De Tijdspiegel. Jaargang 44
(1887)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Mazarin en zijne nichtjes.IV.Wij komen thans tot het belangrijkste gedeelte van de geschiedenis der nichtjes van Mazarin, en wel tot dat, hetwelk samenvalt met de eerste jongelingsjaren van Lodewijk XIV en waarin achtereenvolgens twee van haar zich voor een oogenblik met de zoete hoop hebben kunnen vleien, aan de zijde van den jeugdigen vorst op Frankrijk's troon plaats te nemen. Den 7den Juni 1654 was de vijftienjarige troonopvolger te Reims tot koning gezalfd. Vormen blijven vaak bestaan, ook al is de oorzaak verdwenen, waaraan zij hun aanzijn en hunne beteekenis ontleenen. Evenals in de oude dagen der troonsbeklimming bij keuze en schildheffing, had de bisschop van Soissons tot de verzamelde edelen en grooten de vraag gericht, of zij Lodewijk van Bourbon als koning aanvaardden. Maar terwijl de oude Franken met een oorverdoovend geschreeuw van hunne instemming zouden hebben doen blijken, was ditmaal die vraag slechts met een eerbiedig stilzwijgen ontvangen; het laatst was zij in 1060, bij de huldiging van den Capetinger Philips I, beantwoord met het geroep: ‘Nous approuvons, nous voulons qu'il en soit ainisi!’ Iets anders, dat voorheen nog nimmer geschied was, kenmerkte overigens deze plechtigheid; voorheen stonden de deuren der kathedraal van den aanvang af voor allen gelijkelijk open, maar thans werd het volk eerst toegelaten, nadat de formule der troonsbestijging was uitgesproken. De burgerij was hierdoor zeer verstoord, en ook hooger geplaatsten, die wat verder zagen dan de meesten, Saint-Simon bv., konden het nuttige en wenschelijke dezer nieuwigheid niet inzien. De jonge vorst bracht een prettigen zomer door, nam als amateur hier en daar aan krijgsverrichtingen deel en woonde o.a. den 9den Juli in het belegeringskamp voor Stenai de proefneming bij - er is weinig nieuws onder de zon - met een moordwerktuig, dat de eigenschappen van het hedendaagsche revolverkanon en der moderne mitrailleuse in zich schijnt vereenigd te hebben. Ziehier hoe een tijdgenoot, Loret, in zijne Muse historique deze uitvinding beschrijft: | |
[pagina 363]
| |
‘Jeudi, Sa Majesté
Vit l'incroyable nouveauté
D'un certain canon ou machine
D'invention subtile et fine,
Qui, sans le charger plus d'une fois,
Et non quatre, ni deux, ni trois,
Tire cinquante coups de suite,
Tant elle est rarement construite,
Et mêmement dix d'un seul coup,
Chose qu'il admira beaucoup.’
Het schijnt echter niet, als de chassepots bij Mentana, wonderen verricht te hebben; althans men hoort er niet meer van. In den winter van 1654/55 begon de eigenlijke vroolijke tijd, eene aaneenschakeling van afwisselende en luisterrijke feesten, waarop de prachtigste toiletten werden ten toon gespreid, zooals dat van Mademoiselle De Montpensier, de dochter van Gaston van Orleans, die ons mededeelt, hoe zij verscheen in een kostuum ‘de toile d'argent fort chamarrée de dentelles d'argent, et des passepoils couleur de rose, et des tabliers et des pièces de velours noir avec de la dentelle d'or et d'argent, l'habit échancré à la bessane, et des collerettes et manchettes de toile jaune avec du point de Venise; des chapeaux de velours noir tout couverts de plumes couleur de rose et blanc, et le corps lacé de perles rattacheés et diamants; et partout des perles et des diamants; c'était ma parure’Ga naar voetnoot(*). Aan de thans levende dames zij het overgelaten, zich van zooveel fraais eene duidelijke voorstelling te vormen. Gelijk Saint-Evremond voor een tiental jaren de vermaken van het regentschap beschreef, zoo kon Loret van de thans in Parijs heerschende stemming zeggen: ‘Paris, dans la joie inondé,
Est tellement dévergondé,
Qu'on n'y voit que réjouissances,
Que des bals, des ballets, des danses.’
Vooral de balletten waren toen zeer in de mode, en de jeugdige vorst, voor het eerst optredende in een daarvan, getiteld Plaisirs des champs et de la ville, trok al dadelijk aller oogen tot zich. In het voorjaar van 1655 verdween wederom een nichtje van Mazarin, Laure Martinozzi, die in Mei huwde met den Hertog van Modena. De Graaf en de Gravin De Noailles begeleidden de jonge vrouw - zij was met den handschoen getrouwd - naar haar landje, maar kregen daarvan weinig te zien, aangezien de jongere broeder des Hertogs zijne schoonzuster reeds aan de grens in ontvangst kwam nemen. De reden hiervan was, dat de met aardsche goederen niet zeer gezegende bruigom ertegen opzag, huwelijksfeesten te geven, en de zaak liever en famille wilde afdoen. | |
[pagina 364]
| |
Maar onder de overblijvende meisjes - Olympe, Marie, Hortense en Marie-Anne Mancini - bevonden er zich, die zorg droegen, dat de nichtjes van Mazarin voorloopig niet onbesproken bleven, terwijl ook de in 1639 geboren Philippe Mancini langzamerhand de niet geheel onverdeeld welwillende aandacht op zich begon te vestigen. In Augustus 1655 keerde de toen bijna zeventienjarige Lode wijk XIV van een uitstapje naar het leger terug, en die terugkomst was het sein voor allerlei pret, waartoe bijdroeg de aanwezigheid van een hoogen gast, Karel II van Gonzague, Hertog van Mantua. Eerst vermaakte men zich te Chantilly, dat, vroeger aan Condé behoord hebbende, na diens veroordeeling aan het kroondomein vervallen was; vervolgens, bij het aanbreken van den winter, te Parijs. Een nieuw geslacht van schoonen luisterde die feesten op; de hofdames der Koningin-moeder, en daaronder vooral Mesdemoiselles De Fouilloux en De Meneville, verzamelden tal van bewonderaars om zich. Maar de Koning scheen slechts oogen te hebben voor de meer jeugdige en bevallige dan wel schooneGa naar voetnoot(*) Olympe Mancini. ‘Le roi’, zegt Loret, ‘Le roi, notre monarque illustre,
Menait l'infante Mancini,
Des plus sages et gracieuses,
Et la perle des précieuses.’
