijk heerlijk gewandeld had; zocht zij, en vond zij dezelfde plek, waar zij, op een boomstam gezeten, de teekenstift gevolgd had, die haar man gebruikte, om een prachtigen eik in zijn album ‘mede naar huis te nemen’. En zij herinnerde zich maar al te goed, hoe zijzelf daar het gesprek op de
| |
| |
toen nog kleine Marie gebracht had, en hoe Van Kralingen album en teekenstift op den grond geworpen had, om haar innig, innig! te omhelzen...
Ja, dáár overviel haar geweten haar met de vraag, of die brief niet reeds beantwoord zou zijn, als Van Kralingen nog leefde... 't Was maar eene voorbijgaande gedachte, want de meisjes, welke die plek reeds van een vroeger bezoek kenden, lieten Mama vertellen en vertellen van Papa...
Maar de voorbijgaande gedachte kwam dien dag herhaaldelijk en telkens langer op bezoek en scheen haar maar niet te willen verlaten, toen het nachtelijk uur aangebroken was. In dien nacht was de strijd tusschen het berekenend verstand en het gevoelig hart fel, zeer fel... Het berekenend verstand behield toch eindelijk het veld: Van Kralingen had haar honderdmaal voorgehouden: ‘Nooit mag het hart over het verstand heerschen.’ Als hij nog leefde, zouden de omstandigheden geheel anders zijn; dan zou hij - o zeer zeker! - eene schitterende plaats in de kunstenaarswereld bekleeden en zelf door zijn arbeid over een aanzienlijk fortuin beschikken... Maar thans?... achtduizend gulden... 't was alles, wat Marie persoonlijk bezat... En die nicht Bertha had Mevrouw Wielderoo's vermogen op een millioen geschat... Al was het mogelijk, zeer waarschijnlijk, dat die schatting sterk overdreven was, die andere Rotterdammers hadden haar toch ook eene zeer vermogende vrouw genoemd... En dat millioen voor Marie? en niet voor...? Als de oogen van dien Wielderoo maar geopend werden... Als die Duitscher Marie's hart eens veroverde... als zij dat met grond beweren kon... Dat Marie in Holland, misschien wel in datzelfde Rotterdam, Anne in stand en fortuin de loef zou afsteken... dat zou zij nooit kunnen verzetten... Haar kind was toch haar kind...
Moest die Duitscher het niet weten, dat het fortuin van Marie zoo onbeduidend was? Die moest natuurlijk zorgen, dat hij achter de dingen kwam, die belangrijk voor hem waren... En daar zorgden de Duitschers op dat punt immers altijd met groote zorg voor?... En dan... Als het eens zoover kwam, dat Marie den Duitscher hebben wilde... Maar ze zou dan ook stellig moeten verklaren, dat de Duitscher het zijn moest en geen ander... Zij zou daarop niet den minsten rechtstreekschen invloed uitoefenen... o! volstrekt niet!... De wet veroorloofde haar immers over een vierde van haar vermogen ten nadeele van Anne... ja, dat was toch maar de waarheid: ‘ten nadeele van Anne’, te beschikken. Als ‘zoo'n Duitscher’ een achtste kreeg, zou hij al in zijne handen knijpen...
Ja, mijne heeren Germanen! op dat punt hebt gij het nu eenmaal verkorven bij alle Nederlanders, vooral bij degenen, die niet dagelijks met u in aanraking komen. ‘Het hongert uwe zeer werkzame en vaak zeer knappe zonen, die naar Holland komen,’ - om daar ijverig te werken, vaak veel ijveriger dan de zonen der Hollanders - ‘altijd naar rijke
| |
| |
Hollandsche erfdochters.’ Dat is de beschouwing. Gij ziet, dat ik u tot op zekere hoogte verdedig. Maar verdienen doet ge dat verdedigen toch niet erg, in mijn oog. Dat zult ge doen, als eens een of eenigen uwer het zich tot taak stellen, om de dwaasheden, die de Duitsche tijdschriften over Holland verkoopen kunnen, opzettelijk in Duitschland aan de kaak te stellen. Of... zijn uwe zonen daar niet geletterd genoeg voor? Ik doe die vraag, zooals een ruiter het scherpe raadje gebruikt, dat aan den hak van zijne laars bevestigd is.
Dien nacht sliep Mevrouw Van Kralingen bitter weinig.
Maar de wellevendheid verbood een al te lang wachten met de beantwoording, vooral van zulk een brief. En toch, zij haakte naar eenige zekerheid omtrent den hoogblonden Germaan, en dewijl die elken dag te verwachten scheen, gingen er werkelijk acht dagen voorbij... acht dagen, die voor zekeren Rotterdammer hoogst pijnlijk waren. Eindelijk kwam er antwoord... De eenige zeer schrale, bitter schrale troost, dien het bevatte, was, dat hij erdoor wist, waar het bekoorlijke meisje ademde. Toen Mevrouw Wielderoo las, was Alex op het kantoor. Zij schudde haar hoofd en verborg den brief in hare schrijftafel. Die brief was van den volgenden inhoud:
‘Lieve Mevrouw,
Uw gewichtig schrijven is mij wat later in handen gekomen, dan door U verondersteld zal zijn. Lieden, die op reis zijn... Niet waar? het begrijpen zal U niet moeielijk vallen. Laat dat dan ook mijne verontschuldiging zijn, als ik U tegen mijn zin heb laten wachten.
In de allereerste plaats: ik acht mijne dochter en mijzelf hoog vereerd door Uw aanzoek. Dat ik daarop nu niet dadelijk een antwoord laat volgen, als door U verlangd zal worden, ligt aan twee redenen.
Vooreerst ben ik volkomen onbekend met den financieelen grond, waarop Uw zoon, die immers Uw eigen kind niet is, zijn aanzoek bouwt, en ten andere mag ik U niet ontveinzen, dat zich hier voor Marie uitzichten geopend hebben, die mij lang niet onverschillig laten en die vanzelf zullen maken, dat ik voldoe aan Uw verzoek, om mijne dochters niet op de hoogte van Uw schrijven te brengen, iets, dat te gemakkelijker valt, dewijl zij er onbewust van zijn, dat ik een schrijven van U ontvangen heb.
Uw brief brengt mij niet weinig in een tweestrijd. Heb de goedheid met verder schrijven te wachten, totdat ik U om de inlichtingen vraag, waarop ik, in geval het aanzoek van Uw zoon bij mij in ernstige overweging komt, als moeder zal moeten aandringen. Mochten er voor U redenen zijn, om aan dat verzoek niet te voldoen, - ik wil dat geval gaarne voorzien - wees dan zoo goed, Uw brief hier poste restante te adresseeren. Ik treed door dien maatregel in Uwe inzichten en beloof U, dat ik dagelijks naar de post zal zenden. Ik verwacht, dat Mijnheer Uw zoon nalaten zal, aan mijne dochter Marie te schrijven, totdat ik hem daartoe verlof zal gegeven hebben...’
| |
| |
De brief bevatte verder nog eenige ontboezemingen over de moeielijkheid, waarin eene moeder-weduwe verkeeren kan, als zij over het levensgeluk van hare dochter beslissen moet.
- Is er nog geen brief?’ was de zeer driftige vraag van Alex, toen hij dien middag thuis kwam.
- Ja, er is er een...’
De toon, waarop Mama dat zei, was alles behalve bemoedigend.
- Waar is hij?’
- Wacht nog even.’
