De Tijdspiegel. Jaargang 45
(1888)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Mijn kind is mijn kind.IV.Was Mevrouw Wielderoo tot hiertoe tamelijk onverschillig geweest ten opzichte van hare dagelijksche buurvrouw aan het ontbijt, thans was ze in hooge mate belangstellend geworden. Zij begreep, dat zij, behalve haar schrijven naar Amsterdam, niets beters kon doen, om spoedig ingelicht te worden, dan de vrouw des huizes in den arm te nemen. Deze, die het deftige Amsterdam kende, alsof zij er gewonnen en geboren was, verschafte omtrent familiebetrekkingen en goeden naam voldoende inlichtingen. Zoo kwam het, dat moeder Wielderoo Dinsdagmorgen den eersten stap tot nadere kennismaking deed. Zeer tot verwondering van nicht Bertha richtte zij tot de dames de vraag, of zij zich op het bal nog al vermaakt hadden?.. De vraag was aan Mevrouw Van Kralingen gericht. - o Ja....’ Of het, tot op zekere hoogte dan, een publiek bal was geweest? De vraagster wist wel beter; maar de vraag was vooreerst goed, om een gesprek aan den gang te helpen, en dan: zij was goed, om over zoo iets eene meening uit te lokken. - Wel neen, Mevrouw! Aan zoo iets zouden wij zelfs in het vreemde land geen deel nemen. 't Was een casino, of het naderde er althans toe. Ja, er waren enkele lieden, die er blijkbaar niet hoorden, maar die vindt men op elk familiebal, en die houden zich immers vanzelf op een behoorlijken afstand?’ En zoo was de kennis aangeknoopt, die door Mevrouw Van Kralingen reeds als wenschelijk beschouwd was, ofschoon zij daarvan weinig had laten blijken, vóórdat Mevrouw Wielderoo de eerste stappen deed. Alleen: zij had nicht Bertha, die voor haar blijkbaar de gezelschapsjuffer was, onder handen genomen en wist dus, dat de deftige dame evenals zij stiefmoeder was; dat ze, ja, ‘dol’ op haar ‘stiefzoon’ was, die natuurlijk wel zorgde, dat hij een wit voetje bij mama behield.... natuurlijk! Naar recht en billijkheid kwam hem toch niets toe... Dat hij een legaat, en een goed ook, zou krijgen, dat kon een kind be- | |
[pagina 82]
| |
grijpen, maar noodig had hij het niet; hij had zijns vaders versterf, en dan... ‘Ziet u, er zijn rechtmatige erfgenamen, en daaronder zijn er, die het goed gebruiken kunnen... U zult zeggen: men kan het altijd gebruiken... ja, dat is ook zoo, maar dat scheelt voor den een nog al eens wat met voor den ander... Mijne moeder moest oom zeggen tegen hier Mevrouw's vader, van wien het geld eigenlijk gekomen is. Zij is eene Robers van haar eigen... U zult toch wel van de Rotterdamsche Robers gehoord hebben?’... Mevrouw Van Kralingen had er nooit van gehoord... He?! dat was vreemd! van den rijken Robers niet? Nu, zij, nicht Bertha, was van den Gouwschen tak, en dien was het niet altijd zoo voor den wind gegaan... Zij behoorde onder de rechtmatige erfgenamen, en Mevrouw Wielderoo onder... o heel stellig! onder de lieden, die zalig willen sterven; zonder dat ze zoo heel erg kerksch was, was ze toch eene vrome vrouw; zij had haar Bijbel meegenomen naar Cleve, maar natuurlijk nam ze dien niet mee hier op het terras... ‘En dit weet ze net zoo goed als iedereen: “Wie zalig wil sterven, vermaakt zijn goed aan de rechte erven.” En mijn broer, die “zelf” commissionnair in effecten is, en niet van de minsten, weet heel goed, dat ze mete ene huwelijksvoorwaarde getrouwd is, en hij heeft mij meer dan eens voorgerekend, dat het vermogen van mijne nicht naar een millioen moet loopen... ze verteert hare intresten niet... Ja, het geld is al raar verdeeld in de wereld!...’ Was het na die inlichtingen, verkregen in meer dan een toevallig alleenzijn met Bertha op het terras, een alleenzijn, in zoover Mevrouw Wielderoo en de jonge dame elders waren, was het na die inlichtingen vreemd, dat zelfs de ietwat barre veronderstelling van den publieken aard van het bal niet met hooghartigheid door Mevrouw Van Kralingen bejegend was, al had zij er wel een weinig behoefte aan gevoeld, om dat te doen? Een millioen... 't was in ieder geval niet onwenschelijk, met de bezitster van zulk een aanzienlijk fortuin, zelfs al had die arme nicht de zaak aanzienlijk vergroot, iets, wat wel te denken viel, in aanraking te komen... Of Alex in hare overdenkingen eene rol vervulde? En hare dochters? En de mogelijkheid van... Misschien, als het Mevrouw Van Kralingen op haar geweten af gevraagd was, zou zij recht gehad hebben te beweren, dat jacht op een rijken schoonzoon haar vreemd was. Maar evenzeer zou zij zichzelf hebben moeten bekennen, dat zij het volstrekt niet noodig achtte, eene poging tot nadere kennismaking van de hand te wijzen, als die kwam van eene vrouw, die over een millioen beschikte en een blijkbaar wèl opgevoeden eenigen zoon had. En als zij nog meer tot nauwgezet zelfonderzoek aangespoord was, zou zij zichzelf hebben moeten bekennen, dat er, ja: zeer, zéér in een nevel, maar toch zoo iets als de mogelijkheid van eene verbintenis van dien zoon met hare Anne door | |
[pagina 83]
| |
haar in een snel voorbijgaan gezien was... o! zeer snel, en zeer voorbijgaande! Behalve toch, dat zij er volstrekt de vrouw niet naar was, om ooit jacht op een schoonzoon te maken, behoefde zij dat immers niet te doen. Integendeel!
't Schijnt toch wel wat vreemd, dat in die snel, ja, bliksemsnel voorbijgaande gedachten, die volstrekt nog niet de moeite waard geacht waren, om ze tot den rang van overwegingen te verheffen, Marie geene plaats gegeven was. Maar dat lag hierin, wat nu eenmaal bij haar de vrucht van herhaalde overweging was, de vaststelling, dat Marie, zoo mogelijk, - en die mogelijkheid lag immers voor de hand? - een goed huwelijk zou doen met een beschaafd man, die goed zijn brood had, liefst met een kunstenaar... o! Marie was in de wieg gelegd, om de vrouw van een uitstekend kunstenaar te worden... Zonderling is het, hoe sterk een denkbeeld, dat de mensch eenmaal opgevat heeft, zich langzamerhand al sterker en sterker laat gelden. Daarentegen was Anne immers voorbeschikt, om, zoo ze ooit huwde, een goed huwelijk te doen, goed in den zin, als de wereld dat verstaat. En dan, 't was haar door de toevallige plaatsing van Alex - neen, voor Alex zeker niet toevallig - op den Zaterdagmorgen aan het ontbijt niet mogelijk geweest, om op te merken, dat de blikken van den jongen man alleen Marie golden, te meer, omdat zij, juist omdat die jonge man aan Mevrouw Wielderoo's tafeltje verschenen was, dat tafeltje met nog minder opmerkzaamheid bejegend had dan tot nog toe.
De kennismaking ging voorspoedig. Al was Mevrouw Wielderoo heel wat Nederlandsch deftiger dan de kunstenaarsweduwe, welke die deftigheid van huis uit kende en die had laten varen, voor zoover die met vrouwelijk wereldburgerschap in strijd was, 't bleek, dat zij op het gebied van kunst, van ‘de’ kunst, niet zoo geheel vreemd was, als dat aanvankelijk vermoed werd; en vooral was het een punt van gelijkgezindheid, dat liefde voor de schoonheid der natuur bij beiden sterk sprak. Voeg daar nu bij, dat de beide dames tot de ontdekking kwamen, dat zij de hoedanigheid van stiefmoeder gemeen hadden.... Kwamen zij tot die ontdekking? Beiden veinsden zoo, want beiden achtten het volstrekt onnoodig, om te laten veronderstellen, dat er vroeger reeds eenige de minste belangstelling geweest was. Maar dat was een onderwerp van gesprek!.. Nu, beiden mochten grootsch zijn op de wijze, waarop zij het stiefmoederschap opgevat hadden, en op de gevolgen ervan. Maar beiden vermeden het woord te gebruiken. 't Spreekt vanzelf, dat dit onderwerp niet behandeld werd in tegenwoordigheid der dochters, maar breed behandeld werd het! Het aanvankelijk onderhoud was reeds zóó levendig, dat de gewone hovelingen het zeer kort maakten of zich op een afstand hielden. Dinsdagavond reeds kreeg Mevrouw Wielderoo uit Amsterdam inlich- | |
[pagina 84]
| |
tingen, die niet beter gewenscht konden worden, waarop dadelijk een draadbericht naar Rotterdam ging: ‘Alles zoo goed mogelijk; brief volgt.’ Ja, aan dien brief werd dadelijk na de afzending van het draadbericht begonnen, en Mevrouw zat lang te schrijven; zij liet Bertha maar naar bed gaan. Als eene moeder eenmaal ingewijd is in de teederste hartsgeheimen van haar zoon; als zij ermede instemt; als zij dan zelf door de omstandigheden een handje helpen mag, om de wenschen van dien zoon tot vervulling te brengen... Zoo'n moeder begrijpt, dat ze toch eindelijk met schrijven moet ophouden, niet, omdat zij geen stof meer heeft, maar omdat de zoon naar den brief hunkert. Die brief was tot in kleinigheden het bewijs, dat Marie Mevrouw geheel veroverd had. Mevrouw wist door haar, dat de tentoonstelling van schilderijen te Rotterdam Zondag juist geopend was. ‘Je moet die tentoonstelling noodzakelijk gezien hebben, hoor! En zorg, dat je goed weet, wat Rochussen en Springer en Bilders en Roelofs en Elchanon Verveer te zien geven. Je moet een volledig verslag kunnen geven omtrent het werk van de Juffrouwen Schwarze en Wally Moes. Mesdag is minder in gunst. Als er een doek van Israëls is, - den vader, weet je, onthoud dat goed! - zorg dan, dat je op de hoogte bent. Als de zoon er ook vertegenwoordigd is, heb je alleen te weten, wat de voorstelling is; meer niet. De moeder gruwt van de jonge realisten - wat zijn dat?... zorg, dat je 't weet, - de dochters zijn het in dat opzicht niet met de moeder eens....’