Dit trok zeer de aandacht, en de nog steeds smeulende haat tegen Mazarin en de zijnen gaf al aanstonds aanleiding tot de beschuldiging, dat die minnekoozerij geheel door den Kardinaal op touw was gezet, ten einde van Olympe eene Koningin van Frankrijk te maken en ook onder Lodewijk XIV feitelijk de hoogste macht in handen te hebben, gelijk dit onder Anna van Oostenrijk het geval was geweest. Is de strekking van deze beschuldiging waarschijnlijk? Om deze vraag te beantwoorden, behoort men in de eerste plaats te onderzoeken, op welke wijze Mazarin tot op het oogenblik, dat ons thans bezighoudt, zijne taak van opvoeder des troonopvolgers had opgevat. Dit is des te moeilijker, omdat aangaande weinig groote staatsmannen de berichten van tijdgenooten zóó met persoonlijke antipathieën doorweven zijn als omtrent den Kardinaal. Hiermede staat dan ook in verband de omstandigheid, dat hij eerst zeer laat, in deze eeuw, op zijne juiste, hooge waarde geschat is; tweehonderd jaren lang verkeerden zijne beoordeelaars onder den invloed van de pamfletten der fronde, en eerst toen de archieven van het Fransche departement | |
[pagina 365]
| |
van buitenlandsche zaken hunne schatten openden en de persoonlijke aanteekeningen van den Kardinaal, de Carnets, bekend werden; eerst nadat Mignet zijne Introduction aux négociations relatives à la succession d'Espagne had geschreven, leerde men een Mazarin kennen, die, al is het dan ook vaak op de wijze, welke onze natie verweten is, groote dingen heeft tot stand gebracht en in het laatste oogenblik zijns levens het volste recht had te zeggen, dat hij, zij het dan ook niet door nationaliteit, naar den geest Franschman was. En zijne positie was niet gemakkelijk! Terwijl toch Lodewijk XIII en Richelieu wederkeerig elkander als het ware aanvulden; terwijl de persoonlijk sympathieke, maar weinig intelligente vorst met zijn hoogst bekwamen, doch gehaten en gevreesden minister een paar vormden, waarvan de een de tekortkomingen des anderen deed vergeten en diens goede eigenschappen scheen te deelen, - stond Mazarin, die bovendien nimmer den hechtsten steun van zijn gezag heeft willen zoeken in afgehouwen hoofden, gedurende de eerste, onzekerste jaren van zijn bestuur nevens eene aan de natie tamelijk onverschillige, weinig op den voorgrond tredende Koningin-moeder en een kind, dat bij den dood zijns vaders nog geen vijftal jaren telde. Met de opvoeding van dit kind heeft hij zich, te midden der hoogst gewichtige Europeesche verwikkelingen, wier oplossing niet in de laatste plaats aan hem was opgedragen, te midden ook van den strijd om eigen politiek bestaan, uit den aard der zaak althans aanvankelijk weinig kunnen bezighouden. Maar één zeer voorname omstandigheid is ons daaromtrent ten minste bekend: dat hij noch zelf den koninklijken knaap vleide, noch ook vleiers in zijne nabijheid duldde. Zóó François de Rochechouart, die in blakende gunst stond bij de Regentes, maar wien het niet vergund was den Koning te naderen, want, schrijft Mazarin aan Anna van Oostenrijk: ‘zijne voortdurende vleierijen doen buitengewoon veel kwaad en brengen teweeg, dat de Koning die personen niet in zijne nabijheid kan dulden, welke hem de waarheid zeggen’. En toen, in later jaren, Mazarin meer gelegenheid had zich met den jongen vorst te bemoeien, was hij er in de eerste plaats op uit, hem zijne opvoeding te doen putten niet uit boeken, maar uit het dagelijksch verkeer in het volle menschenleven. Welk een verschil met de opvoeding van den Dauphin, die, aan Bossuet toevertrouwd, expresselijk voor hem vervaardigde stylistische meesterstukken te verduwen kreeg, en die, gebogen over het Discours sur l'histoire universelle, La politique tirée de l'Écriture Sainte, La connaissance de Dieu et de soi-même, zich door zulk een onoverkomelijken afstand gescheiden voelde van het genie, dat hem tot leermeester was gegeven. En dat de leerling de schitterende rol, welke hij in de wereldgeschiedenis vervuld heeft, voor een zeer groot deel aan zijn opvoeder had te danken, bewijst, dunkt ons, de omstandigheid, dat binnen het tijdsverloop zijner eigen regeering geene groote mannen zijn gevormd. Zij, die | |
[pagina 366]
| |
hebben teweeggebracht, dat men spreekt van de eeuw van Lodewijk XIV, veldheeren, staatsmannen, denkers en letterkundigen, zij allen hadden hunne opleiding ontvangen, hunne Sturm- und Drangperiode doorgebracht ten tijde van Richelieu en Mazarin. En toen het graf zich over hen gesloten had, stonden er geene anderen gereed, om de opengevallen plaatsen in te nemen. Het laatste tijdvak van Lodewijk's langdurig bewind was eene aaneenschakeling van teleurstellingen; het regentschap van Philips van Orleans, de regeering van Lodewijk XV waren arm zelfs aan eerlijke middelmatigheden. En de vorst, die Lodewijk XIV heet en geene school vormt, is geen groot man bij de gratie Gods. Straks, als eene verleidelijker sirene dan Olympe Mancini hem zal bedreigen, zullen wij vernemen, in welke bewoordingen de Italiaansche minister den Franschen koning zijn plicht voorhoudt. En in verband daarmede, met het oog op de buitengewoon hooge roeping, welke Mazarin voor den beheerscher van Frankrijk, mits deze zijne taak slechts waardig opvatte, achtte weggelegd, kunnen wij niet aannemen, dat hij er een oogenblik aan gedacht heeft eene der twee Mancini's, waarop Lodewijk achtereenvolgens verliefde, ten troon te verheffen. De eerste neiging van den nauwelijks zeventienjarigen knaap was trouwens van korten duur. Olympe werd den 20sten Februari 1657 uitgehuwelijkt aan een Prins uit het huis van Savooie, Eugène de Carignan, welke bij die gelegenheid den titel van Graaf De Soissons ontving. Haar verdere levensloop, dien wij aan het eind van dit opstel, gelijktijdig met dien harer zusters en nichtjes, zullen behandelen, doet het geenszins betreuren, dat de Fransche koningskroon haar niet is ten deel gevallen. Maar reeds vóór het huwelijk zijner eerste liefde had het gevoelig hart van den toekomstigen roi-soleil zich tot andere bekoorlijkheden gewend. In den winter van 1656 op 1657 maakt hij druk het hof aan eene van de eerejonkvrouwen zijner moeder, Mademoiselle De la Motte d'Argencourt. ‘De Koning’, lezen wij bij Mademoiselle De MontpensierGa naar voetnoot(*), ‘maakte voortdurend werk van Mademoiselle De la M. d'A., die in plaats van Mademoiselle De la Porte bij de Koningin is gekomen, en daarover werd erg gesproken..... Hij converseerde onophoudelijk met dat meisje en toonde veel meer liefde voor haar, dan hij ooit voor de Gravin De Soissons had laten blijken. Hij trok in eene loterij een zakdoek van point de Venise en, in eene andere, eenige snuisterijen voor jonge dames, welke hij haar ten geschenke gaf.’ Een kanten zakdoek en eenige kleinigheden, en dat alles getrokken in eene tombola! De latere verliefdheden van Lodewijk XIV kwamen ‘den belastingschuldigen’, zooals men tegenwoordig zou zeggen, duurder te staan. Mazarin achtte het echter wenschelijk, de bewuste jonge dame van het hof te verwijderen, en nam tevens de | |
[pagina 367]
| |
