De Tijdspiegel. Jaargang 45
(1888)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is armoede de voornaamste oorzaak der prostitutie?III.De vraag naar de verhouding, waarin de armoede tot de prostitutie staat, wordt geheel beheerscht door de vraag naar de beteekenis, die aan de armoede in het maatschappelijk leven toekomt. De vaststelling van die beteekenis moet ons in de eerste plaats bezighouden. Die vaststelling kan alleen aan de hand der ervaring ondernomen worden. Hoe gaarne velen een anderen weg wenschen in te slaan en ook menigmaal werkelijk betreden, ten slotte zijn allen verplicht, tot de ervaring terug te keeren en haar bewust of onbewust tot richtsnoer te kiezen. Alleen de ervaring staat in onmiddellijk verband met het leven. Is dat waar, dan moet het uit haar gewonnen wetenschappelijk begrip slechts eene betrekkelijke waarde bezitten, want tusschen de wetenschappelijke leer - een stelsel van min of meer abstracte formules - en het werkelijk leven kan nooit eene volkomen overeenstemming heerschen. Gewoonlijk heeft zelfs de leer zeer spoedig na haar ontstaan en nog in de eerste periode van hare ontwikkeling elke voeling met de werkelijkheid verloren. Het wetenschappelijk begrip is dus niets anders, of mag althans niets anders zijn, dan een geschikt hulpmiddel, om langs den kortsten weg de waargenomen verschijnselen des levens - de zichtbare feiten - te kunnen rangschikken en met elkander te verbinden. Het is een bruikbaar en in de meeste gevallen een onmisbaar werktuig in de handen van den denkenden mensch. Dit werktuig stelt ons niet in staat, - al heeft het ook een zeer hoogen trap van ontwikkeling bereikt - om van wettelijke verhoudingen en wettelijke regelmatigheden in onvoorwaardelijken zin te spreken. Zijne betrekkelijke waarde moet steeds in het oog gehouden worden, wanneer naar eene bepaalde verhouding verwezen wordt, waarin de armoede tot de prostitutie staat, of wanneer er van eene bepaalde verhouding sprake is, die de armoede tot den maatschappelijken arbeid inneemt. Wat is de zin van het woord armoede? De etymologie brengt armoede in verband met het gothische woord arms, waarvan ons arm afkomstig is. Arm beteekent zoowel brachium, m.a.w. een lichaamsdeel, als miser, m.a.w. erbarmen. Tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beide beteekenissen bestaat oogenschijnlijk geene overeenkomst. Toch neemt de wetenschap voor beide brachium als wortel aan. Ter verduidelijking van den zin is het wenschelijk, aan het werkwoord armen, amplecti, te denken. Aan armen, omarmen, komt van oudsher de beteekenis toe: liefderijk en medelijdend in de armen sluiten. Grimm zegt, dat arm, armoede een toestand uitdrukt, waarin de ongelukkige op medelijden en genade aanspraak heeft, liefde verdient. Niet de behoeftige, maar de ongelukkige, de lijder, wordt in de armen gesloten; met hem wordt als arme medelijden gevoeld. Behoeftigen kunnen tevens armen zijn en zullen veelal in den toestand van armoede verkeeren, maar een moeten is tegenover hen buitengesloten en eene noodzakelijkheid is niet voorhanden. Er moet dan ook een onderscheid tusschen behoeftig en arm aangenomen worden. Johannes Frank sluit zich bij Grimm aan, merkt echter op, dat al deze oorspronkelijk Germaansche woorden in navolging van en in overeenstemming met Latijnsch-Christelijke begrippen gevormd zijn, maar zich door hun specifiek ethischen inhoud gunstig van de Latijnsche begrippen onderscheiden. Arm, armoedig, armoede, ongelukkig veronderstellen oorspronkelijk erbarmen, barmhartigheid; zij herinneren aan de weldadigheid, of liever aan de uitoefening der zeven werken van barmhartigheid. De ontwikkelde afleiding en opvatting is niet algemeen erkend; velen betwisten zelfs hare waarschijnlijkheid en stellen voor den door ons ontwikkelden vorm in de plaats het etymologisch verband met armoedi, labor, moedi, molestia. Alsdan beteekent armoede zooveel als: arbeidsmoede, onder den last van den arbeid gebukt gaan. Voor zoover daarbij van eene taalkundige strijdvraag sprake is, moeten wij dit gebied verlaten, eenvoudig constateerende, dat een later taal- en spraakgebruik den ethischen inhoud opruimde en de materieele gedachte op den voorgrond plaatste. Als een hoofdkenmerk van arms en arm gold later zekere betrekking van arm en armoede tot den arbeid, zoodat met arm en armoede de beteekenis verbonden werd: zijn onderhoud met moeite door middel van arbeid verdienen, hetgeen omschreven zooveel heette als: in het zweet zijns aanschijns werken, zonder zekerheid van bestaan en toereikend inkomen. Met deze opvatting hield de leer van de sociale orde der materieele goederen, ook economische wetenschap genoemd, rekenschap, toen zij het begrip armoede formuleerde. Armoede drukt, volgens haar, een toestand uit van onbekwaamheid en onvermogen, om door eigen kracht en met eigen middelen in de als noodzakelijk en onontbeerlijk erkende levensbehoeften te voorzien. Beknopter en bevattelijker luidde de economische formule: arm is hij of zij, die niet over de vereischte middelen van onderhoud beschikt. Welk gevaar wordt door deze formuleering te voorschijn geroepen? De economische formule spreekt alleen van een materieel belang en wekt dientengevolge de gedachte, dat er uitsluitend materieele middelen vereischt worden, om de armoede en de uit haar voortspruitende maat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappelijke en zedelijke nadeelen te bestrijden; die gedachte vervult allengs ons voorstellingsvermogen en beheerscht alsdan ons bewustzijn. De economische formule wijst op het streven der economische wetenschap, om zich los te maken van den moreelen grondslag en het gebied van het abstracte op te zoeken zij scheidt de sociale orde der materieele goederen van de sociale orde van het menschelijk leven en laat een begrip in de plaats van middel doel worden. Het gevaar ligt voornamelijk hierin, dat een te klein gebied - het materieele goed - eene afzonderlijke leer gaat vormen en dat aan haar alsdan alle verhoudingen van het menschelijk leven getoetst worden. Het werkelijk leven kent de scheiding in eene moreele en in eene materieele sociale orde niet. Wordt die scheiding in hare uiterste consequentie op concrete toestanden in de historisch geworden levensgemeenschap of maatschappij toegepast, dan beteekent dat eene eenzijdige vooropplaatsing der materieele behoeften, waarvan onwillekeurig eene bevooroordeelde en gebrekkige beoordeeling der feiten het gevolg is. Niet ten onrechte wordt in dit opzicht aan Adam Smith verweten, dat hij daartoe in zijn onderzoek naar het wezen en de oorzaken van den rijkdom de hand geboden heeft. Wel plaatste hij niet, gelijk de zg. physiocraten dat gedaan hadden, het materieel genot op den troon; wel maakte de leer der materieele goederen slechts een onderdeel uit van zijne voorlezingen; wel keerde hij persoonlijk aan de moraliteit den voorrang toe, voor zoover dat met zijn sensualistisch standpunt op het gebied der wijsbegeerte vereenigbaar was: maar hij bond niet meer onmiddellijk den materieelen aan den moreelen vooruitgang en zocht, in abstracto, voor de vraag van het menschelijk leven eene rekenkunstige oplossing. Had hij meer gelet op de ervaring en haar optreden in de geschiedenis, dan had hij de onmogelijkheid ingezien van elke materieele verbetering, die niet door moreele hervormingen voorafgegaan wordt, en dan had hij er nooit toe kunnen overgaan, om het persoonlijk belang in wetenschappelijken zin te isoleeren. Uit die isoleering vloeien gevolgtrekkingen voort, die in zeer vele gevallen slechts bij wijze van uitzondering op het leven in de gemeenschap toe te passen zijn. Geen wonder, dat het lijden der arbeidende bevolking en het beginsel van het welbegrepen eigenbelang naast elkander bleven staan en dat Smith, uitgaande van het eigenbelang, niet tot het lijden doordrong. De economische formule noemt arm gemis van de vereischte middelen, om in eigen onderhoud te voorzien. Welke levensgezellin begeleidt derhalve de armoede? De nood. Nood moet beschouwd worden als eene beperking der menschelijke vrijheid, daar deze toestand de vrijheid van handelen uitsluit. Noodlijdenden bezitten niet meer de vrije beschikking over hunne persoonlijke arbeidskracht en kunnen feitelijk geene rechtsverbinding aangaan, daar deze een eigen wil als voorwaarde vooropplaatst. Die wil ontbreekt, zoodra zij, die een rechtsgeldig verdrag sluiten, gedwongen zijn, de gestelde voorwaarden aan te nemen, zonder in staat te zijn, eigen wenschen met kans van slagen te kunnen uiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoogstens verleent het recht van vereenigen en vergaderen de mogelijkheid, om een klein tegenwicht te vormen, mits dit recht voldoende door de wet gewaarborgd is, om de geregelde uitoefening toe te laten, hetgeen echter bij wijze van uitzondering het geval is. Dit tegenwicht heft evenwel de verhouding van loon en dwang, waarin noodlijdenden en gegoeden tot elkander in de ontkerstende maatschappij staan, niet op. De verkondigde vrijheid, ook wel eens gelijk recht voor allen genoemd, is onder zulke omstandigheden schijn. De groote wijsgeer Hegel zeide niet zonder grond, dat de vrijheid in de moderne maatschappij ten opzichte van hare uitoefening gebonden is aan het bezit. Valt de leer van het offer weg met de aan die leer ontleende macht der Christelijke liefde, dan staan de noodlijdenden in dezelfde verhouding tot de rijken als eertijds de slaven tot de slavenhouders. De vorm is in dit geval veranderd, niet het wezen der zaak. In zoover is zelfs de heerschende vorm voor de noodlijdenden ongunstig, dat het materieel belang van den rijke hem tegenwoordig niet meer voorschrijft, het leven der noodlijdenden te sparen. De ontwikkeling der techniek heeft dit sparen buiten het persoonlijk belang van den materieelen mensch geplaatst. De hooge practische beteekenis van het Christelijk beginsel is daardoor nog verhoogd en niet toevallig was het, dat de crisis op kerkelijk gebied, waarvan verzwakking des geloofs het gevolg geweest is, door een stormloopen tegen de bestaande rechtsorde afgelost werd. Tegenwoordig worden arm en behoeftig door elkander gebruikt. Dat geschiedt ten onrechte. Behoeftig drukt een toestand uit van langzaam wegkwijnen wegens gebrek aan het noodige, terwijl geen lichtstraal toegang tot het gemoed vindt, zoodat het van vreugde en voldoende verzorging ontbloote leven in het oog des lijders elke waarde verloren heeft. De arme verkeert in een toestand van passief lijden, maar blijft hopen en gelooven en vindt daarin troost en steun; de behoeftige en nooddruftige teert weg en heeft geene hoop, geen geloof meer. Nog duidelijker wordt de beteekenis der armoede, indien hare oorzaken niet over het hoofd gezien worden. Die oorzaken zijn van individueelen en van socialen aard. Onder de eerstgenoemde treden op den voorgrond: lichamelijke en zenuwzwakte, ziekte, eenig ongeluk, lichtzinnigheid, traagheid, verkwisting, enz. Deze oorzaken kunnen door eene individueele behandeling der lijders verminderd worden. Zijn zij niet meer voorhanden, dan bestaat de mogelijkheid, om door eigen inkomen uit arbeid weder tot een toestand van betrekkelijke onafhankelijkheid te geraken. Daartoe de behulpzame hand te bieden, is een plicht, en die plicht wordt ook door de economische wetenschap erkend. Deze dwaalt echter hierin, dat zij de weldadigheid slechts duldt en niet als eene noodzakelijke aanvulling beschouwt, die door geene maatschappelijke of andere inrichting te vervangen is. Zelfs de meest uitgebreide toepassing der verzekering en zelfs de algemeene toepassing der spaartheorie maken de weldadigheid niet overbodig. Ontbreekt aan den arme de voor hem onmisbare ondersteuning, dan neemt hij zijne toevlucht tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedelen en de bedelarij geleidt hem op het gebied der wetsovertredingen. De Charitas is wel in staat, om door middel van eene verstandige individualiseering het euvel te verminderen, nooit echter krachtig genoeg, om de kwaal geheel te genezen, zelfs dan niet, wanneer de Christelijke liefde in verbinding treedt met de opvoeding en den socialen arbeid. De armoede is in niet geringe mate een uitvloeisel van de gebreken en zwakheden der menschelijke natuur, van de nadeelige werking der hartstochten en van de geringe neiging, zich in de steeds noodzakelijke zelfbeperking te oefenen. Neemt het godsdienstig bewustzijn af en de bevolking toe, dan wordt de armoede eerst een gevaar voor allen en draagt zij tot het zedelijk verval van het volk bij. Van niet minder belang zijn de sociale oorzaken der armoede. Sociale beteekenis bezit het woord armoede, wanneer wel de middelen voorhanden zijn ter dekking der vereischte levensbehoeften, maar wanneer deze niet tevens in staat stellen, om te voldoen aan de plichten van den stand en den maatschappelijken rang. Meestal toch wordt de handhaving der sociale stelling in het maatschappelijk leven hooger geschat dan de gezondheid en armoede van dezen aard bevat een groot gevaar voor de moraliteit, daar deze alsdan slechts in zoover onaangetast blijft, als dat met den uiterlijken schijn vereenigbaar is. Het verlies van het eigen zedelijk bewustzijn wordt niet gedekt door den steun, dien stand en rang verleenen. De solidariteit van gelijken in rang en stand hangt in onzen geloofsarmen tijd ten slotte alleen van de materieele belangen af, die in het onpersoonlijk geld belichaamd zijn. De economische richting, die de maatschappij ingeslagen heeft, bevordert armoede om zulke redenen. In de antieke wereld en ook nog in de middeleeuwen werd er prijs op gesteld, zich zooveel mogelijk onafhankelijk te maken van materieele behoeften. Bevrediging schonk het, niet aangewezen te zijn op de hulp van anderen, daar in den toestand van afhankelijkheid op den duur het gevoel voor vrijheid elke waarde verliest. In de beperking der behoeften werd een middel gezien, om het persoonlijk karakter te vormen. Dit karakter was de voorwaarde voor de persoonlijke vrijheid. Anders luidt het ideaal onder de heerschappij der materieele belangen. Vermeerdering der materieele behoeften werd tot plicht verheven en zelfs de aristocraat richtte daarop zijn streven. Die vermeerdering, waarvoor geene grenzen aan te wijzen zijn, prikkelt, om de productie steeds uit te breiden, en gaat gepaard met het streven, om de stofwisseling steeds sneller te doen plaats vinden. Behoefte werd het, anderen in die vermeerdering te overtreffen. De middelen daartoe werden verkregen, door te handelen overeenkomstig de regelen van den handel, van het verkeer op de algemeene markt, d.w.z. door met de minst mogelijke offers de meest mogelijke winsten te behalen. De mogelijkheid daartoe bood de aanbidding der dogmatiek van het egoisme, die van het persoonlijk belang uitgaat en alleen met dit belang rekent. Wie niet in staat was of niet wenschte de regelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het goederenverkeer tot uitgangspunt en richtsnoer te maken van al hetgeen tot het menschelijk leven behoort, liep gevaar in een toestand van armoede te geraken.; wie niet door gelukkige omstandigheden begunstigd was en toch op zijn socialen rang prijs stelde, deelde dit lot. Vandaar, dat armoede tot in de hoogste klassen der maatschappij doorgedrongen is. Vandaar, dat met de steeds toenemende vermeerdering der behoeften