| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
A.G.A. Elias Schovel, Drankbelasting en drankbestrijding. - 's-Gravenhage, Mouton & Cie.
In deze brochure worden de volgende vaak gehoorde stellingen bestreden:
niemand behoeft alcohol te drinken, die niet wil;
de belasting op het gedistilleerd beperkt de consumtie; zij kan dus tot de uiterste grens worden opgevoerd.
Hiertoe geeft de schrijver eene gedétailleerde ontleding van de geschiedenis en de technische bijzonderheden van de belasting op het gedistilleerd in Duitschland, Frankrijk en Groot-Britannië en toont uit de statistiek der opbrengst aan, dat het verbruik van gedistilleerd eene constante toeneming ondergaat, welke door verhooging der belasting niet gestuit, door verlaging niet verhaast wordt. Wel kunnen ook cijfers aangevoerd worden, die het tegendeel schijnen te bewijzen, maar volgens de door dezen schrijver gevolgde auteurs zijn die verschijnselen uitvloeisel van andere, toevallig met de verhooging of verlaging der belasting samenvallende omstandigheden en maatregelen. Dit resultaat verwondert den heer Elias Schovel trouwens niet, omdat hij op den voorgrond stelt, dat dit gebruik (om van het misbruik te zwijgen) van sterken drank zóózeer is een ingeworteld kwaad bij alle volken in alle tijden, dat het niet meer uit te roeien is door fiscale maatregelen en het zelfs te bezien staat, of de sedert kort in vele beschaafde landen ondernomen legislatieve bestrijding - waarvan nog geen resultaten kunnen geconstateerd worden - het doel zal doen bereiken.
Met al den eerbied, dien wij voor de cijfers der statistiek gevoelen, - een eerbied te grooter, naarmate zij minder grond geven voor critiek en de door de deskundigen aan sommige door de statistiek geleverde feiten (gelijk ook in deze brochure blijkt) gegeven uitlegging er somwijlen juist het tegenovergestelde in doet lezen van hetgeen daarzonder geschieden zou, - met al dien eerbied voor de cijfers en feiten, meenen wij, dat de redeneeringen van den heer Elias Schovel veel paradoxaals bevatten. De geschiedenis der belastingen bij alle volken bewijst wel degelijk een nauw verband tusschen het bedrag eener verbruikbelasting en het verbruik. Het bekende gezegde, dat tweemaal twee geen vier is op belastinggebied, vloeit uit deze algemeen erkende waarheid voort: indien de heffing van f 1 van zeker verbruiksartikel één millioen aan de schatkist levert, zal de opbrengst op lange na geen twee millioen bedragen, indien de belasting wordt verhoogd met honderd percent. Omgekeerd wordt de opbrengst eener belasting of andere heffing terstond relatief grooter, wanneer de maatstaf der heffing vermindert. Om ons in geen cijfers te verdiepen, herinneren wij, wat het laatste verschijnsel betreft,
| |
| |
aan de gevolgen der verlaging van het briefport en kan de geschiedenis der gedistilleerd-belasting in Nederland onomstootelijke cijfers leveren betrekkelijk de gevolgen der verhooging. Tot zekere hoogte erkent de heer Elias Schovel, al beweert hij het tegendeel, dit zelf, daar hij op bladz. 46 zijner brochure mededeelt, ‘dat de verlaging van het inkomend recht op Fransche wijnen, een maatregel door Gladstone in 1860 genomen, haar invloed op het drankgebruik heeft doen gevoelen. In 1859 werden uit Frankrijk 695,911 en in 1876 (in Engeland) 6,745,710 gallons Fransche wijn ingevoerd’. Ziehier dus een bewijs, óén uit ontelbaar vele, dat verandering in de fiscale wetgeving werkelijk verandering in de consumtie heeft teweeggebracht. Of dat met wijn, een artikel, welks verbruik lang niet zoo nadeelig te achten is als dat van den uit een moreel oogpunt verderfelijken sterken drank, of met een ander artikel het geval is, maakt geen verschil; het feit bewijst wel degelijk den invloed, dien eene verbruiksbelasting op het verbruik uitoefent en welken de schrijver ontkende. Er zijn feiten, die in dit opzicht veel duidelijker spreken; wij bepalen ons tot het door den heer Elias Schovel zelf aangehaalde.