gelegenheid te baat, om hetzelfde te doen met eenige jongelieden, die, onder leiding van Marsillac, den zoon van De la Rochefoucauld en zichzelf versierend met den weinig pretentieuzen naam van les endormisGa naar voetnoot(*), den jongen Koning onder hun invloed trachtten te krijgen. De Kardinaal achtte, en te recht, zijn eigen invloed voldoende. In Juli 1658 werd de Koning aangetast door eene ernstige ongesteldheid. In den aanvang liet de kwaal zich niet onrustbarend aanzien - ‘als een particulier dezelfde ziekte had, zou zij niet geteld worden; maar de persoon des Konings veroorlooft niet, dat men haar zoo opvatte’, schrijft Mazarin. Maar weldra werd het anders: de kwaal bood weerstand aan alle destijds in zwang zijnde medicamenten, als daar zijn aderlatingen, braak- en purgatieve middelen, de kranke begon te ijlen en, daar men het ergste vreesde, werden hem in den nacht van 5 op 6 Juli de genademiddelen der kerk toegediend. Niet minder dan zes geneesheeren disputeerden rondom zijne sponde, en de Kardinaal deelt ons zijn angst mede, dat zou gebeuren, wat ook vroeger wel geschied was, toen turba medicorum perdidit imperatorem. Ditmaal liep het beter af, hoewel alles gedaan werd, om het tegenovergestelde resultaat te verkrijgen. De zes deskundigen toch werden het na lang beraad eens en besloten om, nu de achtereenvolgende toepassing der hierboven vermelde geneesmiddelen niet had mogen baten, ze alle drie gelijktijdig aan te wenden. Op hetzelfde oogenblik ontving de ongelukkige kranke eene aderlating aan den voet en werd hem een purgeerend stroopje, vermengd met braakwijn, toegediend. Met verbazing vernemen wij, dat dit paardenmiddel - ‘qui l'a fait aller quatorze ou quinze fois à la selle et vomir copieusement, de sorte que le cerveau est entièrement dégagé’, teekent Mazarin aan - eene gunstige werking teweegbracht. De koorts nam van lieverlede af, tot groote vreugde der Parijzenaars, die, zonder uitzondering, met de meest ongeveinsde belangstelling den toestand van den beminden vorst hadden gadegeslagen. Zelfs onverbeterlijke frondeurs hadden hun gemoed week voelen worden, getuige Gui Patin, die in eene der Lettres à Spon schrijft: ‘Ik bid God, dat hij moge genezen, want ik vrees voor groote verwarring aan het hof en zelfs in heel het rijk, si quid humanitus ei contingeret.’ En hij zag goed. De achttienjarige broeder en vermoedelijke opvolger des Konings, Philips van Anjou, was reeds begonnen de allures van een heerscher aan te nemen en zich met een stoet van hovelingen te omringen. Mazarin had zijn intendant, Jean-Baptiste Colbert, belast maatregelen te nemen, om het kasteel van Vincennes en de Bastille voor een coup de main te vrijwaren; de Koningin-moeder had haar voornemen te kennen gegeven, om, mocht het ergste gebeuren, | |
[pagina 368]
| |
in het klooster van Val-de-Grâce haar intrek te nemen. Maar den 10den Juli was alle gevaar voor het behoud des Konings, en daarmede dat voor verstoring der orde, geweken. Het had de aandacht van velen getrokken, dat, terwijl hof en burgerij om 't zeerst in rouw gedompeld waren, er ééne was, die zich om de ziekte van Lodewijk al zeer weinig scheen te bekommeren. En dat te meer, wijl die ééne den naam droeg van Olympe, Gravin De Soissons. Zij ging haar gewonen gang, verzuimde de speeltafel, waarvan zij eene groote liefhebster was, in geenen deele en legde zelfs eene in het oog loopende koelheid aan den dag. Toen Anna van Oostenrijk bij haar aanblik zich de zonnige dagen van Lodewijk's eerste verschijnen op de hoffeesten te binnen bracht en met tranen tot haar zeide: ‘Telkenmale als ik u zie, moet ik weenen en wordt mijne smart levendiger’ - toen keerde Olympe zich met een onverschillig gelaat tot de personen in hare nabijheid en vroeg op ijskouden toon: ‘Wat zegt toch de Koningin?’ Geheel anders hare zuster Marie, die den geheelen dag zat te schreien en met de uitbundigste vreugde het herstel des Konings vernam. Geen wonder, dat Lodewijk, toen hij de zoo verschillende houding der zusters gedurende zijne ziekte vernam, onwillekeurig meer werk begon te maken van de laatste, dan hij tot nog toe noodig had geacht. En Marie Mancini behoorde niet tot de meisjes, aan welke een jongmensch, zij het dan ook een vorst, ongestraft het hof maakt. Zij mocht niet mooi zijn - ‘elle n'était pas belle, mais pire’, zooals een hedendaagsch Parijzenaar zeggen zou; zij bezat althans een paar schitterend zwarte oogen, welke hij, die er eens diep in gekeken had, niet zoo spoedig kon vergeten; zij was in hooge mate ‘adroite à ce jeu de raquette,
Où d'un causeur à l'autre un mot étincelant
Rebondit sans tomber, comme fait un volant’;
zij bezat ten slotte eene levendige en hartstochtelijke verbeelding, welke aan hare geheele persoonlijkheid eene bekoring schonk, als de met meer uiterlijk schoon bedeelde Olympe miste. Toen dan ook in October van hetzelfde jaar het hof zich van Parijs naar Lyon begaf, bevond zich de Koning, die een groot gedeelte van de reis te paard aflegde, steeds aan de zijde van Marie Mancini en schepte blijkbaar veel behagen in hare pikante conversatie. Het was spelen met vuur, want de tocht naar Lyon had geen ander doel, dan aan Frankrijk eene jonge koningin te schenken. De keus was gevallen op Margaretha, de dochter der Hertogin van Savooie, Christine de France, en in laatstgenoemde stad zou men elkander ontmoeten. Den 24sten November bereikte nien, over Auxerre en Dijon, de plaats der samenkomst. Vier dagen later werd de nadering van het reisgezelschap der bruid gemeld. Lodewijk reed haar buiten de poort te gemoet, uitte | |
[pagina 369]
| |
eenige beleefdheidsbetuigingen, nam haar eens goed op en zeide, bij zijne moeder teruggekeerd: ‘Zij is kleiner dan Madame la maréchale De Villeroi, maar zij heeft de bevalligste taille der wereld; haar teint is....’ hij aarzelde een oogenblik, zegt Mademoiselle De MontpensierGa naar voetnoot(*), die bij de ontmoeting aanwezig was en aan wie wij dit bericht ontleenen, en vervolgde: ‘.... olijfkleurig, maar het staat haar goed.’ Doch voor de Savooische Prinses was het niet weggelegd, Koningin van Frankrijk te worden; weinige dagen daarop verscheen te Lyon Don Antonio Pimentelli, die namens de Spaansche regeering aan Lodewijk den vrede en de hand der infante kwam aanbieden. De keuze kon niet twijfelachtig zijn; de studiën des Konings over gelaatskleur en leest van Margaretha werden niet verder voortgezet, en reeds den 8sten December verlieten moeder en dochter, natuurlijk niet in de beste luim, Frankrijk. Naar vrede verlangden allen, grooten en kleinen, voormalige frondeurs zoowel als trouwe royalisten. De oorlog, die reeds van 1635 duurde en verschillende binnenlandsche twisten in zijn gevolg had medegebracht, was oorzaak, dat het Fransche grondgebied ten deele verwoest was, ten deele, waar nog niet alle welvaart was geweken, onder den druk der belastingen zuchtte. Mislukte oogsten en overstroomingen hadden keer op keer tot vermeerdering der ellende bijgedragen. Geen wonder dan ook, dat Pimentelli alom met open armen ontvangen werd en men zich gaarne bereid verklaarde tot het aanknoopen van onderhandelingen. Die onderhandelingen, door Mazarin en Don Luis de Haro op het Fasanteneiland in de Bidassoa gevoerd, waren vrij langdurig; eerst den 8sten Mei 1659 werd een wapenstilstand gesloten, den 4den Juni van hetzelfde jaar door een voorloopig vredestractaat gevolgd, dat den 7den November door den vrede der Pyreneën bekrachtigd werd. Vóórdat het echter zoover was, had er buiten het eilandje, waar zulke gewichtige belangen besproken werden, iets plaats gegrepen, dat den Kardinaal weinig minder hoofdbrekens veroorzaakte. Marie Mancini scheen het voornemen te hebben opgevat, de plaats, vroeger door hare zuster in het hart van Lodewijk ingenomen, opnieuw en blijvender te vervullen. Zij was met deze onderneming een tamelijk eind gevorderd. Reeds tijdens de bijeenkomst te Lyon had zij hare verontwaardiging te kennen gegeven, dat men den Koning eene zoo onbeteekenende vrouw, als Margaretha van Savooie, bestemde, en toen het huwelijk was afgesprongen, scheen zij in de meening te verkeeren, dat niet politieke overwegingen, maar hare schoone oogen hiervan de oorzaak waren geweest. Dit nu was minder juist, maar wel bleek het alras, dat Lodewijk zich tot zijne tweede bruid nog veel minder voelde aangetrokken dan tot de eerste, en dat daarentegen het nichtje van Mazarin een steeds dieper indruk op zijn ontvankelijk gemoed begon te maken. De twintigjarige Koning was verliefd, zooals men | |
[pagina 370]
| |
