| |
| |
| |
Nieuwe uitgaven en vertalingen.
Een Koninklijke misdaad. Roman uit onze dagen, bewerkt naar gedenkschriften eener onlangs overledene prinses, door Catharina Alberdingk Thijm. Twee deelen. - Arnhem, H.W. van Marle.
‘Missus, I wants to make your flesh creep’, riep de fat boy in Pickwick de oude Mevrouw Wardle toe, toen hij haar den minnehandel van hare kleindochter met den logeergast ging verraden. Met eene dergelijke bedoeling ten aanzien van het romanlezend publiek moet juffrouw Alberdingk Thijm de pen opgenomen hebben tot het te boek stellen van dit verhaal, dat le succès à tout prix schijnt te bejagen. 't Is dan ook eene historie, om den lezer, die van de leesbibliotheken gebruik maakt, te doen watertanden. Niet alleen gaat hij daarin als frère et compagnon om met een aantal gekroonde hoofden en lieden van den hoogsten adel van Europa, maar de schrijfster maakt hem deelgenoot van een gewichtig staatsgeheim, hierop nederkomend, dat niet alleen de oudste dochter van Koningin Victoria, gemalin, moeder en grootmoeder van drie toekomstige Keizers van Duitschland, is een ondergeschoven kind, ‘in de wieg verruild’, maar wat meer is, dat alle kinderen, uit het huwelijk van Koningin Victoria gesproten, de Prins van Wales in de eerste plaats, eenvoudig onwettig zijn, daar Prins Albert al getrouwd was, toen hij met Victoria huwde. Ziedaar de troonsopvolging in de twee groote protestantsche landen van Europa geheel op losse schroeven gezet! Wat eene romanschrijvende juffer al niet vermag! En men zal wèl doen met alles, wat de schrijfster opdischt, maar gaaf als waar aan te nemen, want primo heeft het uit Victoria en Albert geboren kind - (dat toch eigenlijk onecht zou zijn, wegens het eerste huwelijk van den lateren Prins-Gemaal,) - haar dat zelf verteld; secundo zijn de bewijzen van alles, wat in deze twee deelen verteld wordt, - (ofschoon ze volgens het verhaal der schrijfster zelve eigenlijk bij eene schipbreuk nabij de Amerikaansche kust in den schoot der golven zijn te niet gegaan) - in de
vertrouwde handen van... Z.H. den Paus te Rome; tertio is hetzelfde ook al opgedischt in een Fransch boekje, waarvan eenige maanden geleden eene zevende editie verscheen; - (hoewel juffrouw A.Th. eigenlijk uit de papieren eener ‘onlangs overleden prinses’ heeft geput) enz. enz. Twee dingen zijn te verwonderen: dat de schrijfster door de geschiedenis van Carolina Louise niet, nu 't in één moeite had kunnen doorgaan, die van Kasper Hauser gevlochten heeft; ten tweede, dat dergelijk geschrijf een soliden uitgever kon vinden, die het de eer waardig keurde van het nette kleed, waarin dit tweedeelig verhaal het licht heeft gezien.
| |
| |
| |
Nieuwe wandelingen door Nederland, door J. Craandijk, met platen naar de natuur geschetst en op steen gebracht door P.A. Schipperus. Afl. 1-6. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink.
De ‘Wandelingen door Nederland’ zijn in hare zes net uitgevoerde boekdeelen tot een soort huisboek geworden van ieder Nederlander, die gevoel heeft voor het eigenaardig natuurschoon van zijn land en gaarne van de bezochte streek iets meer weten wil, dan de herbergier of de toevallige wandelinggenoot hem weet te vertellen. Dat dit het geval is, blijkt uit de nieuwe onderneming, welke de uitgever zeker niet gewaagd zou hebben, indien de uitgifte der eerste wandelingen slecht was uitgevallen en het publiek dus had getoond Craandijk en Schipperus als binnenlandsche gidsen niet te waardeeren.