de uitbreiding der armoede gepaard gaat. Het meest van allen lijden onder dien zuiver materialistischen geest van onzen tijd de arbeidende klassen. Daar echter de sociale beteekenis van de armoede bijzondere kenmerken bezit, wordt voor dezen vorm - armoede der arbeidende klasse - een ander woord gebruikt, dat in de eerste helft van deze eeuw in Frankrijk en Engeland het burgerrecht verwierf. De armoede van geheele klassen der maatschappij heet pauperisme. Pauperisme is het product van kunstmatige toestanden en verhoudingen, is een gevaar voor de maatschappij en hare natuurlijke ontwikkeling. Pauperisme is een kunstterm en het moet het karakter van een kunstterm behouden, zoodat het zelfs niet eens in onze gedachten mag opkomen, naar eene vertaling te zoeken. Behoeftigen en armen zijn ten allen tijde in de maatschappij voorhanden geweest en zullen in haar midden steeds voorkomen, al worden er ook nog zulke fraaie sociale stelsels samengesteld, die de onmogelijkheid van de armoede in den toekomststaat aantoonen. Pauperisme daarentegen komt niet overal voor en is niet een gewoon verschijnsel. Zijne wieg stond in de fabrieks-districten; zijne bestrijding ligt op den weg der wetgeving. Afgeleid van pauper, beteekent pauperisme een toestand van duurzaam onvermogen van eene voor de huisindustrie en het handwerk ingerichte bevolking, om in de fabrieksnijverheid voldoende en geregelde bezigheid tegen een loon te vinden, dat in het onderhoud van een gezin voorziet. De armoede rekent in hoofdzaak met den ‘travailleur imparfait’, die in de meeste gevallen onder den invloed van moreele gebreken staat. Het pauperisme daarentegen is verplicht te rekenen met den ‘travailleur parfait’, met den gezonden, krachtigen, bekwamen en vlijtigen werkman, die bereid is eene hem opgedragen groote arbeidshoeveelheid te verrichten, maar daartoe òf niet in de gelegenheid gesteld wordt, òf daarvoor eene vergoeding moet aannemen, die het herstel der verbruikte kracht en het leven in een gezin als hoofd van een eigen geslacht niet toelaat. Verlies der arbeidsenergie, lichaamszwakte, afstomping der moreele eigenschappen en verdierlijking zijn daarvan de noodzakelijke gevolgen. Dit lijden vernietigt het leven en de veerkracht van het volk, dat tegen den strijd met de machine en eene verkeerde wetgeving op den duur niet opgewassen is, en het einde is het zedelijk verval der natie, de ondergang der beschaving. De verbreiding van het pauperisme ging hand in hand met de uitbreiding der mechanische werkplaatsen en de concentratie der industrieele krachten in weinige handen en in weinige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen. Is lichtzinnigheid eene voorname oorzaak der armoede, dan is pauperisme eene voorname oorzaak der prostitutie. Vraagt armoede hulp van hen, die als Christenen met de hun verleende talenten woekerden en hun arbeid ruim gezegend zagen, dan verwacht het pauperisme alleen nog maar verlossing van de revolutie, die tijdelijk genot belooft en snel een leven vol ellende vernietigt. In een voor allen zichtbaren vorm treedt het pauperisme op, wanneer eene plotselinge verplaatsing van een groot aantal plattelandsbewoners naar de steden plaats gevonden heeft. Het leven van deze arbeidskrachten was gebonden aan bepaalde sociale vormen, die van geslacht tot geslacht op hen waren overgegaan, die gemeengoed van allen waren geworden, die door de traditie in zekeren zin waren geheiligd. Aan die vormen knoopten zij alle voorstellingen vast; in die vormen lag voor hen eene moreele kracht en met die vormen was ook het godsdienstig bewustzijn als het ware saamgesmolten. Dit erfgoed der vaderen ging bij de verplaatsing grootendeels verloren. In eene vreemde omgeving ontbrak de gelegenheid, zich onmiddellijk aan andere, allen onbekende en ongewone sociale vormen aan te sluiten, was zelfs de onmisbare godsdienstige en moreele steun in vormen voorhanden, die allen vreemd moesten voorkomen en althans aanvankelijk door een min of meer onpersoonlijk karakter niet aantrokken. Ook de vormen van het egoisme zijn in de groote steden van dien aard, dat eenvoudige lieden in de meeste gevallen het gelag moeten betalen, terwijl de verleiding in die steden allen overal omringt. In vroeger jaren, toen godsdienstige twisten velen uit hun geboorteland verdreven of van hun eigendom beroofd hadden, kwam eene plotselinge verplaatsing evenzeer voor. Maar die volksbeweging droeg een ander karakter. Gesloten scharen, onderling verbonden door een krachtig geloofsleven, ten deele intellectueel zeer ontwikkeld en op het gebied van den landbouw, de nijverheid en den handel in hooge mate ervaren, vestigden zich elders overeenkomstig hunne gewoonten en gebruiken en brachten hunne sociale vormen mede. Zij waren voor de streken, die hen opnamen, pionieren der beschaving en wezen hun nieuwen landgenooten den weg, om tot welvaart te geraken. Zij behielden hunne eigen rechten en privilegiën en waren solidair met elkander verbonden. Op deze wijze b.v. riepen de Hugenoten en de Nederlandsche Hervormden in Duitschland een nieuw tijdperk van ontwikkeling te voorschijn. Anders in onzen tijd. Nadat de bevolking onder de heerschappij van het atomisme van haar eigenaardig historisch karakter voor een groot deel beroofd was, haar godsdienstig gehalte aan de methode van opvoeding en onderwijs ten offer gebracht had en door de technische omwenteling te huis de bronnen van bestaan had zien indrogen, concentreerde zij zich in de industrieele middelpunten, zonder tegen de uitzuiging van speculanten en andere op vermeerdering van kapitaal bedachten, hetzij door eene humane wetgeving, hetzij door den Christelijken geest der loongevende intellectueele klassen, beschermd te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij kon dientengevolge lichamelijk en geestelijk eenvoudig voor materieele doeleinden verbruikt worden. Zij werd het offer van de politieke en moreele anarchie, die aan de technische omwenteling vooraf ging en aan de maatschappij hare vaste steunpunten ontnomen had. In hoever kan de machine en in hoever kan de inrichting van den Staat, resp. van de gemeente, voor dien toestand verantwoordelijk gemaakt worden? Op zichzelf beschouwd kan de machine direct geen toestand van pauperisme te voorschijn roepen. Integendeel, met hare hulp is de mensch in staat, op ruime schaal de materieele behoeften der bevolking te dekken. In haar moet zelfs eene bron gezien worden ter verhooging der welvaart en ter vermeerdering der nationale kracht. Zij vereenigt vele personen op één punt en is in hare constructie een voorbeeld van hetgeen eene juiste verbinding van kracht in de hand des menschen vermag. Alzoo wijst zij zelfs op de voordeelen der organisatie. Hoogstens zou er in dit opzicht sprake van kunnen zijn, dat de mensch geen behoorlijk gebruik van de machine maakt, m.a.w. haar ten koste van zijn zedelijk gehalte in zijn dienst plaatst. Indien er op dit gebied aan zedelijk gehalte gedacht wordt, dan heeft dat betrekking op de verhouding van den mensch tot de machine en de verhouding des menschen tot den mensch, nadat door de wijze van toepassing der stoomkracht de opeenhooping van vele personen in eene beperkte ruimte eene noodzakelijkheid geworden is. Dit schijnt eenvoudig, maar is feitelijk toch te ingewikkeld, om geene nadere opheldering te behoeven. De oudheid kende ook eene winstgevende nijverheid, die in de materieele behoeften van velen voorzag en een middel was ter verspreiding der beschaving. Zij werd echter te huis beoefend en werd in de meeste staten dienstbaar gemaakt aan de belangen der wijdvertakte familiën, die materieel en moreel nauw met elkander verbonden waren. Eerst in de Middeleeuwen verrezen werkplaatsen met talrijke gezellen, die in de steden eene sociale macht van beteekenis vertegenwoordigden. De verordeningen uit dien tijd, die voor de meesters, de gezellen en de leerlingen bestemd waren; de regelingen van den vrouwenarbeid; de bepalingen omtrent het recht van vestiging, waarbij zorgvuldig rekening gehouden werd met de middelen van bestaan en de vooruitzichten op het gebied van den socialen arbeid; de verdeeling van rechten en privilegiën, enz., zij wijzen zonder eenige uitzondering op het streven, om geen pauperisme tot ontwikkeling te laten komen, om binnen de eigen muren het sociale leven op eene wijze te organiseeren, die aan allen het genot van de vruchten van eigen arbeid verzekerde. De stoomkracht veranderde de methode van voortbrenging. Men spreekt van overproductie als van een bijzonder gevaar, dat uit de mechanische voortbrenging voortvloeit. Dit gevaar is evenwel niet de hoofdzaak. De stoomkracht stelt ons in staat, met het door haar mobiel gemaakte kapitaal inrichtingen in het leven te roepen, die op een gegeven oogenblik, zonder voorbereidingen van eenigen duur, de markt met producten kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overladen. Die inrichtingen, in het bezit van eene mechanische kracht, waarvan de grenzen niet aan te geven zijn, wanneer het de voortbrenging geldt, hebben de arbeidende klassen onder haar gezag geplaatst en aan de beschaving haar tegenwoordig karakter verleend. Was vroeger de voortbrenging vastgeknoopt aan den wil van den mensch, dan had die wel in zoover minder beteekenis dan in onzen tijd, dat zijne macht gebonden was aan den tijd, ter voortbrenging van het product vereischt, en aan het weinig ontwikkeld werktuig, dat de stof, waaruit het product bestaat, niet naar eigen welgevallen - verondersteld is hare aanwezigheid in bereikbare nabijheid en in de voor de verdere bewerking wenschelijke hoedanigheid - aan de aarde kon ontwoekeren of in den verlangden bruikbaren vorm kon brengen. De voortbrengende kracht werd m.a.w. gemeten aan den mensch en zijn werkvermogen. Het bereidingsproces kon verkort worden; gunstige omstandigheden konden de kosten van voortbrenging verminderen; verdeeling van den arbeid kon het product binnen het bereik van meerderen plaatsen; maar maatstaf was en bleef het werkvermogen van den mensch. Die maatstaf houdt tegenover het beginsel van het machinewezen geen stand. Indien de leer der staathuishoudkundigen uit het tijdperk der eerste ontwikkeling van die wetenschap niet meer voor het gegeven geval voor toepassing vatbaar is, dan moet dat voor een groot deel aan de hooge ontwikkeling der techniek toegeschreven worden. Zij bood aan den mensch eene bijna onbegrensde mechanische kracht aan, die de grootste menigvuldigheid ten opzichte der beweging toelaat, die, op het werktuig toegepast, legio arbeidsmachines te voorschijn tooverde en die langs dezen weg meesteres der voortbrenging werd. Sedert is in dit opzicht de vroegere natuurlijke beperking van den wil opgeheven. Indien niet zedelijke factoren den mensch tot zelfbeperking nopen, naar het natuurlijk evenwicht tusschen voortbrenging en verbruik te zoeken, indien niet zijn zedelijk gehalte hem dwingt, de door hem gevonden grenzen onder alle omstandigheden te eerbiedigen, - desnoods gedurende de periode van overgang door middel der wetgeving - volgen uit het zuiver mechanische vermogen, om de voortbrenging tot in het oneindige uit te breiden, pauperisme en verval der meerderheid en groote rijkdom van enkelen. Hoewel de technici van naam waarschuwden, gingen de staathuishoudkundigen voort met het zingen van een loflied op den steeds snelleren omloop van het kapitaal en de steeds zinkende prijzen der producten, totdat de maatschappij in hare voegen begon te kraken en het krediet der economen bij de ontwikkelden een zeer laag peil bereikt had. In den jongsten tijd wordt het doctrinairisme der epigonen van Smith met schouderophalen begroet en ziet men in hunne dogma's bijna niets anders meer dan eene gewone handelsleer, die in een min of meer wetenschappelijken vorm voorgedragen wordt. De veranderingen, die de menschelijke arbeid onderging, toen de machine het karakter van den arbeid begon te bepalen, hebben zoowel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betrekking op den vorm als op de kracht. In de Middeleeuwen gaf de vorm den toon aan en daarmede in overeenstemming was het streven van den mensch gericht op de ontwikkeling der kunst. De nijverheid was in hoofdzaak kunstindustrie. Deze ontwikkelt niet alleen den smaak, maar omdat de mensch verplicht is, op elk voorwerp van zijne hand een individueelen stempel te drukken, spoort zij hem tevens aan meer te worden, dan hij van nature is, m.a.w. hand en geest te oefenen. Het kunstproduct wordt betaald in verhouding tot zijne hoedanigheid. Bij den mechanischen arbeid daarentegen is uitsluitend de nuttigheid de hoofdzaak. Zij bepaalt den vorm en zij rekent in de eerste plaats met de hoeveelheid. Zoodra de vorm zijn individueel karakter verliest en het bovenal op de hoeveelheid aankomt, geeft de kracht den toon aan. De mechanische kracht werd dientengevolge heerscheres op elk gebied, dat vatbaar was voor eene systematische exploitatie op groote schaal. Dat was het geval ten opzichte van het mijnwezen. In den mijnbouw werden de kleine bezitters het eerst vervangen door grootondernemers, die over het kapitaal beschikten, om de mechanische inrichtingen in het leven te roepen, en die in die inrichtingen den oorspronkelijk zelfstandigen meester als handlanger in dienst namen. Deze tak van bestaan ontneemt tegenwoordig duizenden de mogelijkheid, om overeenkomstig de normale levensvoorwaarden te leven. Opeenhooping van eene arbeidersbevolking, die niet in staat is hare behoeften te bepalen en met vaste grenzen te omgeven, die niet over een geregeld en zeker bestaan beschikt, maar heen en weder geworpen en verbruikt wordt, is hier regel. Pauperisme en onzedelijkheid vloeien uit dien toestand voort. De machine nam bezit van de weverij en spinnerij en op dit gebied werd de mensch werktuig. Eene zelfstandige bevolking werd fabrieksproletariaat. De opeenhooping van dit proletariaat was in dit geval bijzonder schadelijk, daar vrouwen- en kinderarbeid evengoed, zoo al niet beter, aan de gestelde eischen voldoet als mannenarbeid. In het fabrieks-organisme ging de individualiteit te gronde. Pauperisme en onzedelijkheid werden een gewoon verschijnsel. Voor een betrekkelijk uitmuntend fabrikaat heeft de ondernemer de hulp van eene zeer ondergeschikte menschelijke arbeidskracht noodig, die met een gering loon tevreden is, omdat hetgeen van haar verlangd wordt, noch in bijzondere kennis, noch in bijzondere handigheid bestaat, zoodat iedereen daarvoor geschikt is. Een verschijnsel van onzen tijd is, dat de persoonlijke geschiktheid en kunstvaardigheid van den arbeiders- en ambachtsstand op bedenkelijke wijze afneemt, omdat beide hoedanigheden voor hun mechanisch werk niet vereischt worden. Hoe meer deze afnemen, hoe meer het streven op den voorgrond treedt, de machine volkomen te maken en een steeds grooter gebied te laten beheerschen, om zooveel mogelijk van den goeden en kwaden wil of van de meerdere of mindere bekwaamheid van den arbeider onafhankelijk te zijn. Daarbij komt, dat de stoommachine spaarzamer werkt, wanneer haar om vang grooter is. Om voor de markt geschikte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en goedkoope artikelen te leveren, is de groote onderneming, die met veel kapitaal werkt, een vereischte. In de manufactuurnijverheid geeft zij den toon aan en ook daar, waar de huisindustrie