Daarop begon zij hem met de noodige voorbereiding, die Alex maar zijns ondanks met bijna onmogelijk geduld verdroeg, den inhoud mede te deelen. Toen zij van die ‘andere uitzichten’ voor Marie gewaagde, sprong hij op met een krachtiger woord, dan hij gewoon was, in de ooren zijner moeder te laten klinken. Met bleeke lippen stond hij voor haar...
- De brief! de brief!!’
Hij zei het zoo gebiedend, als zij nooit van hem verwacht had te zullen hooren. Maar zij duidde dat niet euvel; zij gaf hem den brief.
- Ik moet naar Baden-Baden!’ besliste hij kortaf. ‘Nog hedenavond ga ik.’
Ja, Mevrouw begreep: dat kon niet anders. Hij sloeg den reiswijzer op; over anderhalf uur kon hij minstens tot Arnhem komen... Welk eene ramp, dat er geen nachttrein naar Zuid-Duitschland liep!
- Wacht ten minste tot morgenochtend...’
- Moeder! ik kan niet: ik heb behoefte, om te gevoelen, dat de afstand tusschen mij en haar vermindert.... En als ik morgenochtend om halfzes uit Arnhem vertrek, kan ik 's avonds om 9.25 in Baden-Baden zijn... Ik moet weg... Al zou mijne plaats op het kantoor ermee gemoeid zijn...’
Nu, Mama wist wel, dat die er niet mede gemoeid was. Maar zij zei:
- Bezit jezelf toch... Ga naar de Heeren en vraag verlof uit mijn naam voor gewichtige familieaangelegenheden..... In dien tusschentijd pak ik je handvalies en laat ik eene vigilante bestellen... Maar eet eerst...’
- Eten?!!..’
Hij zei niets verder; hij had zijn hoed al op, om naar de ‘Heeren’ te gaan, ten minste naar een, aan wiens verlof hij genoeg had.
Die werd van zijn middagmaal geroepen... Nu, die bemerkte wel, dat er zeer gewichtige familieredenen waren... Bevende van angst gaf Alex verslag van hetgeen zijn tijdelijke plaatsvervanger allereerst te doen zou hebben. Daarop gaf hij zijn sleutel af, en - voort was hij. Toen hij thuis kwam, stond zijne vigilante te wachten; zijn valies was er reeds in...
| |
| |
Mama zou over den ‘financieelen grond’ nog dien avond schrijven; van dien kant kon hij gerust wezen...
- Adieu, moeder!’ en hij fluisterde haar haastig toe: ‘Bid voor mij...’
Of hijzelf wel eens bad?
Och, dat is tegenwoordig weinig de mode onder de jongelui. ‘Als God werkelijk God is, heeft hij dat bidden niet noodig.’... Zonderling, dat God het noodig moet hebben!
Maar dat zijne moeder bad, wist hij. Hare lijfspreuk was op dat punt Egeling's beweren: ‘Het leven van den waren vrome is een voortdurend gebed.’ En Alex had zij uitgelegd: ‘Verkeer met God is het ware bidden; die “hetzij hij eet, hetzij hij drinkt, hetzij hij iets anders”.... ziet ge, Alex! iets anders, niets, niets! uitgezonderd, “doet, het al ter eere Gods doet, die verkeert met God...”’
En Alex wist, dat het haar aangenaam zou wezen, als hij zei, wat hij zei. En dan: och, als de subjectiviteit van die objectieve lui, die het bidden alleen voor God noodig oordeelen, op de proef gesteld wordt; als de omstandigheden in de teederste snaren van het gevoelsleven grijpen; als die dreigen een wanklank te laten hooren, dan komt er in hunne ziel, wat verbazend veel van een gebed heeft, en - het komt dan wel eens kort en krachtig op de lippen!
Alex vond het goed voorziene spijskoffertje naast zijn valies.
Wij zullen ons maar niet met hem op den langen tocht gaan vervelen. Om 11.23 was hij te Arnhem, en daar, in ‘de Zon’, schreef hij het volgende briefje... aan Marie?... Neen, aan Anne... Hij mocht immers niet aan Marie schrijven? Mevrouw Van Kralingen had uitdrukkelijk geschreven: ‘niet aan mijne dochter Marie.’...
‘Mejuffrouw,
Dat Uwe door en door goedhartige ziel voor medelijden vatbaar is, staat bij mij vast. Ik heb dat medelijden hoog, hoog noodig. Want ik wil hemel en aarde bewegen, om Uwe zuster te zeggen, dat ik zonder haar niet leven kan. Ik vertel U daarmede stellig geen nieuws. Ik bespied den ganschen dag rusteloos de deur van Uw hotel. o! Als het u gelukken mocht, eene wandeling van een kwartier met Uwe zuster alleen te doen... als ik dat van Uwe beminnelijkheid verkrijgen kon! Ik zal dan, desnoods in Uw bijzijn, desnoods in het bijzijn van de geheele wereld, zeggen, wat ik niet schrijven mag en wat mij op het hart brandt, en ik zal mijn vonnis ten dood of ten leven vernemen.
Als uitgaan U minder mogelijk mocht wezen, laat dan in 's Hemels naam dit schrijven lezen aan... och! ik hoop zoo vurig, dat ik eenmaal zal kunnen zeggen aan mijne, mijne, mijne Marie!
Alex Wielderoo.’
De woorden, die cursief gedrukt zijn, waren driemaal onderstreept.
| |
| |
't Briefje kwam dadelijk zoo uit zijne pen, en hij vond er niets aan te veranderen. Maar 't werd heel fijn overgeschreven, opdat het in het omslag van een visitekaartje kon gevouwen worden. En onder het adres schreef hij: ‘van A... x... W... o.’
Te Karlsruhe bemachtigde onze reiziger de vreemdelingenlijst van Baden-Baden. Door die lijst kwam hij te weten, welk hotel de eer had, de dame van zijn hart te huisvesten. Om 9.25 was hij te Baden-Baden.
| |
VII.
Het eerste werk van Alex was, in het hem overigens bekende Baden-Baden het hotel op te zoeken, waar Mevrouw Van Kralingen vertoefde; zijn tweede, zich voorzichtig te vergewissen, of de vreemdelingenlijst zich ook aan eene mogelijke vergissing had bezondigd; zijn derde, om eene kamer in het tegenoverliggende hotel te vragen, maar met het beding, dat die kamer uitzicht aan den voorgevel moest hebben. Gelukkig! op de vierde verdieping was No. 77 juist vrijgekomen. Hij ging onmiddellijk naar boven, om No. 77 in bezit te nemen, en daar stond hij, zonder zich om iets te bekommeren, door het raam, maar achter het gordijn, naar de overzijde te kijken.
- Heeft Mijnheer nog iets noodig?’ vroeg de schaffer, die zijn goed naar boven gebracht had.
- Niets,’ was het antwoord.
Neen, hij vergat alles, zelfs de behoefte, om aangezicht en handen de verfrissching van een bad te geven... Hij gluurde naar de overzijde, totdat het late uur geen uitgaan of thuiskomen van gasten meer als mogelijk deed veronderstellen. Toen begaf hij zich derwaarts, trad stout naar binnen, naar de eetzaal, monsterde snel de drie schaffers, die er waren, koos er een, die hem voorkwam, eensdeels geen zoon van een hotelhouder te wezen, anderdeels er het schranderst uitzag, en wenkte hem ter zijde.
- Wilt ge eene boodschap voor mij doen?’ vroeg hij en liet hem met een een tientje zien.
