| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
A. von Winterfeld. De vier dochters van Ritmeester Schimmelman. Komische roman vertaald door W.A.E. Mansfeld. 2 dln. Uitgave van A. Rössing, Amsterdam.
Hoewel het er niet bij staat, is het aan den naam van den auteur al terstond te zien, dat dit werk uit het Duitsch is vertaald, en goed vertaald; geen enkel germanisme is ons in 't oog gevallen. ‘De vier dochters’ treden weinig op den voorgrond, ze zijn minder actief dan passief; geen enkel gesprek wordt er tusschen haar of tusschen haar en anderen in het werk aangeteekend; alleen, dat het schoone en lieve meisjes zijn. Ze komen ook in het eerste deel en in de eerste helft van het tweede bijna niet op het tooneel. De dramatis personae bestaan voor verreweg het grootste deel uit officieren, waaronder twee boezemvrienden Nasewitz en Padderow de grootste rol spelen. Nasewitz is een groote grappenmaker en heeft Schimmelman wijs gemaakt, dat Padderow doodelijk verliefd is op zijne oudste dochter Alphonsine; dat hij alle avonden tot laat in den nacht voor zijn huis heen en weer loopt of in het ledige wachthuisje uitziet, of hij ook maar de schaduw van zijne geliefde zou mogen zien. Schimmelman is hier erg mee ingenomen en geeft eene avondpartij, om den verliefde in de gelegenheid te stellen zich te verklaren. De gasten, die meenen, dat de ritmeester dit feest geeft, omdat hij majoor geworden was, wat geenszins het geval was, feliciteeren hem en hij neemt het aan, toch denkende: ‘'t Is nog wel wat vroeg.’ Intusschen was het gerucht verspreid van Padderow's aanstaand huwelijk en dat bevrijdde hem van den lastigen drang zijner schuldeischers.
Een komische roman wordt dit werk genoemd, gelijk onlangs ‘De oude tante’ als een humoristische werd aangekondigd. De eerste verdiende meer dien naam dan deze. Wel komen er een paar aardige qui proquo's in voor en ontlokken de aardige streken van Nasewitz nu en dan een glimlach, maar er ligt te weinig diepte en geest in, om dien naam te rechtvaardigen. Bovendien heeft de roman dit gebrek, dat hij te gerekt is; minstens een derde van het geheel had wel kunnen worden gemist. Na lezing van het eerste deel dachten wij er al heel weinig goeds van te kunnen zeggen.
Om zijne streken goed te maken, waardoor hij vreesde in den kijker te zullen loopen, deed Nasewitz al zijn best, de dames met de heeren in aanraking te brengen. Daartoe organiseerde hij eene sleepartij en drong er bij een paar vaandrigs en bij den regimentsdokter op aan, de dochters van Schimmelman te vragen. Dat gelukte. De twee vaandrigs, Klötendorf en
| |
| |
Strammin, kregen Euphrosine en Celestine, terwijl Melusine, de jongste, met den dokter mee zou gaan. Alphonsine, de oudste, werd voor Padderow bewaard, maar deze dacht er niet over. De sledevaart had een goed gevolg: ze had de jongelui tot elkander gebracht. Eene tweede onderneming van Nasewitz was, Othello, de Moor van Venetië door de officieren en dames te laten opvoeren, de respectievelijk verliefden naast elkander stellend.
Nu is langzamerhand het werk boeiend geworden. Er is intrige in gekomen. De lezer deelt en leeft meer in het geluk der jongelieden. Nasewitz vraagt ten slotte Josephine, die hem al lang in stilte heeft bemind; Schimmelman zwemt in geluk, hij kan niet meer barsch zijn, een voortdurende glimlach plooit zijne lippen en in tranen stort de moeder haar dankbaar gevoel uit voor het geluk harer kinderen. De lezer, die het eerste deel heeft doorgeworsteld, vindt in het tweede zijne belooning voor die zelfverloochening.
Wat het karakter van den roman aangaat, de schrijver treedt niet in eenige karakterontleding en dringt niet door in de harten, noch leidt hij ze op wegen, waar levenswijsheid kan worden geleerd. Maar dat neemt niet weg, dat het elementen bevat, die de moeite en den tijd van het lezen voor gewone romanlezers wel zullen vergoeden.
H.
Tépé.
| |
De kleine Lord, door Frances Hodgson Burnett. Uit het Engelsch. Arnhem, K. van der Zande.