Maar er is een ander vraagpunt in de zaak, en hieromtrent stemmen wij met den schrijver in: men moet over het algemeen geen bijbedoeling, hoe goed, hoe zedelijk die ook zij, bij belastingheffing hebben. Indien het verkeerde van zekere volksgewoonte een grondslag voor het belastingstelsel moest zijn, - en dan verdiende die grondslag om zijne moreele beteekenis vóór andere te gaan - hoe wonderlijk zou een belastingstelsel er gaan uitzien! Men zou dan niet meer te zoeken hebben naar de zoo moeilijk vindbare draagkracht der belastingschuldigen, maar naar hunne persoonlijke gebreken en ondeugden. Eene belasting op het personeel, naar de zeven hoofdzonden als grondslagen geheven, zou misschien zeer veel opbrengen, zelfs in het deugdzaam Nederland, maar in de practijk op niet geringe moeilijkheden afstuiten. Voor het inrichten van een belastingstelsel gaat men beter te rade met economisten dan met moralisten; de eersten zullen hunne belastingobjecten dáár zoeken, waar de inning het minst kostbaar en naar vaste uiterlijke omstandigheden te regelen is, waar een constant gebruikscijfer eene regelmatige opbrengst doet verwachten en de heffing handel en nijverheid niet te zeer drukt. Gingen zij naar een ander stelsel te werk en beoogden zij, door het heffen eener verbruiksbelasting het gebruik van een of ander verbruiksartikel, met de beste bedoelingen zeker, tegen te gaan, zij zouden zichzelf bedriegen. Want van elke belastingheffing is het doel, zekere, vaste inkomsten aan den Staat te verschaffen, en wanneer hunne berekening gelukte, zou de verbruiksbelasting al minder en minder opbrengen en, indien het doel volkomen bereikt, het verbruik overwonnen was, eene geheel opgedroogde bron voor de schatkist zijn. Uit dien hoofde maakt de luid doch hol klinkende phrase, dat het drankmisbruik het plechtanker is voor de financiën van Nederland, op den economist een wonderlijken, zoo al eenigen, indruk en vermoeden wij, dat de Nederlandsche
koloniale wetgever zich evenmin bezwaard zal gevoelen over de beschuldiging van verregaande onzedelijkheid, omdat de Indische financiën worden gevoed door de opiumpacht.
Nu erkennen wij volmondig, dat de opbrengst eener verbruiksbelasting op zichzelf nog niet alles bewijzen kan ten opzichte van het verbruik zelf; naarmate de belasting stijgt of daalt, stijgen en dalen ook twee andere factoren, die niet op het gebruik zelf, maar wel op de opbrengst voor de schatkist
| |
| |
van grooten invloed zijn: fraude en vervalsching. Hooge rechten prikkelen die, bij lage wordt de risico te groot voor de geringe voordeelen. Daarbij komt nog een derde factor, die de cijfers der statistiek onvast maakt, de vindingrijkheid der industrie, die erop uit is, door verbetering van materieel de productie boven de onderstellingen en berekeningen van den wetgever te doen stijgen, en eerst na betrekkelijk langen tijd door de minder vlugge administratie wordt achterhaald. Al deze omstandigheden echter geven het recht, zekere ruime marge bij de statistiek aan te nemen, niet om hare cijfers als ongegrond te verwerpen. En dan kan daaruit met tamelijk veel zekerheid worden afgeleid, hetgeen ter bevestiging van ieders dagelijksche ondervinding strekt, dat de aanhoudende verhoogingen van de belasting op het gedistilleerd althans in ons land geen blijvende, beduidende vermindering van het drankmisbruik hebben ten gevolge gehad.