- Ach! tien voor één!’
- Nu, kom dan zoo spoedig mogelijk hierover op No. 77... Wel wat slimheid maar niet veel moeite zal het je kosten.’
En daarop verliet hij het hôtel, en zeer haastig.
Hij moest nog al lang wachten. Maar eindelijk kwam de vlugge knaap. Op de vraag van zijne verwonderde collega's, wat hij doen kwam, had hij geantwoord: der Herr op No. 77 was eene kennis van hem... ein steinreicher Holländer...
o! Was er eene dame in het spel?! Nu, dat had hij ook al begrepen... Zoo? was het briefje voor de jongste?... Ach! auch eine Schönheit!... Maar die andere... tausend noch einmal!... Ja, ja, hij
| |
| |
zou wel zorgen, dat het kleine briefje aan zijn adres kwam, o zeker! en zonder dat die Frau Mutter het merkte... en ook zonder dat de heer het merkte, die ‘in eine der beiden schönen Fräulein verliebt war, aber der Herr konnte ruhig sein’; het was dien heer blijkbaar om de oudste te doen.
Hoe die heer er uitzag?
Hij werd onder de schaffers Barbarossa genoemd. Mijnheer zou hem dadelijk herkennen: zoo'n gele baard met zulke roode vlammen had zelfs in het noorden van Duitschland zijne weerga niet! En hij kon zich niet scheren: geen mes was tegen dat rossige haar opgewassen. Maar voor het briefje moest hij den tijd hebben... Als het gelukkig overhandigd was, zou hij op de stoep van het hotel komen, zijne armen op zijn rug kruisen en naar No. 77 knikken...
Toen eerst dacht Alex aan een waterbad.
o Die nacht, en de dag, die er volgde! De schaffer verscheen maar niet in de afgesproken houding. Alex ontbeet op No. 77.
Om tien uur reed de familie uit... toen zag hij haar... o! hij had gelukkig zijn tooneelkijker... schooner was zij dan ooit te voren... vervloekt! daar was die roodharige ‘mof’ ook! en die hielp haar in het rijtuig... Zou zoo'n onzalig product van Pruisen hem in den weg zitten?! Gelukkig, Barbarossa klom naast den koetsier op den bok. Maar toen zij afreden... Anne zat met... ‘zeker eene zuster van Barbarossa’ op het hooge achterbankje, en de ‘mof’ keerde zich van den bok aanhoudend om... maar Marie zat, den Hemel zij dank! met den rug naar hem toe. Hij volgde het rijtuig door zijn kijker, zoover hij kon; zij schenen naar het oude slot te gaan.
't Was toch wat dwaas, dat hij zich door zijne domme afspraak genoodzaakt had, om maar al door het venster te blijven zitten kijken. Daaraan dacht hij eerst, toen hij tamelijk zeker was, dat hij Marie in de eerste twee uren niet te zien zou krijgen. Toen het rijtuig terugkwam... Wat was dat? Een oud heer zat op den bok, en van de dames was alleen Mevrouw Van Kralingen hem bekend...
Een uur later kwam de ‘mof’ met Marie en Anne en met nog eene jonge dame wandelende terug...
Toen de schaffer hem vragen kwam, of hij aan de open tafel zou spijzen, bestelde hij zijn middagmaal op No. 77. ‘'t Was weinig de gewoonte, dat zoo hoog te brengen.’ - ‘Dat kon niet schelen: men moest dan voor hem maar eens van die gewoonte afwijken.’ Was die kennis van den schaffer in dat andere hotel wel te vertrouwen? Te gelijk met het middagmaal werd de rekening aangeboden. En kort na de dadelijke voldoening verscheen de hotelhouder in eigen persoon: hij verontschuldigde zich over die aanbieding van de rekening, maar Alex vond die heel natuurlijk. Hij wou maar, dat men hem alleen liet.
‘Wonderlijk,’ zei de hotelhouder, toen hij weder beneden was, tot gijn opperschaffer; ‘hij heeft zijn venstergordijn maar voor een kier
| |
| |
open, en al pratende en etende zit hij door dien kier te loeren. Laat hierover eens vragen, of zijne kennis ervoor instaat, dat hij recht snik is...’
's Avonds heel laat kwam die schaffer weer naar No. 77. Hij had nog geene gelegenheid gehad. Maar morgenochtend... het kamermeisje zou op de juffer loeren; de jonge dames stonden vroeger op dan de mama, en dan kon het licht gebeuren, dat de bedoelde juffer alleen over het portaal kwam... Hij had dat kamermeisje vier marken gegeven...
Nu, Alex offerde de vier marken.
De vertrekkende schaffer werd beneden door den hotelhouder opgevangen...
o Zoo! was het een verliefde?! Dan was er geen gevaar.
Den volgenden dag vóór dag en vóór dauw zat Alex weder voor het venster. Tegen acht uur verscheen de schaffer op de stoep en maakte het afgesproken sein.
Nu, op No. 77 sloeg een hart als een hamer. Tegen halfnegen kwam de schaffer andermaal en maakte hij een gebaar, alsof hij zeggen wilde: ‘Let op!’
En ja... daar verschenen Marie en Anne in de deur, en zij sloegen den weg naar de stad in. In zijne vaart, om de trappen af te komen, liep No. 77 bijna een schaffer, die een ontbijt naar boven bracht, omver. ‘Hei!’ klonk het hem achterna, en nog iets meer, dat hij niet hoorde.
Anne had het briefje van het kamermeisje gekregen, en 't was maar goed, dat er ‘van “A... x... W... l... o” op stond. Hare eerste gedachte toch was geweest het terug te geven met bevel, om het haar te brengen, als zij aan het ontbijt zat. Dan zou zij het Mama overhandigd hebben. Maar “A... x... W... l... o...” Dat was duidelijk. Maar hoe?... Aan haar?...
Zij keerde het briefje om en om... Neen, als het een minnebriefje aan haar was, dan zou het toch een anderen vorm hebben... minstens immers op rose papier geschreven zijn... ten minste, de romans schenen wit papier min voegzaam voor zulke gevallen te oordeelen... Als het Alex om haar te doen was, zou zij het “vod” verbranden en er nooit over kikken... Maar dat was toch niet te denken...
Het einde van die maagdelijke overwegingen was, dat de nieuwsgierigheid de overhand behield, ja! maar toch ook de veronderstelling van eene mogelijkheid, dat zij... nu, dat hare hulp ingeroepen werd... Het briefje maakte haar dus waarlijk gelukkig. Geen zweem van aarzeling, hoor! om in het komplot werkzaam op te treden.... Integendeel!
En toch met een kloppend hart... want als het ten beste van Marie geschiedde, het geschiedde toch ook tegen de plannen van Mama!
| |
| |
Ja, moeder! dat hebt gij ervan, dat er iets in uwe handelwijs was, dat de overleden echtgenoot u in het woud achter den waterval van Geroldsau verweet!
Anne bevond plotseling, dat zij een plooisel noodig had, dat misschien in de stad te krijgen was. Zij vroeg Marie, om haar te vergezellen. Barbarossa was nog met zijne zusters aan de bron, om de noodige hoeveelheid genezend water te drinken. En zoo wandelden zij tamelijk haastig voort, om vóór het ontbijt terug te zijn, terwijl Anne niet nalaten kon, haar blik om zich heen te werpen, zooveel dat eene dame maar eenigszins veroorloofd kan wezen.
“Marie!!” klonk het plotseling achter haar, smeekend en hartstochtelijk.