het slechts op dien of op veel hoogeren leeftijd is; Marie Mancini begon zich weldra als aanstaande koningin van Frankrijk te beschouwen en duldde zelfs niet, dat in hare tegenwoordigheid de naam van Maria Theresia genoemd werd. De heftigheid van haar karakter echter bracht teweeg, dat hare eerzuchtige plannen spoediger in duigen vielen, dan bij een weinig meer diplomatieken tact van hare zijde het geval zou zijn geweest. Toen in Maart 1659 Don Juan, broeder des Spaanschen Konings, Parijs bezocht, bracht hij in zijn gevolg mede eene vrouwelijke nar, une folle, gekleed en gekapt als man, met vederhoed en degen; leelijk van gelaat en scherp van tong. In den beginne vermaakte men zich algemeen met hare vaak geestige opmerkingen en invallen, totdat het Marie Mancini begon te verdrieten, haar steeds en zonder ophouden over de infante te hooren spreken. In hare drift wierp zij der folle eenige min vleiende opmerkingen naar het hoofd; deze antwoordde met ettelijke beschouwingen aangaande het weinige schoon der jonge dame, en het geheele hof was in rep en roep. Marie kreeg het op hare zenuwen, snelde op Lodewijk toe en eischte van hem onder heftig snikken, dat aan de folle het verblijf te Parijs ontzegd zou worden. Lodewijk gaf toe. Mazarin echter was van oordeel, dat het nu wèl genoeg was, besloot niet alleen Marie, maar veiligheidshalve alle nog beschikbare nichtjes - immers, de Koning scheen geneigd de rij af te loopen - uit Parijs te verwijderen en, in afwachting dat zulks geschieden zou, eene samenkomst der jongelui te verbieden. Toen ontstond de strijd tusschen liefde en plicht, welke een oogenblik dreigde het met zooveel moeite opgetrokken en bijna voltooide gebouw van den vrede te doen ineenstorten. Lodewijk, wiens liefde, zooals dat gewoonlijk gaat, door de verwijdering van het voorwerp ervan slechts was aangevuurd, - het was hun vergund briefwisseling te houden, maar onder voorwaarde, dat deze door de handen der Koningin-moeder en van Mazarin zou gaan, hetwelk het genoeglijke eener correspondentie wel eenigszins verminderde, - Lodewijk verklaarde, niemand anders te willen huwen dan Marie Mancini. Verscheidene jonge edelen, die het wel aardig vonden het vuurtje aan te stoken, versterkten hem in dit gevoelen. Aan den anderen kant waren Anna van Oostenrijk en haar minister onverzettelijk ten opzichte eener verbintenis, die eene grievende beleediging voor Spanje zou geweest zijn, en den 21sten Juni 1659 had, onder een vloed van tranen, de scheiding der gelieven plaats. De Koning ging zijne smart verbergen te Chantilly. De meisjes werden, onder geleide harer nog voortdurend onder de levenden behoorende gouvernante, Madame De Venel, voorloopig naar Fontainebleau gebracht. Vier dagen later werden zij door haar oom in persoon afgehaald en naar Saint-Jean-de-Luz begeleid, waar zij den 28sten Juli aankwamen. Het was in dat tijdsverloop, dat Mazarin den Koning in | |
[pagina 371]
| |
zoo welsprekende taal zijn vorstenplicht voor oogen houdt en hem erop wijst, hoe schoone taak voor hem is weggelegd, zoo hij die slechts naar behooren weet op te vatten. ‘Het zal slechts van u afhangen,’ zoo schrijft hij den 29sten Juni, ‘de roemrijkste vorst te wezen, die ooit bestaan heeft, daar God u alle eigenschappen daartoe heeft geschonken en ge voor het oogenblik niets anders behoeft te doen, dan daarvan gebruik te maken. Dit nu zal u weinig en steeds minder moeite kosten, en zoo zult gij, door u op de zaken toe te leggen, de kennis en ondervinding verkrijgen, die ge behoeft.’ Maar, om zijne taak waardig te vervullen, behoort een koning in de eerste plaats zijne hartstochten te kunnen bedwingen. ‘Herinner u, ik bid er u om, hetgeen ik de eer heb gehad u verscheiden malen te antwoorden, wanneer ge mij vroegt, welken weg men moet bewandelen, om een groot koning te zijn, namelijk dit: dat men moet aanvangen met zijne uiterste krachten in te spannen, ten einde door geen enkelen hartstocht beheerscht te worden. Want, als dit ongelukkigerwijze mocht plaats grijpen, dat men dan, hoe goeden wil men ook mocht bezitten, buiten staat is te doen, wat men wenschelijk acht. Ik spreek tot u met de vrijmoedigheid, waarop ge steeds bij mij hebt aangedrongen, en ik zal dat voortdurend blijven doen, daar gij geen dienaar bezit, die meer dan ik belang stelt in uwe glorie, die meer dan ik verlangt, dat ge ook door uwe persoonlijke eigenschappen de grootste koning der aarde moogt worden, zooals ge het reeds zijt door de rijken, die gij bezit.’ En vervolgens, als behendig diplomaat, een beroep doende op Lodewijk's zeer ontwikkeld gevoel van eigenwaarde, gaat de Kardinaal voort: ‘Als ge zaagt, hoe men er hier (te Parijs) over spreekt en als ge wist, wat men er te Fontainebleau van zegt, dan zoudt ge mijn aandrang niet behoeven en ook zonder dien er een eind aan maken. In mijn bezit bevinden zich ook tal van adviezen uit Vlaanderen, Duitschland en andere streken, die over dit alles zich uitlaten met eene vrijmoedigheid, die mij verwonderd heeft.’ Al die vermaningen hielpen echter weinig. Lodewijk, die, geholpen door de hierboven vermelde hovelingen, eene geheime correspondentie, inniger dan de officieel toegestane, met zijne geliefde onderhield, bleef standvastig en smeekte vurig, dat het hem gegeven mocht worden haar althans nog éénmaal te mogen zien. Mazarin, bespeurende, dat door de verwijdering der jongelieden het beoogde doel niet bereikt en 's Konings liefde slechts versterkt werd, stond, in overleg met Anna van Oostenrijk, eene samenkomst toe. Den 13den Augustus had deze te Saint-Jean-d'Angély plaats - en ziet, hoewel het ook daar aan hartstochtelijke betuigingen en stroomen tranen niet ontbrak, van dat oogenblik af was voor Lodewijk de betoovering verbroken en verdween het beeld van Marie Mancini allengs uit zijn hart. Evenals bij gelegenheid van Lodewijk's liefde voor Olympe, en in nog sterker mate, heeft het niet aan personen ontbroken, die beweer- | |
[pagina 372]
| |
den of nog beweren, dat het Mazarin's toeleg was, van zijn nichtje Marie Frankrijk's koningin te maken. Het zou ons te ver voeren, hier ter plaatse deze vraag in alle bijzonderheden te onderzoeken; alleen willen wij erop wijzen, hoe het uit bovenstaande fragmenten van des Kardinaals correspondentie blijkt, dat hij althans zonderlinge middelen zou gebezigd hebben, om dien toeleg te doen gelukken. Ons wil het tevens voorkomen, dat Mazarin te veel en te groot staatsman was, om een zoo moeizaam verworven vrede in de weegschaal te stellen tegen een huwelijk, dat slechts zijne persoonlijke eerzucht bevredigd, bovendien aan Frankrijk eene èn door geboorte èn vooral door persoonlijke eigenschappen volkomen onwaardigeGa naar voetnoot(*) vorstin geschonken zou hebben. Maar genoeg hierover. Te meer, daar het tijd wordt een blik te wijden aan een familielid des Kardinaals, dat ons tot heden slechts weinig heeft beziggehouden, namelijk den eenig overgebleveneGa naar voetnoot(†) zijner neven, Philippe Mancini, die juist den beminnelijken leeftijd van twintig jaren was ingetreden en zich tot heden uitsluitend had onderscheiden door tal van meer of min vermakelijke snakerijen. Zoo ook in deze dagen. Het scheen, alsof de verwanten van Mazarin het erop toegelegd hadden, hun oom gedurende de gewichtige onderhandelingen over den vrede, nog gecompliceerd met het onderzoek der dilapidatiën van den surintendant Fouquet, welke in hetzelfde jaar bekend werden, het leven onaangenaam te maken. Wat toch was er in het voorjaar meer gebeurd? Victor de Rochechouart, broeder van Françoise Athénaïs de Rochechouart-Mortemart, beter bekend als Madame De Montespan, had eenige vrienden, waaronder den Graaf De Guiche, den Abbé De Camus, den Kolonel Bussy-Rabutin, den Markies De Manicamp, Philippe Mancini en andere vroolijke gasten, uitgenoodigd, de Paaschdagen te komen doorbrengen op zijn landgoed Boissy. De jongelui vermaakten zich daar uitstekend, aten en dronken naar behooren en meer dan dat, lieten muziek maken en vermeiden zich met de jacht. De uitgelatenheid kende geene grenzen en openbaarde zich op Goeden Vrijdag op eene wijze, welke voor de aanleggers onaangename gevolgen zou hebben. Bussy RabutinGa naar voetnoot(§) verhaalt ons, hoe hij dien namiddag was thuis gebleven, daar de overigen ter jacht waren getogen, van welk | |
[pagina 373]
| |
