De Tijdspiegel. Jaargang 45
(1888)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |||||||||||||||||
Verkiezingsnevelen.Kort nadat ik mijn overzicht van den politieken toestand van ons land in 1887 in het begin van December had voltooid, ontstond er, voornamelijk met het oog op de nieuwe verkiezingen naar het uitgebreide stemrecht, hier en daar meer beweging in den politieken dampkring, waarvan de sporen toen nog nauw zichtbaar waren en als geschiedenis niet konden worden aangemerkt. Die beweging nam toe; aanvankelijk ietwat nevelachtig en verward, begon er teekening in te komen en kon men de verschillende stroomen onderscheiden. Het kan wellicht goed zijn, deze stroomen van naderbij te bezien en daarmee niet te wachten, totdat zij - ouder gewoonte - in dit tijdschrift aan de orde zijn, wat nog geruimen tijd zou duren. De indruk is dan verzwakt en daarmee de belangstelling, bij de meerderheid van het publiek toch al niet groot, zoo goed als verdwenen. Een paar opmerkingen vooraf. Wanneer men zoo nagaat, wat in geschriften of in kiezersvergaderingen geschreven of gezegd is, dan moet het, dunkt mij, een vreemden indruk maken, dat men het verleden schier geheel buiten rekening heeft gelaten, dat men geschreven of gesproken heeft, zonder met de geschiedenis van den laatsten tijd volkomen rekening te houden. Waar dat nog geschiedde, was het slechts zeer vaag en uit eenzijdig partijbelang. Het schelden op de liberalen b.v., het verantwoordelijk stellen van de liberale partij voor al wat er verkeerds in Staat en maatschappij gevonden wordt, kan men moeilijk als een historische overweging aanmerken; het geschiedde alleen als partijgeschetter, waarbij men onnoozel genoeg was te vergeten, dat de conservatieven, wanneer zij indertijd het bewind overnamen, ongeveer even liberaal handelden. Maar 't is waar, men kan de conservatieven hiervoor niet verantwoordelijk stellen, omdat er geen conservatieven als partij meer bestaan. Ik bedoel met geschiedenis hier meer de ervaring, welke men, in de laatste jaren inzonderheid, heeft opgedaan ten aanzien van de werking of liever de toepassing van het constitutioneele stelsel. Dat er zoo weinig werd uitgericht door onze Tweede Kamer, dat de behandeling der zaken menigmaal zoo breed en zoo scheef ging, dat er zoovele zaken van overwegend practisch belang òf niet eens werden aangeroerd | |||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
of onafgedaan bleven liggen, werd voornamelijk veroorzaakt door de gebrekkige organisatie en de nog gebrekkiger wijze van werken van de Kamer. Die toestand werd bestendigd, omdat de kiesvereenigingen bij voorkeur steeds dezelfde personen afvaardigden, ook waar deze gebleken waren niet voor hun taak te zijn berekend, of, waar zij nieuwe heeren afvaardigden, te lichte eischen stelden, met te weinig ernst de zaak ter harte namen, zoodat er wel eens nieuw, maar daarom geen beter bloed in de Kamer kwam. Ik herinner mij geruimen tijd geleden de vraag aan een kiezer, waarom zeker heer lid van de Kamer moest worden; het antwoord luidde: ‘Hij wil 't zoo graag wezen.’ Dat antwoord was naïef, - dom, indien gij wilt, - maar typisch. Inderdaad, het gold menigmaal een ‘vriendje’ aangenaam te zijn, door hem lid der Kamer te maken. Wanneer men de geschiedenis van menige candidatuur nagaat en daarbij de waarheid niet schroomt, zou men zeker vreemd opzien. Er werden - en voorzeker in het liberale kamp niet alleen - soms candidaturen gesteld, om bewezen diensten te beloonen, die met 's lands belang of met de vereischten in een volksvertegenwoordiger niets te maken hadden, ja, de politieke zaak, natuurlijk onder het gebruik van de gewone groote woorden, verlaagd tot een onder-ons-je van niet zeer voornaam gehalte. Zooals wij vroeger meermalen opmerkten bij het bespreken van 's lands zaken, is het zeer onbillijk, de Kamer alleen aansprakelijk te stellen voor 'tgeen zij niet deed of voor 'tgeen zij verkeerd deed; die Kamer was - ook in de periode, toen de meerderheid van het publiek zich onwillig, ja, wrevelig van haar afwendde, jammerlijk onverschillig werd voor haar werkzaamheid, - het logische gevolg van de werkzaamheid der kiesvereenigingen. ‘Zoek in een land den bekwaamsten man, die er bestaat, verhef hem tot de hoogste plaats en schenk hem oprechte vereering, dan hebt ge een uitstekend bestuur voor dat land; geen stembus of parlementaire welsprekendheid, geen constitutie-vorming of andere machinerie, van welken aard ook, kan dat verbeteren’ - zegt Carlyle, en nu is het toch geen onbillijke eisch, dat zij, die candidaten zoeken, in de eerste plaats zullen vragen, wie is in deze streek, in dit district de bekwaamste man, om hem de behartiging van de belangen des lands, tevens onze belangen op te dragen? Heeft die man bewijzen gegeven, dat hij kennis heeft van de inrichting van den Staat, kennis van de nooden van den tijd, waarin wij leven; heeft die man tevens karakter; kan ik vertrouwen in hem stellen, dat hij, eenmaal verkozen, het mandaat niet zal beschouwen en behandelen als iets, dat hem kleedt, maar als iets, dat door hem zoo gekleed moet worden, dat het peil van de waardigheid wordt verhoogd? Men zal mij toestemmen, dat menig district in dat geval beter ver- | |||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
tegenwoordigd had kunnen worden. Men zoekt - of neen, dikwerf dat niet eens - men neemt een, ‘die 't graag wezen wil’, of ‘die 't wel gebruiken kan’, - 't zijn beide historische uitdrukkingen - in plaats van overleg te houden, wie de eerste man is; men bedenkt niet, dat een volksvertegenwoordiging, zal men kunnen verwachten, dat zij eenigszins beantwoorden zal aan hetgeen men billijkerwijze van haar eischen kan, in den goeden zin des woords moet zijn de aristocratie van een land - de aristocratie niet van geboorte, of van geld, maar van kennis en karakter. De Engelsche wijsgeer Spencer noemt de Volksvertegenwoordigers de vertegenwoordigers van de gemiddelde volksdomheid en Friedrich von Hellwald meent, dat dit onvolledig is en Spencer erbij had moeten voegen: ‘ook de vertegenwoordigers van de gemiddelde volksimmoraliteit’. Indien er iets waar is van deze beschuldiging, dan wordt het tijd, dat er verandering komt, en van al de hervormingen, welke met zooveel ongeduld begeerd worden, zou dit wel de eerste mogen zijn, indien wij van de toekomst iets beters kunnen verwachten. Wellicht meent deze of gene, dat deze beschouwing niet vrij is van overdrijving. 't Kan zijn, maar - wanneer men de ervaring neemt van de laatste jaren met onze Kamer, wanneer men de uitspraken hoort van beroemde mannen over de volksvertegenwoordigingen in het algemeen, - zou dan de verwondering niet gewettigd zijn, dat niet één kiesvereeniging dit punt aan de orde heeft gesteld, de bespreking waardig gekeurd? Men zegt, dat men het karakter van den man het best kan herkennen aan het soort van vrouw, dat hij kiest. En indien men dien maatstaf aanlegt bij onze kiesvereenigingen ten opzichte van de haar welgevallige candidaten..... Niemand kan iets willen, waarvan hij zich niet bewust is, zeggen de wijsgeeren, en men moet wel ter verontschuldiging van de kiesvereenigingen aannemen, dat zij niet wisten, wat zij deden, en overwegingen van dezen aard niet bij haar konden opkomen. Er is een ander punt, dat in elk geval wel binnen het bereik van de ontwikkeling der kiesvereenigingen ligt en dat men evenzeer verzuimd heeft tot een punt van overweging te maken. Ik bedoel de wenschelijkheid, dat zulke mannen verkozen worden, van wie men veronderstellen kan, dat zij geschiktheid hebben zich te voegen in het partijverband. Immers, zonder partij-organisatie is de constitutioneele regeeringsvorm een onmogelijk ding; men is in dat geval geen oogenblik zeker van de meerderheid en alle plannen en ontwerpen zijn teekeningen in het zand. Toen de liberale partij de meerderheid had in de Kamer, hoorde men wel van partijvergaderingen en van besluiten, welke daar genomen werden, maar geen meedeelingen, die in staat stelden, over den gang van ontwikkeling of niet-ontwikkeling van de partij te oordeelen. En dat is te vreemder, omdat de liberalen steeds voor overdreven voorstanders | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