Ja, Marie had Mevrouw veroverd. In teedere bezorgdheid voor hare moeder stak ze het eigen kind de loef af, terwijl dat eigen kind blijkbaar innig aan haar gehecht was. Mevrouw Wielderoo, die zoo iets beoordeelen kon, gevoelde, dat de grondtoon van haar karakter was behoefte, om lief te hebben en die liefde te bewijzen, krachtig te bewijzen; en dat was immers voor haar Alex schatten waard? Wat kon het dan schelen, of het fijnbeschaafde meisje geen of weinig fortuin had!
‘Zou Wielderoo kunst gaan koopen?’ vroegen een paar Rotterdamsche kunstkoopers, die hem midden in de week aanteekeningen in zijn catalogus zagen maken en hem den volgenden dag naar een bekenden kunstliefhebber zagen luisteren, die eerst een ‘Kwinkelenberg’ en toen een ‘Juffrouw Schwarze’ voor hem met zijne critiek vereerde. En den volgenden dag was hij er waarlijk weder, altijd op het eenige door kantoor en beurs beschikbare uur. Zijne vrienden begrepen er niets van, want hij zorgde niet geheel toe te geven aan zijne behoefte, om des avonds de eenzaamheid te zoeken; niemand mocht iets vermoeden, ook zijn vertrouwdste vriend niet. Zelfs werd er een onderzoek ingesteld, of hij een der briefjes ‘verkocht’ op zijn geweten had... | |
[pagina 85]
| |
Alex maakte snelle vorderingen op kunstlievend gebied; hij leerde vooreerst, wat in dezen en in dien kunstenaar toch ‘doodjammer’ moest geacht worden.
Intusschen maakte de kennismaking te Cleve ook buitengemeen snelle vorderingen. Mevrouw Van Kralingen wees Woensdag alle uitnoodigingen tot gemeenschappelijke tochtjes van de hand, om met Mevrouw Wielderoo en de jonge dames zich door het Kermisthal te laten roeien en wandelende terug te keeren. De moeder van Alex begreep, dat zij geene voorkeur voor eene der jonge dames moest laten vermoeden, maar zij koesterde die zeer stellig buiten alle persoonlijke redenen om voor Marie. Anne vond de eerst wel wat stijf deftig geoordeelde vrouw spoedig zoo aantrekkelijk, als zij nog maar weinig vreemde dames gevonden had, en hare moeder merkte dat met genoegen. De beide moeders bouwden allerlei luchtkasteelen, maar Mevrouw Wielderoo toch het meest. Donderdag was reeds vroeger voor een pique nique bestemd, waartoe Mevrouw Wielderoo - ‘hoe jammer!’ oordeelden de jonge dames, en nicht Bertha met haar - maar niet over te halen was. Maar zij noodigde voor Vrijdag de dames op een rijtoer naar het Nederlandsche Berg-en-Daal. Daar, wandelend naar den Duivelsberg, vernam zij tot hare bevrediging, dat het der kunstenaarsweduwe te Cleve zoo goed beviel, dat zij voorloopig alle verdere reisplannen opgaf, en Mevrouw Wielderoo liet zich overhalen, om voortaan dagelijks het middagmaal aan de open tafel te gebruiken. Natuurlijk zou Mevrouw Van Kralingen wel zorgen, dat er plaatsen bij haar ingeruimd werden. De beide jonge heeren reisden die week af, en het hof verminderde sterk, sinds men zich niet kon vertoonen, zonder ook den hoveling bij Mevrouw Wielderoo te moeten spelen. Berichten omtrent al die heuglijke omstandigheden, en veel meer over het doen en laten van Marie, werden elken avond naar Rotterdam overgebriefd. De week had voor Alex zonderling lang geduurd. Hemel en aarde had hij bewogen, om reeds Vrijdagavond vrijaf te krijgen, en - hemel en aarde hadden zich laten bewegen. In den spoortrein hield zijn geest een overzicht over de tentoonstelling, en de catalogus kwam zelfs bij het flikkerende lamplicht telkens uit zijn zak. Mama was door een draadbericht op de hoogte... ‘o Die moeder!’ zij was ondanks het late uur met eene victoria aan het station, en dat zonder nicht Bertha! - Zij is dus nog vrij?’ was haast zijn eerste woord. - Zoo vrij als een vogeltje in de lucht; en ja, jongen! 't is een mooi vogeltje, en een aardig vogeltje. En argeloos ook, hoor! Wel de moeite waard, om gevangen te worden....’ En Alex zat met zijn arm onder moeders arm. - Jongen! je hoeft je waarlijk niet te reppen. Spreek geene beslissende woorden op dat terras.’ | |
[pagina 86]
| |
- Wat denkt u wel? Voor zoo iets moet ik eerst zoover wezen, dat ik met haar alleen in het bosch wandel. Ik heb verleden week de plaats al uitgekozen... Is er over mij gesproken?’ - Geen woord, in zoover als je dat belang kan inboezemen.’ Toen zij de poort van het hotel binnengereden waren en op den binnenhof stonden, fluisterde hij: - Waar is hare kamer?’ - Evenals de onze aan den voorgevel,’ was het antwoord. Dat was eene teleurstelling: een blik op de gesloten zonneblinden, waarachter zij ademde, ‘ademde’, hoort, mijne heeren uit de school van Zola! niet: ‘met bekoorlijk half ontblooten boezem achteloos te bed lag’, waarachter zij ademde, zou hem goedgedaan hebben. Zij zaten nog lang bij elkander, terwijl nicht Bertha reeds in de aangrenzende kamer ter ruste was gegaan. Toen Alex wat onoverdacht luide zei: ‘En zij blijven dus nog?’ antwoordde Mama alleen met haar vinger op haar mond te leggen en naar die kamer te knikken. Zij ging erheen en vroeg iets, maar zij kreeg geen antwoord. Bertha sliep dus en zij konden vrij praten. ‘Ja, Mevrouw Van Kralingen bleef nog, en wel onbepaald’... 't Werd laat; Mama liet hem eindelijk maar alleen. Toen zij hare slaapkamer opende, sprong nicht Bertha ijlings in haar bed en scheen een diepen slaap te genieten. Nicht Bertha had namelijk begrepen, dat er iets aan de hand was, vooral omdat zij heel goed gemerkt had, dat Mevrouw bijna dadelijk na hare thuiskomst een onderzoek ingesteld had, of zij sliep. ‘Zoo? er hangt dus eene verloving in de lucht. En nicht is met die plannen ingenomen, erg ingenomen ook!’ Maar - dat was volstrekt Juffrouw Bertha's rekening niet. En ook niet van de ‘goede financiers’ onder de leden der familie. Die hadden altijd gehoopt, dat Alex het eenmaal door zijn huwelijk bij zijne stiefmoeder verkerven zou. ‘Is er wat aan te doen?... Gelukkig heb ik er al wat aan gedaan! Gelukkig, dat ik op den inval gekomen hen, om die Mevrouw Van Kralingen te beduiden, dat Alex, minst genomen, geen recht op de erfenis heeft... Dit is zeker: als nicht Wielderoo eens plotseling te sterven kwam, zonder dat ze een testament gemaakt had... Je hebt lui genoeg, die bang zijn, om dat te doen... 't Is toch hard, dat een mensch in deze booze wereld wel tot zulke gedachten genoodzaakt wordt, alleen om tot zijn recht te komen... Nu, als die twee elkaar hebben moeten, zullen ze elkaar wel krijgen... Huwelijken worden immers in den hemel gesloten?.. Als er dan eene spaak in het wiel komt, zal de Hemel ook wel zorgen, dat die spaak verwijderd wordt... Tegen den Hemel kan niemand... Als ik wist, dat ze geen testament maakte, ja, dan... Want dat moet ik zeggen: een aardig paartje zou het wezen...’
Met welke verdere redeneeringen Juffrouw Bertha zich den slaap uit de oogen hield, willen wij liever niet eens weten. Welk een zonderling | |
[pagina 87]
| |
en vaak belangwekkend boek zou het wezen, het boek, waarin getrouw de gedachtenloop opgeteekend werd van de leden van hetzelfde gezin in den min of meer geringen tijd, die er verloopt tusschen het naar bed gaan en het inslapen!