Kan men hieruit echter de gevolgtrekking maken, dat verlaging van den accijns, waardoor de prijs lager wordt, het drankverbruik niet zal doen toenemen? De heer Elias Schovel schijnt van die meening te zijn, daar hij, het verderfelijke van het misbruik erkennende, beweert, dat ‘alles moet worden vermeden, wat den volksdrank duurder kan maken’, en dus alles, wat dien goedkooper maakt, zal toejuichen. Wij deelen die meening niet en vinden bij den schrijver afdoende motieven voor onze tegenovergestelde zienswijze. Want indien inderdaad het drankmisbruik te recht door hem eene kwaal wordt genoemd, ‘die in het volksleven eeuwenlang is voortgekankerd’, indien zijne beschrijving juist is, ‘dat de mensch, die aan drank gewend is, zich niet door den prijs van het gebruik er van laat tegenhouden’, maar ‘op alles zijne uitgaven bekrimpt en eerst in het uiterste geval op den borrel bezuinigt’, dan ligt het voor de hand, dat verlaging van den prijs tot grooter drankgebruik zal leiden en dat de drinkebroer, indien ten gevolge van vermindering van belasting drie borrels evenveel kosten als de gewone twee van voorheen, zonder eenigen twijfel voor hetzelfde geld de drie borrels zal gebruiken, met een dankbaar hart voor het vaderlijk bestuur, dat zijne ondeugd zoo begunstigt.
Al liet de tegenwoordige staat onzer geldmiddelen het toe, de vele millioenen van de gedistilleerd-belasting te missen, waarschijnlijk is hare afschaffing niet; niet, omdat daardoor het misbruik zou worden in de hand gewerkt, maar omdat die belasting voldoet aan de hierboven genoemde eischen van zekerheid en gemakkelijkheid van heffing. Het is volkomen waar, wat men er ook tegen aanvoere, dat individueel niemand verplicht is drank te drinken en aldus bij te dragen in de opbrengst van den gedistilleerd-accijns, maar in het algemeen, collectief, maakt de Nederlandsche natie van gedistilleerd een constant en aanmerkelijk gebruik, en dat is het, wat de opbrengst zeker maakt.
Kan de belasting, ook afgescheiden hiervan, verder verhoogd worden? Zoo ja: welke is de ‘uiterste grens’, waarop de door den heer Elias Schovel aangehaalde schrijvers doelen? Ziedaar vragen, die moeilijk voor eene beantwoording vatbaar zijn, wanneer men niet over meer kennis van de kleine bijzonderheden der inning en wat daarbij voorkomt, beschikt, dan een buiten het belastingvak staanden leek ten dienste staan. De belasting is hier te lande, schoon op zichzelf hoog, veel lager dan het bedrag, waartoe zij in Engeland geheven wordt, maar de toestanden in Engeland staan weder niet
| |
| |
met de onze gelijk; een eilandenstaat kan met minder gevaar van fraude hooger verbruiksbelastingen hebben dan een Staat met eene uitgebreide, open liggende landgrens. Wat in 't afgetrokkene de uiterste grens van belastingheffing genoemd kan worden, is dit moment, waarop handel en nijverheid worden geschaad en er zoo te zeggen in het buitensporig bedrag eene premie op fraude en vervalsching verscholen ligt. Niet reeds, wanneer handel en nijverheid door de belasting bemoeilijkt worden, want elke verbruiksbelasting, hoe gering en van welk artikel geheven ook, bemoeilijkt handel en nijverheid; dat is juist het algemeen argument tegen alle verbruiksbelastingen. Men mag aanvoeren, gelijk deze schrijver met de woorden van andere schrijvers doet, dat ettelijke takken van industrie, voor welke alcohol grondstof is, die thans onbestaanbaar zijn wegens de hooge belasting, bij hare afschaffing of groote vermindering levensvatbaarheid hebben en misschien tot bloei komen zouden, maar deze bespiegelingen hebben voor ons weinig waarde, daar van elke belasting hetzelfde kan worden gezegd. Werden om deze redenen alle verbruiksbelastingen in Nederland afgeschaft, hetgeen door de billijkheid en de logica zou gevorderd worden, dan zouden de direete belastingen verbazend moeten worden verhoogd, met soortgelijke gevolgen voor de nationale nijverheid. Want de druk dier belastingen zou inzonderheid voor de middelklassen zóó zwaar worden, dat de gezinnen hunne behoeften zouden gaan beperken, tot schade voor de productie.