is gebleven, moet deze met de prijzen der fabrieksindustrie gelijken tred houden. De richting, waarin zich de maatschappij beweegt, is dientengevolge die der meest consequente machinefactuur. Deze plaatst den mensch in den dienst van het werktuig. Om het gevaar te vermijden, dat daardoor een deel der bevolking te gronde gaat, werd staatsbemoeiing op het gebied van den arbeid noodzakelijk, daar de belanghebbende arbeiders nog niet krachtig genoeg georganiseerd zijn en nog te veel door politieke beweegredenen geleid worden, om hunne belangen voldoende te kunnen waarnemen. Staatsbemoeiing, m.a.w. eene fabriekswetgeving, veronderstelt een krachtig staatsbestuur met organen, die de macht bezitten, zich tegenover allen zonder onderscheid gehoorzaamheid te verschaffen. Zonder die organen en die macht is elke fabriekswetgeving slechts een middel, om in een anderen vorm de bestaande kwaal te laten voortwoekeren, om het pas ontwaakte geweten te doen insluimeren. Het ligt voor de hand, dat in beginsel de machine niet schadelijk kan zijn, maar dat na hare invoering op uitgebreide schaal de verdeeling van den arbeid, gelijk zij door de oude liberale school gehandhaafd werd, herziening vereischte. Sedert hebben de regeeringen, heeft de wetgevende macht eene andere, eene meer positieve taak te vervullen. De machine zelf verspreidt èn op het gebied van het transport- en verkeerswezen èn daar, waar zij de verdeeling van kracht toelaat, - gelijk in de motoren - grooten zegen. Dat die zegen nog niet voor allen toegankelijk geworden is, ligt in de gebrekkige organisatie van den Staat en in de atomiseering der maatschappelijke inrichtingen. De Germaansche stammen zijn van oudsher niet geneigd geweest, in gemeenschap te handelen. Waar van dekking der kosten sprake is voor algemeene doeleinden, wil het individu wel de materieele voordeelen der instellingen genieten, maar niet aan verplichte bijdragen gebonden zijn. Waar zijne rechten in het algemeen belang beperkt worden, voelt hij wel den druk ten opzichte van zijn persoon, maar voor de weldaad der maatschappelijke organisatie ontbreekt hem de zin. De technische vorm van onzen tijd rust op organisatie van den arbeid. Staat daartegenover desorganisatie van den Staat, dan zijn pauperisme en onzedelijkheid de noodzakelijke gevolgen en gaat de maatschappij te gronde. Dit bewustzijn heeft aanleiding gegeven tot den roep naar gebruikmaking der productiemiddelen ten bate van het algemeen, m.a.w. naar vermeerdering der materieele vrijheid door sterking der weerstandskracht van de minder door het lot begunstigden en door vermindering der formeele vrijheid in dien zin, dat de door het bezit vrijen hunne gebondenheid tegenover den Staat meer leeren voelen. Het is niet onvoorwaardelijk noodig, dat die gebondenheid van den Staat uitgaat; zij kan ook tegenover de Kerk bestaan. Zij behoeft niet als dwang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgevat te worden en kan als resultaat der opvoeding vrijwillig aangeboden worden, maar dit is zeker, dat de technische organisatie, de exactheid en regelmatigheid, waarmede de techniek werkt, eerst dan voor de maatschappij van werkelijk nut zullen zijn, wanneer zij in dienst staan van eene moreele en wettelijke organisatie der menschelijke samenleving. Deze is zonder tucht en het autoriteitsbewustzijn een ding der onmogelijkheid. Zonder tucht en gehoorzaamheid wordt de mensch vrij in de uitoefening van zijne begeerten en hartstochten en gelijktijdig slaaf der machine. Maar het pauperisme, dat de ontucht ontwikkelt, bedreigt dan ook de beschaving. Het pauperisme verlaagt den ‘travailleur parfait’ tot een ‘travailleur imparfait’. Zijne woning is niet meer het gezellig verblijf der familie, maar eene slaapplaats voor velen, waarbij van onderscheid des geslachts geene sprake meer is. Gebrekkige voeding ondermijnt lichaam en geest en veroorzaakt ziekte. Sterke dranken dienen hem gelijktijdig tot prikkel en tot troost. Moreel afgestompt, sleept hij onverschillig een noodeloos bestaan voort, zonder hoop op beterschap en snakkende naar het einde. En in dien toestand eischt hij gerechtigheid van den Staat, die, zijns inziens, niet dulden mag, dat de begunstigde zijn medemensch laat lijden, en daarom een machtwoord moet spreken, om het zinken der onbemiddelde en arbeidende klasse te verhinderen of althans het lijden tot een minimum te reduceeren. Hem is het onverschillig, of de theorie zegt, dat eene bloeiende nijverheid van gezonde arbeiders afhangt, want de practijk bevestigt die theorie nog niet en intusschen heeft voor hem de strijd om zijn leven en dat der zijnen begonnen en wanneer de hulp der weldenkenden uitblijft, zoekt hij heil bij het ruw geweld. Is de vraag opgelost ten opzichte van de middelen ter voortbrenging, dan is nu die ten opzichte der verdeeling van de vruchten des arbeids aan de beurt en bij die vraag treedt op den voorgrond, dat die vruchten voor allen wegvallen, indien de arbeid niet in eene geordende maatschappij verricht kan worden. Volgens den arbeider heeft de techniek de eerste vraag opgelost en zou nu de oplossing der tweede plicht der economische wetenschap zijn. Deze heeft daartoe nog niet den weg gewezen. In hoever de voorstelling van den arbeider omtrent technische en economische vragen juist is, ligt niet binnen de grenzen van dezen arbeid. Het pauperisme moest onze aandacht trekken, omdat de arbeidende klasse voor een groot deel in dien toestand verkeert en arbeiders-proletariërs derhalve met het oog op de prostitutie niet over het hoofd gezien mogen worden. Het proletariaat behoort tot de klasse, die in het bezit der meeste kinderen is; in de familiën der proletariërs vinden alléénstaande arbeidsters een onderkomen; hunne zedelijke zienswijze is voor vele arbeidsters van beslissenden invloed. Is pauperisme nu eene voorname oorzaak der prostitutie, dan leveren zulke arbeidsters aan haar een aanzienlijk contingent. Zij zijn weder niet van den socialen arbeid te scheiden, omdat tot de prostitutie ook de clandestine prostitutie behoort, en juist deze is het, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die gevoed wordt door dien socialen arbeid, die aan de arbeidsters een onzeker bestaan en een ontoereikend loon aanbiedt. Voor de arbeidster heeft het pauperisme en zijne verhouding tot de techniek dezelfde beteekenis als voor den arbeider. Is echter dat pauperisme werkelijk een modern verschijnsel? Er wordt veelal naar het oude Rome verwezen, om de bewering te staven, dat pauperisme steeds voorgekomen is. Het is bekend, dat Keizer Augustus aan 320,000 mannelijke behoeftigen der stad Rome een geschenk van 60 denaren of ca. fl. 30 per hoofd liet uitreiken. Deze 320,000 personen omvatten allen, die niet zonder ondersteuning konden leven. Gesteld, dat in dit getal de knapen begrepen zijn, dan moeten daaraan nog maar alleen de vrouwen toegevoegd worden, om het totaalbedrag te verkrijgen. Haar getal bedroeg volgens schatting hoogstens 260,000, zoodat in Rome 580,000 nooddruftigen tegenover 10,000 senatoren en ridders, of liever vermogenden, stonden. Neemt men nu verder aan, dat, behalve de slaven, in de stad ca. 20,000 soldaten en 60,000 van handel en industrie levende vreemdelingen voorhanden waren, dan kwamen toch nog maar 90000 bezittenden tegenover 580,000 proletariërs; alzoo was de verhouding 1:6½. Parijs, dat als stad nog de meeste overeenkomst met Rome bezit, had in 1879/80 slechts 130,000 officieele behoeftigen te verzorgen. Volgt daaruit niet, dat Parijs, resp. onze tijd, in dit opzicht veel hooger staat? Geenszins. Rome verkeerde als hoofdstad in een buitengewonen toestand, die het leven op kosten van anderen zonder zelf te arbeiden of zelfs arbeid te zoeken, begunstigde; van Parijs bevat de opgave wel de officieel in de armenlijsten voorkomende nooddruftigen, niet echter tevens het op een onzeker en ontoereikend bestaan aangewezen proletariaat. Elke vergelijking van dien aard gaat mank, daar de cijfers niet met elkander te vergelijken grootheden voorstellen. Ook is uit de opgave uit Rome niets af te leiden ten opzichte van het rijk. Chrysostomus deelt omtrent Antiochië mede, dat in die stad 1/10 tot de vermogenden, 1/10 tot de armen en behoeftigen en 8/10 tot de tusschenklasse behoorden, hetgeen eene zeer gunstige verhouding genoemd mag worden. Algemeene verarming is geen ongehoord verschijnsel in de geschiedenis; verarming op het platteland door vereeniging van het grondbezit in weinige handen is evenzeer herhaaldelijk voorgekomen. Het pauperisme echter bezit bijzondere kenmerken, die met de wijze van voortbrenging onder eene onbeperkte, persoonlijke vrijheid, wat abstracte rechten betreft, en onbelemmerd verkeer waarborgende wetgeving in nauw verband staan. Het is waarneembaar in alle nijvere steden bij toenemende materieele welvaart des lands en sterke vermeerdering van kapitaal en is opgetreden, nadat de volkeren niet meer geïsoleerde staatsrechtelijke eenheden vormen, maar met elkander eene economische eenheid voorstellen. Het is door zijn eigen karakter van de armoede onderscheiden; nl. tot hem behooren zij, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaarne willen en zeer goed kunnen werken, maar daartoe geene of eene ontoereikende gelegenheid vinden, zoodat zij dientengevolge aan nood prijsgegeven zijn en moreel in verval geraken. De beteekenis der armoede ligt na het gezegde voor de hand. Indien eene streng kerkelijke richting in haar niet de voornaamste oorzaak der prostitutie ziet, dan plaatst zij zich hij de beoordeeling der quaestie op zuiver moreel standpunt en denkt in hoofdzaak aan den individueelen inhoud van het begrip armoede. De mensch moet zich beteren, zal de toestand beter worden, en om beter te worden, is het noodig zich Christelijke beginselen toe te eigenen. Zij veronderstelt tevens, dat de bevoorrechte Christen medelijden gevoelt met den arme en als Christen de tegenstelling van rijk en arm door zijne wijze van handelen buiten de werkelijkheid plaatst. Eene zuiver materieele oplossing der quaestie ligt buiten haar bereik; alleen dan is er bij haar van eene werkelijke oplossing sprake, wanneer van het materieele goed een Christelijk gebruik gemaakt wordt. Dat kan echter niet een gebruik zijn overeenkomstig de leer van het genot, want het lijden lenigen is de eerste plicht van den Christen. Voldoening van dien plicht beteekent verhooging van het zedelijk gehalte van den mensch. De moreele mensch ziet in de ontwikkeling der techniek eene begunstiging, omdat door haar de middelen verkregen worden, om in de zedelijke behoefte van allen op eene ruime en minder kostbare wijze te voorzien. Waar die techniek nadeelen doet ontstaan, kan de kerkelijke richting met de sociale wetenschap samenwerken, om door positieve maatregelen het pauperisme te bestrijden. Dat pauperisme is eene maatschappelijke en zedelijke kwaal, die, wat de behandeling betreft, onze vrijmaking van het doctrinairisme onvoorwaardelijk verlangt. Heeft de oude staathuishoudkundige school gedwaald, door de economische orde van de moreele sociale orde te scheiden, dan tracht de historisch-ethische dit euvel te herstellen, door een nauwkeurig onderzoek van het lijden voor te staan en gemeenschappelijke handeling met alle factoren des socialen levens, de daad op sociaal gebied, te verlangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Is armoede de voornaamste oorzaak der prostitutie? Het spreekt wel vanzelf, dat de bouwstoffen ter beoordeeling van deze vraag evengoed in Nederland als daarbuiten te vinden zijn. Maar die bouwstoffen zijn in Nederland noch verzameld, noch voorbereid, noch ten opzichte van hare waarde onderzocht. Zij verkeeren dientengevolge niet in een toestand, dat van hare wetenschappelijke behandeling sprake kan zijn. Waarom dan niet met het verzamelen, voorbereiden en onderzoeken van de meest geschikte bouwstoffen begonnen? Die arbeid veronderstelt de aanwezigheid van bepaalde openbare organen, die òf uit eene eenigermate volledige fabriekswetgeving voortvloeien, òf met haar in nauw verband staan. Nederland bezit nog geene eigenlijke fabriekswetgeving en de voornaamste Nederlandsche economen verge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noegen zich met de beoefening der economische handelsleer, zoodat zelfs de aansporing, om tot de bewerking van de sociale vragen over te gaan, geheel en al ontbreekt. Gesteld echter, de vereischte fabriekswetgeving ware voorhanden, dan nog zou in de eerste plaats gevraagd moeten worden, of de openbare organen genoeg zelfstandigheid bezitten, om zonder aanzien des persoons den feitelijken socialen toestand vast te stellen. Het materieel belang der nijveren brengt mede, de contrôle van hun arbeid tot een minimum te beperken en de openbare meening niet wakker te schudden. De Nederlandsche opvatting der persoonlijke vrijheid sluit de bemoeiing van openbare beambten op sociaal gebied uit en voor die vrijheidsvoorstelling springen onvoorwaardelijk alle belanghebbenden in de bres, omdat toezicht niet onbelangrijke geldelijke en persoonlijke offers verlangt. Er zijn vele landen, die eene fabriekswetgeving ingevoerd hebben en aan hare voltooiing werken, maar slechts bij wijze van uitzondering bieden zij voldoende waarborgen aan ten opzichte der toepassing. Er zijn vele landen, die sociale onderzoekingen verordenen, maar eene uitzondering is het, dat zulke onderzoekingen van personen uitgaan, die - toegerust met gezag - oefening bezitten, om te kunnen zien, te kunnen oordeelen en te kunnen handelen. In Nederland zouden zulke personen - ambtenaren met een open oog, een ontwikkeld verstand en een goed hart - niet eens op den zedelijken steun der mannen van de wetenschap kunnen rekenen. De economische wetenschap is daar als aanhangsel der rechtsgeleerdheid geduld en kan zich in de gegeven omstandigheden niet in socialen zin ontwikkelen. Hoogstens spreken hare vertegenwoordigers ervan, hunne aandacht te willen schenken aan de leer der mogelijkheid en waarschijnlijkheid, ook wel eens statistiek genoemd, maar deze tak heeft ternauwernood aanspraak op den naam van eene wetenschap. Het ligt niet op mijn weg, deze economische en sociale rust te storen; de gevolgen van dien toestand zullen niet uitblijven, maar zij worden tot nog toe slechts door enkelen gevreesd en zoolang niet algemeen de nadeelen gevoeld worden, is aan geene verandering te denken. In het gegeven geval is het voldoende te constateeren, dat de sociale bouwstoffen in Nederland voorhanden zijn, maar niet in een toestand, die eene bewerking toelaat; dat de voorbereidingen daartoe niet het werk van één of enkele personen kan zijn, en dat vooralsnog de voorwaarden, om die bouwstoffen dienstbaar te kunnen maken aan eenig wetenschappelijk doel, ontbreken. Wat de bouwstoffen betreft, die met eene fabriekswetgeving in verband staan, ligt het voor de hand te vragen, wat op dit gebied in Duitschland te vinden is. Wel bezit Duitschland nog niet de volledigste wetgeving, maar de toepassing der bestaande wetten is in Duitschland streng en zonder aanzien des persoons, terwijl de ambtenaarsstand eene sociale en rechtsstelling inneemt, die waarborgen aanbiedt voor de door zijne leden geconstateerde feiten. In Duitschland waren in 1885 778.898 fabrieksarbeidsters tegen het gevaar van ziekte ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekerd, d.w.z. 