golden van het beginsel: de publieke zaak moet publiek behandeld worden, - wat men zelfs toepaste op de kiezersvergaderingen, waar over de candidaten moest worden gesproken, iets, zou men zoo zeggen, dat een zaak is van vertrouwelijken aard, om meer dan één reden. In andere landen wordt men vrij wel op de hoogte gehouden van de partijvergaderingen; men verneemt de besluiten, welke er genomen zijn betreffende de voornaamste quaesties, en de overwegingen, welke ertoe geleid hebben; soms ook verneemt men, dat er op een of ander punt geen overeenstemming bestaat en de leden individueel vrijgelaten zijn. Bij ons stapt men in het duister voort, totdat bij een of andere belangrijke quaestie de schapen zoo wild uit elkander vliegen, dat de eigen partijgenooten er verbaasd van staan. Vroeger heeft men de schuld van deze partijbespotting geweten aan het altijd intrigeerend Kappeyneanisme. Latere ervaring heeft geleerd, dat deze diagnose voor 't minst eenzijdig was, dat de kwaal dieper zat en het uit den band springen een schier algemeene liefhebberij was. Zou het na al de parlementaire ongelukken op het Binnenhof in de laatste jaren, ongelukken, die geleid hebben tot een Kabinet-Heemskerk met een zoo bonte verzameling Ministers, dat de spot gedreven werd met de eerste beginselen van den constitutioneelen regeeringsvorm, - zou het niet wenschelijk zijn, dat er eens gesproken werd op de kiesvereenigingen, waar zooveel wijsheid te berde werd gebracht, of er ook middelen waren, om dezen put te dempen, vóórdat er nog meer kalveren verdronken? Misschien zou het niet helpen, maar de kiesvereenigingen hadden dan althans iets van haar plicht gedaan en een onderwerp van practische overweging ware aan de orde geweest. Wanneer men de geschiedenis niet tot leermeesteres neemt, waar zal men dan leering uit putten? Of waren de heeren zoo vol van eigen wijsheid, dat zij meenden de geschiedenis te kunnen ontberen? Nog een opmerking. Niet de kiezers, maar wel beschouwd de kiesverenigingen hebben de Tweede Kamer gemaakt. De Afgevaardigden zijn scheppingen van die kiesvereenigingen. Nu zijn er bijna geen voorbeelden bekend, dat een kiesvereeniging een eenmaal verleend mandaat niet vernieuwt. ‘Eens burgemeester, altijd burgemeester’, geldt in Holland als een vast beginsel. Wat is natuurlijker, dan dat de kiesvereenigingen bij het maken van haar plannen voor de toekomst, bij het ontwerpen van den verkiezingsveldtocht, met de Afgevaardigden in overleg treden. De critiek, welke elders op die Afgevaardigden wordt gemaakt, deert de kiesvereenigingen niet, want zij blijven volgens de ervaring haar Afgevaardigden uitstekend vinden, ook al gaven zij zelden of nooit een bewijs, dat zij het vertrouwen zich kunnen en willen waardig maken, dat zij doorzicht hebben of zich trachten eigen te maken in de behartiging van de belangen des lands. Buitendien, al begrijpt een onpartijdig waarnemer niet, hoe sommige heeren Afgevaardigden worden, en nog minder, hoe zij het blijven, in | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
diezelfde Kamer hebben mannen zitting, die daar zonder twijfel op hun plaats zijn, mannen, te beleefd, om hun collega's openlijk te verloochenen, maar die toch zeker inwendig wel eens zuchten: was het algemeen gehalte anders, er kon meer en beter gewerkt, er kon meer hervormd worden. Er is ook op politiek gebied practische ervaring noodig; in het raderwerk van den Staat moet men worden ingewijd, wil men een oordeel kunnen vellen over de machine. Het zou niet veel moeite kosten, in de Tweede Kamer eenige mannen aan te wijzen, die volgens aller overtuiging de kennis en de bekwaamheid bezitten, om een comité te vormen zoo niet van werkzaamheid dan toch van toelichting bij het ontwerpen van den verkiezingsveldtocht. In verschillende oorden des lands zijn velen van die Afgevaardigden in andere betrekkingen werkzaam geweest of bekleeden zij door geboorte of rijkdom een invloedrijke positie, zoodat de voorwaarden aanwezig zijn, om van hen verstandig beleid te verwachten. En wat evenzeer een dringende overweging is, de vereeniging van zulke mannen is een noodzakelijk vereischte, om te verkrijgen eenheid in de leiding der partij. In deze richting moest een organisatie van de partij tot stand komen, een zoogenaamd centraal-comité gevormd worden. Dat de ‘Liberale Unie’ bij haar poging, om eenheid te brengen in de liberale partij, zoo weinig begrip heeft gehad van zulk een organisatie, door den aard der dingen als vanzelf aangegeven, is nog altijd een raadsel. Men weet, dat zij van een tegenovergesteld beginsel uitging en de leden der Kamer als zoodanig uit haar midden weerde. De uiterste grens, waartoe men is gekomen, was hier en daar de Afgevaardigden uit te noodigen, om op een groote kiezersvergadering hun redenaarsgaven te doen hooren, niet ongelijk aan de kerkelijke gewoonte, - de vergelijking is van een lid der Kamer zelf - om proponenten ‘op de proef’ te laten preeken. Ook wel gingen sommige leden van de Kamer vrijwillig individueel met een redevoering op de kiezersjacht. Het gerucht liep van de oprichting van een nieuwe krant door eenige invloedrijke Kamerleden, ten einde met de nieuwe kiezers in rapport te komen, maar dit plan schijnt in de geboorte gesmoord, wat niemand bejammeren zal, want er zijn waarlijk al kranten genoeg. Van een gezamenlijke werkzaamheid van de leden der liberale partij heeft men niets gehoord, wellicht omdat men met zulk een optreden vroeger niet veel succes heeft gehad, daar de vorm nimmer gelukkig was. En toch is zulk een vereend optreden tegenover de kiezers een eisch van het partijleven, indien dit gezond mag heeten. De hoofden van een partij moeten niet stillekens afwachten, of de kiezers hen opnieuw met de gunst zullen vereeren, allerminst, waar met een nieuwe Grondwet een belangrijke stap is gedaan op den grooten politieken weg. Waarom geschiedt hier niet, wat men overal elders ziet gebeuren? | |||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||
Het constitutioneele leven op het vasteland van Europa heet een navolging van het Engelsche staatsleven; eilieve, waarom is de kopie zoo weinig getrouw? En men behoeft niet eens naar den vreemde te gaan; de liberalen konden hier, wat partij-organisatie betreft, nog vrij wat leeren van de antirevolutionnairen. Zonder organisatie is geen krachtsontwikkeling mogelijk; zonder organisatie roept men de verwarring in en moet men met logische noodzakelijkheid verwachten, dat de kiesvereenigingen 't nog erger zullen maken, dan zij het tot heden gedaan hebben. Wordt de verwarring een chronisch verschijnsel, dan ligt de conclusie voor de hand, dat Nederland voor den constitutioneelen regeeringsvorm niet geschikt is, althans het tegenwoordige geslacht niet.
