bij zijne schoone vrouw en heeft zijne schatten reeds naar Carthago gezonden, werwaarts hij voornemens is te vlieden. Hij beproeft nog een mondgesprek met den Khan der Avaren, doch wordt daarbij verraderlijk overvallen en komt met groote moeite weder de stad binnen. Zijne vrienden, Bonus en Nikitas, zoeken hem tot meer geestkracht op te wekken. Hij begint naar hen te luisteren, maar beproeft eerst nog een mondgesprek met den bevelhebber der Perzische troepen aan de overzijde van den Bosporus en wil een gezantschap naar Chosroës, den Koning der Perzen, zenden. Hierop neemt Nikitas op een oogenblik, dat hij met Heraclius alleen is, deze gelegenheid waar, om hem met groote vrijmoedigheid zijne verwijfdheid onder het oog te brengen, en laat zich hierbij zóó oneerbiedig over de Keizerin uit, dat Heraclius zijn zwaard trekt, doch weldra tot inkeer komt en erkent, dat Nikitas de waarheid gezegd heeft. Op eens verschijnt Martina en Nikitas vertrekt. Martina heeft lont geroken en bezigt allerlei verleidelijke kunsten, om Heraclius bij haar te houden, als de Patriarch Sergius wordt aangediend. Deze brengt de tijding, dat het kruis van Golgotha, hetwelk door Helena, de moeder van Constantijn den Groote, was teruggevonden, door de Perzen was weggeroofd. Nu is Heraclius niet meer te weerhouden; de geest des Heeren komt over hem; hij verlaat zijn paleis, zonder afscheid van Martina te nemen, begeeft zich naar de St. Sophia en zweert voor het altaar, dat hij het H. kruis zal heroveren. Hij weet het volk tot ijver te ontvlammen, en terwijl hij de verdediging der stad aan den Patriarch Sergius en den Magister Bonus toevertrouwt, trekt hij, door den Patriarch van een gewijd vaandel voorzien en uit de kerkelijke schatten rijkelijk met geld ondersteund, met een vrij groot leger de stad uit, laat zich met schepen, daar de Grieken de zee beheerschten, ten Zuiden van den Hellespont aan land zetten en trekt Azië in. Natuurlijk wordt nu de
bedreiging van Constantinopel door de Perzen opgeheven en dezen, die vroeger veroveraars waren, moeten nu op zelfverdediging bedacht zijn.
Nu volgen er allerlei veldslagen in Azië, die natuurlijk niet op het tooneel gebracht worden, doch waarvan het verhaal in de legerplaats aankomt, o.a. eens toen, om een staaltje van het Shakespeariaansche invlechten van grappige tooneelen te geven, eene marketentster en een paar soldaten juist bezig waren, een pralenden, doch lafhartigen hoofdman met sneeuwballen te gooien.
De tijding der zegepralen van Heraclius wordt door Athalarichos naar Constantinopel gebracht, waarbij deze tevens een korps ruiterij tot hulp aanvoert. Athalarichos beproeft nu nog een onderhoud met den Chan der Avaren, dat geheel vruchteloos afloopt en met eene uitdaging eindigt. De hierop volgende strijd is hevig, maar terwijl de Patriarch het volk door een afbeeldsel van de H. Maagd, de patrones der stad, opwindt, neemt de Magister Bonus de beste maatregelen. Eene Russische flottielje van duizend kleine scheepjes, die de Avaren wilde helpen,