22.2% der in fabrieken werkzame bevolking. Deze verhouding wordt nog belangrijk gewijzigd, indien alleen fabriekswerk-plaatsen van meer omvang in aanmerking komen. Alsdan staan 29 vrouwen tegenover 100 mannen. Hare zedelijkheid is van groot belang, maar Nederlandsche lezers zouden te recht zeggen, dat de vergelijking onmogelijk wordt, zoodra de fabriek het uitgangspunt vormt, daar vrouwenarbeid in fabrieken alleen in industriestaten regel is. Verkieselijker is het daarom, voor de moreele quaestie niet verder te gaan dan tot den vrouwenarbeid op het gebied der confectie en der artikelen van de wasch (linnengoed). Bij de opgaven laat ik alles achterwege, wat in de berichten der kamers van koophandel en nijverheid neergelegd is, omdat de waarborgen voor de volstrekte juistheid en onpartijdigheid ontbreken. Ook ontleen ik slechts dan feiten aan mededeelingen van fabrieksinspecteurs, wanneer het aan geen twijfel onderhevig is, dat deze door jarenlange oefening in staat zijn, met kennis van zaken en zonder vooroordeel sociale verschijnselen vast te stellen. Zelfs de enquête omtrent den vrouwenarbeid in Duitschland moet met dit voorbehoud geraadpleegd wordenGa naar voetnoot(*)......................................... Wordt het loon der vrouw als eene bijdrage ter dekking der kosten van onderhoud des gezins beschouwd, dan kan de betrekkelijk geringe omvang van hare verdiensten uit den economischen arbeid niet onmiddellijk de aanleiding van haar zedelijken val zijn. Wordt echter aan het loon der vrouw de eisch gesteld, dat het haar in staat moet stellen, geheel zelfstandig en zonder aansluiting aan eenige familie te leven en in alle behoeften te voorzien, dan is zij verplicht naar aanvulling van de ontoereikende verdiensten te streven, en die aanvulling zal, in hoofdzaak, uit den verkoop van het eigen lichaam bestaan. Maar zelfs dan nog moet in de meeste gevallen van eigen schuld gesproken worden, daar die verdiensten niet alleen afhangen van de gelegenheid, om tegen voldoende vergoeding der beschikbaar gestelde arbeidskracht werk te vinden, en van het getal der op inkomen uit arbeid aangewezenen, maar ook van de kennis, de geoefendheid, den goeden smaak en de geneigdheid, om met elkander te werken. Wat de prostitutie betreft, haar omvang wordt mede bepaald door het eergevoel der arbeidende klasse. Niet overal duldt deze geprostitueerden in haar midden. Gewoonlijk wordt dit eergevoel door de werkgevers aangemoedigd, daar de geprostitueerde op den duur niet voor den arbeid deugt. Zij wil niet gebonden zijn en schuwt de lichamelijke vermoeienis; voor haar is het inkomen door verkoop van het eigen lichaam spoedig de hoofdzaak en inkomen uit arbeid aanvulling. Alleen in de groote steden en fabriekscentra met eene sterk wisselende bevolking wordt niet meer naar het persoonlijk karakter gevraagd en is het solidair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoel der arbeidsters nog niet ontwikkeld. In het algemeen is het verschil tusschen fabriek- en huisindustrie ten opzichte van den graad der zedelijkheid niet van bijzonder belang. Zwitserland houdt in de manufactuurnijverheid 103.452 vrouwen en 52.838 mannen bezig. Men onderscheidt daar:
Is de zedelijkheid der arbeidster in Zwitserland ongunstiger, omdat zij voor een groot deel in de fabriek en als regel in de fabriekmatig ingerichte huisindustrie werkt? Geenszins. Voor de meerderheid is het loon eene bijdrage in de kosten van onderhoud der familie, waarvan zij òf lid is òf waaraan zij aansluiting gezocht heeft. De bevolking is weinig beweeglijk, stelt prijs op haar nationaal karakter, kent geringe behoeften, concentreert hare kracht niet in de groote steden en geniet het voorrecht, eene normale verhouding tusschen de verschillende beroepsbezigheden te bezitten, zoodat een natuurlijk evenwicht voorhanden is. Maar laat ons nu tot Duitschland overgaan. In Stettin worden in de vrouwelijke huisindustrie alleen personen in arbeid genomen, die bij de ouders of bloedverwanten wonen en het loon als bijdrage voor de huishouding, als een middel ter dekking der kosten voor kleeding en als zakgeld beschouwen. De werkgevers, de ouders en de bloedverwanten achten op haar leven buiten de werkplaatsen en den familiekring, terwijl de meisjes onder elkander voor de handhaving der zedelijkheid waken en allen uit haar midden uitstooten, die zich aan overtreding der zedenwet schuldig maken. Meestal zijn de arbeidsters in ateliers werkzaam, waarvan elk 8-10 personen omvat en waar de artikelen der fijne wasch en der confectie vervaardigd worden. Zoolang een meisje in de leer is, verdient zij niets. Voor den omvang der loonen van geoefenden is noch de hoeveelheid, noch de hoedanigheid van het werk van beslissenden invloed. Evenmin komt de werktijd in aanmerking. De groote meerderheid der meisjes wil niet als dienstbode werkzaam zijn, omdat zij alsdan de vrije beschikking over haar tijd verliest, omdat in de meeste familiën niet de persoonlijke, maar de dienst- en loonverhouding den toon aangeeft en omdat de verleiding in dienst niet meer voor geringer gehouden wordt dan die in de ateliers. Maatschappelijk geldt het niet als voornaam te dienen, terwijl personen uit alle standen aan den economischen arbeid deelnemen, vooral dan, wanneer het werk in akkoord te huis vervaardigd kan worden. Maatschappelijk geldt het dienen niet meer als de leerschool bij uitnemendheid, omdat de dienstbode bij de gegoeden behoeften leert kennen, waaraan zij later in haar eenvoudig tehuis niet kan voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen verkiezen de meisjes den economischen arbeid en in Stettin gelukte het aan de vereenigde krachten, de zedelijke nadeelen, die indirect met dien arbeid verbonden zijn, tot een minimum te reduceeren. In Beieren wordt wel geklaagd, dat de ontwikkeling der vrouwelijke huisindustrie tot eene fabriekmatig ingerichte grootindustrie op de loonen een ongunstigen invloed uitoefent, zoodat dientengevolge door meisjes en vrouwen in de laatste jaren 20%-30% minder verdiend wordt, maar dat de zedelijkheid daaronder geleden heeft, wordt uitdrukkelijk en met klem bestreden. Vooral wat de artikelen der fijne wasch en der confectie betreft, is de concurrentie van Berlijn voor Beieren in hooge mate nadeelig geweest. Daar echter, in hoofdzaak, meisjes op jeugdigen en middelbaren leeftijd, die bijna zonder eenige uitzondering bij hare ouders of bloedverwanten wonen, aan dezen economischen arbeid deelnemen, is voldoende contrôle voorhanden, om het zedelijk bewustzijn te handhaven en elke verbinding met de prostitutie af te snijden. Het loon wordt algemeen als bijdrage ter dekking der kosten van huishouding des gezins beschouwd. In Erfurt zijn de loonen in de vrouwelijke huisindustrie eveneens gering, maar niet alleen wegens de scherpe Berlijnsche concurrentie. De deelneming aan den economischen arbeid door dochters van ondergeschikte ambtenaren en zelfstandige ambachtslieden, die een eigen zakgeld, voorziening in eigen behoeften voor kleeding en hoogstens eene kleine bijdrage in de kosten der huishouding begeeren, heeft daarmede de loonen laaggehouden. Om deze kringen niet terug te stooten, nemen de werkgevers principieel geene geprostitueerden in arbeid. Om het toezicht op de eerbaarheid te verlichten, worden van alléénstaande meisjes alleen de zoodanigen met arbeid voorzien, die boven zekere jaren zijn. Daar de ateliers voor 6-20 personen ingericht zijn, wordt door de werkgevers buitendien nog op de onderlinge contrôle der in arbeid genomenen gerekend. Blijkbaar willen in deze stad de meeste werkgevers de moraliteit in den dienst van hun eigen voordeel plaatsen. Dit beginsel is ontoereikend. Geen wonder dan ook, dat in één jaar van de 120 leden der zieken- en sterf kas van confectionneuses niet minder dan 6 ten gevolge van illegitieme verbindingen moeder werden. De toestand der zedelijkheid staat meer in verband met het familieleven, met de gebondenheid der meisjes, dan met den omvang der loonen. Nergens laten de loonen een leven toe, dat op losmaking van alle banden gegrond is. De loonen zijn niet hooger, omdat in den regel niet meer verlangd wordt dan eene bijdrage ter dekking der kosten van huishouding der familie. Verondersteld wordt, dat de familie, ook nadat de eerste opvoeding voltooid is, bijeenblijft en de jongere leden door bijdragen uit eigen arbeid ten eerste vergoeden, wat aan hen ten koste gelegd werd, en ten tweede door die bijdragen de familie in staat stellen, beter en zorgenvrijer te leven. Eerst met de stichting van een eigen gezin verandert de verhouding en aangenomen wordt, dat die stichting op den dag van het wettig huwelijk geschiedt, niet nadat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar alvorens van samenleving sprake was. Wanneer tegenwoordig het verband tusschen loonen en moraliteit op den voorgrond treedt, is dat hieraan toe te schrijven, dat de voorwaarden ten opzichte van het familie- en het maatschappelijk leven veranderd zijn. Omdat echter op dat verband tusschen loonen en zedelijkheid nadruk gelegd wordt, is het noodzakelijk te vragen: Wat kan een alléénstaand meisje in de huisindustrie verdienen en wat verdient zij in den regel? Wat moet zij uitgeven, om te kunnen leven, en wat geeft zij uit? Wat heeft feitelijk in haar oog de meeste waarde, m.a.w., wat verlangt zij van haar leven? De nijverheid geeft aan het meisje de gelegenheid, om zich van alle banden vrij te maken, en de wetgeving beperkt die vrijheid in zeer geringe mate; ten opzichte der moraliteit in het geheel niet. Het meisje maakt van de haar geboden gelegenheid gebruik en verkiest daartoe het leven in de groote steden. Wanneer de economen op verhooging der loonen aandringen, dan geschiedt dat gewoonlijk in de hoop, daardoor gunstig op den algemeenen levensstandaard te kunnen werken. In het werkelijk leven wordt die verhooging echter meestal dienstbaar gemaakt aan het genot. Het meisje vooral ziet niet in, dat haar leven door beter eten en drinken meer waarde bekomt. De maatstaf, waarmede de zg. volksklasse meet, rust niet op denzelfden grondslag. Beide klassen bezitten andere, veelal tegenstrijdige, voorstellingen en steunen hare zienswijze op andere, veelal tegenstrijdige, veronderstellingen. Een band vormt het Christelijk geloof. Is deze band opgeheven, dan staan één of twee geslachten nog onder den indruk, daarna spat alles uiteen. Doch ter zake. Wat een alléénstaand meisje in de huisindustrie verdienen kan en wat zij in den regel verdient. Het beste antwoord wordt in getallen uitgedrukt. Naaisters verdienen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de confectie wordt verdiend: per week:
De confectie biedt gemiddeld slechts 7-8 maanden werk aan, zoodat de meerderheid tevens naar naaiwerk moet omzien. Naaiwerk is niet aan den tijd van 7-8 maanden gebonden. Niet onopgemerkt mag blijven, dat deze cijfers door de fabrieksinspecteurs op grond van een persoonlijk onderzoek vastgesteld zijn. Voor enkele steden is ook het getal arbeidsters bekend, dat op deze loonen aangewezen is. In Breslau b.v. is sprake van 10.930 personen; in Bielefeld en omgeving van 4300; in Erfurt van 5230, waarvan ⅕ gehuwd; in Frankfort a/M. werden 340 naaisters gehoord, die voor 62 firma's in linnengoed werkzaam waren en 562 confectionneuses, die voor 112 firma's werkten; in Wurtemberg gaven 229 arbeidsters antwoord, die met 64 firma's in verbinding stonden. Deze cijfers geven slechts een zeer algemeen beeld van den feitelijken toestand, zoodat het niet te vermijden is, nader op de zaak in quaestie terug te komen. De verdiensten bestaan niet in dagloonen, maar overal wordt in akkoord, volgens een vastgesteld tarief, gewerkt en dit tarief onderscheidt nauwkeurig tusschen de verschillende artikelen, waarbij hoofdzakelijk gelet is op het verband tusschen den werktijd en de hoeveelheid arbeid. Daartoe werd eene ervaring van meerdere jaren vereischt, maar juist daarom is dit tarief van groot belang. Wordt ons b.v. gezegd, dat eene zeer vlijtige arbeidster in de Pruisische residentie gemiddeld fl 7.20-9 in de week verdient, waarvan fl 0.60 voor naalden, garen, enz. afgetrokken moeten worden, of wordt ons medegedeeld, dat eene naaister, die niet in een atelier, maar thuis werkt, fl 5.10 per week aan de huishouding van het gezin kan bijdragen, wanneer zij eene naaimachine bezit, dan ligt het voor de hand te vragen: hoe komt zij aan dat geld? Er bestaat toch te groot verschil in de cijfers, om niet de ontleding der opgaven te eischen. Uit die ontleding moet tevens blijken, of niet een betrekkelijk hoog loon alleen ten koste der gezondheid te verkrijgen is. De voorwaarden van den arbeid zijn in de meeste steden gelijk en de prijzen zijn overeenkomstig de eischen der wereldmarkt geregeld, zoodat men voor de ontleding der opgaven aan geene bepaalde stad gebonden is. Overal geeft tegenwoordig de grootonderneming den doorslag. De ontleding stelt ons tevens in staat, tot op de oorzaken der ontevredenheid door te dringen, d.w.z. in het mechanisme van het sociale leven door te dringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de stad Posen bieden de werkgevers aan:
Het loon kan derhalve in Posen gemiddeld bedragen fl 1.20-fl 1.50 per dag of per week van 6 werkdagen fl 7.20-fl 9. De arbeidsters behooren bijna zonder eenige uitzondering tot den arbeiders- en ambachtsstand; alleen de confectionneuses stammen uit eene meer gegoede klasse en beschouwen haar loon als speldengeld en eene geheel vrijwillige bijdrage in de huishoudkas. Van de eerstgenoemden wonen velen op kamers en leeft de meerderheid als chambre-garniste. Voor een ongemeubileerd vertrek worden gemiddeld per maand verlangd fl 6; voor eene eenvoudige slaapplaats met bed en beddegoed fl 2.70; voor eene slaapplaats zonder bed en beddegoed fl 1.80. Hoewel de gewone voeding, in hoofdzaak, uit aardappelen bestaat en het middagmaal per dag slechts fl 0.12 kost, komt de meerderheid met het loon niet uit, zoodat het zoeken van nevenverdiensten door deelneming aan de clandestine prostitutie als regel geldt. Gelijk dat wel vanzelf spreekt, geschiedt deze in het geheim, buiten de politie om. Niet onopgemerkt mag blijven, dat zij, die te huis in akkoord werken, voor eene betere woning moeten zorgen en niet weinig voor vuur en licht uitgeven. Is het aanbod van arbeidsters te gering in verhouding tot de vraag, zoodat het tarief eene verhooging zou moeten ondergaan, dan laten de ondernemers het platteland mede-concurreeren. Uitsluitend bij zeer fijne qualiteiten komt deze concurrentie niet in aanmerking. Ware die concurrentie in staat de meisjes van hare neiging terug te houden, om in de stad te leven en te genieten, dan zou zij een gunstigen invloed uitoefenen, maar dat is niet het geval. Alle bevoegde beoordeelaars zien in de uitbreiding der steden een groot gevaar, weten echter geen middel, deze uitbreiding te verhinderen. In Breslau zijn ateliers voor 2-6 en meer personen regel. Deze worden geleid door tusschenpersonen, zg. directrices, die fl 18-24, ja, zelfs in ateliers van den eersten rang en meer omvang fl 48-fl 60 per maand verdienen. Deze directrices stammen uit den gegoeden stand, evenals allen, die geen zuiver mechanischen arbeid verrichten. In akkoord wordt door de ondernemers aangeboden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meisjes uit de provincie zoeken werk in de stad, hoewel zij te huis tegen fl 6 per maand kost en woning vinden, daar meer licht en lucht genieten en werk van de ondernemers toegezonden kunnen bekomen. Weduwen huren in de voorsteden van Breslau kleine woningen van 3-4 vertrekken. Elk vertrek dient 2-4 arbeidsters tot verblijfplaats. Deze betalen, al naar gelang van het getal bedden in één vertrek en al naar gelang zij bed en beddegoed medehuren, per maand en per plaats fl 1½-fl 3. Zij geven uit: voor ontbijt fl 0.60-fl. 0.90 per maand; voor middageten fl 0.12-fl 0.18 bij de weduwe-verhuurster en fl 0.09-fl 0.15 in de volksgaarkeuken. Het middageten wordt per dag berekend. Gewoonlijk genieten zij eerst 's avonds warme spijzen en bier. Des zomers leven zij gedurende de week van brood, worst, haring en koffie, terwijl zij alsdan des Zondags een warm gerecht verlangen. Van de loonarbeidsters wonen 20-25% bij hare ouders of bloedverwanten en 80-75% in slaapplaatsen. De ondervinding leert, dat de laatstgenoemden, die als chambre-garnisten met haar loon moeten rondkomen, een niet onaanzienlijk contingent aan de clandestine prostitutie stellen. Daar de meerderheid door de vermakelijkheden naar de stad getrokken wordt en sterk op opschik bedacht is, zoekt zij verkeer met het manne lijk geslacht, dat haar loon aanvult, maar als equivalent de intieme samenleving verlangt. De balzaal biedt de gelegenheid ter kennismaking en als regel geldt, dat elke atelier-dame een bruigom bezit, met wien zij leeft of door wien zij des Zondags en minstens één à tweemalen in de week afgehaald wordt. Daar de slaapplaats het rendez-vous is en de tegenwoordigheid der andere bewoonsters geen hinderpaal biedt, kan men zich zonder veel moeite eene voorstelling van den heerschenden zedelijken toestand maken. Zulke illegitieme verbindingen worden niet onder de clandestine prostitutie gerangschikt, mits de personen niet te dikwijls den bruigom wisselen. De slaapplaatsen en het leven als chambre-garniste zijn voor de moraliteit in de hoogste mate schadelijk. In Frankfort a/M. bestaat het volgend tarief:
De arbeidster betaalt voor eene slaapplaats per maand gemiddeld fl 3; voor een vertrek, dat zij alleen bewoont, fl 7.20. Haar komt te staan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gewoonlijk gebruikt zij 's middags koffie en 's avonds warm eten. Regel is, dat zij viermalen per dag iets gebruikt. Is zij in de confectie bezig, dan kan zij in vereeniging met 1 à 2 anderen in 2 à 3 dagen een dameskostuum vervaardigen, waarvoor fl 7.20-fl 9.70 betaald wordt. Ook in Frankfort a/M. volgt uit den omvang van het loon niet direct de noodzakelijkheid, om verbinding met de prostitutie te zoeken. Integendeel, als bijdrage tot de kosten van huishouding stelt het loon de familie in staat, tot een zekeren graad van welvaart te geraken. Dat is werkelijk bij velen het geval in Keulen, omdat de naaisters daar tot de gezeten bevolking behooren en haar leven reeds alleen ter wille van hare familie en de kennissen overeenkomstig de heerschende zeden en gewoonten moeten inrichten. Vreemden, van elders komende, worden in die stad voor fl 4.80-fl 5.40 per week door solide arbeidersgezinnen in kost en woning genomen, terwijl de eer van den stand medebrengt, niet te vagebondeeren en zich te prostitueeren. De prostitutie en de economische arbeid zijn daarom ook te Keulen strenger van elkander gescheiden. Een direct gevaar voor de zedelijkheid ligt in de viering van het carnaval, daar alsdan drie dagen achtereen nacht en dag de grootste uitgelatenheid heerscht. In het algemeen wijken de toestanden en verhoudingen te Keulen niet veel van die te Frankfort a/M. af. In de laatstgenoemde stad wordt het onderhoud van één persoon per dag gerekend op fl 0.75, terwijl de werkelijke verdiensten in den regel niet fl 0.90-fl 1 overtreffen, zoodat voor alléénstaande meisjes, wanneer de kleeding, enz. mede in aanmerking komt, zelfs in gewone tijden een manco voorhanden is. Toch zijn de toestanden in het Westen van Duitschland niet ongunstig. Zelfs in Wurtemberg wordt alleen geklaagd over grove onzedelijkheid in de garnizoensplaatsen, voornamelijk ook dan, wanneer de meisjes bij den arbeid veel met fluweel en opschik omgaan, waardoor de zinnelijke neigingen gewekt worden. In Stuttgart oefent de concurrentie van personen uit de gegoede klasse een ongunstigen invloed uit op het loon en de zedelijke houding der loonarbeidsters. In Frankfort a/M. drukken de vrouwelijke gevangenen de loonen, en niet genoeg kan gewaarschuwd worden tegen het arbeiden voor particuliere ondernemers in de gevangenissen. In het Westen is meer toezicht der meisjes onder elkander en wordt meer op een ontwikkeld familieleven prijsgesteld. In Bielefeld en omgeving b.v. zorgen de meisjes ervoor, dat de ondernemers geene goedkoope arbeidskrachten van elders laten komen, waardoor eene bres zou ontstaan in de oude zeden en gewoonten en vooral in dagen van crisis en schaarschte van arbeid arbeid tegen elken prijs aangeboden zou worden. Geschiedt dat aanbod tegen elken prijs, dan ontstaat eene demoralisatie, die allen allengs tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinken noopt en dat zinken wordt door geene opheffing in betere tijden gevolgd. Van die betere tijden genieten frissche krachten uit de plattelandsgemeenten, die binnen weinige jaren, wanneer ongunstige omstandigheden heerschen, denzelfden weg opgaan. In Bielefeld leven de meeste arbeidsters in familiën. Zij betalen per week fl 2.70-fl 3. Kost voor vreemden bedraagt per maand fl 12, terwijl alsdan de woning met bed op fl 3 te staan komt. De prostitutie vindt in die streken onder de meisjes weinig aanhang. Het zou mij te ver voeren, indien ik op dezelfde wijze de tarieven van den economischen arbeid en de kosten van onderhoud der arbeidsters in Hamburg, Lubeck en Saksen behandelde. De afwijkingen zijn gering en overal heerscht het streven, door onthulling van den werkelijken toestand onder aanvoering van cijfers de sociale quaestie op den voorgrond te plaatsen en voor haar als de vraag der menschelijkheid in tegenoverstelling der zuiver economische of handelsquaestie den voorrang te eischen. Hetgeen aan het reeds medegedeelde nog ontbreekt, knoop ik vast aan Berlijn, daar in deze stad de sociale toestanden en verhoudingen het meest uitgesproken karakter dragen, ja, zelfs in de moderne maatschappij den toon beginnen aan te geven. Te Berlijn is voor de arbeidende vrouw een werktijd van 9 uren per dag regel. Wie te huis eene naaimachine bezit, kan werk mede naar huis nemen en langs dezen weg met andere familieleden of vriendinnen nog de gewone verdiensten vermeerderen. Aan te bevelen is dit niet, daar reeds nu ten gevolge van de zittende leefwijze en den vermoeienden arbeid bij ontoereikende voeding over bloedarmoede en andere hier niet te noemen kwalen geklaagd wordt. In de sterke behoefte aan arbeidsters wordt door de provinciën voorzien. De provincialisten beginnen gewoonlijk met dienen, maar verkiezen zeer spoedig den dienst bij den ondernemer, waardoor zij de beschikking over haar tijd bekomen, een beter toilet kunnen dragen, de handen damesachtiger houden en ongebondener kunnen leven. De eerste teleurstelling ligt hierin, dat alleen de zeer geoefenden, handigen, bekwamen, door goeden smaak zich gunstig onderscheidenden en niet schuchteren een goed loon bekomen en op de sociale rangladder stijgen. Wie in staat is fijne artikelen zelfstandig te behandelen en zich daarbij onontbeerlijk te maken, heeft ook als vrouw eene goede toekomst, ja, zelfs veelal eene benijdenswaardige stelling. De meerderheid betreedt het gebied van den arbeid onvoldoende voorbereid en zonder zich rekenschap gegeven te hebben van de mogelijke gevolgen. Voor de ongeoefenden zijn de verdiensten slecht en is het werken in akkoord onvoordeelig. Velen verdienen niet meer dan fl 3 per week. Vragen wij naar hare behoeften.
Welke voorstelling is met zulk eene woning verbonden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Berlijn komen huizen voor, die aan 1000-1200 personen huisvesting verleenen. De wakkere vertegenwoordiger der inwendige zending Bockelmann beschrijft een huis voor 250 familiën, waarin 17 vrouwen, levende in illegitiemen echt; 22 geprostitueerden, 17 ongehuwde paren en 4 in echtscheiding levende personen eene woning vonden. Één portaal verleent toegang tot 36 woningen van kleine lieden. De gemiddelde omvang der vertrekken bedraagt 16 voet lengte en 10 voet breedte. Geene familie beschikt over meer dan één vertrek. In elk vertrek staan 1 à 2 bedden, eene tafel, een paar gebroken stoelen, eene kleine ijzeren kachel en eenige onontbeerlijke voorwerpen. Vele ruiten zijn gebroken en met papier beplakt, de muur is ternauwernood met waterverf bestreken en slechts hier en daar behangen. In menig vertrek staat één bed voor een gezin met vijf kinderen; menigmaal wonen zelfs twee familiën in één vertrek, dat met krijt in twee gelijke deelen gedeeld is. Vele bedden worden zelden schoongemaakt en blijven steeds warm, daar de gebruikers elkander aflossen, d.w.z. nacht- en dagploeg van dezelfde slaapgelegenheid gebruik maken. Vele familiën verhuren in dien toestand nog eene slaapplaats. Wie waarborgt, dat niet, gelijk vroeger in Mühlhausen in den Elzas voorkwam, ½ en ⅓ plaats in een bed verhuurd wordt? Omdat dit niet evenals daar geannonceerd wordt, is daarom de mogelijkheid niet buitengesloten. In 1861 telde Berlijn nog maar 3785 huizen met vier en meer verdiepingen; in 1880 reeds 31.152. In 1875 woonden in Dresden 12.348 personen zoo hoog en in 1880 reeds 34.451. In 1880 huisden in Dresden 33.908 personen in woningen, waarin voor hen geene plaats was, d.w.z. 16 à 17% der bevolking. Niet minder ongunstig is deze verhouding te Berlijn. In het Oosten der stad Berlijn zijn 90-96% van alle huizen huurkazernen. Van 1861-1880 verdubbelde het aantal huishoudingen, dat slaapplaatsen verhuurt. In Dresden verhuisden in 1876 jaarlijks éénmaal nog slechts 5.3% der familiën; in 1878 reeds 11.5% en in 1880 niet minder dan 28.7%. In Berlijn wisselt ⅓ der bevolking voortdurend de woning, zoodat elke onderlinge contrôle, elke aanknooping van hechte banden, enz. verloren gaat. In de groote steden zijn de loonen het hoogst en de zedelijke toestanden het ongunstigst. Zeker is, dat de moraliteit in verband staat met de woning. Nog tot in de 13de eeuw werd het huis tot de mobiliën gerekend en wegens betrekkelijk geringe wetsovertredingen met den grond gelijkgemaakt. Met het bouwen in steen steeg de waarde van den eigen haard en eerst in het eigen huis krijgt de familie een vasten ondergrond, geraken vlijt, spaarzaamheid en alle huishoudelijke deugden tot eer en aanzien. Niet zonder reden ligt in het Grieksche woord ‘oikos’, ‘huis’, eene reeks voortreffelijke eigenschappen en deugden opgesloten. In de Middeleeuwen zien wij voortdurend aan het ‘huis’ bouwen, de bevestiging der familie op den voorgrond plaatsen. De moderne ontwikkeling heeft de tegenovergestelde richting ingeslagen en is eerst op het dreigend gevaar opmerkzaam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geworden, toen de sociaal-democratie het hoofd omhoogstak en de erkenning van het recht op arbeid en leven van den mensch eischte. Kan de arbeidster voor fl 2.40-fl 3.60 eene slaapplaats huren, dan heeft zij daarmede het recht op een bed voor hare persoon verkregen, niet tevens de beschikking over het vertrek in dien zin, dat zij alleen de mede-aanwezigheid van vrouwen en kinderen verlangen kan. Welke gevolgtrekkingen voor haar moreel gevoel daaruit voortvloeien, wanneer ook mannen daarin huizen, behoef ik niet te zeggen. Haar loon laat alleen het oponthoud in eene familie toe, die veelal eerst door hare bijdrage evenals door die van anderen kan bestaan, indien die bijdrage van duur is en geregeld voldaan wordt. Daarvan is echter in de gegeven omstandigheden geene sprake. De loonarbeidster in Berlijn geeft op als dagelijksche behoeften:
Voor de ongeoefende blijft een tekort van fl 2.04 per week; voor de confectionneuse bedraagt het tekort fl 0.24 per week; voor de meer geoefende zijn fl 2.16-fl 3.96 beschikbaar voor kleeding, wasch en andere noodzakelijke uitgaven. Sprongen zijn daarmede niet te maken. Nu wordt in de eerste plaats aangedrongen op verhooging van den levensstandaard. Daarvoor is echter onder de arbeidsters weinig zin voorhanden. Hare leefwijze wordt bepaald door hare afkomst en hare behoeften als kind in het ouderlijk huis. Deze zijn gewoonlijk matig. Zij stijgen voor haar, die in de stad geboren werden, maar, toegegeven dat deze bekwamer zijn dan de meisjes van het platteland en dus meer verdienen kunnen, dan is daarmede niet gezegd, dat dit stijgen gelijken tred houdt met hetgeen zij voor hare vermeerderde behoeften eischen moeten. Het tegendeel is feitelijk het geval. Maar zelfs wanneer de behoeften van het lichaam in de eerste plaats bedacht worden, dan nog is het loon niet voldoende, om overeenkomstig de hedendaagsche physiologische formule te leven. Zonder aan de zuiver empirische studiën der geneeskundigen te kort te willen doen of hunne kennis in twijfel te trekken, moet toch gezegd worden, dat de voeding evenals alle overige zaken der zuivere empirie ten slotte met ons voorstellingsvermogen in verband staat. Dat is voor allen niet op dezelfde wijze georganiseerd en daarom is deze formule in het werkelijke leven voor zeer verschillende opvattingen vatbaar. Ware dit anders, dan zou de maatschappij eene onmogelijkheid zijn, want zij bezit de middelen niet, om allen een leven overeenkomstig de hedendaagsche physiologische formule te ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorloven, en zij zal die middelen nooit bezitten. Over het gemis van die voeding denkt de arbeidster niet, omdat zij de behoefte daaraan niet gevoelt en niet gevoelen kan. Daarentegen mist zij iets anders, nl. de voorwaarden, die zich aan hare gewone voeding vastknoopen, m.a.w. het verschil van licht, lucht, arbeid en gemoedsstemming der haar omringende buitenwereld. Wèl bezit het brood, dat zij eet, niet de voedende kracht van hetgeen zij in den regel te huis genoot, omdat zij in de stad een meermalen gebuild en op onnatuurlijke wijze gemengd meel in niet altijd verteerbaren gebakken vorm als brood koopt. Wèl laat de voedende hoedanigheid van hetgeen haar in den vorm van vleesch, vet als anderszins toegereikt wordt, veel te wenschen over. Wèl geniet zij, in hoofdzaak, de onontbeerlijkste gewichtsdeelen zg. voedende stof, maar toch ontbreekt in de meeste gevallen de voor hare natuur berekende, juiste verbinding. Evenwel kan de mensch zich aan veel wennen en het is nog niet een slecht teeken, dat spijs en drank niet door de arbeidster als van de hoogste waarde beschouwd worden. Aan hare gewone leefwijze blijft zij zooveel mogelijk getrouw; hare behoeften zijn en blijven in dit opzicht gering. Meer invloed oefent op haar licht ontvankelijk gemoed de nieuwe, prikkelende en aan afwisseling rijke omgeving uit. In de ateliers is de hoofdinhoud der gesprekken van zinnelijken aard. Bijna het eenig onderwerp van onderhoud vormt de ondervinding, in den zinnelijken omgang met mannen opgedaan. Uitvoerig worden genietingen van dien aard behandeld in verband met toilet, balzaal, enz. Wie liefdesavonturen mijdt, de publieke vermakelijkheden