Op een der politieke stroomen, waarvan ik hoven sprak, heb ik met een enkel woord reeds gewezen in mijn artikel van December. De linkervleugel van de liberale partij deed zich meer gelden; hij verklaarde de nieuwe Grondwet slechts te beschouwen als een eersten stap op den nieuwen weg, die spoedig door andere diende te worden gevolgd. Nog vóórdat men de werking van het zeer uitgebreide stemrecht in de verte zelfs had kunnen beoordeelen, werd het algemeen stemrecht op het vaandel geschreven en bijzondere aandacht gewijd aan de dusgenaamde sociale quaestie. Het tooneel verplaatst ons naar de hoofdstad. Werd in een roemrijk tijdperk van onze geschiedenis de leus: ‘van Alkmaar begint de victorie’, - men zou boven deze politieke periode kunnen schrijven: van Amsterdam begint de verwarring! Op het laatst van December verzond de Liberale Unie haar manifest. Met een weinig gezond verstand zou men zich voorstellen, dat deze aanschrijving aan de kiesvereenigingen ongeveer dus zou geluid hebben: Mijne heeren, het is u bekend, dat het constitutioneele leven in ons vaderland zich in de laatste jaren niet van de gunstigste zijde heeft doen kennen; indien wij de verdeeldheid, die de liberale partij tot onmacht doemde, - verdeeldheid, helaas! meer door persoonsquaesties dan door ernstig politiek verschil veroorzaakt, - daarlaten, werd buitendien geklaagd, en te recht, over de gebrekkige wijze van arbeiden, waardoor vruchtbare werkzaamheid werd uitgesloten, over het dalen van het gehalte onzer volksvertegenwoordiging, merkbaar niet het minst ook aan de op het Binnenhof uitgesproken redevoeringen. Een en ander heeft ten gevolge gehad, dat de belangstelling der natie in hetgeen de Kamer verrichtte, tot een minimum is gedaald en zelfs de beraadslaging over de nieuwe Grondwet de overgroote meerderheid der natie koel en onverschillig heeft gelaten. Is dit op zichzelf reeds een treurig verschijnsel, het is te bedenkelijker, wanneer wij zien, hoe aan den anderen kant, niet zelden met list en leugen, de kerkelijke hartstochten worden opgezweept en de minder ontwikkelde menigte door allerlei beloften gelokt en misleid. Onze grootste vijand is de meermalen gebleken politieke apathie, de onverschilligheid van de goedgezinde kiezers, | |||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||
van hen, in wie men op grond van hun ontwikkeling een gezond oordeel over de politieke quaesties van den dag mag verwachten. Het is daarom, dat wij u in ernstige overweging geven, uw uiterste kracht in te spannen, opdat er met de nieuwe Grondwet ook een nieuw, krachtig leven ontsta. Wij vestigen ook inzonderheid uwe aandacht op de keuze der candidaten. Gij weet, hoe lichtzinnig en oppervlakkig daarmee dikwerf te werk wordt gegaan. Voor een goed deel hangt de toekomst van ons vaderland daarvan af. Nederland heeft mannen genoeg, die het land op een eervolle wijze kunnen vertegenwoordigen, die kennis aan karakter paren, zoodat er reden is voor de verwachting, dat de treurige tooneelen van vroeger niet in de nieuwe Kamer zullen worden herhaald. Stelt de eischen voor het lidmaatschap der Kamer hooger; kiest mannen, die het mandaat van volksvertegenwoordiger kleeden, niet die door het ambt moeten worden gekleed, aan een betrekking geholpen. Door uwe eischen laag te stellen, verlaagt gij het land, dat op zulk een wijze vertegenwoordigd wordt, en wij worden weer een bespotting van den vreemdeling. Wendt u daarom tot de eerste mannen des lands. Men zegt, dat zij geen mandaat willen aanvaarden, omdat zij den kring, waarin zij zich bewegen moeten, beneden hen achten. Gaat tot hen en zegt, dat het hun plicht is, in de tegenwoordige ernstige omstandigheden zich beschikbaar te stellen; dringt hen en dwingt hen, doet een beroep op hun eergevoel; het vaderland verlangt hun diensten, hun kennis, hun voorlichting, opdat Nederland weer vertegenwoordigd moge worden, zooals het behoort, zooals dat kan, zooals dat moet, - door de eerste mannen des lands, door een Kamer, die eerbied en achting afdwingt door haar intellectueel en moreel gehalte. En wanneer op deze wijze de dampkring van het Binnenhof gezuiverd en gereinigd is, kunnen wij met grond verwachten, dat overeenkomstig den ernst des tijds de handen ineengeslagen zullen worden en gedaan datgene, wat die tijd na rijp overleg van ons eischt. - Men weet het, er is door de Liberale Unie niet gesproken in dezen geest. Het besef van zoo iets schijnt geheel ontbroken te hebben. De heeren hebben gedaan, of het verleden de liberale partij waardig is geweest; geen enkele uitdrukking zelfs, die verraadt, dat men eraan dacht, om althans een reden op te geven, waarom men een sluier wilde halen over het verleden. Men heeft gevraagd: ‘Wat is voor de naaste toekomst de eisch eener liberale staatkunde, die haar verleden (sic) getrouw, leiding wil blijven geven op den weg der vooruitgang?’ - en op die vraag volgt een lijstje van verlangen, ‘bereikbaar in de vier eerste jaren’. Op dat lijstje komen voor: 1o. uitbreiding van de sociale wetgeving, waaronder verbod van kinderarbeid, beperking van den arbeid van vrouwen en jongelieden; invoering van zondagsrust, verzekering van | |||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||
den werkman tegen ongelukken, bij ziekte, ouderdom en overlijden; regeling van het vakonderwijs, en - bovenal invoering van leerplicht; 2o. invoering van den persoonlijken militairen dienstplicht; 3o. invoering van een progressieve inkomstenbelasting, en eindelijk 4o. kiesrecht op breederen grondslag - wat ongeveer zooveel zeggen wil als algemeen of bijna algemeen stemrecht. Men ziet, de heeren zijn niet bescheiden in hun eischen; zulke dingen laten zich waarlijk niet uit de mouw schudden. Misschien hebben zij gedacht, dat de invoering van stoom ook wel in de Kamer van honderd mogelijk was en het aanbrengen van electrisch licht de nieuwe Afgevaardigden in staat zou stellen, den nacht tot den dag te maken. Maar gesteld, dat dit alles zoo maar in een ommezien kon worden tot stand gebracht en de voorbereiding voor zulke wetten niet zooveel tijd zou vorderen, - ‘de enquete betreffende den kinderarbeid en den toestand van fabrieken en werkplaatsen’ zou immers terstond worden voortgezet - hoe weten de heeren, dat zulk een program is het program der liberale partij? Is het geheel overbodig rekening te houden met datgene, wat de meerderheid der liberalep artij, wat de meest invloedrijke leden dier partij op dit oogenblik wenschelijk achten? Er is niet veel kennis noodig, om te weten, dat het zeer moeielijk zou vallen onder dat program verschillende namen te krijgen van leden der liberale partij, die men toch ongaarne in de nieuwe Kamer zou missen. Verraadt in dat geval het opstellen van zulk een program niet een onverklaarbare mate van lichtzinnigheid? Schijnt zulk een houding der Liberale Unie niet het middel bij uitnemendheid, om de verkiezingen voor de Kamer van honderd te beginnen met de fakkel der verdeeldheid onder de kiezers te werpen? Van Amsterdam begint de verwarring; het manifest van de Liberale Unie komt op vele punten overeen met het program, ontworpen door de meerderheid der commissie tot herziening van het reglement van de kiesvereeniging Burgerplicht. Dit bevatte namelijk de volgende punten:
| |||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||