Alex zag de zon opgaan; zijn venster, waarvan hij natuurlijk vergeten had de zonneblinden te sluiten, gaf uitzicht op het Oosten. Alleen de overweging, dat hij dien dag... heisa! een ganschen dag in de nabijheid van het bekoorlijke meisje!... dat hij dien dag goed uitgeslapen wilde zijn, maakte, dat hij nog niet opstond. Hij wou nog slapen, maar hij had te veel visioenen. Ja, 't was zeker verstandig, om met een beslissenden stap te wachten, en dan - van dien beslissenden stap wilde hij ook al, al het maar mogelijk genot hebben. Daarvoor had hij romans genoeg gelezen. Hij had moeder gezegd: ‘in het bosch’, maar daar behoorde nog maanlicht bij; eene wandeling met haar alleen, met haar arm in den zijnen, eene zwijgende wandeling, als hij het eerst zóóver gebracht had, dat zij voelde, wat er komen moest, en dan... Ja, zonder ooit een vers gemaakt te hebben, was hij dichter genoeg, om wat er dan volgen moest - en stellig zou! - tot in de kleinste bijzonderheden uit te werken. Hij, hij! zijne liefde verklaren op dat terras! kom!... Maar toch, op dat terras zou zij wel merken, dat hij verliefd was... o! tot over de ooren... doodelijk!... Zij zou al heel onnoozel moeten wezen, als zij dat niet merkte... En zij onnoozel!.. Eene fee, met zoo'n blik!... Hij wierp met verontwaardiging zijn luchtig dek van zich en ging in zijn bed overeind zitten met een blik, of iemand hem beleedigd had. ‘Ja, zon! jij komt maar op in je wolkenbank, zooals je den heelen zomer doet voor de onnoozelen, die dan vroeg opstaan, om je te bekijken... Voor jou is iedere dag precies als de vorige....’ En hij sloeg, om gemakkelijker te zitten, zijne handen om zijne opgetrokken knie. ‘Goddank, dat ik geene zon ben, maar een mensch, een man... Jongen, jongen! ik heb mij wel eens verbeeld, dat ik half gek zou wezen, als ik eens voorgoed verliefd werd, maar zoo stapelgek, als ik nu toch in werkelijkheid ben... Kom, zon! je hebt nu waarachtig lang genoeg schuilhoekje gespeeld achter je bank... Voor den dag, kerel!... 't Is goed, Oome Kees! dat jij me niet hoort....’ ‘Oome Kees’ was op school de bijnaam van zijn leeraar in de Nederlandsche taal geweest. ‘Voor den dag, zon! en als je mij nou reis een pleizier wilt doen, dan rep je je een beetje... Ja, ik ben stapelgek!... Laat ik beproeven, of ik nog een beetje slapen kan!’ Maar de slaap wou niet komen. Een uur vroeger, dan hij zich voorgenomen had, was hij gereed en gekleed, en toch had hij buitengemeen veel zorg aan zijn toilet besteed. Alleen, hij liep | |
[pagina 88]
| |
heen en weder op zijne kousen, want zijne bottines waren nog niet gebracht... ‘Wie denkt er ook aan, pantoffels mede te nemen, als hem zulk een meisje in het hoofd spookt... Spookt?!... Ben ik een uilskuiken? Als ik vandaag nog meer zulke mooie dingen uit de Nederlandsche taal opduik...’ En hij sloeg met gebalde vuist op de tafel, vlak bij de plaats, waar de catalogus lag. Gelukkig! dat gaf aanleiding, dat hij zijn geheugen ging opfrisschen ten opzichte van de aanteekeningen, die hij gemaakt had. Een halfuur vóórdat het mogelijk was, naar beneden te gaan, kwam Mama op zijne kamer. Zij wilde nog eens alles met hem afspreken. Zij zouden iets later dan de dames Van Kralingen naar beneden gaan; dat was gemakkelijker voor de voorstelling, die maar kort mocht wezen; volstrekt niet met meer dan gewone belangstelling. Maar moeder moest hem geheel overlaten, om te doen, wat er te doen was. - Goed, dat spreekt. Maar zorg, dat je je vandaag ten minste niet al te veel blootgeeft. Mevrouw Van Kralingen ziet scherp, en zij behoeft nu juist op stel en sprong niet op de hoogte te zijn, om wie het eigenlijk te doen is...’ Had Mama een vermoeden, dat Mevrouw Van Kralingen in dat opzicht niet geheel onverschillig zou zijn? Wie weet! Vrouwen zien zoo scherp! Alex voegde er in zichzelf bij: ‘En vooral behoeft die nicht Bertha niets te vermoeden.’ Of er dien dag van een gezamenlijk uitgaan spraak zou wezen, zou geheel van Mevrouw Van Kralingen afhangen.
Trotsch verscheen Mevrouw Wielderoo op het terras aan den arm van haar Alex. De voorstelling had in alle vormen, die bij beschaafde lieden in acht genomen worden, plaats. Daarop troonde zij Alex naar een paar andere tafeltjes, om een morgengroet te brengen aan de twee familiën, die sedert gisteren hare naaste dischgenooten aan de open tafel geworden waren, en ook daar werd haar zoon, maar wat minder vormelijk, voorgesteld. Toen zette zij zich, om te ontbijten; nicht Bertha was wat vroeger naar beneden gegaan, om de thee te zetten. 't Spreekt vanzelf, dat Alex dadelijk begon, zijn hof bij de moeder te maken; 't spreekt ook vanzelf, dat de jonge dames bijna niet opkeken, te minder, omdat zij gevoelden, dat Bertha het oog op haar hield. En zoo kwam het, dat de wel wat nuchtere visioenen over dat eerste ontbijt zeer koel verwezenlijkt werden. Mevrouw Van Kralingen bleek van het tooneel te houden, en 't ontbrak daardoor niet aan stof. Eene herhaalde poging, om de jonge dames in het gesprek te lokken, had maar zeer weinig het gewenschte gevolg; zij hadden het druk met Mevrouw Wielderoo. Maar het ontbijt duurde toch ongewoon lang. | |
[pagina 89]
| |
Toen stond Mevrouw Van Kralingen op met een: ‘Komt, kinderen! houdt Mevrouw toch niet langer van haar zoon af; zij hebben natuurlijk veel te bespreken.’ Nu, daar viel niet veel verstandigs tegen in te brengen en de dames namen van Mevrouw Wielderoo zoo hartelijk afscheid, alsof zij haar een dienst bewezen. Alex kreeg een hand en eene betuiging, dat het der oude dame een genoegen geweest was, om met hem kennis te maken; van de jonge dames kreeg hij - eene beleefde buiging... Die voormiddag duurde wel wat lang, maar aan de open tafel zat Alex tot zijne voldoening tusschen zijne moeder en nicht Bertha vlak tegenover Mevrouw Van Kralingen tusschen hare beide dochters. Daar had eigenlijk de eerste noemenswaardige toenadering tusschen de jongelieden plaats. Dat de beide andere boven aangeduide familiën aan het onderhoud geen gering aandeel namen, maakte de zaak voor de jonge dames gemakkelijker. 't Werd op het terras onder den kop koffie een allerlevendigst kringetje; en een uur later, toen dat kringetje opbrak, verklaarde Mevrouw Van Kralingen genadig, dat zij thuis bleven, om eens dood op haar gemak thee te drinken. ‘Mijnheer zal zeker meer lust hebben, om eens eene wandeling te doen?’ Neen, Mijnheer had volstrekt geene behoefte aan wandelen, als de dames hem er niet toe veroordeelden... ‘Wel,’ oordeelde Mevrouw Van Kralingen, toen Mevrouw Wielderoo mede den schaffer last gaf, om thee voor haar te brengen, ‘dan moesten wij de tafeltjes maar aan elkander schuiven.’ Zij verwonderde zich wel een beetje over Alex, toen de tentoonstelling lang en breed besproken werd; zij vond, dat hij voor een koopman al heel wel over kunst redeneerde. Maar hij vond het pijnlijk, toen Marie hare bevreemding te kennen gaf, dat hij die en die vroeger tentoongestelde doeken van voorname meesters niet bleek te kennen. Ook voelde hij, dat de redekaveling over de nieuwe richting spoedig verflauwde, omdat hij er geen genoegzaam deel aan kon nemen. En over de realisten op letterkundig gebied durfde hij om goede redenen niet beginnen. De aanwezigheid van den heer maakte, dat de avond besloten werd met een glaasje Rijnwijn. Die avond zou voor Alex een onvergetelijke blijven. Hij rekende vast op den volgenden dag als een dag van genot. - Maar aan het ontbijt bracht de schaffer het compliment van de dames; zij waren vroeg opgestaan, om een uitstapje naar Arnhem's omstreken te maken, en zouden eerst met den laatsten trein terugkomen!
Ja, met argusoogen had Mevrouw Van Kralingen Alex gadegeslagen, minder om te weten, of hij zich aangenaam poogde te maken, meer om te bespieden, wie dat eigenlijk gold. Maar Alex had zich goedgehouden, en dat toch voor een goed deel ondanks zichzelf. Hij had veel gemakkelijker met Anne geschertst en gelachen dan met | |
[pagina 90]
| |
Marie, en hij had dat ijverig gedaan met het verraderlijk doel, om over den verbazenden berg, die tusschen hem en Marie lag, heen te komen. Maar Marie had van haar kant niets gedaan, om hem hoven op dien verbazenden berg te ontmoeten. Hij moest er zelf geheel alleen over; zij bleef in haar dal...