vermaak hij geen liefhebber was. Plotseling ziet hij Guiche te paard binnenstormen, een ander paard aan een touw met zich voerend, waarop gezeten was een eerzaam procureur, genaamd Chantereau. Onmiddellijk daarachter Manicamp, met eene postillonszweep en onder luid misbaar tot haast aansporend. Zij verhaalden met groot geschreeuw, dat zij een gevangene medebrachten. Chantereau wendde zich tot Bussy-Rabutin, die wat bedaarder scheen dan de anderen, en deelde hem mede, dat hij, rustig van Parijs naar zijne buitenplaats rijdende, de heeren had ontmoet, die aanstonds op hem toegekomen waren. ‘Wel, Mijnheer Chantereau,’ had Guiche gezegd, ‘het doet mij erg veel genoegen u te ontmoeten; reeds lang zocht ik u; ik heb veel gehoord van uwe handigheid en zelf altijd veel van chicane gehouden.’ Mèt had men hem gevangen genomen. De man had zich wijselijk in zijn lot geschikt: ‘Ik zag wel,’ zeide hij, ‘dat het jongelui waren, die een pretje wilden maken.’ Men dronk gezamenlijk een glas wijn en scheidde als de beste vrienden. Deze geschiedenis werd echter verteld en oververteld en nam langzamerhand reusachtige afmetingen aan. Men sprak van eene ‘orgie de Boissy’ en wist te verhalen, dat men allerlei schandalen had uitgehaald. Men had aan kikvorschen het formulier des doops toegediend, zeide de een; neen, zeide de ander, het was gebeurd met een speenvarken. Een derde wist te verhalen, dat men uit louter brooddronkenheid een man gedood en zijn vleesch genuttigd had. En dat alles op Goeden Vrijdag! Hoewel het overdrevene dezer verhalen spoedig aan het licht kwam, achtte Mazarin het eene goede gelegenheid, om zijn al te petilleerenden neef, die toch nooit op zijne bijzondere vriendschap had kunnen bogen, een kalmeerend middel toe te dienen, en den hoopvollen Philippe werd tot nader beschikking de vesting Breisach tot verblijf aangewezen. | |
V.Te midden van al die onaangenaamheden zette Mazarin de onderhandelingen met Don Luis de Haro krachtig voort. Hij liet zich bovendien, ook na de scheiding tusschen Lodewijk en Marie, nauwkeurig op de hoogte houden van beider gangen. De Koning hield zich in die dagen met zijne moeder te Toulouse op en spoedig kon men bemerken, dat hij weder min of meer onder den invloed begon te geraken van zijne vroegere geliefde, de Gravin De Soissons. Den 14den October 1659 schrijft men aan Mazarin: ‘Hij is weder begonnen met de Gravin De Soissons te praten en te lachen en vooral met haar te spelen meer dan met iemand anders, zoodat alles zoo goed gaat, als men slechts kan wenschen.’ En den 21sten: ‘De Koning is op zoo goeden voet met den Graaf en de Gravin De Soissons, dat men niets beters kan wenschen. Zijne Majesteit gaf drie dagen geleden te harer eer een bal en eene tooneelvoorstelling, en vervolgens hielden zij te | |
[pagina 374]
| |
zamen médianocheGa naar voetnoot(*), na gedurende drie uren met elkander geconverseerd te hebben, wellicht over de dingen van het verledene meer dan over die der toekomst. Gisterenavond ging hij bij haar spelen, zooals hij reeds meer gedaan had; hij is tot drie uur na middernacht bij het spel gebleven.’ Deze berichten maakten den Kardinaal niet ongerust. De Koning mocht aan Olympe het hof maken, zooveel hij wilde, haar vreesde hij niet. En juist het feit, dat Lodewijk zich weder tot andere vrouwen voelde aangetrokken, bewees, dat de gevaarlijkste van die, wier levenspad tot heden zich met het zijne gekruist hadden, had opgehouden in zijn hart te heerschen. Den 9den Juni 1660 huwde Lodewijk XIV met de infante Maria Theresia. Ook voor Marie Mancini deed zich een bruigom op, in de gedaante van Karel IV van Lotharingen, welke door dit huwelijk het nuttige met het aangename wenschte te verbinden. Het was hem toch in de wereld tot nog toe niet medegeloopen. In 1654, terwijl hij met Mazarin onderhandelde over een bondgenootschap met Frankrijk, was hij door de Spanjaarden te Brussel opgelicht en te Toledo gevangengezet. Bij het sluiten van den vrede werd hij in vrijheid gelaten, maar, in zijne staten teruggekeerd, bespeurde hij tot zijne niet geringe ontsteltenis, dat deze eene vrij aanzienlijke inkrimping hadden ondergaan, daar toch zijne gastheeren van de gelegenheid hadden gebruik gemaakt, om, bij het tractaat van November 1659, een belangrijk gedeelte daarvan, het hertogdom Bar, aan Frankrijk af te staan. De arme Karel stelde er grooten prijs op, zijne oude grenzen terug te erlangen, en meende, dat de beste weg daartoe nog altijd bestond in het vragen van de hand van een nichtje van Mazarin. Maar weldra bemerkte hij, dat hij gedurende de jaren zijner gevangenschap niet met zijn tijd was medegegaan. De Kardinaal toch was met het aanzoek heel wat minder vereerd, dan een tiental jaren geleden het geval zou geweest zijn, en dat te meer, daar Karel met beminnelijke openhartigheid bij dezelfde gelegenheid had te kennen gegeven, dat het hem hoogst aangenaam zou wezen, zoo hij weder in het bezit van het ontfutselde hertogdom gesteld werd. Op het schrijven van den huwelijkscandidaat, welk schrijven in bloemrijke bewoordingen zoowel het innemend uiterlijk als het uitnemend innerlijk van Marie Mancini verheft, antwoordt hij dan ook den 14den Juli met de hem eigene fijne ironie: ‘Ik was een weinig verwonderd bij kennisneming van het begin van den brief, dien ik namens Uwe Hoogheid heb ontvangen, daar ik tot heden niet had kunnen bespeuren, dat mijn nichtje zulke schoone en beminnelijke hoedanigheden bezat, dat zij zoo snel het hart van een vorst als gij konden veroveren... Maar toen ik, doorlezende, zag, dat het Uwe Hoogheid aangenaam zou wezen, zoo ik mijn invloed bij den Koning aanwendde, om U weder in het bezit te stellen van het | |
[pagina 375]
| |
hertogdom Bar, viel het mij zeer gemakkelijk achter de ware oorzaak te komen, welke Uwe Hoogheid tot dat aanzoek dreef.’ Karel van Lotharingen bleef voorloopig jonggezel, maar smaakte later toch de voldoening, tot zijn voormaligen omvang teruggebracht te worden. Marie was niet gelukkig met hare pretendenten. Nog vóórdat echter Mazarin kort daarop, den 9den Maart 1661, overleed, smaakte hij de voldoening haar verloofd te zien met een degelijk man, die wel opgewassen scheen tegen de moeilijke taak van haar raads- en leidsman te wezen. Het was hun landgenoot Lorenzo Honufre Colonna, Hertog van Tagliacossa, groot-connétable van Napels, met wien zij den 11den April 1661 in het huwelijk zou treden. Eene tweede voldoening smaakte hij, door vóór zijn dood een ander zijner nichtjes namens een koning ten huwelijk gevraagd en met een hertog in den echt verbonden te zien. Het was de mooiste van alle, Hortense, eerst sedert kort de kinderschoenen ontwassen, om wier hand in den loop van 1660 werd aangehouden namens den pas op den troon herstelden Karel II van Engeland. Doch Mazarin had nog te weinig vertrouwen in de gelukster der Stuarts, om dit schijnbaar zoo schitterend voorstel aan te nemen, vooral toen het bleek, dat de jonge Koning zelf daar weinig prijs op stelde en dat de zaak eigenlijk uitging van 's vorsten moeder, die, buiten en behalve eenige politieke beweegredenen, de aanzienlijke huwelijksgift, waarop Hortense kon rekenen, voor haar zoon niet te verwerpen achtte. Het huwelijk kwam dan ook niet tot stand en Karel II trad, na nog onderscheidene partijen te hebben verworpen, een jaar later in den echt met Catharina van Portugal. Hortense werd, weinig dagen vóór den dood haars ooms, in het huwelijk verbonden met Charles-Armand de la Porte, Hertog De la Meilleraie, grootmeester der artillerie, van wiens huwelijk met Olympe eenige jaren vroeger een oogenblik spraak was geweestGa naar voetnoot(*). ‘Deze keus’, zegt Bussy-RabutinGa naar voetnoot(†), ‘werd algemeen veroordeeld, en er waren wel dertig mannen aan het hof te vinden geweest, welke zich dat buitenkansje waardiger zouden getoond hebben dan hij.’ Wij zullen dan ook weldra zien, dat het huwelijksgeluk der beide echtgenooten nu juist niet boven allen twijfel verheven was. Zooals wij reeds zeiden, overleed Mazarin den 9den Maart 1661, in den leeftijd van negen en vijftig jaren, te Vincennes. Het kostte hem moeite, zijne fraaie schilderijen, zijne beeldhouwwerken, zijne boeken, zijne zaken, in één woord het leven te verlaten, en naar geloovige tijdgenooten, zooals Madame De Lafayette, opmerkten, stierf hij veeleer als een wijsgeer der oudheid dan als een goed Christen. Tot uitvoerder zijner uiterste wilsbeschikking was aangewezen de echtgenoot van Hortense, die bij dezelfde gelegenheid den titel van | |