Waartoe een program in een reglement van een kiesvereeniging, zou men zeggen. Zulk een reglement dient in den regel, om in het algemeen de beginselen aan te geven, opdat gelijkgezinden zich kunnen aansluiten, en verder de gewone bepalingen betreffende de regeling der werkzaamheden, enz. Acht het bestuur van een kiesvereeniging, hetzij uit eigen beweging, hetzij op het initiatief van eenige leden, het wenschelijk, dat een of meer politieke vragen een onderwerp van beraadslaging zullen uitmaken en een beslissing wordt genomen, dan bestaat daartoe ten allen tijde gelegenheid. Maar men neemt geen politieke geloofsbelijdenis, afdalende in bijzonderheden, op in een reglement. Immers, de eensgezindheid zal wel nooit zoo volkomen zijn, - en vooral hier was dat te voorzien - dat zulk een belijdenis een groot aantal leden kan omvatten. Slaat men dezen weg in, dan is het noodzakelijk gevolg, dat er een groot aantal kiesvereenigingen ontstaan, welke ieder haar eigen credo hebben, en de eene scheuring op de andere volgt, - een fraai voorspel voor de verkiezingen zelf, wanneer straks elke vereeniging met eigen candidaten voor den dag komt. Maar 't is waar, eendracht maakt macht, is een te oud spreekwoord, dat in onzen verlichten tijd te veel riekt naar de overlevering. En al bestaat dit bezwaar niet - hoe dikwijls zal men zulk een reglement niet moeten herzien, om het gelijken tred te doen houden met de tijdsomstandigheden, waarvoor het blijkbaar is uitgesneden? Zulke practische overwegingen komen echter niet op hij hen, die overvloeien van politieke stof en de gewoonte hebben, evenals de vlinders overal hun eieren te leggen. Wat zullen de volksvertegenwoordigers worden, wanneer de kiesvereenigingen straks alle haar wijsheid hebben vereenigd in een reglement, dat nauwkeurig de gedragslijn voorschrijft tot in de bijzonderheden? Zal het program eenige beteekenis hebben, dan is de Afgevaardigde, die ten gevolge van de candidaatstelling van deze kiesvereeniging wordt verkozen, verplicht zich aan dat program te houden. Men verkrijgt, ook zonder dat de naam gebruikt wordt, feitelijk het zoogenaamde mandat impératif - de Afgevaardigde wordt de zaakwaarnemer van de kiesvereeniging. In dat geval komen het gehalte van den Afgevaardigde, zijn politieke ontwikkeling en doorzicht er minder op aan. Er wordt alleen vereischt, dat hij in het bezit van zooveel advocatenbehendigheid is, dat hij voor de zaak kan pleiten, wanneer die aan de orde komt, desnoods ook de behandeling weet te bespoedigen. Men verkrijgt dan in de Kamer van honderd prachtige politieke pleidooien en ik stel mij voor, dat de toekomstige Edelmogenden straks, zooals onlangs een hunner deed, in de vergaderzaal zich vooraf oefenen, opdat stem en gebaar de noodige kracht zullen hebben, om het pleidooi wegsleepender te maken. Misschien kan men ook wel, daar zulk een oefening ook door andere leden ge- | |||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||
wenscht wordt, vooraf generale repetitie houden voor de openbare zitting. Inderdaad - ernst of scherts, mag men vragen. Ik stel mij de mogelijkheid voor, dat een kiesvereeniging, wanneer een of ander belangrijk punt in de Kamer aan de orde zal komen, de leden bijeenroept, om daarover van gedachten te wisselen, en in een motie bij meerderheid van stemmen van haar gevoelen doet blijken. Dat kan de belangstelling levendig houden in de publieke zaak, welke in ons land over 't geheel genomen niet groot is. Moet echter elke kiesvereeniging een uitgewerkt politiek program hebben, dan wordt de positie van den volksvertegenwoordiger een geheel andere, en een minder gewenschte. De Afgevaardigde moet als lid der volksvertegenwoordiging zelfstandig oordeelen, welk onderwerp naar den aard van de samenstelling der Kamer voor oogenblikkelijke behandeling vatbaar is. Hij staat daarbij niet op zichzelf, maar is afhankelijk van de andere leden zijner partij, met wie hij overleg dient te houden. Gaan de kiesvereenigingen den weg op, dien men te Amsterdam heeft ingeslagen, dan brengen zij ons grenzenlooze verwarring en ontaarden voor zichzelf in onvruchtbare dispuut-colleges, die doen denken aan Kamertje-spelen, - een navolging van onze Tweede in haar ongunstige phase - een voortdurend morsen in de politieke goot. En het program zelf! Ook weer algemeene miskenning van de geschiedenis der laatste jaren op parlementair gebied. Van de gebleken onmacht van onze Tweede geen woord gerept - ja, men zou kunnen zeggen, de blindheid van de vroegere Kamer voor zekere dingen houdt zoo wonderlijk gelijken tred met de onnoozelheid der kiesvereenigingen, dat volkomen het raadsel is opgelost, hoe zulke kiesvereenigingen zulk een Kamer moesten leveren. Altijd nieuwe politieke stof oprakelen, zoodat men de werkelijkheid niet meer zien kan van de nevelen en wolken, welke men discusie noemt, of ook wel praterij. Het is de beweeglijkheid, welke aan zenuwzwakken eigen is; alles wordt overhoopgehaald en soms lijken de vergaderingen een rondedans om den politieken hutspot. Natuurlijk brengt het program een tweede, straks mogelijk een derde Grondwetsherziening aan de orde. Zulke plannen brengen de heeren echter juist in hun element, want zij leven van politieke agitatie; zij hebben niet eens tijd, om af te wachten, of de nieuwe Kamer van honderd zoo zal zijn samengesteld, dat een nieuwe Grondwetsherziening met eenige kans van slagen kan worden ondernomen. Om die Kamer bekommert men zich dan ook blijkbaar niet; het zwaartepunt wordt geheel overgebracht naar de kiesvereenigingen, zooals dat bij de Fransche clubs in de mode is. Met een enkele pennestreek wordt de onderwijsquaestie opgelost op een wijs, die zeer zeker indruischt tegen de meening van de overgroote meerderheid der liberale partij. Het openbaar onderwijs wordt prijsgegeven en het bijzonder, d.w.z. het clericaal onderwijs als regel aan- | |||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||
genomen en aan leerplicht - het oude ideaal der liberalen in den bloeitijd van de voorliefde voor het onderwijs - een argument ontleend voor het bijzonder onderwijs! Is het niet, om duizelig te worden van de verwarring? Men weet, dat het program van de meerderheid der commissie van Burgerplicht ter zijde gesteld werd met 159 tegen 146 stemmen. Het aantal leden der vereeniging bedraagt 765. Uit de stemming een oordeel af te leiden over de vereeniging, mag dus gewaagd schijnen; anders zou men zijn verwondering kunnen uitspreken, dat zulk een program verworpen werd met zulk een geringe meerderheid. Toen de overrompeling van Burgerplicht mislukt was, richtten radicalen een eigen kiesvereeniging op. Waarom deden zij 't niet vroeger? Konden de heeren zich ooit thuis gevoelen in Burgerplicht? moesten de geesten van het verledene niet hun rust verstoren en een nachtmerrie geven, indien de overrompeling gelukt ware? Wellicht lokte het voorbeeld van de sociaal-democraten bij de inneming van de afdeeling van Volksonderwijs te 's-Gravenhage tot navolging uit; wellicht ook hebben wij met iets specifiek Amsterdamsch te doen. Dr. Kuyper had immers de Nieuwe Kerk wel ingenomen! Maar dat zijn bijzaken; over 'tgeen fair wordt genoemd, zal het oordeel altijd verschillend luiden, omdat het karakter verschillend is. Het feit is, dat te Amsterdam een groote kiesvereeniging werd opgericht met een door haar radicaal gedoopte politieke geloofsbelijdenis, of liever met een tijdelijk program van werkzaamheid, waarbij men verklaarde, dat men zich om de vijandschap der liberalen te minder zou bekreunen, nu men het vooruitzicht had, zoowel links als rechts in de politieke gelederen steun te zullen vinden. De discussies, in de nieuwe kiesvereeniging gehouden, getuigden van veel warmte en van veel verwarring. Veel groote woorden werden gebruikt en van recht gesproken op een wijs, alsof het monopolie daarvan door de radicalen was aangevraagd en verkregen.