De eenige, die een vermoeden - o zeer, zeer in de verte - had, dat het om Marie te doen was, was Marie zelf. Maar dat wist hij niet. Als zij hem somtijds gegund had, haar in de oogen te zien... ja, dan was er in zijn blik iets geweest, als zij nog nooit in een mannenoog gezien had. En daarom juist was zij zuinig geweest; daarom had zij zich maar zooveel in het gesprek gemengd, dat niemand haar ongewoon stil kon noemen. Mevrouw Wielderoo fluisterde dien avond, toen zij - ditmaal met nicht Bertha - Alex naar het station gebracht had en afscheid van hem nam, dat de zaak op rolletjes ging. | |
V.Ja, de zaak ging op rolletjes. Dat bleek ook hieruit, dat door de drie dames op haar uitstapje naar Arnhem de naam Wielderoo niet anders dan terloops genoemd werd; allerminst werd er over den vorigen avond gesproken. Mevrouw deed het niet, omdat zij niet geacht wou worden, eenige belangstelling aan den dag te leggen; Anne deed het niet uit maagdelijke schuchterheid, en Marie, omdat ze maar niet vergeten kon, hoe Alex haar aangekeken had. Maar hadden de twee meisjes een halfuur alleen met elkander doorgebracht, er zou groote kans geweest zijn, dat Anne over hem begonnen was; maar dan toch alleen als over een voorwerp ter beoordeeling. In de volgende week waren de beide moeders bijna onafscheidelijk; Alex, voor wien die week eene eeuw werd, was geheel verloren voor zijne vrienden en las en herlas moeders dagelijksche brieven, die telkens van grooter ingenomenheid met Marie getuigden. Beek, Ubbergen, Groesbeek zelfs waren in elkanders gezelschap bezocht. Toen Alex den volgenden Zaterdag - helaas! niet vroeger! maar dan toch met den voorlaatsten trein - verscheen, kon er nog spraak zijn van de gezamenlijke wandeling, die hij moeder verzocht had door de verdeeling van den dag mogelijk te maken, als zij er kans toe zag. Maar die wandeling viel niet mede. Volgens de wet der wellevendheid bood hij Mevrouw Van Kralingen zijn arm. Ja, die stribbelde wel een oogenblik tegen: ‘zij mocht Mevrouw Wielderoo niet van haar natuurlijksten steun berooven’, maar toen deze Anne onder den arm greep, gaf zij toe. 't Was eene ware ramp, dat Bertha erg in de gunst van Marie scheen te staan; althans, het had er wel een beetje van, of zij niet tot het gezelschap behoorde. | |
[pagina 91]
| |
Maar hij raakte met de moeder op goeden voet, en met Anne ook, dat wil zeggen op meer gemeenzamen. Het ‘Juffrouw Anne’, dat hij zich blijkbaar mocht gaan veroorloven, was het voorteeken, dat het ook weldra ‘Juffrouw Marie’ mocht zijn... En dat ‘weldra’ was nog denzelfden avond, toen er na de niet al te lange wandeling nog een aangenaam uur op het terras werd doorgebracht, waar Marie in de schemering veel meer deel aan het gesprek nam, zoodat Alex, alles bijeengerekend, zeer tevreden was. Om zes uur den volgenden morgen zat Alex te paardGa naar voetnoot(*). Hij doorkruiste het bosch links van het hotel in alle richtingen, want hij wilde zich niet te ver verwijderen. Aan het ontbijt vroeg Mama hem naar zijn wandelrit. Daar ging het hart van Anne open: ‘Waar hij het paard vandaan had?’ - Wel, hier uit den stal.’ - Houdt Maiwald er dan rijpaarden op na?’ - Wel zeker, en goede ook.’ - Ook voor dames?’ - Het hart van Alex ging ook open. - Stellig! ik heb de zadels zien hangen.’ - He!’ riep Anne uit met een blik op hare moeder. - Rijden de dames?’ vroeg Alex. - Ja, maar lang niet genoeg... o Mama!’... - Kind! waar denk je aan,’ zei Mama, toch goedig lachend. ‘Wou je misschien, zooals je daar bent, uitrijden?’... Alex gluurde naar Marie. - Wij hebben onze amazones hier... Ja, u hadt ons verteld, dat uzelf indertijd te Wiesbaden veel met papa uitgereden zijt; dat u daar een rijkleed geleend en een hoed gekocht hebt... Wij hebben gezorgd...’ en zij legde uit, hoe zij erop gehoopt had, dat Mama zelf te Wiesbaden nog weer eens zou opstijgen, en hoe zij dan wel een der pikeurs der manege als geleider hebben konden. - Ik hoop,’ zoo richtte Alex zich intusschen tot Marie, ‘dat ik hier de geleider van de dames wezen mag?’ - Nu, als Mama toestemt.’... En Mama stemde toe, en Anne niet alleen, maar ook Marie begon haast te maken met haar ontbijt. - Maar kinderen!’ zei Mama, ‘je vergeet geheel, dat Mijnheer Wielderoo zoo pas van een rit is thuis gekomen. Mijnheer zal immers vermoeid zijn!’... - Dat is waar ook!’ riep Anne zoo snel uit, dat Alex haar niet met zijn antwoord voorkomen kon, en zij richtte teleurgesteld en toch vragend haar blik, en zeer onbevangen, op hem. | |
[pagina 92]
| |
- o, Wat dat aangaat,’ zei Alex vol geestdrift, ‘ik heb mijne toevlucht maar tot een rit genomen, om niet vermoeid te worden van het wachten naar het aangename gezelschap....’ Marie's oogen glinsterden nog mooier dan gewoonlijk en Alex begaf zich naar den stal, om de viervoeters te doen zadelen, en onderzocht alle gespen en riemen, ja, van de beide damespaarden, maar toch van één zeer bijzonder. Terwijl maakten de jonge dames haar toilet. Anne was daarbij uitgelaten en dat kwam Marie zeer gelegen. Nu dient de toch al bespottelijke vorm van den gewonen manshoed in het geheel niet, om vrouwelijk schoon ook maar tot zijn recht te brengen, en het amazonenkleed maar weinig. Ik begrijp niet, waarom er nog geen sierlijk hoofddeksel, vooral een met golvende struisveder, voor de dames, die te paard stijgen, is uitgevonden. Maar dit is zeker: in de oogen van Alex deed de hoed Marie's schoonheid geene afbreuk... integendeel! - Waarheen?’ vroeg Marie, toen zij in de eetzaal stonden, waar de beide moeders en nicht Bertha kwamen. - Dat hangt geheel van u af... Kan u het een paar uur volhouden?’ - o! Den ganschen dag!’ juichte Anne. - Je neemt maar volstrekt niet in aanmerking, dat Mijnheer al een paar uur achter den rug heeft!’ zei Marie. En daarbij zag zij ditmaal Alex ferm en glimlachende aan. - Als ik er twaalf achter den rug had,’ antwoordde Alex, ‘en ik mocht het voorrecht hebben’... hij wou zeggen: ‘uw cavalier te zijn,’ maar hij bracht eruit: .... ‘cavalier van de dames te zijn, ik zou alle vermoeidheid vergeten!’ Maar daarbij zag hij Marie zoo aan, dat deze heel goed begreep, wat hij bedoelde. - Zou Nijmegen te ver zijn?’ vroeg zij. - Waar denk je aan, kind!’ riep Mevrouw Van Kralingen. - Ja, ja,’ juichte Anne, ‘naar Nijmegen!’... - Mijnheer Wielderoo!’ riep Mevrouw, ‘pas toch vooral op dat wilde kind, hoor! Marie zal wel op zichzelf passen.’ - Ik beloof u, Mevrouw.’... Trouweloozer belofte had Alex nog nooit gegeven. De oudere dames kwamen naar het opstijgen kijken. Eerst werd Anne in den zadel geholpen, toen Marie. 't Was de eerste maal, dat Alex haar aanraakte, en die aanraking... hij kreeg er reuzenkracht door. Zij joeg haar een bekoorlijken blos op de wangen. Zij reden af, aanvankelijk stapvoets. Marie meende: zij moesten de stad vermijden; en Alex vond het heerlijk, dat hij geleid werd in plaats van te leiden; en Anne vond reeds na tien minuten, dat zijzelf zorgen moest niet verwaarloosd te worden. De effen straatweg kwam Alex veel te gauw. Daar werd aan Anne's | |
[pagina 93]
| |
dringend verlangen voldaan, om de paarden in fikschen draf te brengen. Van de grenzen naar en door Beek ging het weer stapvoets en was er dus weer gelegenheid voor gesprekken, waarin Marie zich soms over Anne ontfermde, door haar erin te halen, want Alex verloor wel wat al te veel zijn zelfbedwang. Vóór de poort van Nijmegen werd het beter geacht, de stad niet in te rijden, maar bovenover de terugreis te aanvaarden. Te Berg-en-Daal werd den rossen een uur rust vergund, en zij werden wel wat snel aan de zorgen van den stalknecht overgelaten... o! Hij genoot daar een tweede ontbijt!... het deed aan een ander in de toekomst denken, maar zonder hinderlijke derde. Heerlijk, prachtig zag zij eruit met haar verhoogden blos. Als Anne hen maar een oogenblik alleen liet... hij dacht niet meer om bosch en maanlicht... Maar de onbarmhartige Anne liet hen geen oogenblik alleen. En zij was zoo druk en zoo onbevangen vrij met Alex... Van Berg-en-Daal reden zij stapvoets naar Beek, en het bleek, dat de beide moeders met Bertha derwaarts in de calêche van het hotel gekomen waren. Maar de beide jonge dames, vooral Marie, wilden van geen vernieuwd afstijgen hooren; 't was ook niet noodig: zij hadden hun tweede ontbijt al op! Dat was toch de ware reden niet. Bij het vernieuwd opstijgen had Alex Marie's hand zoo veelbeteekenend gedrukt en veel langer vastgehouden, dan noodig was... En Anne zette haar paard lachende in galop; het rijtuig moest maar zien, of het hen bij kon houden... En toen het weder om Cleve heenging en Anne waarlijk geheel, geheel verwaarloosd werd, zelfs door Marie, werd haar vermoeden, dat haar te Berg-en-Daal zoo onbevangen vrij gemaakt had, voor haar tot volkomen zekerheid. En - zij voelde er zich gelukkig door. Zij kwamen veel vroeger dan de calêche bij Maiwald terug. Als Alex nog op eene voortzetting van het prettig onderhoud gerekend had, viel hem dat tegen. Hij zag de beide juffers niet terug vóór het middagmaal. Zoolang die beide juffers met elkander op hare kamer alleen waren, was het een minnelijk geplaag van waar-ben-je-me! Anne somde de stelligste bewijzen op, dat Alex, ja, zoo noemde zij hem, ‘doodelijk’ van Marie was, en Marie meende, dat zij evenveel recht had, om te beweren, dat ‘die Mijnheer Wielderoo’ doodelijk van Anne was. Maar Anne was toch het meest aan het woord, en - Marie vond dat niet onpleizierig. Alex vond, dat hij veel gevorderd was. 't Was nu niet meer alleen ‘Juffrouw Anne’, maar ook ‘Juffrouw Marie’ geworden. Het middagmaal was zooveel te behaaglijker, omdat de beide andere familiën ditmaal elders middagmaalden en het onderhoud dus beperkt kon blijven tot eigen kring. Intusschen, juist die omstandigheid begon bij Mevrouw Van Kralingen twijfel te doen opkomen, of de richting van de gevoelens | |