Ja, alle ijverig bestudeerde aanspraken vielen hopeloos in het water. Bij de haast en den snellen loop loste zich alles op in dien enkelen naam; maar zijne geheele ziel lag erin.
't Was zóó uitgebracht, dat zelfs Anne schrikte. Maar het trilde Marie langs al hare zenuwen. Zij zagen om. Hij stond daar... o! Hij herstelde zich spoedig: het oogenblik van handelen was er. Maar in alle onnoozelheid was zijn hartstochtelijk “Marie!” een meesterlijke zet geweest, eene bom, die in eens tot de kruitkamer doordrong.
- Juffrouw Marie!’ ging hij bedaarder voort, ‘neem mij niet kwalijk, dat ik u bij uw voornaam heb aangesproken... die naam ligt reeds vijf weken op mijne lippen...’
En hij reikte haar met een smeekenden blik zijne hand, en - zij lei wel wat verlegen hare hand in de zijne, maar zij deed het toch, en hij liet die hand maar niet los...
- U hier, Mijnheer!’ stotterde zij.
- Ja, om u te smeeken, niet overhaast verbintenissen aan te gaan.’
Anne begreep, dat ze gemist kon worden, en ging eenige schreden voort, volstrekt niet verwonderd, dat haar niet eens een groet te beurt gevallen was.
- Verbintenissen?’ vroeg Marie. ‘Ik denk aan geene verbintenissen.’
o Marie! was dat zuivere waarheid?
- Dan dank ik den Hemel!’ haastte hij zich. ‘Ik ben hier, om u te zweren, dat ik zonder u niet leven kan... o! ik moet mij haasten... Marie! M... a... r... i... e!’
Hij verwijlde met wellust bij dien naam, de man, die haast had!... - Mag ik hopen? Wil je mijne vrouw worden?’
Nu zet ik het ieder meisje, om zich onder zulke omstandigheden kalm hare gedragslijn af te bakenen, en dat, terwijl de stoffelijke openbaring van behoefte aan elkander met geweld van de eene hand naar de andere stroomde, o! in twee richtingen!
Zij zag om naar Anne... Die knikte haar verheugd en tevreden toe.
- Anne heeft mij geholpen’... ging Alex voort, ‘mag ik hopen?’ en hij fluisterde: ‘Mag ik mijn geheele leven “Marie” zeggen?’
| |
| |
Nog antwoordde zij niet; maar zij zag hem aan, en de tranen welden haar in de oogen... Wonderlijk: ook de oogen van Alex vertoonden hetzelfde verschijnsel... o! Als zij maar niet in den vroegen morgen op de openbare straat gestaan hadden, Alex zou haar in zijne armen gesloten hebben, en er is groote waarschijnlijkheid, dat zij hem zijn gang zou hebben laten gaan, gesteld, dat haar nog kracht gelaten was, om te weerstreven.
- Ben jelui het eens?’ lispelde Anne, die nader kwam, ‘Toe Marie, leg dan je hand maar in zijn arm; dan mag Alex mee naar de stad. Wij hebben niet veel tijd!’
En Marie lei willig hare hand in zijn arm, en hij drukte haar arm tegen zich aan... Toen viel het hem in, hoe lomp hij zich toch eigenlijk tegenover Anne gedragen had, tegenover Anne, die hem, en tot zijne innige vreugde, reeds niet meer ‘mijnheer’ genoemd had.
- Eeuwige dankbaarheid, Anne!’ zei hij, en hij reikte haar zijne vrije linkerhand.
Zij antwoordde alleen met een glimlach.
- Nu kun jelui een kwartier in de stad rondwandelen, en ik ben wel genoodzaakt jelui te hinderen,’ zei ze.
Om feliciteeren werd niet eens gedacht!
- Hinderen?’ vroeg Alex beleefd... ‘Hinderen? terwijl ik u eeuwig dankbaar zal blijven?’
- Ja! dat mag je ook wel!.. Toe Marie, spreek eens een woordje.’
Marie glimlachte, terwijl Alex haar bewonderend van terzijde aanzag; toch was er in dien glimlach iets, dat van ernst getuigen kon.
- Hoe is dat alles zoo in zijn werk gegaan?’ vroeg zij.
- Kijk, dat briefje heeft Alex mij door het kamermeisje laten overhandigen’... antwoordde Anne.
Marie strekte hare hand uit naar het briefje.
- Mag ze?’ vroeg Anne.
- Wat mag ze niet?’ was de uitroep van Alex; en Marie stak het briefje in haar zak.
Maar zij gingen niet ver. Het werd haar, of zij tot bezinning kwam; zij trok, ja met weerzin, maar ze trok haar arm los, en ze zei:
- Maar ik heb mij laten overrompelen... Ik hoop nu maar, dat Mama het goed zal vinden... want... zonder haar heeft alles, wat ik gezegd heb, niet de minste waarde... voor het vervolg. Mama moet zoo spoedig mogelijk alles weten, en als zij neen zegt...’
- Je Mama weet alles...’
- Wat?’ viel Anne verbaasd en ongeloovig uit: ‘Weet Mama, dat je hier bent?’
- Neen, dat nu wel niet. Maar meer dan acht dagen geleden heeft mijne moeder Marie in alle vormen voor mij ten huwelijk gevraagd...’
Beide meisjes hoorden vreemd op, maar Anne het meest.
... ‘en de ophelderingen, die Moeder noodig achtte omtrent
| |
| |
mijne vooruitzichten, kunnen haar gisteren al in handen gekomen zijn.’
- En’... vroeg Marie bezorgd, ‘waarom ben je dan zoo plotseling zelf gekomen?’
Alex begreep, dat hij eene verregaande domheid begaan zou, als hij gebruik maakte van zijne kennis aan de mededeeling in den brief van Mevrouw Van Kralingen omtrent de ‘geopende vooruitzichten’. Hij antwoordde dus:
- Omdat ik het niet langer uithouden kon; omdat ik in de allereerste plaats verlangde te weten, hoe jezelf over mij dacht...’
Hij strekte zijne hand uit.
... ‘ik weet nu genoeg... ik ben gerust en gelukkig!’
Maar zijne uitgestrekte hand bleef vergeefs uitgestrekt. Marie wantrouwde de kracht, die van die uitgestrekte hand uitging.
- Neen! ik geef je geene hand meer... nu niet meer... en geen arm ook... En als Mama hare goedkeuring weigert, dan... dan...’
- Wat dan?’
- Dan....’ Zij kon niet verder. Er was eene heerlijke droefheid in dat ‘dan’.
- Hoor eens!’ viel Anne, die dat op den kleinen afstand, waarop zij zich weder geplaatst had, hoorde: ‘daarover zou ik mij nu maar niet al te bezorgd maken; in alle gevallen ben ik er dan ook... En - Mama zou je niet gelukkig willen zien?! kom!’
- Anne! je bent een engel!’ borst Alex uit.
Wat wordt zoo'n jonkman, die zich verloofd acht, in eens vrij tegenover meisjes, die kennis van de verloving dragen!
- Een kwartier! niet langer!’ waarschuwde Anne; ‘spreekt dus gauw af, wat jelui doen of laten zult. Ik heb een kwartier beloofd; ik heb Mama gezeid, dat wij een halfuur zouden uitblijven, om iets te koopen, en ik wil niet genoodzaakt zijn, om te liegen. Ik ga in dien winkel daarginds.’
- Neen Anne... blijf!’ zei Marie, ‘maar ja, koop, wat je gezeid hebt, maar kom spoedig terug.’