Terwijl aldus te Amsterdam op een wel wat vreemde wijs de radicale partij geboren werd, had te Utrecht een vergadering plaats in een geheel anderen geest. Daar reikten Protestantsche orthodoxen en liberalen elkander de hand en richtten gezamenlijk een kiesvereeniging op onder de kernachtige zinspreuk: ‘Eendracht maakt macht’. Nieuw was hetgeen daar geschiedde, niet; het was een vrucht van vroeger overleg, waarop ik ruim een jaar geleden reeds de aandacht vestigdeGa naar voetnoot(*). Bij de verkiezingen in 1886 verscheen te Utrecht een brief van de Utrechtsche heeren Jhr. E. van Weede van Dijkveld, Prof. Dr. J.J.P. Valeton Jr., Mr. A.R. Falck, Mr. M. Crommelin en Dr. J.H. Gunning Wzn. aan de kiezers, waarin zij, ‘allen voorstanders van het | |||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||
bijzonder onderwijs’, desniettegenstaande den raad gaven te stemmen op de liberale candidaten, omdat de onderwijsstrijd ‘niet alleen gebracht is op politiek terrein, waar hij niet behoort, maar ook den politieken toestand zoozeer beheerscht, dat elke wenschelijke hervorming erdoor wordt onmogelijk gemaakt’. In weerwil van dien brief zegevierden toch te Utrecht de anti-revolutionnaire candidaten en nog wel tegen den algemeen geachten Roëll en tegen den even gematigden Royaards. Die niet verwachte nederlaag schrikte echter niet af en met reden, want elders leverde die samenwerking met of zonder openbare brieven beter vruchten op, en dat de liberalen in de Kamer toen de meerderheid kregen, hadden zij zonder twijfel voor een deel te danken aan de hulp, hun door de orthodoxe partij verstrekt. Wat in 1886 tot een gezamenlijken gang naar de stembus deed besluiten, was in 1888 gerijpt tot een bepaald verbond van orthodoxen en liberalen; mannen als Van Weede van Dijkveld, Prof. Valeton, Prof. Van Leeuwen, Dr. Bronsveld ziet men naast erkende liberalen als de hoogleeraren Buijs Ballot, De Louter, Wefers Bettink. Het verbond beoogde thans echter niet alleen samenwerking bij de stembus, maar ook de oprichting van een.... partij kan men moeilijk zeggen, maar althans van een kiesvereeniging. Meegesleept door de mode van den dag, ontwierpen de heeren zelfs een politiek program, dat in een vergadering door Prof. De Louter werd toegelicht. Zij, die meenden, dat het hier gold de oprichting van een nieuwe conservatieve partij ter vervanging van de verdwenen oude, werden teleurgesteld, want het program had, wel vaag en algemeen, maar toch wezenlijk een liberale tint. En bij de toelichting van het program door Prof. De Louter bleek, dat de kern van het program lag in de onderwijsvraag. Daarmee bleef de kiesvereeniging voorzeker aan haar oorsprong getrouw; 't was de onderwijsvraag, die eveneens in 1886 tot den gezamenlijken stembusrit had doen besluiten. Meer bepaald stelde de vereeniging zich ten doel, de toenemende macht van de anti-revolutionnairen te breidelen. Het onvermogen op wetgevend terrein in de laatste jaren was aan die partij te wijten, sprak de heer De Louter. ‘De hoofdschuld is de partijstrijd, die ons staatkundig leven verscheurt. De strijd is gevoerd door hen, die den Staat aan de Kerk willen onderwerpen en hen, die, de Kerk eerbiedigende, den Staat vrij willen houden. De eersten noemt men te recht clericalen, voor wie de Kerk het doel van het streven is, omdat de Kerk doel, de Staat slechts middel is.’ Het doel der vereeniging is voornamelijk handhaving maar ook hervorming der openbare school, door - het zijn de woorden van Prof. De Louter - haar de neutraliteit te ontnemen, in den verkeerden zin, waarin deze tegenwoordig wordt toegepast; meer vrijheid voor den openbaren onderwijzer, opdat het onderwijs zijn opvoedend element | |||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||
terugkrijge. Verder behoorde het denkbeeld prijsgegeven te worden van een uniforme school voor het gansche land; hetgeen, trouwens, feitelijk toch reeds geschiedde. De vraag, of het dan geen sektescholen zouden worden, meende Prof. De Louter ontkennend te mogen beantwoorden, indien men maar bleef weren het leerstellig onderwijs en verbieden het opzettelijk en rechtstreeks bestrijden van godsdienstige meeningen van wie dan ook. Meermalen heb ik een oplossing van de onderwijsquaestie in deze richting in overweging gegeven. Zij was gegrond op de geschiedenis van het onderwijs in ons land, waar liberalen en conservatieven zoo lang pal hebben gestaan voor de openbare of volksschool. In overleg met de orthodoxe partij ware het althans wenschelijk, een oplossing of althans een modus vivendi te beproeven. De vraag mag echter gedaan worden, of Prof. De Louter in de voorstelling van het karakter der openbare school niet te ver gaat en zich van de clericale beschuldigingen tegen de openbare school niet meer laat aanleunen, dan rechtvaardig is. 't Is waar, er zijn liberalen, die het neutrale karakter der school te ver hebben willen drijven en zelfs het noemen van den naam van God tot een schending der neutraliteit rekenen. Maar even overdreven is het aan de andere zijde bij het gezwets van de kerkelijke zeloten het voortaan voor een uitgemaakte waarheid te verklaren, dat zonder godsdienst in een of anderen kerkelijken vorm geen paedagogie bestaanbaar is, ook niet gedacht kan worden. De ervaring zou hierover uitspraak moeten doen. Op de anti-revolutionnaire en op de Katholieke scholen wordt veel godsdienst gebruikt bij het onderwijs, maar, over 't geheel genomen, vind ik, dat op de karaktervorming, daar verkregen, niet zooveel roem te dragen valt. Er is ook buiten den godsdienst op paedagogisch gebied een zeer uitgebreid veld van werkzaamheid, maar dat dit veld voor een goed deel braak ligt, ook door de liberalen nog zoo weinig ontgonnen is, mag ons niet tot eenzijdigheid verleiden. Soms schijnt het mij toe, dat de godsdienst te baat genomen wordt, om de traagheid der menschen in denken en in handelen te vergoelijken; dat de godsdienst tot een middel wordt gemaakt, om bestaande gebreken en onvolmaaktheden te bedekken, - waartegen in naam van den godsdienst zelf geprotesteerd zou kunnen worden. Van een zoo uitnemend samengestelde vereeniging als ‘Eendracht maakt Macht’, een vereeniging, waarin liberalen en orthodoxen zoo broederlijk naast elkander zitten, als men zelden aantreft, had men kunnen verwachten, dat zij in minder algemeene en meer duidelijke bewoordingen een oplossing van de onderwijsvraag had aangegeven. Hoe wil de orthodoxe partij, dat het onderwijs op de openbare school zal worden ingericht? Laat zij dat ondubbelzinnig uitspreken. Ik voor mij meen, dat de oplossing in die richting moet worden gezocht, dat de Kerk gebruik maakt van de haar bij de wet verleende | |||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||