[pagina 94]
| |
van Alex wel die was, waarop zij rekende. Wel gooide Alex in den avond nog een balletje op voor eene wandeling, maar vergeefs... Hoe Mevrouw Wielderoo de beslissing van alle dingen zeer lijdelijk aan Mevrouw Van Kralingen overliet, de zelfzuchtige Alex bemerkte dat niet eens. Wel was Mevrouw Van Kralingen gewoonlijk snel in haar besluiten en snel in haar handelen, maar ditmaal broedde zij twee dagen, of liever twee etmalen, over een plan, terwijl ze intusschen zorgde, dat haar omgang met Mevrouw Wielderoo allengs vriendschappelijker, ja, inniger werd. Woensdag nam zij Anne onder handen. Zij had het zoo aangelegd, dat Marie Mevrouw Wielderoo om eenige boodschappen naar de stad vergezelde. Zij riep Anne op hare kamer. - Vertel me eens,’ zei ze, geheel zonder inleiding, en dat wel opzettelijk, ‘vertel me eens, hoe je met dien Wielderoo staat.’ - Ik, Mama?’ vroeg Anne verbaasd. - Ja, jij! Denk je dan, dat die jonge man hier alleen om zijne moeder zoo trouw elken Zondag komt en dien blijkbaar zooveel maar eenigszins mogelijk is, in ons gezelschap doorbrengt?’ - Mama! als het Mijnheer Wielderoo om eene van ons tweeën te doen is, dan is dat om Marie, en niet om mij.’ - Om Marie?’... Zij trachtte dat alleen nieuwsgierig te vragen. ... ‘Ben je daar zoo zeker van?’ - o Mama!’ lachte Anne. En zij begon de bewijzen op te tellen. Dat gaf eerst stof tot gesprek; daarna verzonk Mama in gepeins, waaraan Anna haar overliet. - Dus toch om Marie!... Als ze zich meer dan gewoon toeschietelijk getoond had, dan was dat geweest, omdat zij den jongen Wielderoo eene goede partij geacht had... en nog achtte... voor Marie?... Neen, dat was geen oogenblik bij haar opgekomen... Hoe dat mogelijk geweest was? Zij vroeg zich dat zelf af. Dat was mogelijk geweest, omdat zij zich nu eenmaal in het hoofd gezet had, dat vermogen een onverbiddelijk vereischte is... voor een gelukkig huwelijk?... wel neen!.. maar voor een huwelijk van verstandige jongelieden uit den stand, waartoe zij door geboorte en levenswijs behoorde. De denkwijze der jonge mannen was nu immers eenmaal zoo en won immers dagelijks meer in kracht? En de samenstelling der tegenwoordige maatschappij, de geest van den tijd, de wijze, waarop jeugdige paren zich tegenwoordig reeds dadelijk op den voet vestigen, waarop zij plan hebben te blijven leven, maakte dat immers ook volstrekt noodzakelijk? Millionnairs konden zich de weelde en de dwaasheid veroorloven, om mooie meisjes te trouwen zonder fortuin. Maar - deden zij dat? En als dat eens bij uitzondering gebeurde, hoe oordeelde dan de wereld daarover? En hier in het bijzonder: een koopman of een man, die eenmaal als voornaam handelaar aan de beurs dacht op te treden... Zij had toch alle reden, om dat van Alex te veronderstellen... Zooveel wist zij wel van den handel af, dat | |
[pagina 95]
| |
kapitaal en nogmaals kapitaal voor den groothandel het wachtwoord is. Zij had genoeg gehoord, dat met een matig kapitaal te beginnen, zooals dat in vroeger jaren kon, tegenwoordig dwaasheid was... Dat een koopman, zij het dan een koopman in de toekomst, verliefd kon geraken op een mooi meisje zonder geld... niets natuurlijker dan dat!... Maar dat hij bij ernstig nadenken die liefde niet onderdrukken zou... Zij kon de gevallen, waarin dat plaats gehad had, wel op hare vingers aftellen. Wist Alex wel, dat Marie toch eigenlijk bijna een meisje zonder eenig fortuin genoemd kon worden? Of was Mevrouw Wielderoo zóó rijk, dat haar zoon... Maar dan werd die zoon nog beter partij... Gunde zij het Marie niet? o Wel zeker!... onder één voorwaarde maar... Als in het vervolg van tijd eene van hare beide dochters voor de andere in uiterlijke omstandigheden moest onderdoen, mocht Anne het dan wezen?... Haar kind was toch haar kind! Neen, zulk eene minderheid kwam Marie dan in alle billijkheid toe... ten minste in zoover zij daarop invloed kon uitoefenen... En zie, waarlijk voor het eerst in haar leven begon Mevrouw Van Kralingen de voorrechten op te tellen, die Marie te beurt gevallen waren, omdat zij haar tot tweede moeder gekregen had... Mocht ze nu nog Anne een zeer wenschelijken huwelijkscandidaat voor den neus wegkapen? Haar kind was toch haar kind! En zij gevoelde zich zeer, zéér ontevreden over zichzelf, omdat zij aan die gedachte toegegeven had... zij hield moederlijk veel van Marie, en Marie van haar... Maar.... En bij dat ‘maar’ gevoelde zij, dat zij tevreden, en heel tevreden zelfs, over zichzelf werd... ‘Maar wist die Wielderoo wel, dat Anne rijk en Marie arm was... betrekkelijk arm van haarzelf... En als hij dat niet wist, als hij Marie's hart won, om haar later bitter teleur te stellen... Mocht ze hare lieve Marie aan zulk eene ramp blootstellen? Neen, neen! dat mocht ze niet! Dat moest tot allen prijs voorkomen worden... Dat was niet alleen haar plicht, maar hare innige liefde voor Marie dreef haar immers op de natuurlijkste wijs van de wereld daartoe?.. Maar was die Wielderoo inderdaad een wenschelijke huwelijkscandidaat?... Wat die nicht Bertha verteld had, was haar dadelijk als een praatje voorgekomen... maar de Rotterdammers, die te Cleve gelogeerd hadden, waren hierin eenstemmig geweest, dat zij Alex ontwijfelbaar als den eenigen erfgenaam van Mevrouw Wielderoo beschouwden... En zij had zelf te goed waargenomen, dat die dame haar Alex als haar eigen kind beschouwde en bejegende... Intusschen... er kon toch waarheid wezen in hetgeen die nicht beweerde... Als Mevrouw Wielderoo kwam te vallen, zonder testament gemaakt te hebben... | |
[pagina 96]
| |
Zij was er immers de vrouw niet naar, om er zelfs Marie zoo duchtig in te laten loopen... In alle gevallen moest zij op de hoogte zijn... En zij zou wel zorgen, dat zij op de hoogte kwam... Ja, Mevrouw Wielderoo was veel minder eenvoudig, dan zij aanvankelijk door haar gedacht was, maar tegen hare geslepenheid was zij niet opgewassen... Zou Alex niet meer dan een legaat, zij het dan een betrekkelijk groot, erven, wel... dan... ja, maar dan ook alleen, stelde zij voor Anne geen belang meer in hem... dan begon zij groot belang in hem te stellen voor Marie... Haar kind was toch haar kind... Dat kon het water van de zee haar niet afwasschen... En als ooit eene tweede moeder hare plichten getrouw vervuld had, dan was zij het... Mevrouw Wielderoo kon onmogelijk met haar op één lijn gesteld worden... Zij zou diezelfde Mevrouw Wielderoo wel eens hebben willen zien, als haar eigen zoontje, haar eigen vleesch en bloed in het leven was gebleven... Dan zou ze immers ook wel hebben moeten zeggen: ‘Mijn kind is toch mijn kind...’
Te Berg-und-Thal, niet ver van het graf van Joan Maurits van Nassau, wordt in eene eenvoudige herberg - ik geloof, dat het geene Gastwirthschaft is, maar eene Schenkwirthschaft is het toch ook niet, terwijl het bijna geheel Fransche ‘restauratie’ er ook niet op toegepast kan worden - in die herberg dan wordt overheerlijke koffie met room geschonken; dat weten de gasten van Maiwald al heel spoedig, en er wordt dan ook druk gebruik van gemaakt, terwijl men er in den omtrek van het huis zoo afgezonderd zitten kan, als men maar verlangt. 't Was op aansporing van Mevrouw Van Kralingen, dat de vijf dames zich Donderdag na het ontbijt daarheen begaven, en dat wel wandelende. De meisjes wisten, dat Mama eens een vertrouwelijk praatje met Mevrouw Wielderoo hebben wilde, en hadden dus op zich genomen, om nicht Bertha, zooveel dat maar mogelijk zou zijn, uit den weg te houden. Dat vertrouwelijk onderhoud werd door Mevrouw Van Kralingen zeer breed en zeer behendig ingeleid. Al de bekommeringen, die de opvoeding van kinderen veroorzaken kan en die nu voor beide moeders grootendeels achter den rug waren, werden opgeroepen, en Mevrouw Wielderoo zette willig de hare tegenover die, waarop de kunstenaarsweduwe bogen kon. Mat zij de gelukkig noodeloos gebleken bezorgdheden in den tijd der rijpwordende jeugd van den zoon breed uit, Mevrouw Van Kralingen deed het niet minder ten opzichte van het roodvonk, dat Marie in hevigen graad gehad had en waarvoor zij zich zeven weken van de wereld had laten afsluiten. Dat was letterlijk de waarheid. Zij had de zorg voor het kind niet geheel aan vreemden willen overlaten, ‘al had ze toen een juweel van eene kindermeid....’ Maar ze had de meisjes nooit aan eene kindermeid | |
[pagina 97]
| |
overgelaten... Hare eigen Anne had, zoolang als het roodvonk duurde, bij hare familie gelogeerd, ‘waar zij erg gevaar geloopen had, bedorven te worden’... Zij had het toen driejarig kind, toen een ‘dotje om te stelen’, zeven weken lang maar eens van tijd tot tijd van de straat af voor de ramen gezien... En ook is het waarheid, lezer! dat Mevrouw Van Kralingen tegenover die andere moeder geen woord repte van de innige dankbaarheid, die de vader haar betoond had. Oude vrijers en halfvolwassen schoolknapen beweren, dat vrouwen niet zwijgen kunnen. Er zijn tal van beschaafde vrouwen, die de kunst van zwijgen veel beter verstaan dan mannen, vooral veel beter dan oude vrijers en schoolknapen. Zij gevoelen veel beter dan mannen; zij gevoelen, wat gezwegen moet worden, wat voor haar te heilig is, om zelfs door de blikken van andere beschaafde vrouwen ontwijd te worden.