Wat in de vijf minuten, die Anne wegbleef, tusschen de twee verhandeld werd, was van den kant van Alex hartstochtelijk; het maakte Marie gelukkig, en het maakte haar toch beklemd.
Zij herhaalde telkens:
- Maar er moet eene reden wezen, waarom Mama je moeder zoo lang op antwoord heeft laten wachten.’
Toen Anne terugkwam, werd er al wandelende overlegd, hoe er gehandeld moest worden. Alex wilde Mevrouw Van Kralingen nu ook maar verrassen... Hij zou hare toestemming stormenderhand veroveren; dan kon de verloving nog heden publiek worden, voor zoover namelijk als er hier belangstellend publiek was.
Maar die maatregel droeg Anne's goedkeuring volstrekt niet weg. Mama hield niet van zulke overrompelingen. Als hij bleef, zou hij stellig
| |
| |
de gewone veertien dagen, misschien wel langer, moeten wachten. Mama zou nooit tegenover de Duitsche familie in het hotel voor zoo'n plotselinge verloving uitkomen... en 't kon wel wezen, dat Mama, als zij wist, dat hij hier was, op dezelfde wijze plotseling afreisde als te Cleve. Alex moest nu voorloopig maar tevreden zijn, en zoo spoedig mogelijk naar Rotterdam terugkeeren... ja! ja! dat was volgens haar het beste! Dan konden de dingen hun natuurlijken loop hebben. Mama behoefde dan niet te weten, dat hij er geweest was... Maar daarvoor moesten Marie en zij nu ‘haast je, rep je’ naar het hotel.
Nu, tegen dat plotseling vertrek had Alex natuurlijk veel in te brengen. Maar Anne, die veel gedacht had over het gesprek onder vier oogen met hare moeder te Cleve, hield vol, dat er gehandeld moest worden, als zij oordeelde; en toen Marie haar in alles gelijk gaf, moest Alex zich wel onderwerpen. Alleen, hij wenschte... hij mocht...
- Neen, niets!’ verzekerde Marie glimlachende en toch angstig. ‘Niets, vóórdat Mama hare toestemming geeft! Ik ben al veel te ver gegaan... Beloof mij, dat je met den eersten trein minstens naar Oos gaat. Hier, hier vandaan... Beloof je me dat?.. 't Is het heste voor... voor ons beiden.’
- Mag ik schrijven?’
- o Volstrekt niet!’ vonnisde Anne.
- Poste restante? Dan kun jezelf de brieven afhalen, en er kraait geen haan naar.’
- Neen,’ besliste Marie... ‘'t Is beter niet.’
- Alle dagen mag je schrijven,’ oordeelde Anne, ‘maar je verzendt niets. Ik beloof je: naderhand zal Marie alles lezen.’
Hij stak zijne hand uit... Marie lei er aarzelend de hare in en, eer ze 't beletten kon of wou, had hij er een kus op gedrukt.
Toen liepen de dames haastig voort.
Hij stond haar na te staren, zoolang dat maar kon. Toen wandelde hij langzaam in de tegenovergestelde richting voort, dood langzaam, voor zijn doen dan. En hij overpeinsde de geheel buitengewone omstandigheden, waaronder het eerste herdersuurtje, waarvan hij zich zooveel voorgesteld had, tot weinig meer dan een kwartier ingekrompen was, terwijl hij niet eens een kus op die bekoorlijke lippen had kunnen drukken! Waarom had hij het niet gedaan? Had hij zich om de bewoners van Baden bekommerd? Neen, hij had dat om haar nagelaten. Maar, hoeveel had hij in dat kwartier geleefd! o! Hij was een ander man geworden... ja! nu eigenlijk eerst een man, want zij, zij, zij had getoond, hare toekomst aan hem te willen toevertrouwen... en als man voelde hij, dat alle hindernissen voor hem bezwijken moesten, sinds hij maar wist, dat zij wilde... want dat zij wilde, dat was duidelijk!
't Is maar goed, Mevrouw Wielderoo, dat gij er onbewust van blijft,
| |
| |
hoe hij daarbij volstrekt niet op uwe hulp rekende, hoe gij eigenlijk geheel, geheel! vergeten werdt.......
Ja, dat gaat zoo. Maar zulke moeders als Mevrouw Wielderoo hernemen heel spoedig hare rechten, en zij worden rijkelijk schadeloosgesteld. Zelfs deed zij het buitengewoon spoedig, want plotseling verhaastte Alex zijne schreden, en hij sloeg de richting in naar het telegraafbureau. ‘Alles met M. in de beste orde’, ging het langs den draad. ‘Kom hedenavond terug.’
Lachende verliet hij het bureau: ‘Patroons!’ mompelde hij, ‘eventjes naar Baden-Baden geweest...... Het jawoord binnen...... Weer present op het kantoor!...... Maar die Anne is een juweel van eene meid!.... Nu - zij onze bondgenoot..... onze!!..... Wat kan die Mama toch tegen mij hebben?..... Allons! beginnen wij met prompte gehoorzaamheid!’
Hij begaf zich naar No. 77 en had de kracht, om op straat niet eens naar het hotel aan de overzijde te kijken. Maar op No. 77 loerde hij nog, maar vergeefs, zoolang het nog kon, door het venster..... Daar kwam de Pruis op de stoep...... Alex borst in een zeer luid lachen uit:
- Wat wou jij ook, jij.....?’
Hij had het leelijke scheldwoord weer op de lippen, maar zijn beter gevoel en zijne vreugde maakten, dat hij het weerhield..... o! Hij had de heele wereld lief; zelfs ontfermde hij zich over dien Pruis.
..... Toch hoop ik voor jou, Barbarossa! dat je de zaak wat kalmer opvat, dan ik gedaan heb; anders ben je zoo diep ellendig codille voor je heele leven, als nog nooit een Pruis geweest is!..... Ik heb mijn solo alvast gewonnen!...... En nu heb ik een gasco in handen met drie matadors: spadille, dat ben ik; manille, mijne Marie; basta, Anne; wat keert de stok? Hoezee! de kleur van manille...... en ik koop heer, vrouw en boer...... Hoezee, ik heb vole!..... Dag, Pruis! het welzijn, jongen..... prosit!’
Binnen weinige minuten was hij reisvaardig, en nog juist bijtijds zat hij in den spoortrein...... Gelukkig, alleen in een coupé....... En toen gaf hij zich over aan de genietingen..... van den spoortrein? Och neen! aan het overspellen van het klad van zijn briefje aan Anne, en aan de aangename gedachte, dat zijne... zijne Marie het lezen en stellig ook overspellen zou...... en aan de overweging, of dat briefje wel hartstochtelijk genoeg geweest was!
| |
VIII.
Anne had beweerd: ‘Als hij nu maar den aftocht blies, konden de dingen hun natuurlijken loop hebben.’
Nu, dat hadden zij dan ook, maar op geheel andere wijze, dan zij
| |
| |
zich voorgesteld had. Konden de beide meisjes zich dan ook aanstellen als gisteren of eergisteren? Even vóórdat zij het hotel bereikten, had Anne gezegd: ‘Mijn levenlang zal ik je nahouden, dat jij op je nuchtere maag ten huwelijk gevraagd bent!’ En zij vond dat denkbeeld zoo potsierlijk, dat zij aan het ontbijt zich herhaaldelijk bedwingen moest, om het niet uit te proesten van het lachen. En dat Marie uiterst in zichzelf gekeerd was, wien zal dat verwonderen?