niet bezoekt en een ernstig doel in eenvoud najaagt, vindt geene punten van aanraking met de haar omringende arbeidswereld. Zij vereenzaamt en wordt veelal in de ateliers eene onmogelijke persoon. Nu is het een eigenaardig verschijnsel, dat het geld bij het genot nog niet de hoofdrol speelt. Weinige meisjes verkoopen zich aanvankelijk voor geld of geldswaarde. Daartoe moet eerst het zedelijk gevoel geheel afgestompt zijn. Het meisje knoopt eerst eene verbinding aan voor het vermaak, veelal slechts om met volle vreugde te kunnen dansen. Uit het samengaan ontstaat samenleven en daar de band den ernstigen grondslag ontbeert, is afwisseling van persoon niet zelden, ja, zelfs wordt deze gaandeweg behoefte. Het loon heeft daarop weinig invloed. Is dit gering, dan komt de vertering voor zijne rekening, maar door dit vrijhouden voelt zij zich nog niet gebonden. Dit gebonden zijn volgt eerst dikwijls uit vrijwillige geschenken. Gering loon beperkt hare keuze van omgang. Bij gelijke verdiensten en wederkeerig welgevallen aan elkander, dat later gewoonte wordt, is uitgaan voor gemeenschappelijke rekening gebruik. Hoog loon verleent vrije verkiezing des metgezels, die zelfs dan niet zelden van hare weldaden geniet. Loon in geld had tot dusver minder invloed op den moreelen toestand dan de aan het meisje toegekende sociale stelling, alvorens hare hartstochten voldoening gevonden hadden. Slechts indirect staat de menschelijke na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuur in den dienst van het geld, indien het meisje althans nog kiezen kan. Albert LangeGa naar voetnoot(*) meent, dat de zucht naar genot in onzen tijd geenszins van buitengewone beteekenis is, indien men haar vergelijkt met de arbeidszucht van onze industrieele ondernemers en met den arbeidsnood der slaven van onze nijverheid. Hij brengt het jagen naar zinlooze vermakelijkheden en het zoeken van ijdel genot in onmiddellijk verband met den bovenmatigen, zenuwvernietigenden en geestelijk doodenden arbeid, daar het onafgebroken doorwoelen van al hetgeen winst afwerpt, aan den mensch ten slotte de vatbaarheid ontneemt, om op veredeling bedacht te zijn. De koortsachtige haast, waarmede het bedrijf uitgeoefend wordt, treedt ook op den voorgrond, wanneer er van zg. genot sprake is. De kosten zijn de hoofdzaak en als het ware plichtmatig worden een zeker en steeds toenemend aantal dagen en uren aan dit zg. genot besteed. Het ligt voor de hand, dat deze toestand op den duur onhoudbaar is en de grondslagen der maatschappij ondermijnt, maar het is een niet ongewoon verschijnsel, dat in zulke dagen van intellectueele en geestelijke armoede materieele behoeften den voorrang verkrijgen, zoodat deze sneller vermeerderen dan de middelen ter bevrediging en dan de geschiktheid, om van die middelen een nuttig gebruik te maken. In menig opzicht moet de genotzucht der mechanisch arbeidende meisjes beschouwd worden als voortvloeiende uit haar arbeid. Vooral geldt dat van het dansen, d.w.z. van de behoefte aan rhythmische beweging. Die behoefte heeft een hartstochtelijk karakter aangenomen. Zij vindt de gewenschte bevrediging door de uitoefening der wals, die door het Duitsche meisje bij voorkeur en met ware virtuositeit gedanst wordt. Men stelle zich niet voor, dat dit dansen in den regel in weelderig ingerichte zalen geschiedt of dat daarbij onbehoorlijke bewegingen gemaakt worden. Inrichting en karakter zijn burgerlijk; de vertering is betrekkelijk van weinig belang. Zoodra de tonen der muziek vernomen worden, is het, alsof de tooverhoorn van Oberon aan het hof van den kalief van Bagdad geblazen wordt. De aanwezigen kunnen niet anders dan dansen en de gelegenheid daartoe bestaat behalve aan avonden der week des Zondagmiddags van 4 ure. Er is veel tegen het dansen aangemerkt; het dansen werd zelfs door velen als zonde onvoorwaardelijk veroordeeld. Ten onrechte. Piderit onderzocht de physiologische beteekenis en waarde van het dansen in verband met de zenuwleer en het zenuwleven. Hij verdiepte zich in de geschiedenis van den dans en toonde aan, dat dansepidemieën met in 't oog vallende regelmatigheid in verschillende vormen geheele volkeren beheerschen. Hij schonk zijne bijzondere opmerkzaamheid aan de volksdansen, die ten deele het rhythmisch karakter met een pantomimisch element verbinden en mechanisch bepaalde neigingen in het gemoed opwekken. Die neigingen zijn verwant met zeker gevoel van liefde en daarom in staat hartstocht te ontwikkelen. Ontbreekt nu in het gewone dagelijksche leven en in den arbeid afwisseling en prik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keling, dan zal onwillekeurig het dansen met hartstocht beoefend worden en door de overdrijving een gevaar voor de zedelijkheid doen ontstaan. Dat gevaar wordt grooter, zoodra het dansen op de voorstellingen der phantasie werkt, en daar èn de hartstocht, èn eene geprikkelde phantasie zwakte verraden, spreekt het wel vanzelf, dat die zwakte indirect tot misbruik aanleiding geeft. Zijn de omstandigheden ongunstig, dan is de dans het middel voor menig vertegenwoordiger van het mannelijk geslacht, om een meisje ten val te brengen. Van dit middel wordt gebruik gemaakt tegenover haar, die ongebonden zijn, d.w.z. buiten het familieleven staan, en in zoover verkeert het meisje in eene ongunstige positie, zoodra zij alléén staat en zich van de contrôle der haar omringende sociale omgeving losmaakt. Men heeft het dansen getracht te onderdrukken; de algemeene moraliteit was er niet door gebaat. Een tegenwicht tegen den zuiver mechanischen en ongezonden arbeid moet geboden worden. Het verbod is geen tegenwicht en kon niet gehandhaafd worden. Daarom lag het voor de hand, het euvel door toezicht en leiding onschadelijk te maken. Daarin is men tot nog toe in de groote steden in zeer geringe mate geslaagd, omdat de vrouw uit de zg. hetere klasse nog veel te weinig de omgeving der alléénstaande meisjes opzoekt en haar ten steun verstrekt. Op dit oogenblik is het euvel reeds te sterk ontwikkeld, om van kleine middelen veel heil te kunnen verwachten. De zedelijke atmosfeer in de woningen, in de ateliers en in de naaste omgeving is bedorven en het vertrouwen in de heerschende maatschappelijke klassen is geweken. Bij een zeer groot aantal in de huisindustrie werkzame meisjes bestaat de meening, dat zij zich vroeg of laat moeten prostitueeren, dat haar arbeid materieel onvoldoende is, lichamelijk en geestelijk afstompt en noch zekerheid van bestaan noch eene toekomst aanbiedt. In dien toestand is van beteugeling der natuurlijke driften geene of slechts zelden sprake. Hoe kouder en gevoelloozer de persoonlijk elkander vreemde bewoners der groote stad tegenover elkander staan en hoe meer materieele hartstochten de maatschappij beheerschen, hoe meer zij troost en heil zoekt in geneugten, die met de liefde in verband staan en een tijdlang haar geweten tot zwijgen brengen. Het zinnelijk genot is voor haar evengoed een vorm van lijden; zij kent de gevaren, die de prostitutie aanbiedt, en toch wordt zij telkens weder als het ware gedwongen, om met het vuur te spelen. Het medegedeelde is niet alleen een antwoord op de vraag naar hetgeen het alléénstaand meisje in de huisindustrie verdienen kan en in den regel verdient, maar werpt tevens een licht op hetgeen zij moet uitgeven, om te kunnen leven, en op hetgeen zij werkelijk uitgeeft. Het bevat buitendien de gegevens, om te kunnen oordeelen over hetgeen zij van haar leven verlangt. Toch komt het mij niet overbodig voor, de drie gestelde vragen nog aan de hand van de feitelijke toestanden in eene minder groote en minder ver gelegen stad nader toe te lichten. In Berlijn draagt de economische arbeid der vrouw een veelzijdig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
karakter, zoodat er voor het meisje gelegenheid bestaat, in de meest verschillende takken van bestaan een schamel brood te verdienen. Maar te Berlijn worden alle takken van bestaan als eene industrie beschouwd, waarin de hoofdzaak is, veel om te zetten en door geringe winsten op de enkele artikelen het debiet steeds uit te breiden, zoodat het voordeel in den omvang van den omzet gelegen is. Dat is niet mogelijk zonder export. Berlijn onderscheidt zich van alle andere plaatsen door de veelzijdigheid, de concentratie en intensiteit van den arbeid, de groote keus van de arbeidskracht en hare buitengewone goedkoopte. Berlijn geniet in zoover een voorrecht, dat de ziekenwet niet op de huisindustrie toegepast wordt, zoodat uit de arbeiderswetgeving geene kosten voor de Berlijnsche industrie voortvloeien. Berlijn biedt aan de arbeidskrachten meer gelegenheid, om materieele voordeelen van de prostitutie te trekken, al geschiedt dat niet direct. De gevolgen daarvan zijn geweest, dat door het optreden van Berlijn als concurrent de loonen gedrukt werden en de ondernemerswinsten òf op een minimum zonken òf geheel wegvielen. Zij bedragen b.v. voor 1 dozijn arbeidershemden ter waarde van fl 10.80 tot fl 14.40 nog slechts fl 0.60 tot fl 0.12, terwijl weinige jaren geleden 20-25% regel waren. Dientengevolge is het belang bij de voortzetting van den arbeid gering en zoowel de ondernemers als de arbeidsters lijden onder dien toestand. Verplaatsen wij ons nu naar Dusseldorp en de omgeving van die stad, naar Elberfeld, Neuss en München-Gladbach, om een blik in den bestaanden toestand te werpen. In Dusseldorp werd geconstateerd, dat geene enkele onder contrôle staande geprostitueerde door naaiwerk geld verdiende of met den economischen arbeid in verbinding stond. Evenzeer werd daar geconstateerd, dat de toelating van geprostitueerden als stand geenszins de gevaren voor de aan den economischen arbeid deelnemende meisjes vermindert of als ontlasting derzelven te beschouwen is. Bevrediging der zinnelijke lusten door verleiding en aanknooping van eene verbinding voor eenigen tijd is goedkooper en wordt steeds verkozen. Voor den arbeidenden stand in Dusseldorp biedt de aanwezigheid van een uitgebreid garnizoen en van eene sterk bezochte schildersacademie bijzondere gevaren voor de zedelijkheid. Die gevaren zijn te Elberfeld groot door het verblijf van vele commis-voyageurs en handelsleerlingen of gezellen. Het zinken van het moreel bewustzijn en de vermindering van het godsdienstig leven in de familiën zijn oorzaak, dat reeds onder de leerlingen der hoogere schoolklassen bedenkelijke verschijnselen waargenomen zijn. In elk geval worden meer dan vroeger op nog jeugdigen leeftijd onzedelijke handelingen begaan. De samenstelling van den vrouwelijken arbeidenden stand in Dusseldorp draagt een eigenaardig karakter. De meerderheid stamt uit de arbeiders- en ambachtsklasse; een niet gering getal zijn weduwen en weezen van beambten, die uit nood werk zoeken; een deel behoort tot den beambten- en den schilders- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stand. Onder de laatstgenoemden vindt men vele dochters van post- en spoorwegbeambten, alsmede van stedelijke ambtenaren. Tegenwoordig verlangen ook vele zg. dames huiswerk, om haar eigen spelden- en zakgeld te verdienen, om hare behoeften van zuiver persoonlijken aard uit te kunnen breiden. Zij geven voor, den arbeid te willen leeren kennen en zich tot huisvrouwen te willen voorbereiden. Meestal echter dienen hare verdiensten voor uitgaven van toilet en weelde. Waar dit het geval is, oefenen zij in elk opzicht een ongunstigen invloed uit op de algemeene moraliteit. De ondervinding leert, dat hare huwelijken ongelukkig uitvallen, omdat zij niet weten huis te houden en te sparen; behoeften bezitten, die niet bevredigd kunnen worden; zich vrijer en onafhankelijker denken, daar de mogelijkheid voorhanden is extra-uitgaven te dekken, en spoedig verbitterd worden, daar zij te vroeg het leven genoten. Uit deze elementen put de prostitutie kracht. Maar nog in een ander opzicht oefent haar voorbeeld ongunstigen invloed uit. Haar loon dient voor toilet en vermaak. De gewone arbeidster weet en ziet dat; zij begint in toilet te wedijveren, krijgt strijd met de ouders over de aflevering van haar loon en gaat als chambre-garniste leven. Uit zulke elementen put de prostitutie kracht. Als arbeidsters zijn zij echter nog niet in den eigenlijken zin des woords geprostitueerden. Toch bezit de naam naaister geen goeden klank meer. Dat ligt hieraan, dat zij in den zin van de fabrieksmeisjes onzedelijk zijn. Zij zoeken verbinding met het mannelijk geslacht, zg. wandelbruigoms, en om te toonen, dat zij niet voor hare medearbeidsters uit de gegoede klasse onderdoen, bij voorkeur onder de aankomende schilders, het militair en naar het uiterlijk fashionable kantoorbedienden. Volgen daaruit huwelijken, dan zijn deze meestal ongelukkig. Als een bijzonder nadeel moet erop gewezen worden, dat bij de werkverdeeling veelal gelet wordt op een goed uiterlijk en dat het financieel voordeelig is, wanneer een meisje zich liefkoozingen laat welgevallen. De verschillende vaststellingen van het tarief laten begunstigingen toe. Ook bij de aflevering zijn deze mogelijk, daar niet elk werk goedgekeurd behoeft te worden. Wie uit nood werk zoekt, verdient fl 5.40 per week, voor zoover werk voorhanden is en indien zij 10-12 uren achtereen werken kan. Eene vrouw toonde aan, in 16 maanden verdiend te hebben:
Hare huur had gedurende dien tijd bedragen fl 175.20, zoodat zonder hulp van bloedverwanten van voorziening in de levensbehoeften geene sprake had kunnen zijn. Anders ziet het er voor de zoodanigen uit, die verschillende artikelen gelijktijdig kunnen in arbeid nemen en een leermeisje willen bezighouden. Haar loon stijgt dan tot op fl 13-15 per week. Het leermeisje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekomt gedurende het eerste jaar niets, gedurende het 2de fl 1.80 per week en daarna fl 3.60 per week. Van eene zeer geoefende weduwe wordt gemeld, dat zij op deze wijze netto gemiddeld fl 10.20-fl 13.20 per week verdiende, waarvan zij het onderhoud van twee vrouwelijke personen en 2-3 kinderen moest bestrijden, hetgeen bijna mogelijk was. Meisjes uit de gegoede klasse, die fijne artikelen konden krijgen, verdienen per week fl 6.48-fl 7.56, maar moeten daarvoor 11-12 uren per dag werken. Dit loon wordt b.v. uitgereikt voor 12-14 gestikte gothische letters, maar door dien arbeid werden de oogen van de arbeidster dermate verzwakt, dat zij niet lang op gelijke wijze het werk kon volhouden. Eene weduwe verdiende geruimen tijd met hare beide dochters en met 2 leermeisjes, gebruik makende van 4 naaimachines, per week bruto fl 43.20. Daarvoor werd van moeder en dochters een werktijd van 14 uren en van de meisjes een werktijd van 12 uren geëischt. Beide meisjes ontvingen fl 2.40-fl 3.60 per week. Netto bleven voor moeder en dochters fl 30 over. Eene der dochters werd ten gevolge der vermoeienis, enz. maaglijdend en stierf na verloop van 5 jaren aan de tering. In de eerste plaats wordt nu wel eens gezegd, dat, daar geoefenden meer verdienen en daar kennis en handigheid de hoofdzaak zijn, beide eigenschappen door vroegtijdig, goed en goedkoop onderwijs in het bezit van velen kunnen geraken. Afgescheiden van den natuurlijken aanleg is daarmede weinig geholpen. Slechts voor een beperkt aantal prima-arbeidskrachten is werk; neemt dit getal toe en wel buiten verhouding tot het werk, dan dalen hare loonen. Reeds meermalen steeg het niveau der arbeidsters en daalde haar loon. De behoefte aan prima-arbeidskrachten neemt nu eens zeer langzaam toe en zinkt dan weder snel. Hoe wenschelijk kennis ook in het algemeen zijn moge en hoeveel daarvoor ook geschieden kan en moet, eene oplossing der quaestie in humanen zin wordt daardoor niet verkregen. Deze oplossing wordt daardoor zelfs niet eens in de hand gewerkt en met dit middel moet met veel beleid en groote voorzichtigheid omgegaan worden. In de tweede plaats komt de rust in aanmerking. Deze is in gewone tijden onvrijwillig op het gebied der artikelen voor de wasch 3-8 weken en op dat der confectie 4 maanden. Gedurende dien tijd wordt echter niets verdiend, dus wanneer de loonen in het oog van velen niet onaanzienlijk schijnen, moet die rust eerst in rekening gebracht worden. Hetzelfde geldt van de zon- en feestdagen. Wel is er overal van akkoord en niet van dagloon sprake, maar hetgeen in akkoord te vervaardigen is, staat in nauw verband met den werktijd en de menschelijke kracht; op zichzelf is met akkoordloon alleen dit gewonnen, dat er eene grootere hoeveelheid voortgebracht wordt, waartegenover een grooter verbruik van kracht staat. Het resultaat getuigt geenszins onvoorwaardelijk voor akkoordloonen. De hoofdvraag is die naar het tarief. In de derde plaats werden allicht de ziekten en de snelle veroudering, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