bevoegdheid, om zelf op de scholen godsdienst-onderwijs te geven; in overleg kunnen bepaalde uren daarvoor worden aangewezen, zoo zelfs, dat het kerkelijk onderwijs zich bij het gewone aansluit. De school blijve, wat zij zijn moet, - de opleiding voor het maatschappelijk leven - als openbare school met een algemeen godsdienstig karakter; de geestelijken kunnen als leden der schoolcommissie - waarom hen angstvallig daaruit geweerd? - mede toezicht houden, dat het onderwijs geen anti-kerkelijk karakter verkrijgt. Natuurlijk zal dat op sommige plaatsen aanleiding geven tot moeilijkheden, - het meest daar, waar men moeilijkheden op dat gebied zoekt, want daarin hebben de kerkelijke ijveraars 't zeer ver gebracht, - dat moet gezegd worden. Maar wij zouden afdwalen; de onderwijsquaestie ligt voor 't oogenblik in de dikke nevelen der toekomst en er is van haar evenmin iets met eenige zekerheid te voorspellen als omtrent de samenstelling der nieuwe Kamer. De radicalen hebben de hand geboden aan de anti-revolutionnairen, om de openbare school prijs te geven, althans met de bijzondere school gelijk te stellen. Wanneer zij echter niet meer bieden, dan de Amsterdammer dezer dagen deed, dan wil Dr. Kuyper niet toeslaan; trouwens, hij verstaat het schacheren in de politiek zoo goed, dat hij altijd overvraagt naar Semitische wijs en zich bij het eerste bod steeds houdt, of hij erg boos is. Al werd er op de ‘Deputaten-vergadering’ gezegd, dat ‘van officieele samenwerking met de radicale partij geen sprake kon zijn, omdat deze niet georganiseerd is’, - men weet, hoe het gaan zal, wanneer straks de stembus geopend is; de stemmen van de radicalen zullen evenals die van de conservatieven ‘welkom’ zijn. Bij zulk geknoei mag het twijfelachtig heeten, of in de nieuwe Kamer een meerderheid zal worden gevonden, om de openbare school te handhaven. Wanneer men nu het program van ‘Eendracht maakt Macht’ beschouwt in verband met de toelichting - met de sterke anticlericale, of beter nog met de anti-Kuyperiaansche tint, dan is deze kiesvereeniging daarmee zeer zeker getrouw aan haar oorsprong, maar een andere vraag is, of zij daarmee niet te beperkt is gebleven in haar opvatting van den politieken toestand en of hier grond genoeg was, om een liberaal-orthodoxe vereeniging op te richten. Is de wasdom van de clericale partij de eenige reden van de onvruchtbaarheid op wetgevend gebied in de laatste jaren? Bestond die onvruchtbaarheid niet reeds lang, vóórdat de clericalen zulk een gewicht in de schaal legden, dat de Kamer om en niet om was? Ligt de gebleken onmacht der Kamer niet veeleer in haar samenstelling, in haar wijze van werken, in het ontbreken van die personen, die door kennis en karakter dien invloed uitoefenen op hun omgeving, welke noodig is, om het constitutioneel stelsel behoorlijk te doen werken en niet van dat stelsel een caricatuur te maken? Is niet door de jammerlijke verdeeldheid | |||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||
van de liberale partij de volksschool in de Tweede Kamer prijsgegeven, zoodat wij het alleen aan de Eerste Kamer te danken hebben, dat de volksschool nog bestaat? Hebben de Utrechtsche heeren niet gevoeld, dat een verbetering van het gehalte der Tweede Kamer boven alles noodig is en het hoog tijd wordt, dat de kiesvereenigingen, welke zulk een Kamer gemaakt hebben, een weinig meer critiek op zichzelf uitoefenen en de zaken met wat meer ernst behandelen? Wat baat het oprichten van nieuwe kiesvereenigingen in heele en halve kleuren met algemeene, vage lijstjes van verlangen, indien men niet doordringt tot den laatsten grond der dingen, indien men niet vasthoudt aan de geschiedenis en de wenken der geschiedenis niet opvolgt? De firma Buitendijk, welke de Utrechtsche heeren in anti-Kuyperianisme niets toegeeft, richt weer een afzonderlijke vereeniging op, natuurlijk ook weer met een lijstje van verlangen. Te 's-Gravenhage werkt het voorbeeld der Utrechtsche heeren zoo aanstekelijk, dat men ook een vereeniging opricht onder de schoone leuze van de ‘Nationale partij’, ook met een program, zoo rekbaar, dat de kiezers, welke men vangen wil in het net, gemakkelijk door de mazen kunnen heen zwemmen. Lieve hemel, zou men zeggen, laat toch spoedig de verkiezingsdag komen, anders worden wij nog begraven onder de vele nieuwe kiesvereenigingen, met nieuwe programs; de kiezers worden draaierig van al de politieke wijsheid. Wanneer men ver genoeg van deze dagen zal verwijderd zijn, om meer objectief te oordeelen, dan zal de slotsom ongeveer luiden: het was een tijd, traag in denken, vlug in spreken; bijna iedereen had politieke wijsheid te veel, en er waren vele kranten, welke al die wijsheid drukten met de namen der heeren, wat heel prettig gevonden werd, want het was een ijdel, praatziek geslacht, dat weinig aan geschiedenis deed! Hoe verward en vaag het maken van en optreden in de verschillende kiesvereenigingen intusschen ook is, er blijkt een sterke anticlericale stroom te zijn. Het verzet in de Hervormde Kerk tegen de heerschzucht en aanmatiging van den heer Kuyper vindt zijn terugslag op het politieke leven, en wie de kaart van Nederland kent, zal zich niet daarover verwonderen. Wat men in anti-revolutionnaire kringen Calvinisme noemt, heeft ten allen tijde slechts een hier grootere, daar kleinere minderheid kunnen bekoren; er ligt in het Nederlandsche volkskarakter over 't geheel een deels gemoedelijke, deels prozaïsche opvatting van den godsdienst, welke een tegenbeeld vormt van de Calvinistische ruwheid en hardheid. Door kunstmatige verdachtmaking kon het tijdelijk gelukken, den kring van die minderheden wat uit te breiden; nimmer zal men het zoover brengen, - enkele gemeenten wellicht uitgezonderd - aan die uiterste richting de heerschappij te verzekeren. | |||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||