Het doet ons leed, dat de heer Elias Schovel bij de lezenswaardige bijzonderheden, welke hij over de heffing en werking der gedistilleerd-belasting mededeelt, over de rechtstreeksche maatregelen tot beperking van het drankmisbruik en hunne werking zoo weinig geeft. Wij geven toe, dat die bestrijding ‘bijna in alle landen opnieuw de question brulante’ is, maar weten dan toch ook, dat er reeds vroeger hier en daar maatregelen genomen zijn, die over het algemeen weinig resultaat hebben gegeven. Naar den titel der brochure oordeelende, hadden wij gewacht van deze in het Noorden van Europa en in sommige Staten van Noord-Amerika uitgevaardigde verbods- en andere bepalingen een critisch overzicht en eene aanwijzing van de redenen van haar falen te zullen vinden, benevens eene critiek van de wetten, die in de laatste jaren in Nederland en elders in deze materie zijn uitgevaardigd. Maar in dit opzicht bevat het boekje niets anders dan de zonder twijfel zeer ware opmerking, dat op den langen weg goede voeding tot wering van het misbruik van sterken drank werken moet; om welke reden de schrijver de zoogenaamde kindervoeding en de vacantiekoloniën aanbeveelt. Wij hadden hem gaarne over het tweede gedeelte van zijn onderwerp op eene even degelijke en onderhoudende wijze aan het woord gezien als over de heffing en werking der gedistilleerd belasting in de voornaamste landen van Europa.
| |
A.A. Beekman. De klokken van Delft. - Zutphen, W.J. Thieme en Cie.
Volgens de aardige teekening, waarmede de heer W. Staring dit keurig gedrukt boekje versierde, speelt het daarin vermelde in onzen tijd; want we zien daarop eene dame met moderne visite en den hooggetoomden hoed, die den schouwburgbezoekers zooveel aanstoot geeft, afgebeeld. Is deze voorstelling met de waarheid in overeenstemming, dan moet het in het Nederlandsch St.-Dénis, in de grafstede der Oranjevorsten, nog tamelijk achterlijk
| |
| |
toegaan. Wij zouden dan de anekdote gaan gelooven van den deftigen Delftschen ouden heer, die de Nieuwe Rotterdamsche Courant niet wilde lezen, ‘omdat de nieuwstijdingen daarin zoo versch waren’, maar een ander blad verkoos, waarin alles een paar dagen later meer belegen werd opgedischt. Want dan zou op den huidigen dag de trekschuit nog het geliefkoosd vervoermiddel zijn van en naar de stad der praalgraven en der Jaapmaatjes, en - wat erger is - de torenklokken zouden er niet gelijktijdig den werkelijken tijd aanwijzen, maar in regelmatige orde vóór- en nagaan, opdat de belanghebbende bij een bepaald tijdstip dat niet zoo op eens door de metalen tongen zou hooren verkondigen, maar door eene langzame voorbereiding het aanbreken van het uur vernemen zou. Wat dit laatste betreft, misschien kunnen de Delftenaren zich troosten met het voorbeeld van het toch lang niet achterlijke Londen, van welke wereldstad Dickens ergens vertelt, dat men er altoos in volgorde de torenklokken kan hooren slaan.