resp. het binnen den voor waarschijnlijk gehouden tijd sterven over het hoofd gezien. Ook hiermede moet het loon vergeleken worden, want eigenlijk moest de arbeidster een aanzienlijk deel aan de verzekeringsmaatschappijen afstaan, om in het bewustzijn te kunnen leven, tegen alle gevaren verzorgd te zijn. Welke keus wordt op dit oogenblik aan de arbeidster gelaten, indien haar gestel op den duur niet voor den mechanischen arbeid geschikt is? Zij kan particuliere naaister worden, eene betrekking als dienstbode zoeken, zich aan de particuliere liefdadigheid wenden of zich aan de prostitutie overgeven. Van de eerstgenoemden wordt een onberispelijke levenswandel verlangd; haar getal is uit den aard der zaak beperkt. Voor dienstboden bezitten weinigen de geschiktheid, wanneer zij voor nijvere doeleinden werkzaam geweest zijn, en geene naaister van beroep vindt gemakkelijk als dienstbode eene aanstelling. De particuliere liefdadigheid verzorgt enkelen, daar de aan haar gestelde eischen steeds stijgen. Geven nu de onverzorgden zich geheel aan de prostitutie over, dan leidt haar weg spoedig naar het hospitaal. Zij kunnen zich echter ook op het verhuren van kamers aan geprostitueerden toeleggen. Daar te recht in Duitschland de publieke huizen gesloten werden, is allengs eene klasse kamerverhuursters aan alléénstaande clandestine geprostitueerden ontstaan, die over de geheele stad verspreid zijn en bij de toenemende zedeloosheid in de meeste huurkazernen of huizen voor vele familiën vasten voet vatten. Alleen zij, die steun vinden in hare eigen familie en van den beginne af zich als lid van het gezin bleven beschouwen, kunnen met meer rust en kalmte de toekomst in het oog vatten. Indien ergens, dan is het op het gebied van den vrouwelijken arbeid, dat het uitéénspatten der familiën in atomen de treurigste toestanden in het leven roept; dat herstel van den gemeenzin plicht is. En nu ten slotte de prijzen van den arbeid in de Rijnprovincie. In Neuss worden betaald: Voor 1 dozijn halsdoeken fl 0.18-fl 0.24; in 12 uren arbeidstijd zijn 6 à 7 dozijn voltooid, zoodat na aftrek van 8-10% voor arbeids-benoodigdheden in 72 uren fl 5.88-fl 9 te verdienen zijn. Voor 1 dozijn cravattes is de prijs fl 0.84-fl 1.08; in 12 uren worden 2 dozijn bewerkt, zoodat het loon fl 9-fl 12 bedraagt. De leermeisjes werken het eerste jaar gratis, het tweede voor fl 1.80-fl 3.60 per week. Door de mededinging der gegoede klasse zonken de loonen 20-30%. In Dusseldorp worden betaald: Voor onderrokken fl 0.07-fl 0.69; in 10 uren zijn 18-20 stuks te vervaardigen; loon per week fl 6.60-fl 9. Voor beddelakens fl 0.33-fl 66; in 10 uren zijn 2-4 stuks te vervaardigen; loon per week fl 6-fl 9. De arbeidershemden worden gewoonlijk door gehuwde vrouwen van fabrieksarbeiders vervaardigd, die voor het brengen en halen met een niet gering tijdverlies werkzaam zijn. Zij kunnen in 10 uren 1 dozijn klaar krijgen, waarvoor zij fl 0.80-fl 0.90 ontvangen. 10-13% | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het ontvangen loon zijn als kosten voor garen, enz. te rekenen. Hare gemiddelde verdiensten bedragen voor 60 werkuren fl 4.56-fl 6.60. Meer dan fl 5.10 brengen zij zelden mede naar huis. In dezelfde verhouding staan de akkoordloonen bij de overige artikelen. Werken twee personen met elkander, dan zijn de verdiensten iets hooger, dan wanneer elk voor zichzelf arbeidt. Twee meisjes kunnen b.v. zeer goed 6 broeken kant en klaar afleveren en daarvoor al naar gelang der hoedanigheid van het goed per week fl 4.80-fl 9.60 bekomen. De gehuwde vrouw, die haar huishouden te verzorgen heeft, slechts 4 voor netto fl 3-fl 5.40. Twee personen kunnen in 12-13 uren 8 rokken à fl 0.15 of 4-5 à fl 0.30 afleveren; zij berekenen 17% voor benoodigd garen, enz. en verdienen alsdan per week fl 6-fl 9.80. Één persoon, die van 's morgens 5 tot 's avonds 10 uren werkt, verdient in dit geval niet meer dan fl 3. Voor damesmantels zijn de verdiensten fl 3.60-fl 5.40 en gedurende het seizoen door overwerk fl 7.30. Daarbij moet erop gerekend worden, dat van September tot medio December en van Maart tot begin Juni veel navraag naar arbeidskrachten is, terwijl gedurende den overigen tijd alleen een klein gedeelte geregeld werk vindt. Verder is het bezit van eene eigen naaimachine een voorrecht. Wie deze als arme of onbemiddelde vrouw huurt of koopt en in termijnen betaalt, moet aannemen, voor dit noodzakelijk werktuig ruim 150% meer dan de waarde te voldoen. Eindelijk hangt zeer veel af van de verdeeling en menging der waren, want het tarief is niet op eene eenheidsscala gegrond. Wil een meisje in Dusseldorp kost en woning bij vreemden nemen, dan betaalt zij per maand fl 21.60-fl 24, indien zij eenvoudig optreedt; daarentegen fl 27-fl 33, indien zij als dame behandeld wil worden. De stand speelt daarbij eene voorname rol en voor het ophouden van den stand brengt de meerderheid de grootste offers. Het hangt echter niet geheel van den eigen wil af, of het meisje haar stand al dan niet in het oog houdt. Vele werkgevers stellen hooge eischen aan het toilet der werkneemsters; de stand is van hooge waarde bij de werkverdeeling; van den stand hangt de connectie af en van de connectie in de meeste gevallen de gelegenheid, om geregeld werk te vinden. De onderscheiding is niet gebonden aan de afkomst, wel aan de hoedanigheid van woning, toilet, deelneming aan de publieke vermakelijkheden en andere uiterlijkheden. Enkele gelukkigen hadden in Dusseldorp voor fl 15 's maands een goed onderkomen gevonden bij fatsoenlijke arbeidersgezinnen, die haar ook naar buiten den onontbeerlijken zedelijken steun deden toekomen. Deze werkten op grond van vaste contracten voor firma's, die als specialisten van huwelijksuitzetten niet voor de concurrentie het hoofd moesten buigen. Zij verdienden fl 27-36 per maand en konden sparen. Ook was haar bestaan verzekerd en werd erop gelet, dat de geest in deze ateliers niet eene onzedelijke richting insloeg, zoodat van allen met lof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken kon worden. Dit zijn echter uitzonderingen; de meerderheid wordt heen en weder geslingerd en beheerscht door toevallige omstandigheden. Die meerderheid moet nevenverdiensten zoeken en is niet zeker morgen arbeid te bekomen, wanneer zij ook heden arbeid heeft. Voor haar ontbreekt de grondslag, waarop het gevoel van eigenwaarde steunt; zij bezitten geen kompas, om het eigen vaartuig in goed vaarwater te houden, en in haar oog heeft het leven weinig waarde. Zijn zij Christelijk opgevoed en hechten zij aan haar geloof, dan worden zij bespot en benadeeld, totdat zij den strijd moede zijn. Waar zij gaan of staan, stuiten zij op de dogmatiek van het egoisme, die een eigen ethisch beginsel in de plaats van het Christelijk ideaal aan de maatschappij tracht op te dringen en voor het overige in de uitsluitende behartiging van het eigenbelang wortelt. Vergeten wij niet, dat velen rijk geworden zijn en nog rijk worden, die inwendig de kiem van het goede wisten te verstikken en die de taal van het geweten in het genot en den zinnelijken lust wisten te smoren. Hunne opmerkzaamheid is niet gericht op de sympathie voor anderen en op het lijden der naasten. Hunne werkkrachten zijn in hun oog machines en het komt er voor hen op aan, in dezen geen ander bewustzijn te laten opkomen, dan dat zij machines zijn en bij een leven als machines hare gading vinden. De kracht der maatschappij kan zich op deze wijze niet ontwikkelen, want toenemend genot en toenemende ellende zijn niet als vormen der ontwikkeling te beschouwen. Vandaar echter ook tegenwoordig die gisting, die in de maatschappij onder zulke omstandigheden steeds sterker moet worden en allen met den ondergang bedreigt. Van Katholieke zijde werden pogingen in het werk gesteld, om de arbeidsters aan hare van zedelijk standpunt verderfelijke omgeving in de steden te onttrekken. Dat doel wordt b.v. in de ‘tehuizen voor arbeidsters’ te München-Gladbach, te Aken, te Breslau, enz. met ernst en volharding nagejaagd. Hoofdzakelijk berekend voor fabrieksmeisjes, zijn deze inrichtingen echter evenzeer toegankelijk voor haar, die in de huisindustrie werkzaam zijn. Het Katholiek tehuis wil de alléénstaande meisjes, die aan den economischen arbeid deelnemen en in den vreemde kost en woning zoeken, tegen geringe betaling opnemen. Het biedt haar een anderen ouderlijken haard, overeenkomstig de Christelijke beteekenis van dit woord, aan. Volgens de opvatting der leidsters, die niet tot eenige kloosterorde behoeven te behooren en veelal alleen met eene burgerlijke of wereldlijke congregatie in nauwe verbinding staan, moeten de meisjes, staande in de kracht van het leven en gewend aan den arbeid, niet alleen voor zichzelf zorgen, maar ook arme ouders en jongere broeders en zusters ondersteunen. Zij moeten leeren het leven als eene ernstige oefenschool te beschouwen, waarin het offer en de leer van het offer gekoesterd en gekweekt wordt. De nijverheid lokt arbeidskrachten van buiten naar de stad; zonder steun geraken deze in de handen van hebzuchtige en gewetenlooze lieden, die hunne kostgangsters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exploiteeren. Zulke meisjes worden in de eerste plaats opgenomen. Verder weezen, dochters uit gezinnen, die in twist en tweedracht leven, stiefkinderen en allen, die wenschen in eer en deugd haar eigen brood te verdienen en die behoefte aan aansluiting gevoelen. Is de nijverheid georganiseerd en de arbeidersstam voorhanden, dan komt het erop aan, de zwakke karakters bij te staan en door de daad te toonen, wat de Christelijke liefde vermag. Er is alzoo sprake van behoeden, steunen, opvoeden en het kwaad verhoeden. Tot nog toe is dat ten opzichte van een deel der van buiten komenden gelukt, terwijl de in de steden woonachtigen door belanghebbenden tegen deze inrichtingen opgezet worden en zelden kracht genoeg bezitten, om zich van de gewone dagelijksche omgeving los te maken, te meer daar dat losmaken veelal met offers gepaard gaat, want de industrieele en materieele wereld ziet niet gaarne den bloei van godsdienstige instellingen en verafschuwt de contrôle en inmenging van deze zijde op het gebied der zeden; voornamelijk is de practische en energieke verdediging der zedenwet impopulair. Wat biedt het tehuis aan? Gezonde en zindelijke woon- en slaapplaatsen; goed toebereide en voedzame spijzen en dranken; bezorging der wasch; eene geregelde leefwijze; liefderijke verpleging; gelegenheid ter oefening van alle huishoudelijke deugden, van zindelijkheid, orde en spaarzaamheid; gelegenheid, om onderwijs te genieten; spelen van allerlei aard. Aan den disch kunnen ook vriendinnen en bekenden deelnemen; des Zondags kunnen deze mede van de aangeboden ontspanningen genieten; des zomers biedt de groote tuin allen een aangenaam verblijf, maar het ooft behoort aan de bewoonsters, dus mag niet door anderen geplukt worden. De bewoonsters houden het toezicht en waken voor de nakoming der huishoudelijke voorschriften en zij betoonden zich tot dusver dankbaar voor het haar daarmede bewezen vertrouwen. Des Zondags leeren de bewoonsters het koken, waartoe eene bijzondere keuken ingericht is, gelijk deze in gegoede arbeidersgezinnen gevonden wordt, daar het doel is te leeren, wat in het werkelijke leven bruikbaar en van nut is. Het tehuis neemt alleen personen van onbesproken gedrag op en is geen asyl; wie opgenomen wordt, krijgt onmiddellijk een spaarkassenboek; meisjes van 15-17 jaar geven alles, wat zij verdienen, aan de leidster en zijn daartoe verplicht. Verandering van werkplaats mag alleen geschieden in overeenstemming met de leidster, die ervoor zorg draagt, dat tegenover den werkgever alle wetten en heerschende gebruiken in acht genomen worden, maar die ook de rechten en plichten tegenover het meisje van de zijde des werkgevers in acht genomen wenscht, desnoods hare belangen tegenover de werkgevers voorstaat. De huiswet gebiedt, dat elk meisje ¾ uur vroeger opstaat, dan zij in de werkplaats moet verschijnen. Zij maakt haar eigen bed op, verricht in de kapel de godsdienstige morgenoefening en ontbijt met koffie en brood. Wie in dezelfde werkplaats werkzaam zijn, gaan gemeenschappelijk daarheen. Het middagmaal bestaat uit soep, groenten en vleesch, met uitzondering der vastendagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarbij wordt streng op een bescheiden en behoorlijk optreden gelet. Een gemeenschappelijk gebed gaat vooraf; het onderhoud aan tafel is vrij. Wie niet aan tafel komen kan, krijgt het eten in de werkplaats gebracht. 's Avonds of na afloop van het werk moeten allen zonder oponthoud en zonder zg. straatslijpen naar huis gaan. Zonder verlof mag niemand deze wet overtreden. 's Avonds worden soep, brood en boter genoten; daarop volgt de avondgodsdienstoefening. 