Nu, toen de beide moeders na het gebruik van de koffie weder alleen gelaten werden, zuchtte Mevrouw Van Kralingen: - En, lieve Mevrouw! daar zit, loop, leef en slaap ik haast met eene vraag, die ik wel door iemand, verstandiger dan ik, zou opgelost willen zien.’ Natuurlijk vroeg Mevrouw Wielderoo, of die vraag dan ook anderen voorgelegd kon worden. - Ja zeker; ik wil juist uwe, uwe meening gaarne hooren. En ik zal er maar dadelijk mee voor den dag komen. Marie en Anne zijn mij beiden waarlijk even lief, maar - en dit is de groote vraag - hebben beiden dezelfde rechten op mij?... of neen... niet op mij, maar op mijn vermogen?’ Op die vraag lei Mevrouw Wielderoo het handwerkje, waarmede zij zich naar Nederlandsch gebruik bezigheid verschafte, - een gebruik, waaraan men in het vreemde land dadelijk de nog geenszins ouderwetsche Nederlandsche dame herkennen kan en dat overal de verwondering der vreemden wekt, - zij lei dat handwerkje neder en zette haar bril af, ten bewijze dat zij gevoelde, dat haar geest bezigheid genoeg krijgen zou. Door die vraag bevroedde zij, dat de andere op de hoogte was van de plannen van haar Alex, eene omstandigheid, die door Mevrouw Van Kralingen niet vermoed werd. Zij ging daarbij achterover in haar stoel leunen, zonder daarom dadelijk antwoord te geven. Mevrouw Van Kralingen, die dat gebaar te recht als een bewijs van groote bereidwilligheid tot ernstig opletten beschouwde, ging dus voort, al de omstandigheden breed uiteen te zetten en krachtig te doen uitkomen, dat het haar tamelijk onverschillig was, hoe zij in dat opzicht door de wereld zou beoordeeld worden. Zij wilde op het punt van de verdeeling van haar vermogen zoodanig handelen, dat zij in de eerste plaats over zichzelf tevreden was, en in de tweede plaats zoo, dat beide kinderen haar nooit anders dan zegenend zouden gedenken... | |
[pagina 98]
| |
Mevrouw Wielderoo bleef maar luisteren. ... ‘U staat niet vóór zoo'n geval; maar stel eens, dat uw eigen zoontje was blijven leven... o! U is de aangewezen persoonlijkheid, om mij met uw oordeel op den weg te helpen!’... Doorzag Mevrouw Wielderoo de bedoeling van de vertrouwelijke vraag? Gevoelde zij, dat het de slimme vrouw te doen was, om te weten te komen, hoe zij ten opzichte van Alex handelen zou? Misschien! Vrouwen kijken elkander - en elkander niet alleen - nog veel beter in de kaart, dan mannen het ooit elkander, en haar nog minder, zullen doen. Maar het is ook mogelijk, dat haar eenmaal genomen besluit, om zich nooit over dat punt uit te laten, haar niet in den gespannen strik liet vallen. - Is u in gemeenschap van goederen gehuwd geweest?’ vroeg zij eindelijk. - Neen; mijn vader heeft indertijd gezorgd...’ - Zoo; dan meen ik, dat de wet u veroorlooft, over een vierde van uw vermogen naar willekeur te beschikken, maar uw eigen kind moet het overige erven. De wet bemoeit zich echter niet met schenkingen, die tijdens het leven gedaan wordenGa naar voetnoot(*), Dat is alles, wat ik en wat elk ander u zeggen kan. Verder mag ik op de beslissing van die vraag geen invloed uitoefenen.’ - Niet?!!... Mij dunkt niemand is beter dan u in staat, om zich in mijn geval te denken. Uw zoon is niet voor niets blijkbaar innig aan u gehecht, zoo goed als Marie aan mij, en dat is wel het bewijs, dat het tweede-moederschap door u, evenals ik gedaan heb, heilig is opgevat.’ - Wel mogelijk... Maar...’ Zij had zich bijna laten ontvallen: ‘Ik sta maar vóór de helft van zoo'n geval.’ Zij weerhield dat woord. - Maar?...’ vroeg de andere. - Maar,’ ging Mevrouw Wielderoo voort, ‘uw eigen hart moet in dat opzicht beslissen... En dan...’ Zij zweeg nadenkend. Mevrouw Van Kralingen zat haar eene poos aan te staren; toen herhaalde zij op vragenden toon dat: ‘En dan?’ - En dan... in uwe plaats... lieve Mevrouw, ik geloof, dat ik in uwe plaats zou willen weten, hoe Anne over de verdeeling van uw fortuin denkt.’ - O! Als ik het dat zieltje zonder zorg vraag, zegt zij dadelijk: gelijk op deelen.’ - Dat lieve kind!...’ Die uitroep beviel de moeder van dat lieve kind. | |
[pagina 99]
| |
- Dat lieve kind!... Maar... U mag daar ook geen misbruik van maken.’ - Misbruik?’ - Wel ja! Zulk eene beslissing van Anne mag voor u geene andere waarde hebben dan de eerste opwelling van een heerlijk, maar van een kinderlijk onbaatzuchtig hart... Zij moet voor de beantwoording van die vraag de wereld wat meer, en heel wat beter kennen, dan zij nu doet. Maar... 't zou, dunkt mij, niet kwaad zijn, haar nu toch reeds vóór die vraag te stellen en haar op de gevolgen van haar thans onbaatzuchtig oordeel te wijzen. Zij is negentien jaar, niet waar? Welnu, geef haar in de jaren, die zij nog doorleven moet, om meerderjarig te zijn, zoo nu en dan aanleiding, om over die vraag te denken. En als zij als meerderjarige geen ander antwoord blijft hebben, welnu, dan is u althans voor de helft van uw bezwaar verlost... Ik bedoel: dan draagt u de verantwoording met u beiden.’ - Maar, ik kan vóór dien tijd komen te vallen.’ - Ja, daar weet ik niets op, dan dat ik u toewensch, dat ge u nog vele, vele jaren in het geluk van uwe lieve kinderen moogt verheugen... Weet u wat, Mevrouw!’ ging zij sneller sprekende voort, ‘maak thans een geschrift, een brief gereed, waarin gij uw eigen kind mededeelt, dat u niet in staat is, die vraag te beslissen; dat u in geval van overlijden uwe eigen dochter overlaat, als zij meerderjarig zal zijn, te bepalen, hoeveel Marie als het kind van uw echtgenoot en Anne's vader en als het zeer geliefde kind der tweede moeder van uw bijzonder fortuin erven zal. Maar in ieder geval zou ik toch volkomen op de hoogte van de wet willen zijn.’ - Ja, die raad is goed...’ - En, als Anne's meerderjarigheid u in staat stelt, zonder die bezwaren voor uzelf uw testament te maken, zie, dan geloof ik toch, dat uw hart de bevrediging mag hebben, dat ge uw eigen kind, voor hoeveel dan ook, toch altijd boven uwe voordochter bevoordeelt.’
En zoo eindigde het onderhoud, waarbij Mevrouw Van Kralingen haar doel niet volkomen bereikt had, maar waarover zij toch tevreden was. Mevrouw Wielderoo had geene bijzondere belangstelling in Marie's belangen aan den dag gelegd, ja, zelfs aan het einde voor Anne gepleit, die ze ‘het lieve kind’ genoemd had. Overigens was haar raad, dien zij volstrekt niet aanmerkte als een vrouwelijken stempel te dragen, ‘zoo verstandig’, dat zij dien volgen wilde. Maar het hinderde haar toch, dat zij de raad ontvangende gebleven was. Dat voegde haar minder. En dat Mevrouw Wielderoo redenen scheen te hebben, om zich in het geheel niet uit te laten over hare denkwijze omtrent Alex, dat beviel haar in het geheel niet. Toch liet zij daarvan niets merken; de betrekkingen bleven allervriendschappelijkst. Maar Mevrouw Van Kralingen nam zich voor: nicht Bertha moest nog eens in den arm genomen worden. | |
[pagina 100]
| |
Nicht Bertha verlangde niets liever, en dus kwam er spoedig gelegenheid. ‘Dat haar neef verliefd was, en op Marie, dat zou Mevrouw toch wel gemerkt hebben...’ Van die verliefdheid had Mevrouw niets gemerkt; was dat eene gissing van de nicht? Neen, o neen! Nicht had alle reden, om te vermoeden, dat Mevrouw Wielderoo met de plannen van Alex ingenomen was. Zoo? maar gesteld, dat zoo iets nu het geval is, welke vooruitzichten heeft die zoon dan? Wist zij daar iets van? Dat wist Mevrouw Wielderoo alleen. Stellig zou hij een aanzienlijk legaat krijgen, en dat was noodig ook, want zij had hem zelf tegen zijn moeder hooren zeggen, dat de handel tegenwoordig miserabel ging: daar was geen droog brood in te verdienen, en er kwam maar geen vooruitzicht op beterschap, Mama zou wel zorgen, dat de lieveling goed bedeeld werd... Maar,’ ging zij voort, ‘ziet u, mijne nicht is eene godsdienstige vrouw...’ Mevrouw Van Kralingen knikte. ... ‘en zij zal stellig zalig...’ - Ja!’ viel Mevrouw haar in de rede, ‘dat weet ik al...’ - Nu, Mevrouw! ik wou maar zeggen: gesteld, dat mijne nicht sterft zonder testament, dan zou hij toch niet op zwart zaad komen. Dan zullen de rechtmatige erfgenamen... ik althans... u begrijpt: als er een millioen te deelen valt...’ - Voor u is dus de groote zaak, om te weten, of Mevrouw haar testament gemaakt heeft. Heeft zij dat gedaan?’ - Ik geloof dat niet. En mijn broer, die commissionnair in effecten is...’ - Ja, ik weet...’ - Nu, die gelooft het ook niet. Die heeft nu al jarenlang erop gelet, of er ook een notaris bij haar aan huis komt... Weet u, mijn broer is niet van gisteren! De huisknecht van mijne nicht schrijft de namen van alle lui op, die bij mijne nicht op bezoek of over zaken komen. En voor eene fooi geeft hij mijn broer de lijst. Daar steekt niets in, want die lui komen immers over de publieke straat?’ - Aan dat lijstje zal je broer toch weinig hebben...’ - Ja, dat heb ik ook al gezeid. 't Is goed geld naar kwaad geld gooien. Maar hij is nu eenmaal zoo; hij zeit: ‘Zoolang ik weet, dat er geen notaris bij haar komt, heb ik hoop, en hoop doet leven; en het leven is mij wel een paar rijksdaalders in het jaar waard.’ Nu, van een notaris heeft mijn broer nog nooit iets gemerkt, ook niet, toen zij, nu een paar maanden geleden, erg ziek werd, want zij is hier eigenlijk, om weer op haar verhaal te komen... En ziet u, er zijn | |
[pagina 101]
| |
menschen, die bang zijn, om hun testament te maken, en daar houden wij ons maar aan vast.’