Hoe dit zij, die volgorde van de Delftsche tijdwijzers geeft den heer Beekman aanleiding tot het verhaaltje, hoe een eerzaam bewoner van den Leidschendam, zoo hartstochtelijk visscher, als het waterland zijner streek de menschen maakt, op een uitstapje naar Overschie in 't gaan te vroeg en op den terugtocht te laat komt, alles door de schuld van het verschil van de klokken. We zouden dit nette boekje nog liever hebben, indien het een paar dergelijke verhaaltjes meer, even geestig geïllustreerd, bevatte.
| |
Les congrégations religieuses chez les Arabes et la conquête de l' Afrique du Nord, par le baron d'Estournelles de Constant, secrétaire d'ambassade. - Paris, Maisonneuve et Ch. Leclerc, éditeurs.
In dit klein maar belangrijk werkje geeft de secretaris van het Fransch gezantschap te 's-Gravenhage het resultaat van zijne nasporingen en waarnemingen, gedurende een veeljarig verblijf in Noordelijk Afrika gedaan en welke de muzelmansche propaganda ten doel hadden. Hij heeft die opgespoord in de godsdienstige genootschappen, die, gebouwd op de grondslagen van algeheele overgave van den wil, blinde gehoorzaamheid en onkreukbare trouw aan den cheik of priester, onder de handen eener sluwe en vastberaden priesterschap, die hare volgelingen perinde ac cadaveres in hare macht heeft, wordt opgezweept tot eene dweepzieke en blinde kracht, eene steeds grootere bedreiging voor de beschaving en ontwikkeling van het zwarte werelddeel. Van deze beweging, die in hare uiterlijkheden meer politiek dan religieus is, - evenals andere dergelijke zoogenaamd kerkelijke genootschappen, die buiten het Mahomedanisme bestaan en waarvan men wel eens gehoord zal hebben, - geeft de schrijver een volledig geschiedkundig overzicht, waaruit blijkt, dat alle reizigers in Noordelijk Afrika er de sporen van hebben gevonden en de van tijd tot tijd opstaande Mahdis met deze corporatiën in betrekking staan.
Ook voor Nederland, dat eene rijkelijk met Mahomedanen bevolkte overzeesche bezitting te besturen heeft, is deze studie over het uit eene kerkelijke vereeniging ontaard politiek Pan-islamisme, van fellen haat tegen alles, wat van de ongeloovigen komt, en niet het minst tegen de ongeloovigen zelf doortrokken, van veel belang en de lezing overwaard. Ook op Java zijn niet zelden de weerstuiten gevoeld van de in andere landen, dikwijls in ver verwijderde streken voorkomende uitingen van dat Pan-islamisme; de vol- | |
| |
harding en doodsverachting der tegen onze macht, strijdende Atjehers wordt evengoed als de woelingen der tegen het juk der Franschen stootende Arabische stammen in Algerië door de priesters, aanhangers der heilige, geheime verbonden en predikers van den heiligen oorlog tegen de ongeloovigen, aangewakkerd en gevoed. Het is daarom nuttig na te gaan, wat deze uit ondervinding sprekende schrijver over den vermoedelijken uitslag van het wroeten en werken der goed georganiseerde bestokers van Christendom en beschaving voorspelt en welk middel van tegenstand hij aanraadt. Vooral met het oog op Afrika schrijvende, zegt hij, dat erop te rekenen is, dat midden-Afrika vroeg of laat geheel onder de macht van de Muzelmannen - de blinde aanhangers en volgelingen van de kadrya, chadelija, derkaoua, senoussya (want zoo heeten de voornaamste dezer geheime genootschappen) - geraken zal en de Europeanen in koloniën aan de zeekust gevestigd blijven. Het beschermen van de grenzen dier koloniën tegen een vijand, gevaarlijker dan de Oceaan, moet het doel wezen, maar een rechtstreeksch offensief optreden acht hij kwade politiek. Bij den eersten aanval zou de heilige oorlog worden uitgeroepen en alle sekten en groepen, ook al stonden zij in den regel tegenover elkander, eendrachtig te wapen komen tegen den gemeenschappelijken vijand. Behalve van den arbeid van de zendelingen - waaraan hij echter bij de Mahomedanen weinig waarde
hecht - verwacht de schrijver kans op goed gevolg van eene politiek, die de verschillen tusschen de sekten weet te onderhouden en de elementen van de vijandelijke macht te verdeelen. Hij waarschuwt tegen militaire expeditiën, hoe aantrekkelijk en roemvol ook voor het militaire element, en acht de uitzending van één sluwen afgezant, die tweedracht tusschen de sekten te stichten of te onderhouden weet, van meer waarde en meer gevolg dan militair machtsvertoon.