[pagina 376]
| |
Hertog van Mazarin ontving. Zijn aandeel in de kolossale erfenis van honderd millioen livres wordt geschat op een vierde gedeelte. De overige nichtjes en de oudste zoon der reeds overleden Hertogin De Mercoeur, Laure Mancini, werden alle min of meer rijkelijk bedeeld, het minst Marie, welke, behalve de haar toegezegde huwelijksgift van zesmaal honderdduizend livres, niets ontving. Ook de rumoerige Philippe, die na een kort verblijf te Breisach door zijn oom weder in genade was aangenomen, ging niet met leege handen weg en erfde onder meer het hertogdom Nevers, door Mazarin kort te voren van den Hertog van Mantua gekocht. | |
VI.Thans rest ons, zonder in al te veel bijzonderheden te treden, de verdere lotgevallen der verschillende verwanten van Mazarin - lotgevallen, voor meer dan ééne alles behalve eervol, - te vermelden. Laure Mancini had haar echtgenoot, den Hertog De Mercoeur, drie zonen geschonken. De meest bekende hunner is de Maarschalk Vendôme, die in den Spaanschen successie-oorlog commandeerde en van wien Macaulay ons in een zijner EssaysGa naar voetnoot(*) een zoo duidelijk beeld gegeven heeft. De tweede zoon was de groot-prior van denzelfden naam; omtrent den derden zijn geene bijzonderheden tot ons gekomen. Hunne moeder, die eene hoogst beminnelijke vrouw schijnt geweest te zijn, hoewel wij ook omtrent haar weinig berichten bezitten, stierf in het begin van 1657, op een-en-twintigjarigen leeftijd, ten gevolge der aandoening, welke de tijding van het overlijden harer moeder bij haar verwekt had. Mercoeur, die zich ook vroeger door groote vroomheid had onderscheiden, begaf zich, ontroostbaar over zijn verlies, in een klooster, werd priester, kardinaal en legaat van den Heiligen Stoel bij het Fransche hof.
Wat de beide Martinozzi's betreft, deze hebben noch als meisje, noch als echtgenoote ooit de bijzondere aandacht op zich gevestigd. Gelijk zij in de Parijsche hofkringen op meer bescheiden wijze zich bewogen dan de meer schitterende jongere Mancini's, zoo ook was haar later leven eenvoudig en onbesproken. De echtgenoot van Anne-Marie, Conti, later gouverneur van Bourgogne, werd kort na zijn huwelijk devoot, hetgeen, deelt Mademoiselle De Montpensier mede, geen kwaad | |
[pagina 377]
| |
kon, want tot heden had hij al heel weinig in God geloofd. Toen hij den 21sten Februari 1666 stierf, liet hij onderscheidene theologische werken na. De Prinses volgde het voorbeeld van haar echtgenoot en leidde een hoogst ingetogen leven. Dezelfde schrijfster deelt ons mede, hoe zij, toen Madame De Conti een bezoek aan de hoofdstad bracht, deze plaagde, dat zij te vroom was, om haar naar den schouwburg te vergezellen, waartoe Anne-Marie zich echter bereid verklaarde. De van wereldsche vermaken alles behalve afkeerige dochter van Gaston van Orleans voegt er echter terstond bij, dat zij het, ondanks die vroomheid, best met de Prinses kon vinden en deze bijzonder in haar smaak vielGa naar voetnoot(*). De Hertogin van Modena, Laure Martinozzi, die zoo huishoudelijk zonder feesten getrouwd was, zag Frankrijk nimmer terug en, gelijk haar huwelijksleven eenvoudig was aangevangen, is het zonder schokken voortgegleden en rustig geëindigd.
Anders ging het met drie der vier overgebleven Mancini's. Het rampzaligst was de levensloop der beide, welke achtereenvolgens op de liefde van Lodewijk XIV hadden kunnen bogen. Zooals wij hierboven zagen, had Olympe na de scheiding tusschen hare zuster en den Koning een gedeelte van den invloed herwonnen, dien zij vroeger op hem had uitgeoefend. En ook gedurende de eerste jaren van Lodewijk's huwelijk zocht deze maar al te vaak het gezelschap der Gravin De Soissons, welke, in overleg met den minnaar, dien zij zich al spoedig had aangeschaft, - den Markies De Vardes - alles deed, wat in haar vermogen was, om den jongen vorst tot een schijnkoning te verlagen en aan Frankrijk het bedroevend schouwspel te schenken, waarvoor het voorloopig althans zou bewaard blijven, het schouwspel eener maitressenregeering. De papieren van dien tijd gewagen van hoogst eigenaardige feestelijke bijeenkomsten, welke in gezelschap en onder leiding van Olympe Mancini plaats grepen. ‘De Koning’, zoo leest menGa naar voetnoot(†), ‘sloot zich op met Madame (Henriette van Engeland, gehuwd met den Hertog van Orleans), Mevrouw de Gravin (Olympe), Madame De Valentinois en de eerejonkvrouwen van Madame en verbood, dat een ander man of wie dan ook erbij zou komen. Zij deden allerlei dwaasheden, zoo zelfs dat zij elkander met wijn wierpen.... de Koning is bijzonder intiem met Mevrouw de Gravin De Soissons en vertelt haar allerlei particulariteiten, zelfs aangaande de koninginnen.’ Maar Lodewijk's opvoeding was te solide geweest, zijn gevoel van eigenwaarde, dat hij van zijne moeder had geërfd, was te sterk, om hem reeds in de kracht zijns levens voor dergelijke bekoringen te doen bezwijken. Madame De Maintenon zou eerst later komen. | |
[pagina 378]
| |
Olympe zonk al dieper en dieper. Haar naam wordt genoemd, als men spreekt van het geheimzinnige tijdvak der empoisonneurs en empoisonneuses, van de jaren 1670-1678, toen achtereenvolgens de bevallige Madame, De Lyonne, secretaris van Staat bij Buitenlandsche Zaken, Karel Emanuel II, Hertog van Savooie, en tal van anderen, grooten en kleinen, op onverklaarbare wijze en onder duistere omstandigheden de eeuwige rust ingingen. Toen, in 1673, de Graaf De Soissons op gelijksoortige wijze overleed, wees de vox populi aldra zijne echtgenoote als de oorzaak aan. Wij zien haar dan ook in 1680 gedagvaard voor de Chambre ardente, wie de taak was opgelegd den zwarten sluier, welke al die dooden bedekte, op te lichten en waarvoor verschenen priesters als Mariette en de Abbé Girard, edelen als de Graaf De Clermont en de Markies De Dampierre, groote dames als de Prinses De Tingry en de Gravin D'Alluy, geneesheeren als Rabel en Des Rochers, voorts avonturiers en lichtekooien zonder naam, - maar men fluisterde elkander toe, dat ook Madame De Montespan, zoo 't recht zijn loop had, op de bank der beschuldigden thuis behoorde, en de duisternis bleef. Olympe had Frankrijk bijtijds verlaten en bracht, met afwisselend fortuin, nu hier dan daar de vijf en dertig jaren door, die zij nog te leven had. In 1689 ontmoeten wij haar aan het Spaansche hof, op het oogenblik, dat de jeugdige Koningin, de dochter van Madame, op eveneens nog altijd niet verklaarde wijze overleed, - en wederom mompelde men, dat die dood had plaats gegrepen weinige oogenblikken na het gebruik van een verkoelenden drank, haar door de Gravin De Soissons toebereid. Gedwongen ook Spanje te verlaten, zwierf zij verlaten en vergeten rond, totdat zij in 1708 in afzondering en armoede te Brussel overleed. Van de acht kinderen, welke zij haar echtgenoot geschonken had, is slechts de naam van één zoon tot ons gekomen. Maar die één telt voor velen. Die zoon droeg den oorspronkelijken naam zijns vaders: Eugenius van Savooie, en streed in later jaren aan de zijde van Marlborough tegen de Fransche legersGa naar voetnoot(*). Zou de grijze Lodewijk XIV, wanneer hem de tijding bereikte van de nederlagen van Turyn, Oudenaarde en Malplaquet, door Olympe's roemruchten zoon zijn maarschalken toegebracht, nog wel eens teruggedacht hebben aan de dagen van eene halve eeuw geleden, toen hij als verliefde knaap op de schitterende feesten ten hove ‘Menait l'infante Mancini,
Des plus sages et gracieuses,
Et la perle des précieuses’?