Eene aardige en toch ook aandoenlijke geschiedenis van een wonderkind. Cedric Errol, kleinzoon van den schatrijken ouden Graaf van Douricourt, een bitter, knorrig en eigenlievend man, wiens oudste twee zonen hem hadden verlaten, terwijl hij niet lijden kon, dat zijn jongste zooveel beter was dan de anderen. Hij zond hem naar Amerika, om wijsheid en kennis op te doen. Daar huwde hij eene schoone en beminnelijke gouvernante, maar stierf twee jaar na de geboorte van een zoon. Deze zoon, Cedric, is de held van ons verhaal, een buitengewoon kind; reeds voordat hij tien maanden oud was, liep hij en drie jaar oud voelde hij, dat hij zijne moeder, die hij altijd ‘liefste’ noemde, troosten moest. Evenals zij was hij bijzonder schoon, met donkere, schitterende oogen en een blonden krullebol, zeer vrijmoedig en iedereen voor zich innemende. Zijne grootste vrienden in zijn zevende jaar waren een kommenijsman Hobbs en Dick de schoenpoetser; met Hobbs hield hij politieke gesprekken over de republiek en de democratie.
Daar komt plotseling eene groote verandering in zijn leven. De oudste twee ooms zijn gestorven en hij is de erfgenaam van zijn grootvader, voorloopig onder den titel van Lord Fauntleroy. De rechtsgeleerde raadsman van den ouden Graaf, Havisham, kwam over, om Cedric en zijne moeder mee te nemen naar Engeland. Aan de moeder, tegenover wie de oude Graaf hatelijk gezind was, werd een buitentje in de nabijheid ter woning aangewezen en Cedric zou ‘liefste’ alle dagen mogen bezoeken. Havisham deelde mede, dat hij hem zooveel geld mocht geven, als hij meende te kunnen gebruiken. Met zijne zestig dollars, die hij kreeg, hielp hij drie menschen uit den brand en gaf een horloge met gouden ketting en inscriptie aan zijn vriend Hobbs. De reis werd volbracht en overal werd de kleine, mooie, aardige babbelaar de lieveling van iedereen.
| |
| |
Merkwaardig was de eerste samenkomst met den grootvader. Terstond sprong een groote ruige hond op hem toe; hij pakte hem eenvoudig bij den halsband en liep ermee op den ouden man af. Verbaasd keek deze op over dien bedaarden moed, dat prachtige gezicht en die schoone gestalte. Cedric nam dadelijk het woord en bedankte zijn grootvader voor het geld en vertelde hem, wat hij ermee gedaan had. En nu wist hij, dat grootvader goed was, en had hem lief. Gaarne zouden wij doorgaan met allerlei gesprekken, die hij met den ouden man hield, maar we mogen van de ons geschonken ruimte geen misbruik maken en den lezer niet te veel inlichten. In 't kort, de zevenjarige kleinzoon werd de lieveling en de bekeerder van den ouden grompot. Toch nog een paar trekken: de oude man werd gekweld door jicht en moest altijd door zijn bediende voortgeholpen worden; Cedric bood aan hem te steunen en hoewel zijne knieën knikten en hij bijna stikte van inspanning, bracht hij het ten einde. Een andermaal had hij een ponny gekregen en, hoewel het in 't begin moeielijk ging, hij hield dien dag niet op, voordat hij de kunst meester was. Later ging hij met grootvader zelf uitrijden, wiens gezondheid geheel was opgefleurd.
Alle dagen kwam hij een paar uren bij ‘liefste’, die hem reeds te voren liefde voor grootvader had ingeboezemd. Eindelijk werd ook de oude man verteederd en nam de moeder bij zich aan huis.
Is deze geschiedenis eene onmogelijke? Wij gelooven het niet. Daar zijn onder de menschen van die zondagskinderen, onder een gunstig gestarnte geboren; glans en licht gaat er van hen uit, waar ze met hun naïef zelfvertrouwen en hun geloof in anderen optreden; met dien naïeven eenvoud, die den lezer te gelijk lachen doet en hem een traan in het oog doet wellen. Dat is het karakter van dit verhaal, boeiend boven alle beschrijving, dat we met volle vrijmoedigheid durven aanbevelen. Eenvoudig van vorm, in gewoon postformaat, flink gedrukt, laat het goed vertaalde werkje zich gemakkelijk lezen.
H.
Tépé.
| |
Lady Darnel. Uit het Engelsch van Mrs. M.E. Braddon, door Myra. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.
De gevierde schrijfster Mrs. Braddon is bekend wegens de onderhoudende wijze, waarop zij hare boeken schrijft. Ook het verhaal, dat zij ons in het boven aangekondigde boek geeft, laat zich aangenaam lezen. In dat opzicht zoowel als met betrekking tot de vermijding van onnoodige en vaak vermoeiende uitgebreidheid mogen wij het werk aanbevelen.