De toestanden in Indië en Afrika zijn zonder twijfel verschillend; hier aan te raden middelen zouden ginds misschien onbruikbaar wezen, maar het is dezelfde vijand, die ook in den Maleischen Archipel de beschaving en ontwikkeling, welker bevordering Nederland's taak en plicht is, bedreigt. Uit het nette boekje van den heer D'Estournelles de Constant is daarom ook voor Nederland veel te leeren, al was het alleen betere kennis van den vijand, zijne macht, zijne organisatie en zijne hulpmiddelen en manier van strijden. Het wordt daarom allen, die in Indië belangstellen, aanbevolen.
| |
Elaine van Alfred Tennyson, metrisch vertaald door J.H.F. Le Comte; met illustratiën van Gustave Doré. - Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar.
De heer Le Comte heeft met zijne vertaling van Elaine een waardigen tegenhanger gegeven van zijne vertaling van Tennyson's Ginevere, welke een paar jaren geleden het licht zag en op dezelfde keurige wijze werd uitgegeven bij dezelfde uitgevers en met de illustraties van Doré, die voor menigeen met Tennyson's gedichten vereenzelvigd zijn.
Ook voor ditmaal wenschen wij den vertaler geluk met zijn uitmuntend geslaagd werk. De vertaling is zoowel vloeiend als getrouw, èn naar den inhoud èn naar de metriek. Dat bij een gedicht van dezen omvang alle regels onberispelijk zullen zijn, is van den meest begaafden vertaler zoomin als van een oorspronkelijk dichter te verwachten. Zoo stuit men bij de lezing van Elaine nu en dan op hardklinkende regels, die alleen uit monosyllaben bestaan, en hier en daar op hinderlijke en niet altoos onvermijdelijke afkor- | |
| |
tingen, zooals bij voorbeeld liefd' voor liefde, enz. Weinige lezers echter zullen deze kleine vlekjes opmerken, daar zij waarschijnlijk bij de lezing geheel onder den indruk zullen geraken van de teedere beschrijving van het lot der ongelukkige, aan onbeantwoorde liefde gestorven maagd, de lelie van Astolat, die het oorspronkelijk gedicht, niettegenstaande het volslagen gebrek aan locale kleur, dat alle Idylls of the King kenmerkt, tot eene der schoonste parelen van Tennyson's dichterkroon maakt en waarvan toon, vorm en inhoud uitmuntend door den heer Le Comte zijn opgevat en wedergegeven.
| |
The Literary Reader. A Handbook for the higher Classes in schools and for home teaching. Vol. III, the Nineteenth Century. Third edition, revised, rewritten and brought down to the date of publication by Elizabeth Jane Irving. - Kuilenburg; Blom en Olivierse.