Mama begreep dan ook, dat er iets buitengewoons aan de hand was, maar zij kreeg aan het ontbijt in de eetzaal niets dan ontwijkende antwoorden. Toen de dames weer op hare kamer waren, wou zij alles weten. Anne zag, hoe Marie op het punt stond haar alles te belijden; toen nam ze snel het besluit, om Mama, zooals Alex van plan geweest was, stormenderhand aan te vallen.
- 't Is, Mama!’ zei ze, uitbarstende in lachen, ‘dat Marie dezen morgen op hare nuchtere maag een formeel huwelijksaanzoek heeft gekregen, en dat het in mijne hooge tegenwoordigheid is gebeurd.... ja, Mama! verbeeld u! ik ben erbij geweest!’
- En van wien dat?’ vroeg Mama zeer belangstellend.
- Kom, raad u eens......’
Maar Mama was veel te leep, om haar geheimen wensch te verraden.
- Dwaze meid!’ zei ze........ ‘Is 't waar, Marie?...... Nu, van wien?’
- Van Alex Wielderoo!’ juichte Anne.
't Was, of Mama een elektrieken schok kreeg.
- Van..... Alex..... Alex Wielderoo? per brief?..... Niet?!....
Is die dan hier?’
- Eventjes geweest’...... lachte Anne, terwijl Marie wel wat van een marmeren beeld had..... ‘o Mama! nooit is er van zoo iets gehoord! Eventjes een slipper van het kantoor; eventjes zijne liefdesverklaring uitgestotterd.... neen! gestotterd heeft hij eigenlijk niet.... geschreeuwd!.... en morgenochtend weer: nul, ik houd er één, op het kantoor.....’
- Wil je nu de goedheid hebben, om Marie aan het woord te laten?’ zei Mama.
- o Mama! ik zwijg...... en ik luister!’..... Met dat laatste woord liet zij zich lachende op de canapé vallen.
Marie vertelde haarfijn alles en alles, behalve dat van het briefje; niet het minst deed zij krachtig uitkomen, hoe zij wel overrompeld was, maar niets gezegd had..... hoe zij drie minuten..... o! niet langer dan drie minuten, arm in arm met hem gewandeld had, maar hoe zij daarop tot bezinning was gekomen en verklaard had, dat zij alles willen zou, wat hare lieve moeder wilde, die - en daarbij kwamen de waterlanders in de schoone oogen - die wel willen zou, wat haar gelukkig zou maken....
Mevrouw hoorde alles aan en verviel een oogenblik in gepeins,
| |
| |
zoolang als ze noodig had, om zich langzaam naast Anne op de canapé, die vlak achter haar stond, te zetten. Zij was er de vrouw niet naar, om niet op het juiste oogenblik eieren voor haar geld te kiezen. En ja, zij had aanvankelijk gehoopt, dat de roodharige Pruis uit zijn hoek gekomen was, maar dat toch maar heel kort; die kon bij Anne wel zooveel pret, maar bij Marie niet zulk een diepen indruk teweeggebracht hebben, als zij aan den dag gelegd had. En dan - de Pruis had aan het ontbijt vier eieren naar binnen gewerkt! Vier! Zij gevoelde, dat haar spel verloren was.
- Hoe wist hij, dat wij hier waren?’ vroeg zij.
Haastig nam Anne het woord:
- Uit een brief van u aan zijne moeder wist hij, dat zijne Dulcinea in Baden-Baden op hem wachtte; hoe hij wist, dat zij in dit hotel was..... ja, dat zal dat godje..... heet hij niet Amor?..... hem verraden hebben.... Kom Marie! blijf daar niet zoo stokstijf staan, of je ik weet niet wat op je geweten hebt; jij bent zoo onschuldig als een pasgeboren kind....... Kom hier bij ons zitten...... neen, Mama in 't midden’......
En terwijl Marie willig gehoorzaamde:
.... ‘Mama, ik hoop, dat u eens met mij naar Petersburg verdwijnt en dat er dan ook een Rotterdammer zoo eventjes voor mij heen en weer komt...... ik wil mij door Marie niet laten overbluffen...... Maar of 't een Rotterdammer is, kan mij eigenlijk niet schelen...... ofschoon’ - en hier zuchtte zij komiek - ‘ik begin van de Rotterdammers te houden!’.....
Mama liet haar praten: 't gekeuvel gaf haar tijd.....
- Kom, Mamaatje!’ ging Anne voort en zij sloeg haar arm om Mama's midden: ‘Zet nu eens uw vriendelijkste gezicht; geef Marie een zoen en zeg: kind! ik zegen je’.....
En Marie greep Mama hartstochtelijk om haar hals en kuste haar zoo innig, en Mama - die hardvochtige, berekenende Mama - werd zoo week als was, dat dicht bij een vuur staat.
- Goed, kinderen!’ zei ze, ‘alles goed en wel..... Maar jelui zoudt mij overstuur maken! Als alles naar mijn zin is, zal ik geen hinderpaal wezen..... natuurlijk niet! Maar ik moet nu handelen, niet als vrouw, als een man..... Marie! zooals je vader zou handelen, als hij nog leefde’....
Hoezee! het zweempje van leelijke stiefmoederlijkheid dreef weg op den liefelijken liefdestroom! Voorgoed weg!
En Marie sloot haar in hare armen: ‘o Mama! eene moeder is u voor mij geweest, en ik wil liever alles.... alles.... alles laten varen, dan dat u niet mijne lieve, lieve moeder blijven zoudt!’
En de drie zaten met elkander te schreien, zoodat de engelen in den hemel er pleizier in moeten gehad hebben!
Van het briefje werd geen woord gerept: Mama moest haar gan- | |
| |
sche leven maar blijven denken, dat de vroege boodschap toevallig geweest was. In alle gevallen werd het gekochte vertoond en - met diepe minachting door Mama afgekeurd. Met welke grove vodden behielpen die Duitsche vrouwen zich toch! Waarom waren zij zoo dwaas geweest, om zoo'n ding in een stadswinkeltje te gaan koopen?! Op de promenade hadden zij veel beter terechtgekund.... ‘Gooi dat vod maar weg!’
- Zie je?’ zei Anne, toen zij met Marie alleen was: ‘Mama houdt ook hare geheimen.... Van hare briefwisseling met zijne moeder kikt zij niet eens.... Hoor je me niet?!’
Neen, Marie hoorde niet. Zij las en herlas zijn briefje aan Anne, en dat briefje... geen heiligdom zou ooit zorgvuldiger bewaard zijn... hoe de dingen nu ook loopen mochten..... Maar zij had hoop..... veel hoop!
De brief van Mevrouw Wielderoo over de financieele quaestie had Mevrouw Van Kralingen niet geheel bevredigd, en nu er zulk eene vervaarlijke bom door de kerk gevlogen was, deed hij het nog minder. Want nu er geene mogelijkheid meer bestond, om haar ‘mijn kind is toch mijn kind’ in de weegschaal te leggen en haar tot eene leelijke stiefmoeder te maken, was ook alle strijd uit. Voor Marie mocht nu gezorgd worden, zoo goed als dat maar kon.