Het is juist daarom onnoodig, over de zes verschenen afleveringen der nieuwe reeks veel te zeggen. Schrijver, teekenaar en uitgever geven gevolg aan het voornemen, in de laatste aflevering der eerste Wandelingen te kennen gegeven, van later nog eens voor het publiek te zullen verschijnen met de uitgebreide stof, die nog als resultaat van de omzwervingen der beide auteurs gereedlag. Dit geschiedt in denzelfden netten vorm van het vorig werk, met een even onderhoudenden tekst, even goed gekozen en verdienstelijk uitgevoerde platen. Er zijn nog zooveel belangwekkende, beschrijving, bespreking en bezoek ten volle waardige plaatsen in ons land, hetwelk door de zes verschenen deelen nog lang niet uitgeput is, dat het ons evenzeer verheugt, dat Craandijk en Schipperus, gesteund door hun wakkeren uitgever, hunne historische en ‘malerische’ beschrijving van ons land gaan voortzetten, als dat een dergelijk degelijk werk de sympathie vindt van het publiek, welke het noodig heeft, om de aanzienlijke kosten der uitgave te dekken.
| |
Mr. C.W. Opzoomer. Losse bladen; derde deel (Kunst, Letteren). - 's Gravenhage, Gebr. Belinfante.
De aard der onderwerpen, in dit deel behandeld, uitsluitend gekozen uit het gebied der kunst, meestendeels der letterkundige, zou een ander aankondiger vereischen dan dien der eerste twee deelen van Opzoomer's Sparsa, maar de ondeelbaarheid der uitgave schijnt dit niet toe te laten. Men zal van hem, die thans aan het woord is, wel niet vergen, dat hij een terrein betreedt, dat het zijne niet is, en waarop zelfs het geleide van iemand als Opzoomer zijn gebrek aan ervaring niet aanvullen kan. Trouwens, van de lettervruchten van dezen schrijver, die ook op kunstgebied als scherpzinnig beoordeelaar en fijngevoelend ontleder onder de eerste autoriteiten genoemd wordt, zal wel geen critiek gevorderd worden. De hier verzamelde dertien stukken zijn afkomstig uit het langdurig tijdperk van 1848 tot 1884 en zullen, hoe lang geleden ook verschenen, wel niet verouderd zijn, omdat de voorbeelden van Lessing, Goethe, Winckelmann en zooveel anderen leeren, dat goede woorden van letterkundige en kunstcritiek hunne waarde lang behouden. Behalve een paar beschouwingen van meer algemeenen aard, leest men in dit boekdeel studiën over Schiller's Maria Stuart, Shakespeare's sonnetten, Shakespeare's juridieke kennis, de historische romans van Walter Scott en Vosmaer's Ilias-vertaling, die - zonder de beteekenis voor den deskundige
| |
| |
ervan te willen schatten - voor den leek de groote waarde hebben van de schoonheden en eigenaardigheden voor hem te ontvouwen en hem een blik te doen slaan in het karakter van eenige meesterstukken der oude en nieuwe letterkunde.
| |
Johan Gram. Heuglijke dagen, schetsen en brieven. - Schoonhoven, S. en W.M. Van Nooten.
De heer Gram, die ieder jaar den vreemde intrekt en zijne landgenooten op de hoogte houdt van hetgeen hij in steden en landen merkwaardigs ziet en ondervindt, verhaalt ons in dit deeltje van eene reis naar Italië, van een bezoek aan den schilder Munkaczy en aan het gemaskerd bal in de Opera te Parijs, van een uitstapje naar het Schwarzwald, op zijn gewonen, onderhoudenden, prettigen trant. Het is geen hoogvliegende of diepgaande literatuur, doch zeer geschikt voor haar oorspronkelijk doel, het dagleven in een dagbladfeuilleton. Voor hem, die de beschreven oorden heeft bezocht, zullen deze schetsen en brieven aangename herinneringen opwekken; voor anderen, die nog niet zoo gelukkig waren, kunnen zij eene aansporing zijn tot zoodanig bezoek, ofschoon de toekomstige reiziger, die met vrucht reizen wil, wèl zal doen met zich ook door de lezing van andere boeken voor te bereiden op den tocht, waartoe Gram's gekeuvel hem heeft verleid. Het ephemeridisch karakter van deze reisbeschrijving blijkt ook uit den lossen, nu en dan tot op de grenzen van het achtelooze en gedachtelooze lossen stijl, welke bij deze uitgifte der feuilletons in een bundeltje wel eenige verbetering en correctie had kunnen lijden, waarbij dan tevens herhalingen in het weergeven van indrukken en waarnemingen hadden vermeden kunnen worden. Hierdoor zou de letterkundige vorm van deze herinneringen verhoogd zijn, zonder dat de leesbaarheid van het boekske erdoor zou zijn verminderd; want eene aangename lectuur, ontspanning zonder inspanning, wordt door Gram, volgens zijne gewoonte, hierin aan het publiek aangeboden.