Ofschoon het de gewoonte niet is, van school- en voor het onderwijs bestemde boeken in dit tijdschrift verslag te geven, kan voor dit handboek op den regel gerust eene uitzondering worden gemaakt. Mevrouw Irving heeft de met zorg en smaak gekozen bloemlezing proza en poëzie inderdaad tot 1887 gecompleteerd en de gekozen stukken afgewisseld met biographische en critische berichten betrekkelijk de Engelsche en Amerikaansche schrijvers, uit wier werken zij heeft geput, welke aan haar arbeid eene hoogere waarde geven dan die van een gewoon leesboek voor de school en voor zelfonderricht. Ook de lezenswaardige en met zorg geschreven geschiedkundige overzichten van de Engelsche en Amerikaansche dagbladen en maandelijksche tijdschriften drukken op dit werk een eigenaardigen stempel, ofschoon de betrekkelijke kleinte van het bestek die minder volledig maakt, dan menigeen zal wenschen. In één woord gezegd, men vindt in deze nieuwe uitgave van een reeds gunstig bekend handboek een nauwkeurig beeld van het veelzijdige en rijke leven der Engelsche literatuur in deze eeuw, door eene begaafde hand geschetst, zoowel in de juiste en beknopte eigen mededeelingen betreffende de schrijvers en korte ontledingen der eigenaardige verdiensten van hunne werken als in de zorgvuldig gekozen proeven van ieders talent. Dat een enkel lezer van een bepaald schrijver misschien nu en dan een ander uittreksel of gedicht boven het door Mevrouw Irving opgenomene verkiezen zou, doet op de waarde der bloemlezing niet af. Persoonlijke smaak geeft bij zulke dingen den doorslag, maar de verzekering kan niettemin door elk lezer gegeven worden, dat geen enkel der door Mevrouw Irving uitgekozen stukken de eer der opneming niet waardig was. Hadden de uitgevers kunnen goedvinden, op wat beter papier te drukken, dan zou de inhoud van het werk een waardigen vorm gevonden hebben.
| |
John Halifax, een verhaal van Miss Mulock. Uit het Engelsch door W.J. Mensing. Vierde druk. Twee deelen. - Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon.
De stad van den zonneschijn, een Oostersche roman door Alexander Allardyce. Tweede herziene druk. Twee deelen. - Leiden, De Breuk en Smits.
Het is een goed teeken en bewijst voor den goeden smaak van ons romanlezend publiek, dat werken als de bovenstaande, John Halifax reeds voor de vierde maal, herdrukt worden. Om die reden zal het onnoodig zijn, veel over deze nieuwe uitgaven te zeggen, maar kan met eene korte aankondiging worden volstaan. John Halifax, reeds ruim dertig jaren oud, heeft burger- | |
| |
recht bij elk romanlezer, en de vraag, of de naam der schrijfster Mulock of Muloch moet gelezen worden, welke in dezen menschenleeftijd nog niet uitgemaakt schijnt, heeft veel van hare beteekenis verloren, sedert de schrijfster dien voor een anderen heeft prijsgegeven. - De verdienstelijke roman van Allardyce met zijne van grondige studie getuigende beschrijving van het gemoedsleven der inboorlingen in Hindostan is van jongere dagteekening en werd bij zijn eerste verschijnen in Nederlandsche vertaling hier ter plaatse naar verdienste beoordeeld. De goede ontvangst van dergelijke vertaalde romans bij het lezend publiek troost de critiek over de weinige belangrijke producten der vaderlandsche letterkunde.
Wij ontvingen het verslag van de Rijkspostspaarbank over het jaar 1886, het zesde van haar bestaan. Aan dat verslag, dat reeds vroeger in de Staatscourant verscheen, zijn toegevoegd een aantal graphische voorstellingen, welke, voor opname in ons Staatsblad ongeschikt, alléén zijn opgenomen in het bij Gebr. Van Cleeff te 's-Gravenhage uitgegeven boekdeel.
Van een en ander namen wij met bijzondere ingenomenheid kennis, daar uit alles ten duidelijkste blijkt, dat de Rijkspostspaarbank zich bij voortduring ten krachtigst blijft ontwikkelen, dat zij al meer en meer wordt het heilzaam toevluchtsoord voor die klasse der Maatschappij, waarvoor zij hoofdzakelijk in het leven geroepen is.
Daar de belangrijkste cijfers uit het verslag reeds door de voornaamste pers-organen in den lande algemeen bekend zijn gemaakt, en daar het stuk zelf, waarvoor wij den bekwamen Directeur, den Heer Sassen, gaarne onze hulde brengen, ons tot critische beschouwingen geene aanleiding geeft, zoo meenen wij te kunnen volstaan met de bijzondere aandacht te vestigen op de in het boekwerk voorkomende 6 graphische voorstellingen, welke van den bloei der Rijkspostspaarbank aan aanschouwelijk beeld leveren.
de J.
|
|