Toch zou menige andere moeder van haar stand met dien brief zeer tevreden geweest zijn. Hij behelsde, dat de schrijfster voor honderdduizend gulden aandeel had in de firma Van Heerlingen & Co.; dat Alex op den dag, waarop hij in de zaak opgenomen zou worden, iets, dat nu binnen het jaar te verwachten was, die som op zijn naam zou zien overschrijven; dat de schrijfster geoordeeld had, die omstandigheid eerst aan Alex mede te deelen op den dag zijner bevordering, en dat zij Mevrouw Van Kralingen wel niet tot zwijgen behoefde uit te noodigen; dat zij bereid was eene notarieele akte daarvan te laten opmaken, als die voor de verloving noodig geoordeeld werd; dat het persoonlijk vermogen van Alex op eene halve ton geschat kon worden.....
Naar vermogen van Marie werd niet gevraagd.
Niet waar? dat mocht zoo fraai mogelijk geacht worden. Als Mevrouw Van Kralingen een vierde van haar vermogen aan Marie vermaakte, haalde dat met Marie's vaderlijk erfdeel niet eens eene ton..... En haar zulk een aanzienlijken bruidschat mede te geven..... Dat ging toch niet..... Men kon niet weten....
Maar dat was het niet. Er zat iets anders achter. En dat anders was het overwicht, dat Mevrouw Wielderoo, zonder dat toch te willen, op haar uitoefende. De deftige en toch wel wat bekrompen oud-Hollandsche vrouw een overwicht op haar, die zich zoo gemakkelijk in de wereld bewoog en met alle bekrompen denk- en handelwijzen van Ne- | |
| |
derlandsche dames den draak stak! Een overwicht op haar, die nog altijd niet op eene tentoonstelling of eene kunstbeschouwing kon verschijnen, zonder dat schilders van naam en bekende kunstliefhebbers er belang in bleven stellen, om haar geoefend oordeel te komen vernemen! Hare poging, om Mevrouw Wielderoo te Cleve uit te lokken tot de vertrouwelijke mededeeling, hoe die dame ten opzichte van Alex over haar vermogen zou beschikken, was geheel mislukt, terwijl Mevrouw Wielderoo toch redenen te over had, om juist haar te doen weten, wat zij weten wilde, toch nog niet zoozeer om de zaak zelf als wel om.... ja, om de vertrouwelijkheid..... Zij was het, die goeden raad gekregen, niet gegeven had!..... Al gevoelde zij, dat de rollen onmogelijk meer omgekeerd konden worden; dat Mevrouw Wielderoo in meer dan één opzicht hare meerdere blijven zou: bukken moest de deftige dame! De verklaring, in hoever Alex haar erfgenaam zou wezen, moest eruit! Dat was Mevrouw Wielderoo aan de moeder der aanstaande schoondochter verplicht! Bukken moest ze! Vertrouwelijkheid had ze noodig.... notarieele akten?... Dat was om te lachen!..
De tweede brief van Mevrouw Wielderoo bleef nu natuurlijk niet zoo lang onbeantwoord, als dat met den eersten het geval geweest was. Maar het duurde nog al eenigen tijd, vóórdat zij ermede gereed was: meer dan één ontwerp werd vernietigd. Eindelijk toch stond er:
‘Lieve Mevrouw,
Uw waarde schrijven van den zooveelsten heeft mij niet geheel bevredigd. Ik verzoek U te bedenken, dat ik in deze zaak als man handelen moet, of ik moet haar overdragen aan Marie's voogd, een kunstenaar, wien het niet medegeloopen is in de wereld en die altijd alles aan mij heeft overgelaten. Zeker Zijn Uwe aanvankelijke plannen zoodanig, dat Uw zoon zich in de ondergeschikte betrekking, die hij nog vervult, veroorloven kan, aan een huwelijk in de toekomst te denken. Voor eene aanvankelijke vestiging is zeker genoeg, wat door U gedaan zal worden en waarvan ik geene notarieele bewijzen behoef. Maar van de verdere verwachtingen, die Uw zoon omtrent Uwe testamentaire beschikkingen koesteren mag, wordt door U met geen enkel woord melding gemaakt.
't Is zeker waar, daar staat tegenover, dat door U niet eens gevraagd wordt naar de wijze, waarop ik ten opzichte mijner lieve Marie, in geval van een huwelijk met Uw zoon, handelen zal; maar ik ben zoo vrij, dat toe te schrijven aan de toevallige wetenschap, die U in dat opzicht door mijne vertrouwelijkheid geworden is.
Uw waarde antwoord zie ik niet hier, maar in Amsterdam, Heerengracht No...., te gemoet. Ik denk overmorgen Baden-Baden te verlaten.
Uwe toegenegen
Wed. Van Kralingen - Feltro.’
Baden-Baden....
| |
| |
‘Zie zoo!’ zei ze bijna hardop, terwijl zij het postzegel op den brief bevestigde, ‘met dien voogd-kunstenaar aan lager wal zal ze liever niet te maken hebben, als er over geldzaken onderhandeld moet worden. Die voogd zal dan nu toch ergens nuttig toe zijn.’
De lezer ziet: zij maakte geene melding van hare bekendheid met de belangrijke beslissing, die tusschen de jongelieden getroffen was. Zij verkoos zich nog te handhaven op het standpunt van onafhankelijkheid in hare beslissing, al gevoelde zij zeer goed, dat Mevrouw Wielderoo bevroeden zou, hoeveel gewicht de uitslag van den stap van Alex in de schaal zou leggen. Hoe zij over dien stap dacht en welke gevolgen die voor hare denk- en handelwijze had, ja, of zij in het geheel van dien stap iets wist, Mevrouw Wielderoo behoefde daarvan nog niet ingelicht te worden. 't Was zelfs goed, dat die dame denken moest, dat alles in dat opzicht nog een geheim voor haar was. Dat beteekende toch, dat de beide meisjes redenen hadden, om te duchten, dat zij hare toestemming niet zoo heel gemakkelijk geven zou.
Toen de brief verzonden was, werd het aanstaand vertrek aan de belanghebbenden medegedeeld en ook aan de familie van Barbarossa. Die familie, vooral de oude heer, trachtte Mevrouw op haar besluit terug te doen komen. Hij had er zoo stellig op gerekend, dat zij de terugreis gezamenlijk zouden doen en dat Mevrouw en hare dochters eens een kijkje zouden nemen van het heerlijke Bergsland. Zijne fabriek was ‘kolossaal’ en de villa, die hij op behoorlijken afstand van de rookwolken bewoonde..... o! hij was zeker: als Mevrouw van Oberhausen een uitstapje maken wilde van niet meer dan twee uurtjes sporen, hij was zeker, dat de wonderschoone streek haar over zou halen, om van zijne gastvrijheid langer gebruik te maken, dan zij zich nu maar moest voornemen......
De blondharige liet niet na, zijne Heimath hemelhoog op te vijzelen, en moeder en zusters hielpen..... Alles om niet! Nu hij te weten zou komen, dat Marie onherroepelijk voor hem verloren was, mocht de Germaan zich eens in het hoofd halen, dat Anne toch ook goed genoeg voor hem was. Maar dat was toch eigenlijk te dwaas, om te denken: de gele baard met de roode vlammen....... zoo waar! Mevrouw had tot hiertoe nog niet opgemerkt, hoe leelijk die toch eigenlijk was. Zij moest voor het vriendelijk aanbod bedanken: gewichtige aangelegenheden riepen haar naar Amsterdam. Als ze ooit het Bergsland bezocht, en dat kon wel mogelijk worden, zou zij de aangename kennismaking vernieuwen; en met een zekeren tegenzin gaf zij haar eigen adres op.