| |
[pagina 379]
| |
Nog beweeglijker en avontuurlijker, hoezeer niet met misdaad bevlekt, was de levensloop van Marie Mancini, la connétable Colonna, zooals zij na haar huwelijk heette. Zij had tot dat huwelijk besloten, het hart nog vol spijt, dat de glorierijke toekomst, welke zij zich had gedroomd en die haar zoo na voor oogen had gezweefd, onherroepelijk was verdwenen. In die omstandigheid was het losbandige leven te Rome weinig geschikt, om iemand van haar aanleg en hare neigingen in het rechte spoor te houden. Weldra leefde zij dan ook geheel gescheiden van den connétable, trok door hare uitspattingen de aandacht zelfs harer diep verdorven omgeving, ontvluchtte op een fraaien dag met hare zuster Hortense, die ook spoedig haar huishouden aan kant had gedaan, zwierf, dan met dezen, dan met genen amant de hasard rond in Vlaanderen en Spanje, werd op verzoek van haar echtgenoot in laatstgenoemd rijk keer op keer in een klooster opgesloten, waaruit zij even vaak weder ontsnapte, nam in eene bui van devotie gedurende een overigens zeer kort tijdsverloop het geestelijk kleed aan, totdat zij in 1684 een vijfjarig tijdvak van betrekkelijke rust in Parijs genoot. Toen in 1689 haar echtgenoot overleden was, vestigde zij zich wederom ter woon in Italië, terwijl, met het klimmen der jaren, hare levenswijze steeds schaamteloozer en onwaardiger werd. In 1703 dreef een onweerstaanbaar verlangen haar aan, om Frankrijk's hoofdstad, het schouwtooneel van hare eerste triomfen, nog eenmaal te aanschouwen; zij begaf zich op weg, maar had over het hoofd gezien, dat Madame De Maintenon iemand van hare reputatie onmogelijk in Frankrijk kon dulden. In Provence aangekomen, werd haar verboden verder te gaan. Na veel onderhandelen werd, door tusschenkomst van invloedrijke verwanten, dit verbod opgeheven, doch alleen op voorwaarde, dat zij Parijs niet zou betreden. Zij reisde verder en bracht het tot Passy, waar zij eene woning betrok, die aan haar broeder, den Hertog De Nevers, toebehoorde, - maar alom ontmoette zij slechts onbekende personen en vreemde toestanden. Terneergeslagen en geknakt verliet de vier-en-zestigjarige vrouw het land, waar zij in blijder dagen met haar levendig vernuft en hare twintig lentes geschitterd had. Sedert dat oogenblik verliezen wij haar geheel uit het oog. Wanneer, waar, hoe zij gestorven is, - wij weten het niet. Alleen meent men, op grond van bij tijdgenooten voorkomende aanwijzingen, dat het geschied zou zijn in 1715, weinige maanden voor den dood van haar vorstelijken aanbidder. Maar ook die tijdgenooten wisten het niet. Althans de president De Brosse, die in de eerste jaren van het regentschap van Philips van Orleans Italië bereisde, verneemt met verbazing, dat zij eerst sedert kort is overleden, en heeft voor de nagedachtenis van haar, die eens door tal van hovelingen als de muze der poëzie vereerd, als aanstaande koningin gehuldigd was, niets over dan de hardvochtige woordenGa naar voetnoot(*): ‘Je fus fort | |
[pagina 380]
| |
surpris d'apprendre que cette sempiternelle, qui était maîtresse de Louis XIV il y a un siècle, n'était morte que depuis peu d'années.’
Een geschikte overgang tot mildere indrukken wordt ons geschonken door de mooie en geestige Hortense, Hertogin De Mazarin, die wel is waar in de eerste jaren van haar huwelijk meer dan wenschelijk gecascadeerd heeft, maar toch langzamerhand weder op het pad der deugd terugkeerde en, enkele verstrooiingen daargelaten, dat pad tot haar dood vrij standvastig is blijven bewandelen. Getrouw aan de traditie der familie, liet zij al spoedig na haar huwelijk haar man in den steek. Maar het was er dan ook een man naar! Zelfs in die dagen - toen de psychiatrie nog niet bestond en men de leer nog niet had vernomen, dat eigenlijk ieder menschelijk wezen, wèl bekeken, eenigszins in de war is, - waren er velen, die betwijfelden, of bij den Hertog De Mazarin de bovenste verdieping wel naar behooren gemeubileerd was. Had hij in onzen tijd geleefd, hij zou lijdende aan godsdienstwaanzin verklaard zijn. Eene in ziekelijke richting ontaarde devotie dreef hem er o.a. toe, de kostelijke marmeren beelden, welke zich in het door hem geërfde en bewoonde paleis zijns naamgevers bevonden, als aanstootelijk, tot gruis te slaan. Geen wonder dan ook, dat Hortense, die evenals alle Mancini's van een vroolijk leven hield, het met een dusdanigen echtvriend niet best kon vinden; nadat zij dan ook tal van keeren met elkander gebrouilleerd en weder verzoend waren, nadat Hortense tijdelijk hare toevlucht tot een klooster had genomen, waar het haar echter evenmin als hare zuster Marie schijnt bevallen te hebben, nam zij een kloek besluit, trok de grens over en ging de connétable te Rome gezelschap houden. Na beider vlucht vestigde zij zich voorloopig te Chambéry in Savooie en leidde daar, omgeven door eene kleine hofhouding, in het genot der bescherming en vriendschap van den Hertog, Karel Emanuel II, een hoogst aangenaam leven. Toen, den 12den Juni 1675, de Hertog - zie hierboven - door gif was omgekomen, verliet zij Savooie en trok naar Engeland, op welks troon zij bijna had plaats genomen. Ook daar met open armen ontvangen en in het paleis van St.-James geïnstalleerd, bleef zij tot haar dood, in 1699, het middelpunt van een kring, uitmuntend door geboorte zoowel als door geest; de aanzienlijkste personen, van Engeland niet alleen maar van geheel Europa, rekenden het zich tot eer haar te bezoeken en door haar ontvangen te worden. Daar was het, dat zij Saint-Évremond ontmoette, wiens levensloop voortaan met den haren één weg zou volgen en die haar in zijne werken heeft vereeuwigd.
Maar de aantrekkelijkste van al de nichtjes was toch wel de jongste der Mancini's, Marie-Anne, van wie wij bij het leven van haar oom nog geene melding gemaakt vinden en die den 20sten April 1662 in | |
[pagina 381]
| |
het huwelijk trad met een neef van Turenne, Hertog Maurice Godefroy de Bouillon. Bij haar gingen geest, gemoed en schoonheid met een vlekkeloozen levenswandel hand aan hand. Zij was en bleef, hetzij te Parijs of te Londen, waar zij geruimen tijd bij hare zuster Hortense doorbracht, eene vorstelijke en tevens liefelijke verschijning, die allen, welke haar naderden, met onweerstaanbare tooverkracht tot zich trok en aan zich boeide, vreemden zoowel als echtgenoot en kinderen en de talrijke leden van het huis Bouillon, ‘qui ne bougeaient à Paris de chez elle’, zooals Saint-Simon zegt. Beschermster van letteren en kunst, in het bijzonder met Lafontaine zeer bevriend, was hare gastvrije woning den ganschen dag voor hare vertrouwden geopend en kon men er zich niet alleen met dans en spel en keur van dischgenot, maar ook met geestig discours en puntige gedachtenwisseling vermaken. Want de Hertogin De Bouillon - dezelfde schrijver leert het ons - ‘disputait volontiers et quelquefois allait à la botte’. En hoewel er niet veel groote dames waren, die zich zoo eenvoudig kleedden als zij, - ook waar het schoonheid en bevalligheid gold, droeg zij alom den prijs weg, terwijl haar beminnelijk karakter en hare hooge positie haar vrijwaarden voor den invloed van nijd en jaloezie. En dezen benijdenswaardigen staat bleef zij handhaven, totdat zij, den 14den Juli 1714, overleed.