Heel veel wijzer werd Mevrouw Van Kralingen dus niet; alleen dit stond vast: niemand dan Mevrouw Wielderoo wist te beslissen, of Alex werkelijk de benijdenswaardige partij was, waarvoor zij hem dadelijk gehouden had, toen hij maar eenige aanleiding gaf, om over zulk eene zaak te gaan denken. Alles wel beschouwd, bleef zij hem daarvoor houden. Na het gesprek te Berg-und-Thal had zij zich afgevraagd, hoe zij handelen zou, als Anne er niet was... Ja, dadelijk op die vraag te antwoorden, dat was haar niet mogelijk geweest. Zich zonder hare Anne te denken... zij kon het niet!... En de gedachte aan de mogelijkheid, dat zij Anne verliezen zou... eene huivering liep haar door de leden... Maar toch, toen zij die mogelijkheid onder de oogen begon te zien... ja, als haar ter wereld niets overbleef dan Marie, dan zou Marie zeer stellig - o! zonder eenigen twijfel, hare eenige erfgename zijn, en dus: Mevrouw Wielderoo moest op dezelfde wijs omtrent Alex handelen. Maar... dan was Anne toch veel beter partij voor Alex... want - in welke slingering, in welk een warwinkel van gedachten kan een menschenhart een menschenhoofd brengen! - want als Marie zulk een goed huwelijk deed, zou er geene de minste reden zijn, om Marie te bevoordeelen ten koste van Anne... Haar kind was toch haar kind... Mevrouw Wielderoo had zelf gezeid: haar hart mocht de bevrediging hebben, dat zij haar eigen kind boven de voordochter bevoordeelde... Was er eenig middel, om dat door Mevrouw Wielderoo tot de kennis van Alex te brengen? Want dat een koopman toch om de geldelijke quaestie zou gaan denken, dat was immers een paal boven water? En dan... als zulk een goed huwelijk hare Anne te beurt viel... ja, dan kon zij immers haar hart ten voordeele van Marie zoo ruim bevredigen, als dat maar kon.
Vrijdag kwam een brief, waarin Alex zich bitter beklaagde, dat hij niet vóór Zondag met den eersten trein kon komen. Hij hoopte, en Mama moest dat mededeelen, dat de dames hem andermaal het genot van een wandelrit met haar zouden gunnen. Anne verklaarde onverholen, dat zij naar den Zondag verlangde. Mama had haar oog op Marie gevestigd, maar die liet niets blijken. Mevrouw had de beide meisjes te zorgvuldig opgevoed, dan dat zij beiden niet dringend voorgehouden zou hebben, haar hart te bewaren en het vooral niet weg te geven op het vermoeden alleen, dat de ernstige vraag om dat hart niet uit zou blijven. Daarbij: Marie had immers al gelegenheid te over gehad, om te ervaren, hoe jonge mannen snel opkomende verliefdheden zonder achterhoudendheid aan den dag, of liever: aan het schitterend avondlicht van balzalen, kunnen leggen, zonder er zich eenigszins om te bekommeren, dat die verliefdheid reeds | |
[pagina 102]
| |
den volgenden dag misschien met meer of minder kracht gesmoord zal wor den door de berekening van het koele verstand, ja, ook zonder zich eenigszins te bekommeren om een meisjeshart. Maar, zoo ervoer Mevrouw toch: eene verklaring kon er nog niet plaats gehad hebben. Zaterdag werd het weder regenachtig, en - tot Anne's onverholen verdriet: de barometer ging al achteruit, al achteruit. Na het tweede ontbijt zou Marie Mevrouw Wielderoo en nicht Bertha Busken Huet's oordeel over Cats voorlezen. Dat oordeel was Mevrouw Van Kralingen reeds lang bekend, en Anne had iets aan een kleedingstuk te herstellen, iets, dat zij oordeelde, op hare kamer te moeten doen. Dat was dus eene uitmuntende gelegenheid voor Mama Van Kralingen, om zich met Anne te verstaan... neen, niet over het verdeelen van haar vermogen... er waren voorshands gewichtiger zaken... dat andere had den tijd. Maar Mevrouw Wielderoo vermoedde, toen Marie's moeder opstond, om zich te verwijderen, en maar al wegbleef, dat de eerste gelegenheid de beste aangegrepen werd, om haar raad te volgen. Dat was dan ook oorzaak, dat zij Marie aanspoorde, maar te blijven zitten, toen deze eens wilde gaan zien, waar Mama toch bleef. - Lieve kind!’ begon Mevrouw, terwijl zij tegenover haar plaats nam, ‘ik moet eens een ernstig praatje met je hebben.’ - Is het heel ernstig?’ vroeg Anne, bezorgd opkijkende. - Nu... ja... Toch, bezorgd behoef je niet te wezen... Maar ik ben blij, dat ik op een vrij halfuurtje met je rekenen kan.’ Anne zat nu wel niet bezorgd, maar toch hoogst nieuwsgierig hare moeder aan te staren, zoodat hare handen zoo werkeloos bleven, alsof ze met de naald in die handen geschilderd moest worden. - Van wie denk je wel,’ vroeg Mama, ‘dat ik het meest houd, van Marie of van jou?’ - O! o!’ lachte Anne, ‘is dat de zaak? Nu, Mama! dan geloof ik stellig, dat Marie anderhalf streepje bij u vóór heeft!’ - Kind! kind!’ riep Mama, werkelijk verschrikt, ‘hoe kun je zoo iets denken?!’ - Dat denk ik ook niet... Ik zei het maar, om u te plagen... Hoe zou ik anders dan met eene grap op zulk eene vraag kunnen antwoorden?’ - Dus je erkent, dat ik mijn plicht als stiefmoeder over Marie...’ - Wil u wel dat leelijke, domme woord de eer niet aandoen van het op uwe lippen te nemen! Als ik dat lijdelijk aanhoorde en Marie kwam erachter, zou ik waarlijk uit hare gratie raken!... Neen, Mamaatje! Marie zou van hare eigen moeder niet meer hebben kunnen houden dan van u, en u houdt van haar zooveel als van mij... Dat weet zij zoo goed als ik, en u weet dat ook...’ - Best! Maar draaf nu eens niet door! Ik heb waarlijk een ernstig praatje. Als jij nooit hebt kunnen merken, dat ik eene van | |
[pagina 103]
| |
jelui beiden ooit voorgetrokken heb, ben ik tevreden. Maar dat neemt niet weg, dat je toch mijn eigen vleesch en bloed bent...’ - Och, Mama...’ - Stil! Laat mij uitspreken. Als het nu op de gewichtigste levensomstandigheden aankomt, is mijn kind toch mijn kind...’ - Gewichtigste?...’ En bij die vraag hielden hare handen op, zich gereed te houden, om het werk voort te zetten. - Ja. Een huwelijksaanzoek behoort onder... is stellig de gewichtigste omstandigheid in het leven van een meisje.’ - Is daar dan spraak van?’ Niemand zal zich verwonderen, dat Anne het ‘praatje’ in hooge mate ernstig begon te vinden; zij kleurde zelfs. - Is daar dan spraak van?’ - Dat weet je juist beter dan ik. Ik heb je al over dien Wielderoo gesproken...’ - Heeft die dan aanzoek om mij gedaan?’ vroeg Anne. - Neen, zóóver is het nog niet.’ Anne haalde adem; zij voelde, dat haar een pak van het hart viel. - Nu, zoover zal het ook niet komen,’ zei ze, en zij maakte het gebaar, alsof de naald weer haar werk zou doen. Maar het bleef bij het gebaar. - Dat weet ik nog niet,’ antwoordde Mama. - Dat weet ik wel!’ - Ik houd het ervoor, dat die Wielderoo zelf nog niet weet, wat hij wil.’ - o Mama!!’ - Wacht even! Laat me toch uitspreken! Hij houdt blijkbaar eene van jelui tweeën voor eene goede partij, en ik heb reden, om te vermoeden, dat zijne moeder dat ook doet. En zie je: de goede partij ben jij.’ - Ik??!!’ - Ja, jij. Want bij zulke dingen leggen per slot van rekening de geldelijke aangelegenheden een groot gewicht in de schaal... o! ik wil wel erkennen, dat jongelui niet altijd op dat gewicht letten, maar dan zijn er andere oogen... En nu wil ik aan den eenen kant Marie niet aan eene teleurstelling gewaagd hebben, terwijl ik aan den anderen kant dien Wielderoo niet heelemaal ongewenscht...’ - Wat zegt u, Mama!!’ vroeg Anne verbaasd; ‘zijn dan de geldelijke aangelegenheden voor Marie en voor mij niet dezelfde?’ - Weet je, wat de wet daaromtrent zegt? Marie heeft recht op de helft van haars vaders nalatenschap, en dat is niet veel. Jij hebt recht op de andere helft en op mijn vermogen... Dat is geen klein verschil!’ Anne dacht een oogenblik na. - ‘Zoo?’ zei ze, ‘dus: de wet maakt mij rijker dan Marie... Zoo?! Wie heeft die mooie wet op zijn geweten?’ | |
[pagina 104]
| |