Nu werd er haast gemaakt: Mama begreep, dat Marie naar het vaderland verlangde, en als Mevrouw Wielderoo nu maar behoorlijk ‘bukte’, zou zij de verloving eer bespoedigen dan vertragen. En zoo werden de koffers gepakt, eene bezigheid, waardoor de dames natuurlijk
| |
| |
den ganschen dag niet aan uitgaan denken konden, zeer tot teleurstelling van Barbarossa, die vast besloten was, een aanval op Marie's hart te wagen, maar daarvoor, gelukkig voor hem, geene gelegenheid vond.
Intusschen was Alex tot zijne moeders groote tevredenheid overgelukkig thuis gekomen en was hij buiten kantoortijd onafscheidelijk van haar. Want het was, of zij over niets liever sprak dan over Marie... Als hij als een gelukkige zat te mijmeren, begon zij; en zoo stortte de zoon bijna zijn geheele hart voor de moeder uit. Bijna, want al wat Anne zou hebben kunnen vertellen, als zij wilde, kwam Mevrouw te weten; maar over de vijf minuten, die hij met Marie alleen geweest was, liet hij zich niet in bijzonderheden uit; hij had zijn tijd goed gebruikt; dat was alles.... Er zijn dan ook uitstortingen van het gemoed, die voor altijd een heilig geheim tusschen twee minnende harten blijven.
De brief, dien wij gelezen hebben, kwam gelukkig op een tijd, dat Alex op het kantoor was. Wie Mevrouw Wielderoo bespied had onder de lezing, zou een fijnen glimlach op haar gelaat bespeurd hebben. Zij zat eene poos te peinzen, maar volstrekt niet met het plan, om ook maar in eenig opzicht aan het verlangen der schrijfster te voldoen; alleen om te overleggen, hoe zij op de beste wijze alle verdere bespreking van het onderwerp verijdelen zou. En dan: zij verlangde zoo hartelijk in het huis op de Heerengracht te wezen op het oogenblik, dat Alex voor het eerst dat huis betreden zou. Niet waar, lezer! gij gunt haar dat genoegen? Daarom, nog eer Alex thuis kwam, was de volgende brief naar Amsterdam verzonden:
‘Lieve Mevrouw,
Omtrent het punt, waarover in Uw waarde schrijven uit Baden-Baden inlichting gevraagd wordt, zal niemand behalve mijn notaris iets weten vóór mijn dood. Ik wacht op draadbericht, om zoo spoedig, als ik door U ontvangen kan worden, naar Amsterdam te komen. Ik haak ernaar, Uwe lieve Marie als mijne toekomstige schoondochter te omhelzen. Als mijn zoon kennis van dit schrijven droeg, zou hij stellig zijn eerbiedigen groet voor U insluiten en ondanks dien eerbiedigen groet U durven vragen, om duizendmaal duizend groeten aan Marie over te brengen. Vergeet, als het U belieft niet, de lieve Anne voor mij met een hartelijken groet te gedenken’, enz.
- Kort, krachtig en beslissend!’ zei Mevrouw Van Kralingen met een bedenkelijk gelaat, toen zij gelezen had, ‘en zij houdt de zaak voor beklonken.... Ja, de overmacht is aan haar kant.’
Zij moest natuurlijk bekomen van de reis, maar Anne had lucht van het schrijven uit Rotterdam en rustte niet, vóórdat het draadbericht verzonden was: ‘Kan ieder oogenblik ontvangen worden.’
Alles was vooraf voor den kleinen tocht door Mevrouw Wielderoo
| |
| |
gereedgemaakt. Zij reisde dus af, zonder voorkennis van Alex. Deze vond, toen hij thuis kwam, het volgende briefje:
‘Lieve Zoon,
Ik ben op reis naar je Marie. Houd je gereed, om op het eerste bericht over te komen, ook al is het morgen. Ik heb gezorgd, dat de Heeren zich niet verwonderen zullen, als je opnieuw verlof vraagt, want als het maar eenigszins kan, laat ik je niet wachten tot Zondag. Adieu!
Van huis...
Je Moeder.’
Nu, lezer! terwijl mijn doel geweest is, de mogelijke slingeringen van het gemoed eener liefhebbende tweede moeder te schilderen, heb ik mij misschien wel wat te veel vermeid in de overoude historie, die altijd nieuw zal blijven. Ik ga mij dan nu ook haasten.
Mevrouw Wielderoo werd te Amsterdam met groote hartelijkheid ontvangen, en wat er nog te bespreken viel buiten dat ééne punt, dat niet meer opgehaald werd, was spoedig afgehandeld. Van terugkeeren naar Rotterdam moest zij in de eerste veertien dagen maar niet reppen. Marie vernam, dat zij Alex zoo spoedig mogelijk zou zien komen, maar zij werd in den waan gelaten, dat dit niet vóór Zondag zijn zou. Zoodra Anne dat wist, moest de verrassing nog grooter worden, iets, dat kon, omdat Alex het huis, waar zijne Marie op hem wachtte, in ieder geval zou moeten zoeken. Zijzelf zorgde, dat hij niet per vigilante kwam, want zij was het, die het draadbericht opstelde:
‘Kom morgen, trein 10.35. Neem tram, overstap naar Vijzelbrug, vlak bij Heerengracht No....
Je Moeder.’
En zoo kwam het, dat Alex met zijn valiesje in de hand aanschelde, zijn kaartje gaf, in de zijkamer gelaten werd en dat Anne, die heimelijk op de wacht stond, het kaartje van de dienstmaagd overnam.
Met het onverschilligste gelaat der wereld zei Mevrouw Van Kralingen: ‘Och, daar is die lastige linnenkoopman weer; toe, Marie, ga jij hem eens beduiden, dat hij hier altijd vergeefs zal aanschellen.’
En - zoo trad zij argeloos in de zijkamer.....
Ik heb nu genoeg geklapt.....
Maar als iemand nog iets weten wil, vooral uit belangstelling in de lieve Anne, - eene belangstelling, die mij veel pleizier zou doen, - drie jaar later op Anne's bruidspartij kwam Mevrouw Van Kralingen door een schalken toost van Alex op de hoogte van Anne's aandeel in de verloving te Baden-Baden. En Mevrouw lachte er mede om, want er was volstrekt geene reden, dat Anne ooit bij Marie zou achterstaan. Haar bruidegom was advocaat, een, die nu juist niet met pleiten den kost zou behoeven te verdienen, maar zich op de publieke zaak wou
| |
| |
toeleggen. En zulk een advocaat wordt immers ‘dood gemakkelijk’ lid van de Tweede Kamer?...... Waarom geen Minister? Dat was immers toch niet vreemd in hare familie?
Waarom de ‘goede financiers’, kort na het huwelijk van Alex, in de overtuiging begonnen te leven, dat Mevrouw Wielderoo wel degelijk een testament gemaakt heeft? Nicht Bertha bleef Mevrouw Van Kralingen bezoeken en die verzweeg haar niet, dat hare nicht zich eenmaal had laten ontvallen: ‘Niemand weet het dan mijn notaris.’ Maar ik geloof vast, dat nicht Bertha hare jaarlijksche toelage levenslang behouden zal, ook als Mevrouw Wielderoo komt te vallen.
't Zal nog moeten blijken, in hoever Mevrouw Van Kralingen in haar testament gunstige beschikkingen ten opzichte van Marie gemaakt heeft. Maar dit weet zij: zij heeft te zorgen, dat Anne er haar hoofd niet over schudt.
H.G. Roodhuyzen.
|
|