Dat leert reeds de ervaring, welke de anti-revolutionnairen in de Hervormde Kerk hebben opgedaan. De poging, om zich van het gezag meester te maken, kon moeilijk op een gunstiger tijdstip geschieden; immers, de Hervormde Kerk was door verdeeldheid verzwakt, de banden verslapt. Toch werd de stoute aanval afgeslagen, moest de Nieuwe Kerk te Amsterdam weer worden ontruimd en was de heer Kuyper verplicht een eigen kerk op te richten, waarvan de naam reeds tot allerlei glossen en spotternijen aanleiding gaf. Ik geloof, dat op dezelfde wijze de poging van de Utrechtsche heeren, om den Kuypersban te breken, zou slagen, indien er bij de anti-clericalen meer eenheid en samenwerking bestond. Het vooropstellen van leuzen als: ‘Eendracht maakt Macht’ - ‘Nationale partij’ - is op zichzelf niet genoeg; de krachten moeten over 't geheele land georganiseerd worden, tot een geheel saamgevoegd. Maar is het niet een opmerkelijk verschijnsel, dat men die organiseerende kracht het meest vindt juist bij de clericalen, niet alleen hier maar ook elders, en de verdeeldheid, de clubgeest, het individualisme toeneemt, naarmate men meer links komt. Vooral in het liberale centrum werken de persoons-quaesties verlammend, zoo zelfs, dat men nog liever de poorten voor den vijand openzet, dan van een persoonlijke opvatting afstand te doen. Wanneer de anti-clericalen zoo verstandig waren, van de anti-revolutionnairen af te zien, hoe een partij moet worden georganiseerd, om kracht uit te oefenen, zouden de Kuyperianen ook op politiek gebied spoedig aan het ‘doleeren’ moeten gaan. Wellicht moet er nog menige verkiezing voorbijgaan, vóórdat men in dat opzicht tot practisch inzicht komt. Er is veel in de verkiezingsbeweging, zoo rechts als links, waarover een denkend mensch zich verwondert, maar het verwonderlijkst van alles is wel, wanneer men leest, hoe de anti-revolutionnaire partij 't aanlegt, om politieke veroveringen te maken. Wanneer het niet zwart op wit in de Standaard stond, zou men niet gelooven, dat de ‘deputatenvergadering’ - ook die naam is karakteristiek - den 15den dezer te Utrecht begon met een Psalm te zingen, te luisteren naar de voorlezing door den voorzitter van een hoofdstuk uit den Bijbel, Exodus 3, daarop een toespraak werd gehouden, waarbij een vergelijking werd gemaakt tusschen Mozes en Groen van Prinsterer; - de laatste kwam ‘evenals Mozes in den naam van den God onzer vaderen’. De verwondering gaat over in ergernis, wanneer men hoort, dat die verzameling van 384 ‘deputaten’, behalve de leden der Staten-Generaal en die der Provinciale Staten, een motie aanneemt, gericht tegen de oprichters en leden van de nieuwe Utrechtsche kiesvereeniging ‘Eendracht maakt Macht’, - een motie, langer dan ooit een motie - zij wordt ‘resolutie’ genoemd - op een politieke vergadering werd aangenomen en die in haar geheele lengte een schandelijk samenraapsel is van verdachtmaking, gekleed in de walgelijkste ‘tale Kanaäns’. Het ergerlijkste in dit stuk is de femelarij, waarmee gezegd wordt, dat | |||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||
‘de vrucht der zegepraal niet alleen aan hen, die thans mee optrekken, maar ook aan hen, die thans van ons gingen, ten zegen moge strekken’Ga naar voetnoot(*). Dat wordt gezegd door hem, die week aan week allen, die hem niet blindelings volgen tot in de Doleerende Kerk, in Standaard en Heraut op de grofste wijze uitscheldt en voor het ‘geloovige’ volk tentoonstelt. Zeker, men schijnt ‘geloovig’ Christen te moeten zijn, om een staatsman als den later overleden Minister Van Lijnden zoo uit te maken, als dat in de Standaard indertijd is geschied, - maar dan gaat het mijn begrip en dat van velen in den lande, die het gevoel van zedelijke verontwaardiging in den partijstrijd nog niet verloren hebben, te boven, hoe men zulke lieden kan erkennen als een staatkundige partij, hoe zulk een aan Godslastering grenzende comedie aanhang kan vinden bij mannen, van wie men moet veronderstellen, dat zij nog niet geheel alle gevoel voor waarheid en ernst hebben uitgeschud. Immers, zóó denkt, zóó spreekt, zóó schrijft men niet tegen het einde der negentiende eeuw. Zulk een taal komt wel bij enkele individuen voor, maar dan bestaat er iets abnormaals, hetzij door overerving, hetzij door een andere oorzaak. Ook kan zulk een taal door gewoonte, door affectatie aangeleerd worden, en dan wordt men haar eerst na langdurige oefening meester. Het kunstmatige in deze ‘tale Kanaäns’, die eigenaardige zinbouw, dat werken met de aangehechte e's, doet geheel aan affectatie denken. Ik wil zelfs aannemen, dat zoo iets onbewust kan plaats hebben, - er zijn zulke grillige menschenvormen - maar dat een heele vergadering van betrekkelijk ontwikkelde mannen zulk een gekke taal voor ernst opneemt en mee op den lijmstok gaat zitten, - neen, dat is een be- | |||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||
wijs van zedelijk verval, van stuitende karakterloosheid. Zulke verhoudingen en toestanden dragen den stempel van leugen op het voorhoofd. Men spreekt van Mozes en Groen. Laat dien Israëlietischen reus met rust; wij zijn te klein, om ons of iemand onzer bij zulk een held te vergelijken. En als Groen van Prinsterer de oogen kon opslaan, zou hij met verontwaardiging zich afwenden van zulk een op effect berekende leugen. En met de anti-revolutionnaire politiek gaat het al ongeveer op dezelfde wijs. Woorden, woorden, woorden - gedraaid en gewend in allerlei bochten en kringen, al naar de oogenblikkelijke behoefte dat meebrengt. Wijs in Ons Program de kennelijke onkunde aan op het gebied van staatsrecht, de vele tegenstrijdigheden - men zal u antwoorden met een woordenstroom zoo groot, dat al uw bedenkingen erin verdrinken. 't Is alles vaag en algemeen, en met de gave der taal, aan den ontwerper uitnemend eigen, kan daaruit alles worden gedistilleerd, wat de behoefte van den dag meebrengt, revolutie en contra-revolutie. Ons Program is het groote Abracadabra, waarmee Nederland moet worden verlost van de liberale koorts! En diezelfde teekenen van zedelijke verslapping worden ook elders gevonden: voor alles heeft men een fraai woord, een schoone phrase, een klinkende theorie. Maar het vaderland wordt te gronde gericht - toonbeeld van verwarring en verdeeldheid - door persoonlijke eerzucht, omhangen met het partijkleed, geweven met intriges door de elkander trouw verheerlijkende leden der clubs.