| |
F.W. Dostoïewsky. Arme menschen, Russische roman, vertaling van A. Van den Hoek. - Amsterdam, A. Rössing.
Het is een natuurlijk gevolg van het populair worden van een buitenlandsch schrijver, dat men in de eerste plaats kennis maakt met zijne meesterstukken, en wanneer de daardoor gemaakte indruk de vertalers vaardig heeft gemaakt, pas de andere, vroegere lettervruchten van den schrijver te lezen krijgt. Met Dostoïewsky gaat het in ons land evenzoo. Nog betrekkelijk kort geleden gaf een Nederlandsch uitgever zijn landgenooten eene vertaling van Schuld en Boete, het meest aangrijpende werk van dezen auteur, waarin zijne groote gaven van karakterontleding in al hare macht uitkomen, in handen; thans volgt het korte verhaal, waarmede Dostoïewsky meer dan veertig jaren geleden zijne intrede in de letterkunde deed. Al doet de lezing ons den indruk begrijpen, dien dit verhaal bij het eerste uitkomen teweegbracht, daar het karakter van den schrijver, door de critiek met den naam van ‘de dichter van alle ellenden’ gedoopt, er overal in doorstraalt, in dramatische kracht en zielkundige ontwikkeling staat het beneden den genoemden roman, terwijl ook de vorm den eersteling verraadt. Het is eene
| |
| |
reeks brieven van twee ‘arme menschen’, een bejaard, ondergeschikt ambtenaar bij de kanselarij en een bedrogen en verlaten meisje, naburen en verwijderde verwanten, waarin zij hunne indrukken en ondervindingen wisselen. Evenals over alles, wat Dostoïewsky schreef, ligt er een waas van weemoed en teleurstelling, om niet te zeggen ontevredenheid, over dit werk, dat eentonig zou zijn, indien de hier en daar langdradige correspondentie niet beschrijvingen bevatte, onveranderlijk van armoede, ellende en onderdrukking getuigende, doch met veel talent geschilderd. De vertaling is aan betere handen toevertrouwd dan die van Schuld en Boete. We weten niet, of ze geschied is uit het oorspronkelijk Russisch; maar is zij, gelijk te vermoeden is, naar eene Duitsche vertaling bewerkt, dan verdient de vertaler den lof, dat dit aan geen enkel germanisme te merken is.
| |
Dr. G. Delaunois, de ziekten en kwalen van een drinker. Voor Nederland bewerkt. Amsterdam, A. van Klaveren.
Evenals koffie, thee en cacao behooren de alcoholiesche dranken tot de dagelijks gebruikte genotmiddelen. Opmerkelijk is, dat de genoemde zelfstandigheden allen vergiftig zijn, hoewel de werking bij matig gebruik snel voorbijgaat, zonder sporen achter te laten. Bij voorkeur wordt misbruik gemaakt van sterke dranken, op zichzelven reeds schadelijk, maar door vermenging en vervalsching met verschillende stoffen bepaald verderfelijk. Een der schadelijkste bijproducten der alcoholbereiding is de z.g. foesel-olie, die reeds in zeer kleine hoeveelheden stoornis brengt in de spijsvertering, spanning in de kaakspieren en volheid in de maagstreek veroorzaakt, gepaard met hoofdpijn, duizeligheid en matheid. Toch zou het onjuist zijn, de schadelijke gevolgen van het herhaalde misbruik der sterke dranken enkel en alleen aan de foesels toe te schrijven, daar onderscheidene waar- en proefnemingen reeds in 1852 hebben aangetoond, dat de zuivere alcohol dezelfde gevolgen heeft, zij het dan niet in die kleine hoeveelheid.