Blijft over de veelbelovende neef des Kardinaals, de jeugdige Philippe, Hertog De Nevers, die wel is waar geene Europeesche vermaardheid heeft verworven, maar zich toch eenigszins gerangeerd heeft en in later jaren althans niet onbeteekenender en losbandiger was dan vele groote heeren van zijn tijd. Hij verkreeg weldra eene compagnie bij de mousquetaires, en hij was het, die den 5den September 1661 den surintendant Fouquet deed gevangennemen; met de gevangenneming zelf was belast de held van den ouden Dumas, D'Artagnan, van zijn eigenlijken naam Baron De Baatz. Den 15den December 1670 trad hij in het huwelijk met Diane de Thianges, een nichtje van Madame de Montespan, en voorts bracht hij zijn leven door met reizen, verzen maken en het schenden van de belofte van trouw, bij de voltrekking van zijn echt afgelegd. Van zijne twee kinderen droeg de dochter in later jaren den titel van Gravin D'Estrées, terwijl de zoon, Prins De Vergogne, de vader werd van den Hertog De Nivernais, met wiens dood het geslacht der Mancini's, dat, met wantrouwen ontvangen, een oogenblik met zoo hellen glans geschitterd had, ten grave daalde. | |
VII.Ten slotte wenschen wij eene niet onvermakelijke en, naar wij meenen, weinig bekende bijzonderheid te vermelden, waarbij een drietal verwanten des Kardinaals betrokken waren en die ons tevens een blik gunt op de wijze, waarop in de eeuw van Lodewijk XIV de strijd op | |
[pagina 382]
| |
letterkundig gebied gestreden werd. Racine's Phèdre was op nieuwjaarsdag van 1677 met veel bijval door de acteurs van het hôtel de Bourgogne opgevoerd. De Hertogin De Bouillon en hare geestverwanten, welke niet tot de bewonderaars van den dichter behoorden, hadden Pradon aangespoord een treurspel over hetzelfde onderwerp te schrijven - Pradon, die naar alle waarschijnlijkheid reeds lang vergeten zou zijn, ware hij door de hatelijkheden van Boileau hiervoor niet bewaard. Zijn Phèdre werd twee dagen na 't stuk van Racine opgevoerd, doch bezweek, na gedurende ettelijke voorstellingen een kunstmatig leven te hebben gevoerd, onder den last zijner onbeduidendheid. Op den bewusten eersten Januari nu bevonden zich des avonds ten huize van Pradon eenige zijner bewonderaars, met gespannen aandacht luisterend naar Madame Deshoulières, de beminnelijke dichteres, welke zoo even de opvoering van Racine's meesterstuk had bijgewoond en bezig was het naar haar beste vermogen belachelijk te maken. Den eindindruk vatte zij samen in een sonnet van den volgenden inhoud: ‘Dans un fauteuil doré Phèdre tremblante et blême
Dit des vers où d'abord personne n'entend rien.
Sa nourrice lui fait un sermon fort chrétien
Contre l'affreux dessin d'attenter sur soi-même.
Hippolyte la hait presque autant qu'elle l'aime;
Rien ne change son coeur ni son chaste maintien.
La nourrice l'accuse; elle s'en punit bien.
Thésée a pour son fils une rigueur extrême.
Une grosse AricieGa naar voetnoot(*), au teint rouge, aux crins blonds,
N'est là que pour montrer deux énormes tetons,
Que, malgré sa froideur, Hippolyte idolâtre.
Il meurt enfin, traîné par ses coursiers ingrats;
Et Phèdre, après avoir pris de la mort-aux-rats,
Vient, en se confessant, mourir sur le théâtre.’
Veel geest zat er niet in, maar het cabaal van Pradon, zooals men zeide, vond het heel mooi en droeg zorg, dat het den volgenden morgen vroeg bij tal van exemplaren in Parijs verspreid werd. In den loop van dien dag bracht de Abbé Tallemant een bezoek aan Madame Deshoulières en liet haar een dier exemplaren lezen. Zij hield zich goed, deed, of zij het voor het eerst zag, en toonde het aan verscheidene personen, zeggende, dat zij het van den Abbé gekregen had. De vrienden van Racine meenden er de hand van den Hertog De Nevers, den broeder der Hertogin De Bouillon, in te herkennen - hetgeen niet pleit voor de waarde van 's mans dichterlijke voortbrengselen. Aanstonds kwam de oude haat tegen al wat Mancini | |
[pagina 383]
| |
heette, weer boven en verscheen een tweede sonnet met dezelfde eindrijmen, beter geslaagd dan en even kwaadaardig als het eerste: ‘Dans un palais doré Damon jaloux et blême
Fait des vers où jamais personne n'entend rien.
Il n'est ni courtisan, ni guerrier, ni chrétien,
Et souvent pour rimer il s'enferme lui-même.
La Muse, par malheur, le hait autant qu'il l'aime;
Il a d'un franc poète et l'air et le maintien,
Il veut juger de tout et n'en juge pas bien;
Il a pour le PhébusGa naar voetnoot(*) une tendresse extrême.
Une soeurGa naar voetnoot(†) vagabonde, aux crins plus noirs que blonds
Va par tout l'univers promener deux tetons,
Dont, malgré son pays, Damon est idolâtre.
Il se tue à rimer pour des lecteurs ingrats.
L'Énéide, à son goût, est de la mort-aux-rats,
Et selon lui, Pradon est le roi du théâtre.’
Dit sonnet was vervaardigd door niet minder dan vijf personen, wier namen tot ons gekomen zijn. Het waren de Chevalier De Nantouillet, de Graaf De Fiesque, de Markies De Manicamp - dezelfde, dien wij bij de buitenpartij te Boissy met eene postillonszweep hebben zien optreden, - de Markies D'Effiat en M. De Guilleragues. Nevers tastte ook mis en schreef het toe aan Racine's vriend, Boileau. Fluks tapte ook hij uit zijne dichterbron een sonnet van den volgenden inhoud: ‘Racine et Despréaux, l'air triste et le teint blême,
Viennent demander grâce, et ne confessent rien.
Il faut leur pardonner, parce qu'on est chrétien;
Mais on sait ce qu'on doit au public, à soi-même.
Damon, pour l'intérêt de cette soeur qu'il aime,
Doit de ces scélérats châtier le maintien:
Car il serait blâmé de tous les gens de bien,
S'il ne punissait pas leur insolence extrême.
Ce fut une Furie, aux crins plus noirs que blonds,
Qui leur pressa du pus de ses affreux tetons,
Ce sonnet qu'en secret leur cabale idolâtre.
Vous en serez punis, satiriques ingrats,
Non pas en trahison d'un sou de mort-aux-rats,
Mais de coups de bâton donnés en plein théâtre.’
Men zou zeggen, dat het zoo wèl was, maar de zaak was nog niet uit. Een zekere père Louis Sanlecque, Professor in de rhetorica aan | |
[pagina 384]
| |
het college te Nanterre, die reeds lang moeite had gedaan zich in Nevers' gunst in te dringen, meende, dat het op zijn weg lag een vierde sonnet te vervaardigen, waarvan slechts het eerste quatrain is bewaard gebleven, aldus luidende: ‘Dans un coin de Paris, Boileau tremblant et blême,
Fut hier bien frotté, quoiqu'il n'en dise rien.
Voilà ce qu'a produit son style peu chrétien.
Disant du mal d'autrui, l'on s'en fait à soi-même.’
Wij weten niet, in hoever de hier bezongen gebeurtenis werkelijk heeft plaats gehad. Intusschen, de eerwaarde pater bereikte zijn doel; kort daarop werd hij door bemiddeling van Nevers aangesteld tot bisschop van Bethlehem in partibus. Januari 1887. G.H. Betz. |
|