Bij de zonderlinge opvatting der kiesvereenigingen van haar taak, bij de toenemende verwarring bestaat er niet veel waarschijnlijkheid, dat het uitgebreide stemrecht en de Kamer van honderd veel verbetering zullen brengen in den politieken toestand, waarover zooveel geklaagd is. 't Kan meevallen, maar het staat er niet naar; veeleer is er grond voor de verwachting, dat wij van den regen in den drup zullen komen. Er zijn kiesvereenigingen, die candidaten stellen, waarvan men met zekerheid kan aannemen, dat zij bij schier alle politieke vragen, welke aan de orde zullen komen, lijnrecht tegenover elkander staan. Soms schijnt men de Nieuwe Kamer te beschouwen als een regenboog, waarin alle kleuren vertegenwoordigd moeten zijn, - wat zeer zeker zal bijdragen tot bespoediging van de behandeling der zaken! In elk geval, - dat brengt de aard der dingen mee - de nieuwe Kamer zal wel niet anders kunnen zijn dan de weerspiegeling der kiesvereenigingen, op dezelfde wijze als de oude Kamer 't was. Wij zullen het lot krijgen, dat wij verdienen! Daaraan kunnen zelfs de goden niets veranderen. Wanneer de strijd om de groene tafel - vanouds een geliefkoosd balspel - niet te lang ophoudt, krijgen wij weer onderwijs, kiesrecht | |||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||
en sociale quaestie. Misschien het eerste en het laatste te gelijk, omdat zij de geschiktste gelegenheid aanbieden tot ruilhandel. De sociale quaestie kan wellicht nog den voorrang krijgen, omdat zij een uitstekend middel is tot agitatie tegenover de nieuwgeboren of straks te scheppen kiezers. De sociale quaestie is buitendien een mode-artikel. Iedereen handelt erin. De sociale quaestie heet voorbereid door de bekende Kamer-enquête en de Liberale Unie vraagt dringend voortzetting van die enquête. Dat is billijk, want er zal nog wel meer maatschappelijke ellende te peilen zijn, al kunnen wij 't voorloopig wel stellen met datgene, wat nu reeds ontdekt is. Niet waar, er zijn door die enquête vreeselijke dingen aan den dag gekomen! Maar weet gij, wat ik vreemd vind? Dat door zulk een enquête het geweten moest getroffen worden. Ook zonder dien officieelen omhaal was er zooveel te ontdekken en met geringe moeite. Wij leven immers in een Christelijke maatschappij - wij hebben overal groote en kleine Christelijke kerken en geestelijken, die waken voor de belangen van hun kudde; en wij hebben een pers, groote en kleine kranten in menigte, die het haar roeping achten, al wat er verkeerds is, door de wereld te verbreiden, opdat er middelen worden gevonden ter genezing, indien dit mogelijk is! En toch is het, of al die dingen, door de enquête aan den dag gekomen, nieuw zijn. Heeft men dan zoo weinig gelet op hetgeen er omgaat in de wereld onder den zoogenaamd minderen stand? Moesten eerst de bedreigingen der sociaal-democraten den stoot geven tot het onderzoek? Als men let op de verontwaardiging, welke door de enquête allerwege is opgewekt, dan zou men zoo zeggen, dat onze maatschappij bijna uitsluitend bestaat uit menschen, die een goed hart hebben voor hun medemensch, die in hun omgeving zeer zorgzaam zijn voor hen, met wie zij in aanraking komen in leven en bedrijf, - men zou verwachten, dat overal de mensch als mensch wordt geacht en behandeld en zijn belangen weinig minder behartigd dan die van zichzelf. Of is dat niet zoo? Is die verontwaardiging een goedkoop middel, om het geweten gerust te stellen, - dus een leugen van de ergste soort - laf en laag? Ik vind de enquête een goed werk; maar nog beter ware 't, indien door de Regeering een commissie werd benoemd, waarin tevens zitting hadden mannen, die het dagelijksch leven en zijn bedrijf uit ervaring kennen en daardoor tevens kunnen beoordeelen, wat er in de ellende persoonlijks is, d.w.z. willekeur, wat kan worden vermeden of voorkomen - en wat, hoe beklagenswaardig ook, aan het bedrijf van 't leven onvermijdelijk is verbonden en daarmee altijd zal verbonden blijven - tenzij er iemand opstond, die met een tooverstaf de wereld èn van haar redelijke èn van haar redelooze wreedheid verloste en herschepte in een idialen toestand. Het Christendom zou dat doen, maar tot heden is het niet geschied. | |||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||
De maatschappij is ziek; ik geloof, nog zieker, dan men denkt, en men huivert van den loodzwaren last van ellende, welken zij elken dag met zich voortsleept. Maar - het mag ook niet ontkend worden, dat er met die ellende wordt gecoquetteerd, dat die ellende veelal slechts die zwakgevoelige sentimentaliteit geeft, welke de kwaal nog verergert en zelfs stof gaat leveren voor reclames in den verkiezingstijd. De maatschappij is ziek, dat weten wij allen, maar - kwakzalvers van de baan. De geneesheer moet een man zijn van veelzijdige ontwikkeling, iemand, die den mensch en het menschelijke kent en bij het peilen van de wonden der maatschappij een vaste hand heeft en niet speelt met de fonde, als ware 't een comedie-vertooning. En gevaarlijk zou 't zijn, te groote illusies op te wekken, als zou er geheele genezing volgen op de aangeprezen middelen. In de oude en in de nieuwe geschiedenis vindt men perioden van volksellende of liever tijden, waarin meer de aandacht was gevestigd op die ellende, want zij week nimmer geheel; zij klimt of daalt met de welvaart der maatschappij; de grootste ellende vond men steeds, waar de grootste weelde was. En men vindt ook in alle tijden stelsels, theorieën aangegeven, om de ellende uit de wereld te helpen; met vele stelsels zijn zelfs proeven genomen, maar nooit is er een proefhoudend gebleken; het waren fata morgana, verleidelijke luchtspiegelingen voor de vermoeide, dorstende reizigers. Spenen wij ons dus van te groote verwachtingen; laat ons geen groote beloften doen, die straks onvervulbaar blijken en dan nieuwe reden geven tot bitterheid. Meent men, met wat wettekens op den fabrieksarbeid, met wat opheffing van accijnsen, met wat andere verdeeling van belastingen de quaestie te zullen oplossen? Dat is goed, voorzeker, maar minder dan een druppel aan den emmer. Te diep ligt de oorzaak van wat men de sociale quaestie noemt, dan dat men door zulke middelen de beweging ook maar een oogenblik zou kunnen stuiten. De sociale kreten om verdeeling van goederen, om plaats aan het festijn des levens, de vloek, tegen het kapitaal geslingerd, - dat alles zijn de rauwe weerklanken van de maatschappij zelf, het zijn de symptomen van haar krankte, van haar zedelijk verval. Wat men in de socialisten afkeurt, vindt men in anderen vorm - met het vernis van een ziekelijke beschaving bedekt - bij schier de geheele bezittende klasse terug, waar de arbeid wordt geschuwd als oneerbaar, waar de zucht naar weelde de verbeelding overspant, waar de jacht naar genot de krachten uitput, waar de dorst naar geld bijna elk middel geoorloofd doet achten. Waarom vreest men het socialisme? Omdat men tegenover de arbeidende klasse het zedelijk overwicht heeft verloren; omdat een duister besef zegt, dat men zijn plicht ten opzichte van het leven niet heeft vervuld. Men schrijft levenswetten voor, welke men zelf niet houdt. | |||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||
Dat heeft de verhouding tusschen mensch en mensch vergiftigd en de band, die de menschen tot één maatschappij moest verbinden, is verbroken. De strijd van het eigenbelang, van den mensch tegen den mensch, neemt scherper, ruwer, wreeder vormen aan, zoodat een uitbarsting volgen moet en de kracht van den sterkste zal beslissen. Ik weet wel, men maakt geen wetten voor de moreele hervorming der maatschappij, maar de wetgever dient toch den wezenlijken aard der dingen te kennen, om geen misgrepen te doen, en bovenal moet worden voorkomen, dat wettekens, hoe goed ook op zichzelf, middel worden en voorwendsel, de ziekte te laten voortkankeren. Laat de sociale quaestie geen politiek spel worden.
Het oordeel, dat hier over den staat van zaken in ons land wordt uitgesproken, is niet individueel; - in hoofdzaak is dit het gevoelen - ik zal niet zeggen van de meerderheid, want het verstand is nooit bij de meerderheid geweest, - maar van zeer velen - van hen, van wier oordeel ook de meerderheid, al volgt zij, vooral bij de verkiezingen, andere wegen, zich afhankelijk gevoelt. 20, 2, '88. Noorman. |
|