De verschillende lichaamsdeelen worden door den alcohol zoo te zeggen opgezweept. Hartslag en ademhaling versnellen, waardoor in het bloed een overmaat van zuurstof wordt gebracht, die zich bij voorkeur met den alcohol vereenigt, ten koste der eiwit- en suikerverbindingen. In te geringe hoeveelheid of op onvolkomen wijze omgezet, veranderen zij in vet, m.a.w. er heeft ziekelijke vetvorming plaats. Heeft deze door voortdurend misbruik een zekere hoogte bereikt, dan krijgt de drinkebroêr het bekende eigenaardige uiterlijk. Men oordeele echter niet te voorbarig, daar ook soliede lui, bijvoorbeeld meesters in het tafelgenot, den koperneus kunnen omdragen. Vroeger of later openbaren zich maag- en ingewandsstoornissen; de omzetting der deugdelijke voedingsstoffen wordt minder, de weelderige vetvorming houdt op, bloed en weefsels worden zuchtig, de drinker teert uit en sterft aan algemeene waterzucht, wat de ouden reeds wisten: qui vivit in vino, moritur in aqua. Toch, in de meeste gevallen brengt de liefhebber het zoo ver niet, daar longen, maag, lever, nieren of hersenen hem al spoedig den dienst opzeggen en een akelig sterfbed bereiden. Somwijlen verbant een ongeneeslijk hersenlijden hem korter of langer in een gesticht.
Behalve de dronkaardswaanzin komen o.a. meermalen voor zinsbegoochelingen, hallucinationes, bestaande in het gewaande zien van allerlei dieren,
| |
| |
dalende van den olifant tot de muis. Ook deze aandoening is van ouds bekend, zooals blijkt uit de volkssprookjes van woestaards, door muizen vervolgd, ja, zelfs verslonden; sagen, algemeen verspreid in Duitschland, Polen, enz. Of wel de ongelukkige waant zich verheven boven het aardsche gewemel en vergeet in den roes verdriet en ellende, z.o. de arme Ariadne, door den ondankbaren Theseus op Naxos achtergelaten, waar zij uit baloordigheid huwde met Dionusos (Bakchos), die haar bruiloftskroon onder de sterren plaatste; hetgeen in gewoon proza beteekent, dat zij zich aan den drank verslaafde. Nog drinken in onze dagen veel armzalige zwakkelingen uit die Lethe, om voor een korte spanne tijds leed en verleden te vergeten.
De ongelukkige dronkaard verdierlijkt langsaam en daalt tot de onderste sport van de maatschappelijke ladder, om als bedelaar of als misdadiger het ellendige bestaan te eindigen. Te veel wordt in onzen humanen tijd als dekmantel voor begane feilen ‘de kennelijke staat’ gebezigd, ja, zelfs de misdaad van den beschonkene op dezelfde lijn als die van den krankzinnige gesteld, d.i. de ontoerekenbaarheid bepleit. Pittakos daarentegen, een van de zeven Grieksche wijzen, strafte dubbel de misdaad, begaan in dronkenschap. Maar dit is straks 2500 jaar geleden, en wij staan immers veel hooger!
‘Ons doel, waarde lezer’, zegt de schrijver van bovengeplaatst werkje, ‘is - u een heilzame (?) vrees voor die gevaarlijke dranken [jenever, brandewijn en absint] aan te jagen.’ - Edel is die vrees-aanjagerij niet, al heet zij heilzaam, d.i. bevorderlijk aan het geluk, zoowel als aan de gezondheid. En zij zal stellig gelukken, want er worden tafereelen ontrold vol ellende, meesterachtig, doch niet meesterlijk; de goê-gemeente zou zeggen met den Franschen slag afgeroffeld. Zoo wordt op bladz. 6 het alcoholisme genoemd ‘een ziekte, vroeger onbekend, en waarvan eerst in de laatste twintig jaar gewag wordt gemaakt’, en op bladz. 49: ‘Het overerfelijk (!) alcoholisme is een onloochenbaar feit, maar het is een nieuw feit, dat men eerst sinds het begin dezer eeuw kent.’ Een paar bokken, dagelijks geschoten door heeren artsen, daar geschiedenis geen examenvak is, noch hier noch elders.