- Dat doet er op het oogenblik niet toe...’ - Nu, mannen met steenen harten moeten zoo'n wet gemaakt hebben... En moet u aan die wet maar zoo gehoorzamen?’ - Nu, dat hangt, voor een deel althans, van mij af.’ - o Mama! dan weet ik te goed, dat u Marie juist zoo behandelen zult als mij! Dat heeft u altijd gedaan, en daar zult u niets in veranderen!’ - Zoo? Denk je daar zoo over?’ - Wel zeker! Ik wil in niets een streepje boven Marie vóórhebben... Wat geld aangaat, allerminst.’ En door haar werk te hervatten, toonde de lieve meid, dat zij de beraadslaging voor gesloten hield. Maar zij zou heel spoedig haar werk geheel vergeten. - Nu,’ zei Mevrouw, ‘daar praten wij later wel eens over. Wat ik nu weten wil, is, hoe de zaken staan.’ - Wel, dat zal ik u dan vertellen. Als wij morgen rijden kunnen, denk ik mij over dien armen Wielderoo te ontfermen. Ik heb hem lang genoeg in den weg gezeten, en ik wil niet, dat hij mij naar het land wenscht, waar de peper groeit. Ik houd van hem; ik zal hem morgen eens tien minuten met Marie alleen laten...’ - Als je zulke plannen hebt, komt er van den wandelrit niets. En ik zal je zeggen waarom. Ik wil, dat zijne moeder eerst met de zaak bij mij komt. Ik wil eerst stellig van haar weten, of hij haar universeele erfgenaam zal wezen.’ - Dat is, dunkt mij, niet twijfelachtig.’ - Twijfelachtiger, dan je denkt. Twijfelachtiger, dan dat Marie van mij erven zal...’ En nu legde zij Anne uit, waarom Alex niet eens aanspraak op een klein deel van Mevrouw Wielderoo's nalatenschap zou kunnen maken, als die dame verzuimde, een testament te zijnen voordeele te maken. - Zie je,’ ging ze voort, ‘zoo kon de zaak wel zoo loopen, dat zijne plannen afstuiten op de wetenschap van zijne moeder, dat Marie in ieder geval ook geen recht op mijn vermogen heeft. En als hij dan later eens om jou kwam...’ - Dan zou ik’ - en hare oogen schitterden van verontwaardiging - ‘hem een blauwtje laten loopen, dat hem zijn geheele leven heugen zou! Ik zou hem te diep verachten!’ - Ook als hij zich thans schijnbaar bij Marie aangenaam tracht te maken, alleen om een wit voetje bij jou te krijgen? Overdenk dat eens. ‘In de liefde’, zeggen de jonge mannen, ‘zijn alle listen geoorloofd.’ Denk eens, wat je doen zou, als hij, zonder Marie gevraagd te hebben, eens plotseling bij jou aanklopte.’ - Moeder! dat kan ik haast niet denken!’ - Probeer het dan eens. Ik wil wel weten, dat ik het niet | |
[pagina 105]
| |
ongaarne zien zou... In alle gevallen willen wij maar hopen, dat het morgen regenen zal... Ik laat jelui niet meer uit mijn oog!’ Zij stond op en ging heen. Heel tevreden over zichzelf? ‘Mijn kind is mijn kind’, mompelde zij, terwijl zij naar beneden ging. Waar zij tevreden over werd, was, dat zij bemerkte, hoe de voorlezing nog wel een halfuur duren zou. Zij zette zich dus, alsof zij luisterde, maar zij hoorde er niets van, hoe den armen Cats de veeren uitgetrokken werden, zeer tot grief van Mevrouw Wielderoo, en nog veel meer tot grief van nicht Bertha.
De lieve negentienjarige - niet waar, lezer! gij hebt haar ook een beetje liefgekregen? - bleef nog op hare kamer, toen Cats reeds ten volle bediend was. Marie ging zien, waar zij bleef, en om haar te helpen, als dat noodig was. Zij vond Anne, haastig ontwakende uit een diep gepeins. - Waar zit je zoo over te denken?’ vroeg Marie. Anne vloog haastig op, omarmde hare zuster en gaf haar een hartelijken kus. - Wat is er toch?’ vroeg Marie lachende. - Wat er is? Biecht eens eerlijk op: hoe sta je met Wielderoo?’ - Hoe ik met Wielderoo sta? Ik?! Wel! zooals jij... Of’... en hier aarzelde zij... Toen deed zij haar best, om op haar gewonen toon te vragen, maar het lukte niet: ‘Of... heeft hij mogelijk aanzoek om jou gedaan?’ - Hoe kun je zoo iets vragen?’ - Wel, omdat je zoo zat te peinzen... Zou dat dan zoo vreemd wezen?’ - Wat?!... Hij is doodelijk van jou!’ - Och kom! Hij is de eerste niet... En dan... natuurlijk vindt hij het aangenaam, dat hij hier niet met zijne moeder alleen behoeft op te trekken. Je gevoelt: met schik kan hij niet wegblijven; maar nu is het al zoover, dat hij niet vóór Zondagmorgen komt. Als wij toekomende week nog hier zijn, komt hij misschien in het geheel niet.’ - Je spreekt tegen je gemoed. Je weet wel beter.’ - Weet je, wat ik weet? Ik zal je eens wat zeggen, dat nog nooit zoo te pas gekomen is. Mijnheer Wielderoo heeft nog niet naar mijn geldelijk vermogen onderzoek gedaan. Zoodra hij daar alles van weet, deinst mijnheer af.’ - Weet je dan?...’ - Dat ik geen vermogen heb? Of dat het niet veel te beduiden heeft? Wel zeker weet ik dat!’ - Heeft Mama je dat gezegd?’ Anne vreesde blijkbaar het antwoord. - Mama? Wel neen! Dat heeft Keetje Raburg mij al op school verweten... Ik ben geheel afhankelijk van Mama. Zoolang die leeft, behoef ik mij om niets te bekommeren; maar als zij komt te vallen, dan... | |
[pagina 106]
| |
Er kwam vuur in Anne's oogen. - Wat dan?!’ vroeg ze zoo heftig, als men niet gedacht zou hebben, dat zij doen kon. - Dan word ik gouvernante of huish...’ - Ben ik dan maar niemendal?!... Hoor, ik heb vandaag voor het eerst van eene akelige wet gehoord. Maar ik lach wat om die wet, hoor! Als je dan niet het eigen kind van Mama bent, je bent het van Papa, en je bent mijne zuster. Denk je, dat ik ooit, als Mama sterft...’ Marie lei hare fraaie, blanke hand op Anne's mondje. - Ik weet, dat ik altijd op jou zal kunnen rekenen. Maar zeg niets. Zie je, ik heb alle dingen goed overdacht. Als wij Mama nog een twintig jaar mogen behouden, ben ik door mijne opvoeding juist geschikt, om het bestuur van een aanzienlijk huishouden op mij te nemen. Jij, met je vermogen, zult niet lang ongetrouwd blijven. En dan zouden alle beloften, die nu in overijling uit je goede hart zouden voortkomen, je maar hinderen, want je zoudt ze niet kunnen houden... ten minste, daar zou veel kans op wezen.’ - Nu, als het blijkt, dat Wielderoo je niet meent, krijg ik een gruwel van alle mannen... ja! dat krijg ik! Dan blijven wij altijd bij elkander!’ - Malle meid! Je bent veel te opgewonden. Had Mama je naar... naar dien Wielderoo gevraagd?’ - Ja...’ Zij aarzelde, om voort te gaan. - En?’ - En ze wou weten, of het om jou of om mij te doen was... Ik begrijp niet, dat ze dat nog hoeft te vragen... En...’ - Nu, en?’ - En ze wil niet, dat hij gelegenheid zal hebben, om je te spreken, vóórdat zijne moeder bij haar om je gekomen is.’ - Dat is in alle gevallen weer moederlijk, en verstandig ook... Zeg, Anne! wij gaan morgen maar niet rijden. Dunkt je dat ook niet?’ - Ja... 't is jammer!... Maar 't is beter... Zeg jij dat dan maar zoo bij je neus langs...’ Toen kleedden zij zich voor de wandeling, die beneden was afgesproken, omdat het weder er toch ondanks den barometer wat op verbeterd was. Mevrouw Wielderoo was niet van de partij. En zoo kwam het, dat de drie erg gevoelden, dat zij voor elkander geheimen hadden. Bij Marie was het niet veel anders dan bevreemding, dat Mama Anne, en niet haar, over Alex aangesproken had. Bij Anne bevreemding, dat er eene mogelijkheid gekomen was, om te denken, dat mama haar boven Marie voortrok. Wat Mama's geheim was, weten wij. En zoo was het onderhoud tusschen de drie dames zoo gedwongen, als het nog nooit geweest was. Wel haalden de zusters later hare schade met elkander in, maar Anne vond onoverkomelijke bezwaren, om Marie haar | |
[pagina 107]
| |
geheim mede te deelen. Dit stond bij haar vast: neen, zoo verachtelijk was Alex niet, dat hij ooit aanzoek om haar zou doen! Maar aan de afspraak, dat Marie langs haar neus weg zeggen zou, dat er morgen van den rit niets komen moest, hield zij zich niet. Zij kon dat niet over hare lippen, en dus nog veel minder langs haar mooi neusje krijgen. Zij vertrouwde op den barometer, die al achteruit liep, al achteruit! Helaas! zou de zaak tusschen haar en Alex ook zoo al achteruit, al achteruit gaan? Dat zou toch jammer en jammer wezen!... Maar... maar... zij zou toch zorgen, dat zij er niet ongelukkig door werd... Toch: als hij eens was, zooals zij hem dacht... Maar als hij zoo was... hoeveel maal had ze niet gelezen van minnaars, die briefjes... Daarvoor had hij toch wel gelegenheid gehad... ‘Kom, laat ik toch niet dwaas wezen!...’ Maar zij vond in die dwaasheid zooveel behagen, dat zij de kracht niet had, haar geheel van zich af te zetten. Met bezorgdheid zag zij den dag van morgen te gemoet. (Wordt vervolgd.) H.G. Roodhuyzen. |
|