Lady Darnel, de miskende, valsch beschuldigde tweede vrouw van Sir Allan Darnel, is eene hoofdpersoon in dit eenvoudig verhaal. Freule Dora, de jaloersche, kwaadsprekende zuster van Sir Allan, vervult hare rol, die haar echter niet te best bekomt. Grace, de dochter van Sir Allan uit zijn eerste huwelijk, op eene Fransche kostschool opgeleid, wordt de dupe van een intrigeerenden, losbandigen, schurkachtigen jongen man, wiens geschiedenis de eenige intrige uitmaakt van dit verhaal. Sir Allan zelf, een goedhartig man, bijna het slachtoffer van den straks aangeduiden woesteling en meer nog van eene ongegronde verdenking van schending der huwelijkstrouw, en Kolonel Weldon Stukely, eene verstandige, flink handelende en terecht- | |
| |
brengende persoonlijkheid, - deze allen vinden eene plaats in het verhaal, dat eene bevrediging oplevert door de zegepraal, der onschuld bereid.
Wat we misten in het verhaal van Mrs. Braddon, is juist iets, wat we niet gewoon zijn in hare geschriften te missen: de karakterstudie, die het lezen van hare werken niet alleen aangenaam, maar ook zielkundig nuttig maakt.
Druk en uitvoering zijn zoo goed, als we dat van de heeren uitgevers gewoon zijn.
H.
| |
Een drama in neteldoek. Een roman van George Moore, 2 Dln. Sneek, H. Pyttersen Tz.
De eenigszins raadselachtige titel van dezen niet alledaagschen roman wordt opgehelderd door het doel, dat de schrijver te bereiken zich voorstelde. De heldinnen, die in zijn verhaal voorkomen, - de familiën met ongetrouwde dochters en die dochters zelf - vervullen allen eene rol in het drama, dat in de zoogenaamde groote wereld met hare weelde en vertoonmaking gespeeld wordt en wier martelingen het thema en het hoofdmotief in het verhaal uitmaken.
De roman verplaatst ons in Ierland, het Ierland van den jongsten tijd, met al de treurige toestanden, waaronder dat ongelukkige land gebukt gaat en lijdt, en deelt ons de levensgeschiedenis mede van eenige samen opgevoede meisjes in het klooster St. Leonards. ‘De mannen zijn in dit verhaal’ - volgens eene noot van den schrijver - ‘niet veel meer dan silhouetten; weinig meer dan een achtergrond, dienende, om de hoofdpersonen des te beter te doen uitkomen.’ En mag het den auteur gelukken zijn plan te volvoeren, om een werk te schrijven, waarin eenige jonge mannen de hoofdpersonen zullen zijn en waarin aan de vrouwen de nederige rol van achtergrond zal worden toegewezen, dan hoopt hij door beide werken ‘van de tegenwoordige jeugd - de jeugd van zijn eigen tijd - een complete schilderij te leveren’.
Als die schetsen van jonge mannen geen beteren dunk geven van de jeugd, dan dien we, met eene enkele uitzondering, van de jeugdige meisjes ontvangen, dan blijft er voor de opvoeding der jeugd in dat gedeelte van Ierland, waar de schrijver het oog op heeft, veel te wenschen over.
De hoofdzaak der moeders in dit verhaal is het speculeeren op goede, dat wil zeggen, voorname of rijke huwelijken voor hare dochters, waarbij genegenheid en liefde niet de eerste plaats behoeven te bekleeden. 't Laat zich licht begrijpen, hoeveel daartoe geïntrigeerd, geknipt, gewedijverd, onderkropen en opgeofferd moet worden, maar ook, hoe de jonge dochters daartoe gekneed, in het coquetteeren volleerd, in het afstand doen van eigen, minder schitterende keuze geoefend moeten worden. De onhoudbaarheid en valschheid van zulke berekeningen treden hier dan ook tot onheil der jeugdige vrouwen duidelijk in het licht en staan er als waarschuwende voorbeelden met duidelijk schrift te lezen.
Hoe weinig invloed die kloosteropvoeding op de moraliteit der meisjes uitoefende, wordt ons in eenige voorbeelden aangetoond. Eene Katholieke leerlinge, een zedig en onbesproken meisje, dat toont een eigen wil te be- | |
| |
zitten en zich boven vooroordeelen weet te verheffen, wordt in en na het verlaten van het klooster eene ongeloovige, terwijl eene andere, eene Protestantsche, eene aan krankzinnigheid grenzende mystieke dweepster wordt en in het klooster den sluier aanneemt.
Onder de mannen, die den achtergrond uitmaken in dit tafereel, is er slechts een enkele, die onze sympathie kan wekken. Het meerendeel zijn onbeduidende personen met ijdele inbeelding van zichzelf of in de school der vleiende en verleidelijke galanterie opgeleid.
De wereld, waarin George Moore ons voert, zal voor velen wel eene onbekende zijn, maar daarom te meer zal hij zijne lezers spannen, die hem met belangstelling zullen volgen niet alleen, maar ook zijne voorstelling van personen en toestanden en zijne beschouwing van zaken, op verschillend gebied, zullen weten te waardeeren.
H.
|
|