De overzetting is blijkbaar niet door een geneeskundige bezorgd en laat veel te wenschen over. Stuitend zijn de woorden: eiwitpisvloed, stapelgek, zuiper; ontaalkundig: alcohols, wanhopig aantal, beefverlamming, distellatie, organieke ontaardingen, vervetten; zelfbewust-ondeugend is ‘de wonde, die zich niet weet te sluiten’, blz. 1. Op blz. 26 wordt gesproken van haarpijn, waar te nemen ‘den morgen na den dag, waarop men beschonken is geweest’. Edoch, na een roes van zuiveren wijn of van puik gedestilleerd blijft het haar normaal, d.i. pijnloos.
Populair-geneeskundige onderwerpen, behandeld op de wijze, als hier is geschied, doen onwillekeurig denken aan de geestige woorden van Vitellius. Op zekeren dag nl. had Caligula de dwaasheid te betoogen, dat zijn stamboom tot de goden opklom. ‘Niet waar, generaal’, vraagde Caligula, ‘ge hebt immers gezien, dat ik een nachtelijk bezoek bracht aan de maan?’ Maar Vitellius kende de hofkneepen en antwoordde gevat: ‘Machtige gebieder, den goden alleen is het geoorloofd over die geheimenissen te spreken.’
De geneeskunde is geen allemans-gading.
Den Haag, Juli 1887.
Dr. R. Krul.
| |
| |
| |
Der Ursprung und die Bedeutung des Apostolates in der Christlichen Kirche der ersten zwei Jahrhunderte, von Wilhelm Seufert, ev. prot. Pfarrer in Wollbach (Baden). Leiden, E.J. Brill.
Dit geschrift is een bekroond antwoord op eene door het Haagsch Genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst uitgeschreven prijsvraag. De schrijver noemt het ‘een critisch-historisch onderzoek op grond der Nieuw-testamentische geschriften en der verdere christelijke letterkunde’. Dien naam draagt het boek te recht. Het is niet alleen opgedragen aan de Hoogleeraren Hausrath en Holtzmann, maar de schrijver heeft zeker behoord tot hunne beste leerlingen. Regelmatig gaat het onderzoek voort. Eerlijk worden de slotsommen opgemaakt en duidelijk uitgedrukt. Eene ‘Schlussbetrachtung’ aan het eind geeft een helder overzicht van het geheel. Al lezende plaatste ik hier en daar een vraagteeken, doch, voor zoover ik kan oordeelen, mag men dankbaar zijn met dit flink geschreven boek over zulk een belangrijk onderwerp. De vraag naar het ontstaan en de beteekenis van het Apostolaat is van hoog gewicht voor de kennis der ontwikkeling van het oudste Christendom. Door het optreden van Paulus en in den strijd tegen hem heeft de Apostelnaam eerst zijne bepaalde beteekenis gekregen; allengs zien we het Apostolaat der twaalven zich vestigen; en blijven er nog steeds apostelen ook in den zoogenaamd na-apostolischen tijd, we zien hen langzamerhand plaats maken voor den bisschop, den opvolger der oude apostelen. Ook deze geschiedenis is eene bijdrage te meer voor de kennis van den ontwikkelingsgang in het oorspronkelijk Christendom; wat als eene beweging des geestes begon, ging straks over in de kerkelijke vormen en de kerkelijke leer. De apostel wordt priester. Deze overgang was noodzakelijk en voor de ontwikkeling van het Christendom in de eerste eeuwen gelukkig. Het is thans goed, dat we eraan herinnerd worden, hoe het Christendom ontstond als eene geestelijke beweging. Of de schrijver alles waar zal kunnen maken, wat hij van Jezus zegt, zal ik niet durven beslissen. Intusschen is er reden, om het met hem eens te zijn in eene ontkenning:
Jezus heeft de 12 apostelen niet aangesteld; en in eene bevestiging: hij heeft gewenscht, dat zijne volgelingen het Evangelie, door hem gepredikt, in wijder kring zouden verkondigen.
Deze bekroonde prijsvraag is een boek voor theologen. Ik hoop, dat het in geen theologisch leesgezelschap zal worden gemist en dat menige private bibliotheek ermee zal worden verrijkt.
v.d. B.
| |
Een Zomernachtsdroom. Naar het Zweedsch van A.Ch. Edgren, door Ph. Wijsman. Uitgaaf van W. Gosler te Haarlem.