's Zondags zijn allen vrij; evenwel is het regelmatig bezoek der kerk en elke twee maanden deelneming aan de heilige communie plicht. In het tehuis wordt al hetgeen betrekking heeft op de huishouding, de wasch, enz., geleerd. Des Zondagmiddags bestaat gelegenheid voor allerlei gezelschapsspelen; nu en dan wisselen dramatische en declamatorische opvoeringen deze spelen af; ook is het dansen niet verboden, maar dit alles wordt met fijnen tact en buitengemeene psychologische kennis van het menschelijk gemoed geleid en gearrangeerd. Vier slaapzalen nemen de meisjes op; het toezicht oefenen de oudsten uit en zij zijn voor het gedrag van allen verantwoordelijk. Beginsel is: de meisjes aan elken arbeid deel te laten nemen, door vertrouwen te eeren en door liefde te winnen. De leidster en hare gezellinnen leven met de meisjes, eten aan dezelfde tafel en zijn hare vertrouwden. Voor woning, kost, wasch en alle overige begunstigingen wordt per dag betaald fl 0.48. Opzegging geschiedt acht dagen van te voren. Ziekten van gewonen aard worden in het tehuis behandeld zonder extra-vergoeding. Wie zich slecht gedraagt, wordt onmiddellijk verwijderd. De oorspronkelijke aanleg en de inrichting van het tehuis te München-Gladbach, dat ons bovenal als voorbeeld dient, zijn aan vrijwillige bijdragen van een beperkt aantal Christenen te danken. De kosten waren niet gering, daar het gebouw in het centrum der stad opgericht moest worden en eene der fraaiste straten daartoe uitgekozen werd. De kosten van onderhoud worden gedekt, wanneer 50-60 meisjes haar intrek in dit tehuis nemen. Het werd in 1866 met 8 personen geopend, die fl 0.36 per dag betaalden; in 1872 bedroeg het aantal bewoonsters 115, die fl 0.42 per dag betaalden; in 1875 steeg het getal tot op 178, die fl 0.45 betaalden, en in 1881 waren er 66 voorhanden, die fl 0.48 betaalden. Tot 1876 lag de leiding in de handen van ordezusteren, die gedurende de periode van vervolging der Katholieken het veld moesten ruimen. De leeftijd der bewoonsters verschilt van 15-17 en van 20-30 jaren. Zij worden naar den leeftijd in twee klassen onderscheiden. Knoopt een meisje eene kennismaking met een jonkman aan, die het voornemen koestert haar te huwen, en is het bestuur daarin gekend, dan wordt het aan het meisje vergund, haar huwelijk in het tehuis te vieren. De ondervinding, in deze inrichting opgedaan, heeft geleid tot het opstellen van een even degelijk als practisch volksboek: Das häusliche Glück, handleiding en wegwijzer voor jonge meisjes en huisvrouwen uit het volk. Het zou mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te ver voeren, over deze nuttige en doelmatige inrichting in nadere bijzonderheden te treden. Getuigen echter kan ik, dat zij in elk opzicht aan haar doel beantwoordt en in den waren zin des woords eene model-inrichting genoemd mag worden. Het ligt voor de hand, dat er vele moeilijke karakters in dit tehuis behandeld moeten worden en dat er tact en menschenkennis, verbonden met een sterk geloof en veel offervaardigheid, toe behooren, om aan alle eischen te voldoen, maar hoewel uitsluitend de liefde heerscht en tot gehoorzaamheid noopt, bleek deze machtig genoeg te zijn, om eene strenge orde te handhaven en in alle behoeften en eischen te voorzien. Zelden was het noodig, eene bewoonster weg te zenden. In Aken is het tehuis op een anderen voet ingericht; fabrieksmeisjes der omliggende dorpen, die de week in de stad doorbrengen, om in eene der vele fabrieken te werken, vinden in dit tehuis voor fl 0.06 per nacht eene slaapplaats. Zij brengen uit de ouderlijke woning brood, boter, enz. voor eene week mede en betalen volgens een vast tarief al hetgeen zij behoeven, afzonderlijk. In dit tehuis vinden gemiddeld 2 tot 300 personen een onderkomen. In denzelfden geest is het tehuis te Breslau gedacht. Ik volsta met deze aanstipping. Zij wijst erop, wat geschieden kan, in welke richting iets geschieden moet en hoe met geringe middelen veel tot stand te brengen is. Om ten opzichte der behoeften van een alléénstaand persoon met een voorbeeld uit de wetenschappelijke wereld te sluiten, wijs ik op de opgaven van Alphons Thun. Deze vorscher stelde vast: dat met fl 6 per week één persoon van middelbaren leeftijd minimale behoeften kan bevredigen; dat familiën met volwassen kinderen of met kroost, dat in staat is fl 3 - fl 4.20 per week te verdienen, geregeld eene voldoende hoeveelheid aardappelen, brood en cichorei als voornaamste voeding kunnen genieten; dat familiën zonder kinderen verzorgd zijn, indien niet langdurige ziekte of gebrek aan werk stoornis in de verdiensten veroorzaakt; dat familiën met twee en meer kleine kinderen per week als minimum op fl 29.10 moeten kunnen rekenen; dat per persoon per dag vereischt worden als minimum, d.w.z. als onontbeerlijk:
het tweede ontbijt en de vesper niet gelet is en het avondeten te weinig gelet werd. Dit een en ander waarborgt ongeveer het behoud van het leven, mits de hoedanigheid der voeding aan matige eischen voldoet. De door mij medegedeelde cijfers voor naaisters en confectionneuses zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gunstiger en laten toe, dat door haar in materieelen zin hoogere eischen aan het leven gesteld worden. Zij wijzen er meer in het bijzonder op, dat door gemeenschappelijken arbeid en door handhaving en bevestiging van het familieleven de sociale toestanden een ander karakter verkrijgen. Zij laten een gunstig licht vallen op inrichtingen van grooten omvang, die onder leiding van Christelijke personen staan. Zij toonen aan, dat het binnen het bereik van den menschelijken wil ligt, de middelen van voortbrenging dienstbaar te maken aan de algemeene beschaving, en dat dit plicht is............................................ Is armoede de voornaamste oorzaak der prostitutie? Uit de voorgaande regelen zijn de gegevens af te leiden, waaruit de prostitutie hare levenskracht put. Niet aan het loon, op zichzelf beschouwd, werd een bijzonder gewicht toegekend, maar aan de levensstelling en de levensomstandigheden der loontrekkenden. Te recht zegt een der eerste denkers van onzen tijd, Hermann Cohen, dat de vraag van het optimisme in onze eeuw afgelost is door de quaestie van het socialisme. De Hiob van ons tijdperk vraagt niet meer, of de mensch meer zonneschijn dan regen geniet, maar of de eene mensch meer lijdt dan zijn naaste en of in de uitdeelende lust-gerechtigheid het berekenbaar verband bestaat, dat een meer voor een der leden in het rijk der zeden het minder van den ander logisch noodzakelijk maakt. Is dit waar, dan treedt opnieuw de vraag op den voorgrond naar het verband tusschen het lijden en de zedelijkheid. De sensualisten, vooraan Locke, zijn opgekomen tegen de onvoorwaardelijke heerschappij der moreele wet. Hun bezwaar tegen deze was, in hoofdzaak, gericht tegen de noodzakelijkheid der erkenning van een wetgever, van wien het zedelijk gebod en verbod uitgaat. Hun twijfel gold verder de stelling, die ten gevolge van de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan hetgeen de moreele wet voorschrijft, - aan den plicht - ingeruimd moet worden. Zij vreesden steeds voor dien plicht, die door Schiller eens op even ernstige als dichterlijke wijze aldus omschreven werd: ‘Pflicht, du erhabener, grosser Name, der du nichts Beliebtes, was Einschmeichelung bei sich führt, in dir fassest, sondern Unterwerfung verlangst.’ De individueele neiging, die door de sensualisten daarvoor in de plaats werd gesteld, kende geene moreele wet, die gebiedt en dwang uitoefent, indien zij overtreden wordt; het sensualisme bond het leven aan het lustgevoel en sprak hoogstens van sympathie. Maar in het werkelijke leven bleek die natuurlijke, steeds op het eigenbehoud en het eigenbelang bedachte sympathie niet voldoende, om goede, om zedelijke handelingen uit te lokken, trad deze zelfs tegenover de zedelijke bestemming van den mensch, die hem alleen van het dier onderscheidt. Eene sympathie, steunende op het eigenbelang en afhankelijk van het individueele lustgevoel, stond machteloos tegenover het lijden en legde in de maatschappij de kiem van het zedelijk verval, dat in onzen tijd, nadat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelen van voortbrenging velen een bijna onbeperkt genot aanbieden, het algemeene kenmerk der menschelijke samenleving dreigt te worden. Aan het materieele lijden begint ook de wetenschap tegenwoordig haar onderzoek vast te knoopen, om de noodzakelijkheid der hervorming aan te kunnen toonen, maar eerst dan is een gunstig gevolg daarvan te verwachten, wanneer ook zij tot het zedelijk lijden doordringt en van de erkenning der wet van de moreele verantwoordelijkheid uitgaat. De wetenschap heeft daarbij slechts Kant te volgen, die met de grootste scherpzinnigheid onderwerping aan de moreele wet verlangde en hare noodzakelijkheid bewees. Wordt het niveau van den mensch lager gelegd en zijne verhouding tot de moreele wet ten nadeele van de onvoorwaardelijke heerschappij der laatstgenoemde gewijzigd, dan ligt het voor de hand, dat niemand meer weet, waaraan zich te houden. Dat geldt vooral ten opzichte van het gebruik, dat van het materieele goed gemaakt wordt, en van de wijze, waarop de mensch in het bezit van dat goed geraakt. Worden daarbij de regelen in acht genomen, die uit de wet der moreele verantwoordelijkheid voortvloeien, dan kan van geene heerschappij der dogmatiek van het egoisme sprake zijn. Dat is echter slechts voor een gering deel het geval. De rijken, die door de toepassing der leer van het genot meer en meer verweekelijken, onttrekken zich allengs aan de plichten, die in het. Christelijk geloof neergelegd zijn, en vragen evenmin naar de resultaten der strenge wetenschap. Van plichten hooren zij ongaarne; hoogstens wordt hier en daar van medelijden gesproken, maar ook daarbij handelen zij op grond van subjectieve neigingen. De gevolgen van die zienswijze zijn in de eerste plaats zichtbaar in de inrichtingen der maatschappelijke samenleving, maar evenzeer daar, waar ondernemers of geldschieters anderen voor zich laten werken. Geen wonder, dat eene zware moreele ziekte in de maatschappij heerscht, die haar bestaan aan de grootste gevaren blootstelt. Het is, alsof het bewustzijn van die gevaren algemeener wordt, maar de meerderheid mechanisch blijft genieten en zelfs het genot nog tracht te vermeerderen met het ‘après nous le déluge’ op de lippen en den gewetensangst in het hart. Weinigen laten een ‘terug’ hooren en eischen herstel der onderwerping aan de moreele wet. En toch is zonder dat ‘terug’ geene hervorming van eenigen duur denkbaar. Niet één land verkeert in dien toestand, maar alle landen staan voor de oplossing van dezelfde quaestie en, indien zij die oplossing verschuiven, voor de uitbarsting van eene revolutie. Michel Chevalier vond in 1836 den toestand van het Amerikaansche volk gunstiger dan dien van de Europeesche volkeren. Hij roemt in den Amerikaanschen arbeider het gevoel van eigenwaarde en het zedelijk karakter. Hij wil voor de vergelijking der bevolking in Amerika en Europa tot maatstaf kiezen de nakoming der plichten tegenover God, het vaderland, de eigen familie en zichzelf, omdat van deze nakoming in hoofdzaak de algemeene beschaving afhankelijk is en zonder deze het bezit van economische goederen elke waarde verloren heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Amerika vond hij meer in het bijzonder eene hoog ontwikkelde moreele houding der arbeidende bevolking, die bedacht was op beschaving, maar in de eerste plaats goede zeden als de eerste voorwaarde beschouwde. De stad Lowell bevatte eene nijverheid, die ruim 5000 meisjes tusschen 17-24 jaren bezighield. Zij stamden uit de omliggende kleine plaatsen tot op een afstand van 40 uren. Haar gemiddeld weekloon bedroeg fl 10-12; daarvan konden zij fl 3-4 sparen en op deze wijze na 4 jaren fl 6-800 bezitten, waarvan zij haar uitzet konden aanschaffen. Hadden zij op deze wijze haar toekomstig bestaan verzekerd, dan keerden zij naar de kleine plaatsen terug, meestal met het voornemen, als huisvrouwen in een nuttigen werkkring te treden. Gedurende haar verblijf in de fabrieksstad werd jarenlang geen enkel geval van onzedelijkheid geconstateerd. De meisjes woonden in goed ingerichte kosthuizen en de leidsters van die inrichtingen waren verantwoordelijk voor haar gedrag. De fabrieksbezitters namen geen onzedelijk meisje in dienst. De meisjes waren trouw aan haar Christelijk geloof en dit geloof vond weerklank in de gemoederen der bewoners, ja, vormde den grondslag der openbare meening, die tegenover onzedelijke handelingen niet verdraagzaam was. Er bestond gemeenzin door geloofsgemeenschap en die gemeenzin werd in den geest der vaderen gekoesterd en gekweekt. Vrijheid, die niet aan de moreele wet gebonden was, die niet in de Christelijke tucht wortelde, werd niet geacht en wederkeerige achting zonder aanzien van stand of rang geldt van oudsher als de voornaamste voorwaarde van elke levensgemeenschap, van elke sociale organisatie. Anders ziet het er tegenwoordig in de fabriekssteden der oostelijke streken van Amerika uit. Evenals in Europa is daar pleonexie geconstateerd en de persoonlijke verhouding tusschen arbeidgever en - nemer dientengevolge in den regel verdwenen. Niet de wijze van verdienen, maar het te verdienen geld staat tegenwoordig op den voorgrond en daarmede gaat een verzwakt moreel bewustzijn gepaard. Slechts zij, die in eene gezonde omgeving vroeg vervuld werden met de voorstellingen van het geloof en van den beginne af eene autoriteit erkenden en leerden eerbiedigen, maken eene gunstige uitzondering. Studnitz doorloopt de verschillende takken van bestaan in de Vereenigde Staten, die van vrouwenarbeid gebruik maken, onder opgave der gemiddelde loonen en wijst erop, dat Jennie Collins 54 bedrijven in Boston opsomt, die meisjes tegen betrekkelijk matige loonen van tijd tot tijd bezighouden. Maar gelijktijdig bericht hij, dat velen 's zomers, wanneer er weinig werk is, als kellnerinnen in de bad- en weeldeplaatsen dienst doen en 's winters, wanneer de bestellingen afnemen, nood lijden. Het engagement loopt over een zeker aantal weken en op de vraag: hoe gedurende de slappe dagen het onderhoud te verkrijgen is, luidt het antwoord: doe, wat anderen reeds vóór u gedaan hebben; laat eenig vriend ten deele of geheel uwe woning en uw kost betalen en gun hem het voorrecht, u van tijd tot tijd intiem te mogen bezoeken. Geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wonder dus, dat onder zulke omstandigheden de kosthuizen met een streng huisreglement en moreele contrôle veel van hunne vroegere beteekenis verloren hebben. De plichten tegenover God, het vaderland, de eigen familie en zichzelf zijn op den achtergrond getreden; de verantwoordelijkheid wordt door de werkgevers niet meer gedragen en de openbare meening vraagt alleen dan nog naar moraliteit, wanneer de strafwet overtreden wordt. Maar genoeg. Alle feiten, schilderingen, verklaringen van toestanden, enz. hebben denzelfden inhoud: verslapping der moraliteit, vermeerdering der materieele behoeften en uitbreiding der leer van het genot. Eerst in de laatste jaren wordt tegen het materialisme, onverschillig of gehuld in het kleed der economie dan wel verhuld door ethische versierselen, front gemaakt. Een middel is: de onthulling van het lijden, maar eveneens: de toelichting van de wijze, waarop van de economische goederen gebruik gemaakt wordt en waarop zij verkregen worden. De wetenschap van het sociale leven heeft een protest laten hooren tegen de materialiseering der z.g. economische leer van het eigenbelang en haar fundament op een anderen en vasteren grond gelegd, door te rade te gaan met het historisch ontwikkelingsproces en het geweten. Zij is ertoe gekomen, het goede en onontbeerlijke van den godsdienst te erkennen, en wil op elk gebied met het ‘laisser aller, laisser passer’ breken. Het herstel der heerschappij van de moreele wet behoort tot de hoofdpunten, die de aandacht moeten trekken en een krachtig optreden vereischen. Sluiten wij met de woorden van den dichter Rückert: ‘Was ist Grewinn? mit Guten streben,
Was Schaden? unter Thoren leben,
Was ist Verlust? verlor'ne Zeit,
Der beste Witz was? Redlichkeit,
Der rechte Muth? vorm Bösen Scheu,
Das beste Liebchen? Ehweib treu,
Was Reichthum? seine Kunst versteh'n,
Was ist Glück? nicht auf Reisen geh'n,
Was Königsmacht? die Seinigen sich gehorchen seh'n.’
A.J. Domela Nieuwenhuis. |
|