De Zweedsche schrijfster is door Mej. Wijsman, die een vroeger werk van haar, getiteld Levensstrijd, vertaalde, reeds in onze leeskringen gunstig bekend geworden. Wat zij ons in ‘Een Zomernachtsdroom’ leverde, door dezelfde vertaalster in goed Hollandsch tot ons overgebracht, geeft geene mindere blijken van haar meesterlijk schrijverstalent.
't Zijn geene alledaagsche voorvallen en toestanden, die we als hoofdzaak in dit boek aantreffen, en dat geeft ons aanleiding, om te bevroeden, dat de schrijfster met haar werk eene bijzondere bedoeling op het oog had, waartoe zij hare twee hoofdpersonen in dit verhaal, Rolf Falk en Ulla Rosenhane, in het licht laat treden.
| |
| |
Falk, een echte Noor, gespierd en krachtig naar het lichaam, maar ook niet minder krachtig naar den geest, is een gezond-practisch man, die eene schitterende carrière opoffert, om zich in nederigen staat, als volksleeraar, geheel te wijden aan de rechten van het volk op verlichting en menschelijke ontwikkeling en, tegenover de redeneeringen van geleerde geestes-aristocraten, aan het steunen en beschermen van zwakken en onontwikkelden. Bij zijne hoog ernstige levensopvatting, die niet altijd van eigenzinnigheid en hardvochtigheid was vrij te pleiten, bezat hij een gevoelvol hart, dat voor ware en warme liefde openstond. Bleek hij voor eene korte wijle niet ongevoelig voor de verleiding eener volleerde coquette, hij was te streng moralist, om zich in hare netten te laten vangen, maar al zijne innige, reine liefde schonk hij aan Ulla Rosenhane, die hij op eene Zweedsche badplaats, Utskär, ontmoette.
Ulla Rosenhane, eene beroemde en gevierde schilderes, was door haar langdurig verblijf in Rome, waar zij voor de kunst en in de kunstenaarswereld leefde, geheel eene dochter van het Zuiden geworden. Haar vrij en onafhankelijk leven had zij, met hare begrippen van emancipatie, hartstochtelijk lief. De vrouw, met al de teedere aandoeningen van een beminnend hart, geopend voor warme wederliefde, ging bij haar op in de kunstenares. Toch komt er een keerpunt in haar leven. Falk's liefde voor haar wordt haar te sterk, al houdt zij niet op, tegen hare liefde voor hem te worstelen. Er zijn oogenblikken, waarin zij zich zalig gevoelt, een man te beminnen, wiens onbaatzuchtigheid en rechtschapen karakter zij hoog vereert, maar toch heeft zij hare liefde meer lief dan het voorwerp harer liefde. Haar hinken op twee gedachten: liefde voor de kunst en liefde voor de haren, was het ongeluk haars levens. Triomfeerde de eerste over hare gehechtheid aan echtgenoot en kinderen, de terugslag bleef niet achter: de triomf verliest zijne bekoorlijkheid.
Wij bepaalden ons in het verslag geven van dit merkwaardig boek bij de twee hoofdpersonen in het verhaal, omdat wij te breedvoerig zouden worden, als we eene schets wilden geven van de vele toestanden en karakters, die erin voorkomen en die het bewijs leveren van eene rijke verbeelding en ernstige studie van het menschenleven.
En wat nu de bedoeling van het geschrift betreft, waarvan we boven spraken, wij gelooven, dat Mej. Wijsman haar met deze woorden te recht aangeeft: ‘Het is, meen ik, de bedoeling van Mevrouw Edgren te doen uitkomen, hoe weinig de artiste bij uitnemendheid, de Künstlerin von Gottes Gnaden, op wie zij bepaaldelijk het oog heeft, voor het huwelijksleven geschikt is’; en wij zeggen het haar na: ‘Slechts op zeer enkele bevoorrechte vrouwen in de maatschappij zal deze roman dus van toepassing kunnen zijn, en voor de zoodanigen bevat het huwelijk der kunstenares wellicht eene heilzame waarschuwing.’
H.
|
|